Moeder: „Mijn dochter van tien maanden oud slaapt sinds ze een paar weken oud is als een zonnetje. Nu is het de afgelopen weken steevast raak: nadat ik haar om 20.00 uur naar bed breng, wordt ze na een half uur à drie kwartier wakker en wil ze tot 23.00 uur niet meer slapen. Als ik haar weg probeer te leggen, doet ze alsof ik een moord bega. Keihard krijsen, zo ken ik haar totaal niet. Ik heb al gekeken of er tandjes komen, en haar een zetpil gegeven voor de eventuele pijn. Ook heb ik haar wat langer wakker gehouden om de slaapdruk op te bouwen. Niets helpt. Is dit verlatingsangst? Wat kan ik doen?”
De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Geruststellen
Daniëlle Hendriks-Sandries: „Het kan inderdaad verlatingsangst zijn. In deze ontwikkelingsfase begint uw kindje te ervaren dat ze een separaat wezentje is. Ze kan nog niet voelen dat u nog wel bestaat als ze u niet ziet. Dit kan ’s nachts ineens paniek geven.
„Het beste is om te gaan troosten en te zeggen ‘dat je er bent’. Na het sussen en rustiger worden kunt u haar weer neerleggen met een speentje en een knuffel. Ook kunt u het muziekje weer aanzetten dat ze hoort voor het slapengaan. Eventueel neemt u haar tien minuten mee naar een ander vertrek waar de lichten gedimd zijn.
„Het zou ook kunnen gaan om ‘pavor noctornus’: nachtangsten. Dit is iets heel anders en komt vaak voor bij jonge kinderen. Wat kan meespelen is koorts of overprikkeling overdag, bijvoorbeeld door te veel beeldschermen, licht en geluid. Of als ouders baby’s ’s avonds meenemen naar een drukke omgeving. Dan vallen ze overprikkeld in slaap, en kan er ’s nachts paniek ontstaan.
„Probeer uw dochtertje in dit geval niet op te pakken, dat onderbreekt de slaap. Blijf erbij, houd de kamer donker en kijk of ze zich niet bezeert. Probeer haar gerust te stellen. Wacht een minuut op de gang, en ga dan weer sussen, daarna twee minuten op de gang. Bouw dit op, net zolang tot ze rustig is.”
Wees nabij
Arina de Vries: „Mogelijk kunt u aan uw kindje zien of het om verlatingsangst of pavor noctornus (slaapangst) gaat. Als ze contact met u maakt, of zich aan u vastklampt, zijn het waarschijnlijk signalen van verlatingsangst. Als het gaat om pavor nocturnus, zien we vaak dat kinderen afwerend reageren en niet kalmeren. Sommige ouders beschrijven het zelfs als ‘bezeten’.
„Slaapangst is in deze ontwikkelingsfase vrij normaal. Het is een onschuldig fenomeen, en familie van slaapwandelen en praten in de slaap. Het is een paniekreactie zonder dat het kind er zelf bewust van is. Het autonome zenuwstelsel reageert op de overgang van de ene slaapfase naar de andere. Het lijkt alsof ze wakker wordt, maar in werkelijkheid is ze nog in diepe slaap.
„Hoe moeilijk het ook is als u uw kindje zo angstig ziet: pak haar niet zomaar op. Wees wel nabij. Laat weten: ik ben hier, je bent veilig. Leg bijvoorbeeld een hand op haar buikje.
„Het helpt om overdag een slaapschema voor uw dochtertje aan te houden, met goede slaap- en waaktijden. Ook een uitgebreid bedritueel helpt om de hersenen voor ze naar bed gaat te laten ontspannen. Wat ook vaak gebruikt wordt is een apparaatje dat white noise afgeeft. Dit dempt geluid van buitenaf, dat een trigger kan zijn, en geeft geborgenheid.
„Mocht u het niet vertrouwen, raadpleeg dan uw huisarts om een medische oorzaak uit te sluiten.”
Daniëlle Hendriks-Sandries is orthopedagoog, en als somnoloog (slaapexpert) gespecialiseerd in slaapproblemen bij kinderen. Ze is verbonden aan Slaap-Waakcentrum SEIN Heemstede. Arina de Vries is GZ-psycholoog en somnoloog bij Psychologiepraktijk Slaaplekker.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Bloemkool met kaassaus, walnoten en gefrituurde kappertjes
En dan nu het belang van al die bordjes eten in mijn fotobibliotheek. Vorig najaar verbleef ik in Rio de Janeiro en at daar meerdere keren in hetzelfde Italiaanse buurttentje. Van een van de voorgerechten kon ik geen genoeg krijgen: gestoomde bloemkool in een luchtige kaassaus met walnoten en knapperige kappertjes. Ik nam mezelf voor het thuis na te maken. Omdat ik echter in vakantiestemming was, én in goed gezelschap, vergat ik een foto te maken van het gerecht. Maar hee, het ging om bloemkool met kaassaus, hoe moeilijk kon het zijn? Pas nadat ik het drie keer naar eigen inzicht had gemaakt, kwam ik op het idee om eens op het Instagramaccount van restaurant Canastra te kijken. En wat zag ik daar? Bordjes met geroosterde bloemkool in plaats van gestoomde. In kaassaus, dat wel, en met walnoten. Maar geen kappertje te bekennen, laat staan een gefrituurd kappertje. Ach, wat maakt het ook uit, recepten voor geroosterde bloemkool zijn er al genoeg, en ik durf best te beweren dat mijn versie nét zo lekker is. Good old bloemkool met kaassaus, maar dan deluxe.
Voor 2 personen (als hoofdgerecht), of voor 4 personen (als voorgerecht):
1 middelgrote bloemkool (à ongeveer 700 g); 1 eiwit; olijfolie; 3 el kappertjes (op azijn); 75 ml volle melk; 50 ml slagroom; sap van ½ – 1 citroen; 75 g fontina, in kleine blokjes; 75 g taleggio, in kleine blokjes;15 g Parmezaanse kaas, geraspt; 2 tl maizena; ¼ – ½ tl mosterdpoeder (of mosterd); 35 g walnoten, geroosterd en grofgehakt
Verwijder het stugge groene blad van de bloemkool en stoom of kook de kool in z’n geheel 12 – 15 minuten beetgaar. Klop het eiwit in een brandschone kom stijf, maar niet té stijf.
Dep de kappertjes droog met keukenpapier. Verhit een laagje olijfolie in een pannetje en frituur de kappertjes erin tot ze krokant zijn. Laat uitlekken op keukenpapier en bestrooi met een snufje zout.
Breng in een kleine sauspan de melk en slagroom en het sap van een halve citroen tegen de kook aan. Draai het vuur laag en voeg beetje bij beetje en al roerend de kaas toe. Blijf roeren tot alle kaas gesmolten is. Roer de maizena los met 2 el koud water en schenk dit in de pan. Laat de kaassaus al roerend rustig binden. Proef en maak de saus op smaak met mosterd(poeder), peper en zo nodig zout en extra citroensap.
Haalde pan van het vuur, voeg 1/3 van het geslagen eiwit en spatel door de kaassaus. Voeg de rest van het eiwit toe en spatel er zo luchtig mogelijk door.
Verdeel de warme kaassaus over 2 of 4 borden. Snijd de bloemkool doormidden of in kwarten en verdeel over de borden. Bestrooi met gehakte walnoten en gefrituurde kappertjes.
De designer van de MG S5 EV stond niet vooraan toen God talent uitdeelde. Hij kreeg wél voor elkaar waar het de eerste suv van het Chinese merk ondanks uitstekende verkoopcijfers in Nederland hilarisch aan mankeerde; een representatieve verschijningsvorm. De elektrische MG ZS was een wiebelig gedrocht op stelten. De grotere S5 staat tenminste gedegen op zijn wielen. Zijn ronde vormen geven het model een aangenaam discrete welgedaanheid, robuust maar niet te vet.
Zo werd hij precies wat de bescheiden automobilist een nette auto vindt. Dat is belangrijk. Hoe vaak het tegenwoordig ook over doorgeschoten individualisme gaat, veel mensen willen juist niet uit de toon vallen. Anderzijds willen ze evenmin voor schut rijden, tenzij zoals bij de ZS de prijs door koninklijk subsidievoordeel alle esthetische bezwaren wegvaagt. Staatsdouceurtjes voor elektrisch rijden zijn helaas passé. En gaan ze meer dan 30.000 euro uitgeven, dan willen kopers dat de auto die ze wel kunnen betalen zoveel mogelijk lijkt op een duurdere. Dat heeft MG inmiddels heel goed door. Mensen moeten hun budget-suv blindelings kunnen verwarren met modellen van hoger aangeschreven merken. Om dat effect te bereiken, moet hij alle aspecten van hun vormentaal zo onopvallend mogelijk in zich verenigen. Dan krijg je het vaag-vertrouwde dat calculerende pragmatici over de streep trekt. Dat is voortreffelijk gelukt en zo bezien is de S5 een groter meesterwerk dan het bedwelmendste designproject. Hij kruipt met het raffinement van verborgen verleiders onder de huid, terwijl het nuchtere verstand nog zit te mitsen en maren. Tot het de prijs verneemt en bijna alle barrières wegvallen.
Zoom in voor details van de MG S5 EVKlik op de punten voor uitleg over de detailsFoto Merlijn Doomernik
Hij is spotgoedkoop. Voor 36.850 euro krijg je een royale middenklasse-suv met 231 pk en volgens MG 480 kilometer actieradius. De afwerking doet niet onder voor de concurrentie en voor de acceleratie van 0 naar 100 in 6,3 seconden moest je ooit een sportwagen aanschaffen. Voor 33.850 euro is er een basismodel met 49kWh-accu en minder vermogen, maar dat is er puur om te laten zien dat ze bij MG vet de goedkoopste zijn. Niemand gaat voor een koopje als je voor drie mille extra meer vermogen plus bereik en voor nog drieduizend meer de testauto met alle opties hebt, de S5 Luxury. Die deelt met de goedkopere modellen één bezopen manco; géén driefasenlader. Dat is in 2025 onbestaanbaar. MG moet die misser zo snel mogelijk corrigeren. De aansluitende lofzang schalt onder dat voorbehoud.
Leervermogen
Een technisch interessante auto is het niet. De S5 is voor de massa, niet voor fijnproevers. Uiterlijk en innerlijk is hij op die ene tekortkoming na volstrekt conformistisch. Maar het topmodel heeft voor 39.300 euro alles aan boord waarvoor merkgevoeligen bij premiumfabrikanten veel dieper in de buidel moeten tasten. Bak assistentiesystemen, elektrische achterklep, groot touchscreen, elektrisch verstelbare stoelen, stuur- en stoelverwarming, Apple CarPlay en Android Auto, draadloze telefoonlader. „Hebben we nu alles?”, zal een MG-mijnheer na het afvinken van de checklist hebben gevraagd. Bijna, mensenvriend! Verder demonstreert de S5 het verbluffende leervermogen van Chinese merken. Alles wat aan de ZS armoedig oogde is van plastics tot bekledingsstoffen ditmaal in de puntjes en de met stof en kunstleer afgewerkte stoelen zitten prima. Alleen de beeldschermgraphics kunnen een stijlupgrade gebruiken. De boordcomputer met minuscule cijfers en letters voor verbruik en afgelegde afstanden kan zich in charme meten met het digitale display van een gasmeter. En wil je hem lezen, dan maakt binnen twee seconden de mededeling Focus Op Rijden de data onzichtbaar, omdat de camera die vanaf het dashboard je oplettendheid bewaakt eist dat je op de weg blijft kijken.
• Aan boven- en onderkant afgeplat stuur, trendy. De schuine strepen op het dashboard moeten carbon voorstellen.
• Een auto met alle modevinkjes: Led-verlichting met het modieuze toegeknepen ogen-design dat MG zich als stijlkenmerk heeft toegeëigend.
• Het logo is Engels, het merk was dat ook, tot de Chinezen het overnamen.
• Kijk nou, een MG-werkje in de stoelen. Maar ze zijn goed afgewerkt en zitten uitstekend.
Foto’s Merlijn Doomernik
Verder nul fout. De S5 snellaadt bovendien behoorlijk vlot tot 140 kW. Keurig gemiddelde, ook door de trouw waarmee hij de belofte nakomt. Vanaf 19 procent tot boven de 50 procent blijft hij met die snelheid laden, waarna het tempo rap afneemt. Maar dan kom je op je bijgeladen accu alweer ruim 200 kilometer ver, want een gemiddeld stroomverbruik van 15,2 kWh per 100 kilometer haalt je evenmin het vel over de oren. Tussen 350 en 400 kilometer red je met de S5 makkelijk en in de zomer kom je misschien nog ietsje verder. Sterk aanbod. Je kunt natuurlijk ook een VW ID.4 of Renault Scenic E-Tech aanschaffen – maar daar beginnen de prijslijsten bij 40 mille en dan ziet evengoed geen mens je staan. Al denken ze daar wel aan een driefasenlader.
Sami Tamimi (56) was altijd de man op de achtergrond, de stille kracht achter Yotam Ottolenghi, de Israëlisch-Britse kok die er met zijn recepten voor zorgde dat iedereen wel eens hummus heeft gegeten, za’atar in de keukenkastjes heeft staan en granaatappelpitjes strooit over gegrilde aubergines. Samen schreven ze de kookboeken Ottolenghi (2008) en Jeruzalem (2012). Ottolenghi opende de restaurants Nopi en Rovi en vier deli’s in Londen, met Tamimi als zakenpartner en mede-eigenaar. Ottolenghi was het gezicht en de stem van het imperium, Tamimi bestierde de keuken en het personeel. Die rolverdeling klopte met hun karakters, zeiden ze in interviews over hun samenwerking en vriendschap. De één stond in de schijnwerpers, de ander liever in de keuken.
Ze werden in hetzelfde jaar geboren (1968), in dezelfde stad (Jeruzalem), Ottolenghi groeide op in West-Jeruzalem, Tamimi in de Oude Stad in Oost-Jeruzalem. Beiden verhuisden op hun zeventiende naar Tel Aviv om in de horeca te werken. Ze gingen in hetzelfde jaar, 1997, naar Londen en daar wonen ze nog steeds. Ottolenghi met zijn man en twee kinderen, Tamimi met zijn vriend Jeremy en twee Franse bulldogs. Pas in Londen ontmoetten ze elkaar: Ottolenghi kwam werken bij de delicatessenwinkel Baker&Spice, waar Tamimi al in de keuken stond. En ook toen waren de taken verdeeld: Tamimi deed hartig, Ottolenghi zoet. Ottolenghi begon in 2002 een bedrijf onder zijn eigen achternaam, Tamimi werd zakenpartner maar bleef op de achtergrond. Ottolenghi werd wereldwijd een synoniem van ‘Midden-Oosters’ eten.
Sami Tamimi heeft nu een solo-kookboek geschreven, Boustany, Arabisch voor ‘mijn tuin’. Het is volgens de ondertitel een ‘ode aan groente uit mijn Palestijnse keuken’. Het zijn de recepten die hem herinneren aan zijn jeugd in Jeruzalem, aan de gerechten die zijn grootmoeder Khanum maakte met de groenten die zijn grootvader Hassan verbouwde in zijn tuin in Hebron. Simpele recepten, sober qua ingrediënten – soberder dan veel Ottolenghi-recepten – soms bewerkelijk in de bereidingswijze. Hoofdbestanddelen zijn groenten en granen, noten en peulvruchten, zaden en kruiden, zuivel en eieren. Dan krijg je: kikkererwten in citroensaus, artisjok met eieren, linzen en postelein.
Dit is zijn tweede boek over de Palestijnse keuken. Zijn eerste boek Falastin (2020), wat voor Palestijnen ‘thuis’ betekent, was een „liefdesbrief” aan het land, het volk en de eetcultuur. De boeken wekken de indruk dat er iets is veranderd in Tamimi’s hoofd en hart. Is de luwte waarin hij altijd werkte soms een schaduw geworden? Dat vermoeden wordt aangewakkerd door de ‘wenken’ die de uitgever stuurt voorafgaand aan het gesprek met Tamimi over Boustany. Naast een paar aan te roeren onderwerpen (‘celebrate the food’, erken en eer Tamimi’s achtergrond) zijn er ook ‘gevoelige gebieden’ die vermeden of omzichtig behandeld moeten worden: het „huidige conflict” en het vertrek bij Ottolenghi – liever niet doorvragen naar het waarom ervan. Zo ga je vanzelf wel denken dat „het conflict” – ik neem aan dat daarmee de oorlog in Gaza wordt bedoeld – hun samenwerking en misschien ook wel hun vriendschap heeft opgebroken. Ze noemden zich altijd Joods-Israëlisch en Arabisch-Israëlisch, is dat nu Jood en moslim, Israëliër en Palestijn? In het licht van de oorlog zijn alle etiketten die je op de verschillen tussen deze twee mannen plakt beladen.
Sami Tamimi zit klaar in een kamer op de vijftiende verdieping van zijn Nederlandse uitgeverij. Twee volle dagen om promotie te maken voor zijn boek. Achter zijn oren twee piepkleine hoorapparaatjes. „De herrie van de keuken heeft m’n oren beschadigd.” Hij schenkt water in, om zijn pols een kralenketting in de kleuren van de Palestijnse vlag.
In Boustany komt het woord vegetarisch of vegan geen keer voor. Toch zijn alle recepten zonder vlees of vis.
„Waar ik opgroeide, werd er gekookt naar het seizoen, het aanbod, de omgeving. Veel uit de voorraadkast ook, dat moet wel als je leeft in een land waar de seizoenen zo heftig zijn. De zomer is bloedheet, alles is tegelijkertijd rijp. Groente werd ingelegd, fruit ingemaakt, er werd gedroogd en gefermenteerd en tegenwoordig ook ingevroren. Landbouw is altijd de grootste inkomstenbron geweest van Palestijnen. Er was vlees en vis, maar dat was nooit het hoofdbestanddeel. We aten vaak plantaardig, alleen noemden we dat niet zo.”
U schrijft dat u het boek onbedoeld begon te schrijven.
„Het was 2020 en Jeremy en ik gingen voor een vakantie naar ons vakantiehuis in Italië. Maar toen kwam Covid en bleven we er bijna een jaar. Ik was al een tijdje niet gelukkig met wat ik deed en hoe ik het deed, en dat kwam toen in een stroomversnelling.”
Gerookte kikkererwten met koriandertahini
Geroosterde pruimen met sumak, kardemomcrème en pistache
Koude taboulehsoep
U heeft het over een ‘breakdown’.
„Dat was het ook. Ik had twintig jaar non-stop gewerkt en zo veel bereikt. Ik leidde twee restaurants en vier kookwinkels, schreef drie kookboeken en stond elke dag om 5 uur op en begon om 7 uur in de keuken. Als mede-eigenaar kun je jezelf of de telefoon nooit uitzetten. Mijn stresslevel ging door het dak. Ik had al een openhartoperatie achter de rug, en ik was tijdelijk gedwongen het langzamer aan te doen. Maar ik moest en zou terug op mijn oude niveau komen. In Italië begon ik me af te vragen: waarom eigenlijk? Ik was niet meer gelukkig, ik had al drie jaar niet meer zelf gekookt, ik liet mijn honden niet meer uit, en als het weekend was, zat ik als verlamd op de bank. Ik zat verstrikt in de raderen van een goedlopende business en als ik niet uitkeek stevende ik af op een meltdown.”
En toen bent u gaan koken?
„Troostkoken. Terug naar waar ik vandaan kom, waar mijn liefde voor koken, eten, proeven vandaan komt.”
„De smaken en geuren van mijn jeugd zijn altijd mijn inspiratie geweest”
Terug naar Jeruzalem?
„Daar kookte ik niet. Mijn moeder, tantes en zussen tolereerden geen man in de keuken. Mijn familie had een transportbedrijf en alle mannen in de familie werkten daarvoor. Ik ben vijfde van zeven kinderen, de jongste van de jongens en de rebel. Ze vonden het niks dat ik naar Tel Aviv ging om in de keuken van een hotel te werken. Ik werd aangenomen als schoonmaker, maar de chef gaf me steeds taakjes. Na drie maanden maakte ik het ontbijt voor 100-150 man. De smaken en geuren van mijn jeugd zijn altijd mijn inspiratiebron geweest. Die weer ontdekken was een soort zelfonderzoek.”
En na dat jaar zelfonderzoek besloot u te stoppen als bedrijfsleider bij Ottolenghi?
„Ik wist wat ik wilde en wat ik niet meer wilde. Als je onderdeel bent van een bedrijf moet je voorzichtig zijn met wat je zegt en doet. Toen ik eruit stapte, viel er een last van mijn schouders. Ik heb nu de vrijheid om mezelf te uiten als mezelf, om in mijn eigen woorden te spreken in plaats van die van een ander.”
Hoe vond Yotam Ottolenghi het dat u uit het bedrijf stapte?
„Dat weet ik niet.”
Is dat niet gek?
„Het enige wat ik nog deel met Yotam zijn mijn aandelen in het bedrijf. Sinds 7 oktober zijn we de connectie verloren.” Sinds de Hamas-aanval op Israël van 7 oktober 2023 woedt in Gaza een genocidale vergeldingsoorlog.
Pijnlijk.
„Ik zie het niet als een probleem. Het is zo. Vrienden, collega’s, veel mensen zijn verdeeld geraakt door wat er in Gaza gebeurt. Je realiseert je wie er naast je staat en wie niet.”
Sami Tamimi spreekt zich via sociale media uit tegen de genocide, hij doneert een deel van zijn boekopbrengsten aan hulporganisaties voor Palestina en hij bevordert ‘gastro-solidariteit’ door diners te geven met Palestijnse gerechten. Yotam Ottolenghi sprak zich zelden tot nooit in het openbaar uit over het conflict, tot een maand geleden. In een Instagram-post veroordeelt hij de Israëlische strategie om de Palestijnse bevolking uit te hongeren. „Eten mag nooit een wapen zijn,” schrijft hij. „Eten moet een brug zijn tussen mensen.”
Tamimi’s familie woont in Jeruzalem. Zes broers en zussen plus de vijf kinderen van zijn vader, hun partners, kinderen en kleinkinderen. „Ik was op die 7de oktober op familiebezoek, maar moest terug naar Londen omdat ik was geboekt als gastchef in een restaurant.” Hij kon het land uit, omdat hij als enige van de familie een Israëlisch paspoort heeft. Sindsdien is hij niet meer terug geweest. „Ik ben ziek van bezorgdheid over mijn familie.”
Online bent u activistisch, toch wordt afgeraden u te vragen naar ‘het conflict’? Doet uw uitgever dat verzoek of u?
„Wij allebei. Ik heb een paar interviews gehad waarin het niet meer ging over mij of het kookboek, maar alleen nog over politiek. Ik ben geen politicus, ik ben kok.”
Is Boustany ook geschreven om de Palestijnse herkomst te claimen van ingrediënten en gerechten die vaak ook voor ‘Israëlisch’ of ‘Midden-Oosters’ doorgaan? Tahini, falafel, fattoush en za’atar?
„Dit is een kookboek, eten is voor mij voor delen, saamhorigheid, identiteit. Recepten zijn een taal die iedereen begrijpt. Ik wil de geschiedenis en achtergrond van een cultuur levend houden, de cultuur van een land en een bevolking die worden weggevaagd.”
Wie de uitgang van ’s werelds grootste fietsenstalling eenmaal heeft gevonden, kan met een ov-fiets binnen tien minuten van Utrecht CS een ware stadsoase bereiken. Rondom de lunetten – vier kleine vestingwerken die begin negentiende eeuw op de Houtense Vlakte zijn opgetrokken als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie – ligt een prachtig groen gebiedje. Daarin staat een bescheiden kassencomplex met een weelderige tuin eromheen, waar het fijnmazige venkelloof op dit moment hoog in de wind wuift.
Hier huist Stadsjochies: urban farm mét kasrestaurant. Wat in 2016 begon als een simpele zoektocht naar een camperstandplaats met een plekje om wat groenten te telen, groeide uit tot teeltbedrijf van 1,6 hectare waar 140 verschillende gewassen worden verbouwd (en varkentjes staan). Cressen, eetbare bloemen en kruiden voor andere horeca, de rest van de groenten en fruit zijn puur voor eigen gebruik.
Stadsjochies doet er alles aan om speels en toegankelijk te zijn in de communicatie. Op de muur staat ‘Hee, goed je te zien’, in kinderlijke typografie. De wc’s zijn voor ‘Stadsjochies’ en ‘Stadswijffies’, het invalidentoilet met verschoonplek is voor ‘Ouchies + Jonkies’. Die lunchbroodjesuitstraling is misleidend, want de keuken van chef Pieter Jobse is een stuk serieuzer. Niet in de zin van ernstig, het plezier spat er juist vanaf. Ik bedoel inhoudelijk gewoon veel interessanter dan je zou verwachten op basis van die jolige informaliteit.
Alleen het aardbeientoetje valt wat tegen: de cake is nogal compact, het viooltjes-ijs nogal heftig (en met wat ijskristalletjes). Soit. De rest is mooi in orde. Zoals het brood (van ambachtelijke bakkerij De Bakkert) met zoute boter, een soort dukkah van boekweit en zaden en sappige lupinecressen.
Viooltjes
De zelfgemaakte kaas is zo fris en zacht als een jong eendje. De rettich eronder krijgt door de lactofermentatie – in sap van eerder gefermenteerde wortels en vijgen – zelf iets licht kazigs, een hartige en licht pittige ondertoon die een heel fijn aansluit. De smakelijke saus, op basis van de wei die overbleef bij het kaas maken, met dille en daslook blijft lekker hangen door de lichte binding. Het is een slim, kleurrijk en vooral heel vrolijk gerecht, met kervel en viooltjes erop.
De boterraapjes zijn lekker stevig en licht bitter, de boterraapjescreme is juist romig en zoet, de torentjesbloemkool is knapperig, de spitse savooiekool nét niet meer – zo heeft alles zijn eigen exact juiste garing meegekregen. Het geheel komt prachtig samen door de omlijsting van de tomasu-sojasaus, die precies de nodige zoute, umamidiepte geeft. De nogal prominente maar toch niet storende verveine-olie is het enige dat vet is, het blijft een licht gerecht. Het is vooral weer heel plezierig om te eten.
Met hetzelfde enthousiasme dat al van het bord spatte, geeft Jobse ook een rondleiding door de kas en de tuinen. (Daarvoor moet u iets eerder aanschuiven, doe dat vooral – het is de moeite.) Als het oogsttijd is, zit je soms met heel veel van hetzelfde tegelijk. Dat betekent conserveren, fermenteren en experimenteren. Ook daar hebben ze zichtbaar lol in, getuige de gevacumeerde halve witte kolen ingesmeerd met yoghurt – dat moet een soort zomerse zuurkool opleveren.
Het vega-hoofdgerecht – plompe courgettebloemen gevuld met parmezaan en koolrabi, met boleetjes, bloemkool en snijbiet, knoflookschuim en mahonie-olie – komt net niet helemaal zo lekker samen als de andere groentegangen. De vleesgang is leuk bedacht: een geperste terrine van lamsschouder, in plakken aangebakken – dat is zacht stoofvlees met toch een knapperig randje – in een heerlijk plakkerige eigen jus. Alleen de heftige pepermuntolie staat me enorm tegen. Dat is een persoonlijke afkeer, ik vind dat smaken naar tandpasta en After Eight – twee dingen die ik niet voor mijn plezier in de mond neem. Maar al met al toch een charmant en genoeglijk, zomers menu.
Dan heel even kort over geld: een paar jaar geleden at je bij Stadsjochies drie gangen voor 33 euro, tegenwoordig betaal je 75 euro voor vijf gangen. Ook voor een restaurant dat voornamelijk groenten en geen klassieke (dierlijke) luxeproducten serveert is dat helaas geen bijzonderheid meer – de horeca is over de volledige breedte in de afgelopen jaren echt ontzettend veel duurder geworden. Daarnaast betaal je ook voor een kleinschalige producent op een bijzondere locatie, een overtuiging, een kop boven het maaiveld.
De wijnen vanavond zijn saaie allemansvrienden
Dat allemaal in acht genomen: voor een kleine 9 euro per glas in je wijnarrangement kun je écht wel wat fatsoenlijks schenken! De wijnen vanavond zijn saaie allemansvrienden. De pecorino is een ouderwetse Haribo-perzik – zoete wijn voor de buurvrouw. De chardonnay een boterbabbelaar, et cetera. Het eten verdient beter.
Stadsjochies mag zichzelf echt wat serieuzer nemen, dat verdient de chef. Want ook het niveau van de bediening blijft achter op de keuken. De jonge meiden op de vloer doen hun best en zijn uiterst vriendelijk. Ik denk dat ze beter geïnstrueerd moeten worden. Altijd laten merken aan nieuwe gasten dat je ze gezien hebt, daar worden ze rustig van. Zo snel mogelijk iets te drinken inschenken, daarna kun je ze laten wachten. En zorg dat iedereen in de bediening alle gerechten even geproefd heeft van tevoren, zodat ze precies weten wat ze serveren en vragen kunnen beantwoorden.
Dat het hier en daar strakker kan, neemt echter niet weg dat Stadsjochies een heerlijke plek is eens langs te waaien voor lunch of diner. Zeker nu, in deze heerlijke zomer als alles in volle bloei staat.
Leuk dat u het vraagt, het gaat eigenlijk ontzettend goed met mijn werk. Ik schrijf een bioscoopfilm, een requiem voor De Nederlandse Opera en in het najaar ga ik Ibsens Hedda Gabler bewerken. Ja, ik heb mazzel. Of nee. Ik heb daar heel lang en hard voor gewerkt, terwijl ik ook nog eens al negen jaar niet heel goed slaap. Eigenlijk wist ik niet dat het mogelijk was om al die dingen tegelijk te doen zonder in te storten, maar zoals iemand laatst tegen me zei: in die vijftien jaar met jonge kinderen boor je verborgen superkrachten aan.
Een boek? Ja, er komt ook wel weer een boek. Maar weet u wat het moeilijke met boeken is? Het duurt erg lang om ze te schrijven én je verdient er over het algemeen te weinig mee om drie kinderen te kunnen onderhouden. Dat is dan ook de reden dat zoveel vrouwelijke schrijvers kinderloos zijn en uit de gegoede middenklasse komen. Ze hebben vanwege hun ouders voldoende geld om zich aan zoiets dols als de literatuur te wagen, maar verdienen zelf zo weinig dat ze een spekkige toelage kunnen aanvragen bij het Letterenfonds. Daarnaast hebben ze de vrijheid om zich in allerlei artist residencies te storten en iedere kletsavond over literatuur op te luisteren, zonder zich te hoeven afvragen of al die heerlijkheid wel zinvol genoeg is om daarvoor huis en haard achter te laten. Eigenlijk is de hele literaire wereld gecaterd naar vrijgezellen zonder nageslacht. Of ja, natuurlijk ook naar getrouwde mannen met kinderen, maar die gedragen zich vaak precies hetzelfde als voornoemde categorie.
Maakt dat onze literatuur ietwat eenzijdig? Daar mag u zelf over oordelen. Maar dat bij de uitverkiezing van de elf beste schrijvers onder de 35 in 2024 niet één moeder zat, is natuurlijk om te janken.
Waar ik me ook zorgen om maak, is dat er in de kunsten (opgelucht) wordt teruggekrabbeld met betrekking tot inclusiviteit. Heel veel, of alleen maar wit, vindt men steeds vaker geen bezwaar. Dit gaat ten koste van de meerstemmigheid, en helaas behoor je als vrouwelijke maker van kleur precies in dat bakje, hoewel ik laatst nog vernam dat ik ‘passing white’ zou zijn, dus die kan ik in dit nakende fascistische tijdperk mooi in m’n zak steken.
Laatst dacht ik er ook nog eens over na of ik niet toch eens moest proberen om, nogal laat, een gooi naar het It-girlschap te doen. Maar toen dacht ik aan al die It-girls (m/v/x) die verschenen en verdwenen, en besloot ik dat het een absolute nachtmerrie is om een succesvampier te zijn. Als het je niet om de inhoud je werk, maar om je positie ten opzichte van anderen gaat, leef je in hongerige leegte.
En dan is natuurlijk ook nog de opkomst van AI een ontwikkeling die kunstenaars in één klap overbodig zou maken. Ik ken collega’s die zich direct maar hebben overgegeven aan hun vermeende lot en dag en nacht aan de tiet bij ChatGPT hangen. Wat ze voortbrengen is een dystopische hybride van proefballonnetjes, opgefluft door een digitale, nederige dienaar. Maar die overhaaste collaboratie is onzinnig. Ongeveer iedere professie – accountant, tandarts – is vervangbaar door AI. Slechts de kunstenaars zullen blijven bestaan. We willen nu eenmaal een schilderij van een mens aan de muur, ook als er een niet te onderscheiden botvariant beschikbaar is.
Alles meegewogen ben ik toch behoorlijk positief over mijn toekomst als maker.
Ik moest even nadenken of tavë kosi wel het gerecht was waar ik zin in zou hebben. Sinds de energiecrisis kook ik eigenlijk alleen nog maar kort, dus in een pannetje twee uur lang vlees laten sudderen, dat heb ik lange tijd niet meer gedaan. Ik heb nogal een kritische eter thuis en alles wat op lasagne en moussaka lijkt, wordt weggewuifd – maar dit recept durfde ik toch aan. Ik hou zelf van al het eten waar een laagje op zit, dus kom maar op met de tavë kosi. Even was ik bang dat de ongekookte rijst in het gerecht er ook weer ongekookt uit zou komen, maar ook dat loste zich gelukkig op. Ik heb er iets meer rijst in gedaan dan het recept aangaf zodat we er twee dagen van konden eten. Het was heerlijk en de Griekse yoghurtlaag gaf er een goeie frisse smaak aan. Meer dan een eenvoudige groene salade ernaast was niet nodig. We hebben er inderdaad twee dagen van gegeten. Ik geloof niet dat ik nu meteen naar Albanië wil, maar hier uit die lekkere keuken snoepen, voelt ook als vakantie.
‘Op deze foto uit 1966 viert mijn vader, Godfried Brokamp, zijn 25-jarig dienstjubileum als ambtenaar van de gemeente Kerkrade. Het leven lacht hem toe. Na de mulo behaalde hij zijn SPD-diploma (bedrijfsadministratie), hij klom op tot hoofd van de afdeling boekhouden van de gemeente.
Godfried en Nelly Smeets kregen verkering in oorlogstijd. Ze trouwden direct na de bevrijding, in mei 1945. Ze startten op een bovenwoning op de Holz, een wijk in Kerkrade. De meubeltjes en de huisraad waren een allegaartje. Eerst kregen ze vijf zoons, daarna drie dochters. De eerste vier kinderen werden dertien maanden na elkaar geboren. Tussen de zwangerschappen door verhuisde het gezin twee keer naar een grotere woning. Tijdens de Drees-jaren waren de salarisverhogingen voor ambtenaren zeer welkom in ons uitdijende gezin.
Wij groeiden op in een beschermde, zeer rooms-katholieke omgeving, met een diep ontzag voor autoriteit en veel contact met familie. Ik heb mijn ouders altijd met ‘u’ aangesproken. Maar aan het eind van de jaren zestig veranderde ook in Zuid-Limburg de samenleving. Gezag was niet meer vanzelfsprekend en er was ontkerkelijking. Met die ontwikkeling had Godfried aanvankelijk grote moeite, er was vaak discussie met zijn puberende kinderen. Uiteindelijk slaagde hij erin een nieuw evenwicht te vinden en de veranderingen te accepteren.
Nelly had in de bezettingstijd na twee jaar de mulo verlaten en in verschillende huishoudens geholpen. Eenmaal getrouwd had ze haar handen vol aan de opvoeding van de kinderen. Ze was trots op haar gezin, straalde warmte uit en zorgde voor gezelligheid. Later gaf ze handwerkles aan bejaarden, van naaien tot macrameeën en kerstversieringen maken.
Godfried ontving als dank voor het vele vrijwilligerswerk (allerlei bestuursfuncties in de avonduren) een koninklijke en een pauselijke onderscheiding. Hij ging in 1985 met pensioen en overleed in 1992. Bij het afscheid sprak mijn broer over Godfrieds drie bijzondere kenmerken: bescheidenheid, loyaliteit en eerlijkheid. Na zijn overlijden in 1992 is Nelly nog twee keer verhuisd. Ze bleef de spil in de familie tot haar dood in 2004.
Niet alleen de kinderen, maar ook de zestien kleinkinderen hebben goede herinneringen aan de bezoekjes aan en logeerpartijen bij mijn ouders. Zo bleek onlangs toen we met 47 nakomelingen van Nelly en Godfried een familiedag vierden, bij gelegenheid van hun 80ste trouwdag en de 100ste geboortedag van Nelly. Intussen is hun oudste kleindochter zelf oma geworden. Ik denk met plezier terug aan mijn ouders: ze hebben het goed gedaan.”
Vroeger, als je op straat liep, moest je echt je best doen om iets te hóren. Een zingende merel, een kar die ratelde op de keien, een hond in de verte, een bouwvakker die floot, een scheetje van een meneer op het perron – dat was het wel zo’n beetje.
Nu wordt er, zodra je je deur uit stapt, een muur van geluid over je uitgestort. Schreeuwende kinderen die zich van hun ouders „moeten kunnen uiten”. Telefonerende idioten met de speaker op standje kernoorlog. Dreunende bassen in de spijkerbroekenwinkel – „HEBBEN JULLIE LENGTEMAAT 34???” Pompende techno in de kroeg, de terreur van Arbeidsvitaminen op het werk, godbetert.
En dan heb ik het nog niet eens over bladblazers. Of keiharde muziek in de mammografiebus, zo schreef een lezeres laatst: „om het geluid uit de behandelruimte te overstemmen” (denk daar maar eens over na). Fakkin’ ghettoblasters op de Veluwe. Schuurmachines.
En, uiteraard, de muziek in de Appie. Katy Perry die in je oor staat te schetteren als je moet kiezen tussen pandanrijst en jasmijn – mijn uitgever komt daardoor altijd met de verkeerde thuis schreef hij laatst, áls hij al thuiskomt – de hel is het geluid van anderen.
Ik kreeg een mail van ‘Bart en Catelijne’ (achternaam hier bekend), geschreven vanuit een café-restaurant waar „zoals zo vaak in de horeca, weer eens vervelende, storende en volgens ons totaal zinloze muziek op de achtergrond te horen is”. Wie wil dit, schreven ze. „Wie geniet hiervan? Moeten we de geluidsdrek gelaten over ons heen laten gaan, of moeten we soortgenoten zoeken en in opstand komen?”
Goeie vraag. Ik had ze bijna geadviseerd om hun lot maar te accepteren.
Tot 5 juni. Ik zal de dag nooit vergeten. Toen las ik bij Villamedia dat collega’s van DPG, het concern dat kranten en tijdschriften uitgeeft als Trouw, Libelle en de Volkskrant, een petitie hadden ingediend tegen de muziek op de wc’s op hun nieuwe kantoor.
Daar jengelen sinds de opening namelijk radiozenders QMusic en rockballadzender Joe uit de luidsprekers . Probeer je dat eens voor te stellen. Muziek op het kantoortoilet.
De enige plek ter wereld zo’n beetje, waar nog stilte is. Het laatste bastion van rust. De enige plek waar je even kon ontsnappen aan de ‘scrum master’, de kwartaalmeeting, dodelijke powerpoints, of de collega die ineens je baas is geworden. Waar je in foetushouding kon bijkomen met je hoofd tegen de rol.
En daar nu dus Marieke en Mattie. Raden wat het geluid is. En ‘Africa’ van Toto voor de miljoenste keer. Huilen. Leed. Onrecht.
Tot 5 juni dus. De dag die de annalen in zal gaan als de dag dat er eindelijk eens een streep werd getrokken tegen de geluidsterreur. De dag dat er een moedig Gallisch dorpje opstond tegen de bezetter en eiste: tot hier en niet verder, stelletje rukkers.
Sterker nog. Ik voorspel dat 5 juni 2025 over 100 jaar wereldwijd met kransen en toespraken herdacht zal worden als de dag dat de aftakeling van onze beschaving een halt werd toegeroepen. Als de dag dat de stilte terugvocht.
Lieve mensen – en ik richt me nu ook even tot Bart en Catelijne: ik weet dat we in onzekere, grimmige tijden leven, maar de moedige strijders van DPG brachten de hoop weer terug.
Nu alleen nog even die petitie aannemen, modderfokkers.
Heb je een vraag van de week, taboe, of ‘kwestie’ voor deze rubriek? Mail dan naar [email protected]
Groen, iederéén houdt van groen. Zeker in het voorjaar, als in die vreugdevolle explosie van de natuur het zonlicht zachtjes door het bladerdak van de bomen valt. Dus toen Henk Hartzema (56) in opdracht de nieuwe contouren mocht schetsen voor een groot bedrijventerrein in Leiden, dacht hij aan een groene oase met gebouwen losstaand in het polderland.
Dat was twintig jaar geleden, en kijk nu eens hoe het geworden is.
In de lege vergaderzaal van zijn kantoor in Rotterdam – op vrijdag is hij de enige aan het werk – neemt stedenbouwkundige Hartzema met z’n muis het gele poppetje van Google Street View bij de hand en vliegt op een wandscherm van anderhalve diameter over het landschap van honderd hectare. „Dit hele ding is het Bio Science Park.”
Hij laat het poppetje zweven over rode klinkerwegen met groene bermen. Omdat rood zo mooi contrasteert met groen en contrast houvast geeft. Een stoep een stoep, een straat een straat. Grip op de wereld – die voor velen al zo ongrijpbaar is.
En elke stoeptegel en hoe die ligt, is voor Hartzema bekend terrein. Je vergroeit met een plek als je er twee keer per week komt, twintig jaar lang. En nog steeds verveelt deze plek nooit. Het gaat om het grote, maar ook om het kleine. „Hier de universiteitscampus. Hier een cafeetje. En kijk eens, picknickbanken! Hebben mensen er zelf neergezet.” Opverend: „Zo hebben we ’t bedacht”.
Foto Frank Ruiter
Het gele poppetje zweeft over Naturalis – „ben je daar weleens geweest?” – en al die gebouwen, niet van zijn hand, zijn organisch gegroeide miniatuurtjes in zíjn raamwerk. Een deel van de gebouwen, vooral bedrijven, stond er al. Had-ie geen invloed op. En op de nieuwe probeert hij zijn invloed te beperken. Hou het simpel, één materiaal, is zijn advies aan de architect. Denk ‘smoel’ maar ook ‘achterkant’. Bedrijfsnaam niet te groots op de gevel. Hou het klein. Behaphaar. Ooghoogte, alles ooghoogte. Hij kan het niet vaak genoeg herhalen. Houdt de wereld, opnieuw, overzichtelijk.
„Zie deze eens helemaal aluminium staan te wezen.” Hij zoomt in op een gebouw. „En deze, helemaal zwart, naast die groene wand.” Glimlach. „Superclean.”
En natuurlijk is loslaten moeilijk. Je bent ontwerper. Je wilt beetpakken, controléren. Maar de tijd van grote stedenbouwers als Berlage, Le Corbusier, een hele wijk één stijl, is voorbij. De wereld is al best wel af. Het is nu vooral retoucheren. En puzzelen. Zeker in Nederland, waar telkens alles anders moet. Daar puzzelen we heel wat af.
„En deze jongen…” Hartzema laat het poppetje landen bij een groot internationaal bedrijf. „Wilde zich hier alleen vestigen als er een hek omheen mocht.”
Maar daar is Hartzema geen voorstander van. Want als de één een hek mag, wil de ander ’t ook. En voor je ’t weet, doet iedereen achter die hekken z’n eigen ding. Terwijl, zijn wereld moet aanráákbaar zijn. Dus heeft de architect na veel gebakkelei het gebouw uiteindelijk een metertje opgetild en er een betonnen rand onder gezet, antiramkraak. Maar soms moet je keihard vechten om ’t voor elkaar te krijgen.
‘De stad ligt aan je voeten. Maar hier is… níks. Rúst’
Henk Hartzema, oprichter van Studio Hartzema, is altijd al een kijker geweest. Als kind op de achterbank wilde hij steevast in het midden tussen broer en zus in. De hele reis staan, ook tien uur naar Frankrijk. Blik naar voren gericht.
Hij werd geboren in – hup, poppetje noordwaarts, naar een dorpje omgeven door een horizon van akkers – „Houwerzijl! Groningen! Middle of Nowhere.” En kijk, in dit huis. En hier de pastorie. En als ze gingen zwemmen, deden ze dat in Elektra. „Een plaatsje met één huis.”
Foto Frank Ruiter
In Houwerzijl was niks, behalve gemeenschap. Dat is het wezen van een dorp. Iedereen begrijpt elkaar, omdat iedereen dezelfde wereld kent. En iedereen, hoe verschillend ook, beseft: we moeten het samen doen, omdat er niemand anders is. En omdat er zo weinig indrukken zijn om op te doen, komt elke indruk – wind, geur, regen, geluid – dubbel zo hard binnen. Je voelt, je ziet, je ruikt. Je herinnert.
Hartzema’s wereld werd telkens groter. Van Overijssel naar Utrecht naar Rotterdam, Milaan, Manhattan. In de grote stad voelt hij zich thuis. De chaos, de gekte. Het besef dat een stad nooit af is en achter elke straathoek een nieuwe belofte schuilt. De hoek, zo belangrijk! En zo veronachtzaamd! Al die gebouwen die gewoon koud, ijskoud, de hoek om gaan. Zonder torentjes of tierelantijntjes. „Alsof het niks uitmaakt.”
Een stad is zo anders dan het platteland. Al die indrukken van auto’s, trams, mensenmassa’s, getoeter zijn too much. Je sluit je af. Oortjes in, blik omlaag. Begrijpelijk, maar ook jammer. Je beleeft oppervlakkiger. En als je niet oppast, stomp je af. Of erger, je raakt ontworteld. Ook dat is wat openbare ruimte met je kan doen.
Het besef dat hij geen gebouwen moest ontwerpen maar de ruimte eromheen, ontstond toen Hartzema einde studietijd college kreeg van docenten landschapsarchitectuur. Die toonden de Franse baroktuinen met hun symmetrie en fonteinen en daarna – totaal anders – een meanderende tuin in Britse landschapsstijl. Met dezelfde elementen kun je alles ontwerpen, begreep hij. Maar welke sensatie, welk gevoel, wil je oproepen?
Hij laat het poppetje zuidwaarts vliegen en landen op het stationsplein van Rotterdam Centraal. Ontworpen door een oud-collega en „een van de mooiste plekken van de stad”. Omdat je, koud uit dat station, als bezoeker van de stad op dat immense plein nog even helemaal niets hoeft. „De stad ligt aan je voeten. Maar hier is… níks. Rúst.”
Foto Frank Ruiter
En dat is knap, als je bedenkt dat steden voller raken. Meer mensen, meer indrukken, meer commercie. Juist op een stationsplein, brandpunt van alle middelpuntvliedende kracht. „Maar dit plein” – Hartzema ademt uit – „is van niemand. Dat geeft een gevoel van vrijheid.”
Stedenbouw is de psychologie van de openbare ruimte. En stedenbouw is componeren. Eerst alle elementen verzamelen die een plek definiëren en dan puzzelen.
Neem zo’n stationsplein, geen comfortabele omgeving zoals – zeg – Blaricum of Wassenaar, zo ontworpen dat je een gevoel van controle ervaart. Een stationsplein is een conflicterende omgeving met auto’s en fietsers en trams die je overrijden als je niet uitkijkt. Taxi’s, loempiaverkopers, McDonald’s, Burger King, protesten, zwervers, een kunstwerk, chauffeurs die willen uitladen, NS-medewerkers die willen roken. De wind.
En met al die elementen heb je om te gaan, want samen maken zij de werkelijkheid. En dat vindt Hartzema het mooist. De schets voor een nieuw ontwerp zit vaak al na één bezoekje in z’n hoofd. Maar daarna moet-ie alle gebruikers van zo’n plek nog zien te overtuigen. Dat de wereld die hij bedenkt mooier is dan de bestaande. En dat gaat alleen met héél veel praten. Met iedereen. „Want iedereen heeft gelijk.”
Hartzema puzzelde in Venlo, waar hij de contouren schetste van een exclusieve villawijk met een fietspad dwars erdoorheen, bedoeld voor iederéén. Hij liet een vallei uitgraven en legde daar het pad in zodat de villabewoners er van bovenaf op uitkijken en zich – ook zonder hekken of hagen – onbedreigd wanen. Hartzema puzzelde op de nieuwe hoofdingang van het Amsterdam UMC, waar veel bezoekers al met verhoogde hartslag binnenkomen, onder een plafond van twintig meter hoog. Zo’n ruimte kan leeg, ontheemd, unheimisch voelen. Maar ook ruimtelijk, ontspannend en vrij. Mits juist gecomponeerd.
Daar werkte hij met zachte kleuren. En tegeltjes op de vloer, van oma thuis.
Zeker twintig ruimtelijke puzzels heeft Hartzema inmiddels gelegd. Twintig stukjes Nederland waarmee hij is vergroeid. En inmiddels denkt hij wel te weten wat de mens een fijne wereld vindt. Dat is, universeel, een omgeving die vrij, groots en ruimtelijk voelt, maar ook warm, tastbaar, knus en vriendelijk. „Je wilt je geborgen voelen, niet verloren.”
Maar zo’n wereld is niet vanzelfsprekend.
Huizen met kneuterige geveltuintjes, bankjes met pioenrozen ernaast. Daar worden wij Nederlanders, denkt hij, ‘echt intens gelukkig van’
Hartzema laat het poppetje landen in de nieuwe stedenbouw van Amsterdam Nieuw-West. Grote, stoere gebouwen met bovenin appartementen en onderin een glazen winkelplint. Maar kijk: beneden zijn overal de gordijnen dicht. En overal afgeplakte ramen. Een fysiotherapeut waar je niet naar binnen kunt kijken. Een sportschool verscholen achter reclamestickers. „Er gebeurt hier op ooghoogte helemaal niets. Geen bakkertje, geen koffiecorner, geen doorkijkjes, geen raampjes.” Hij noemt het „de plintenziekte” en steeds meer steden lijden eraan. Gevolg: mensen trekken zich terug.
En laat het poppetje maar eens – hup, zuidelijk – landen in de omgeving van Berkel en Rodenrijs. Buurtschap De Zweth. Holland op z’n best. „Bruggetje, molentje, dijkje.” Maar honderd meter verderop – even uitzoomen – ligt een gigantisch distributiecentrum. Eén grote grijze massa met op de parkeerplaats talloze smalle karretjes. „Picnic-land.”
We hebben met z’n allen even niet opgelet, zegt hij. Want terwijl iedereen maar bezig was met onze steden, verwaarloosden we ons karakteristieke achterland. Daar verrezen zonneparken, windmolenparken en distributiecentra. We lieten de steden uitdijen, telkens een nieuwbouwwijkje erbij, en nu groeien ze daar in dat polderland zowat tegen elkaar aan. Ga maar eens rechts van Berkel en Rodenrijs de N470 op. Twee ultrarotondes naast elkaar. „Middelpunt van deze regio. Vijf, zes, zeven rijbanen. Dubbel linksaf, dubbel rechtdoor. Je hebt geen idee meer waar je bent. Omdat het zo nietszeggend is. Zo anoniem.” Niemandsland.
En als je de openbare ruimte zo stukmaakt, de ziel eruit haalt, dan beleven mensen de wereld liever vanuit hun huis. Of hun auto. Ze keren naar binnen.
De grootste terugtrekkende beweging ziet Hartzema – oké, nog éénmaal het poppetje – in Zeeland, waar de bevolking zelfs krimpt. Waar heel Nederland z’n „hardware” stalt. En de meterkast. „Hier, ál die hoogspanningsmasten.”
Terwijl Zeeland eigenlijk zo prachtig is.
Het summum voor elke stedenbouwkundige is het ontwerp van een nieuwe stad. En om in Zeeland het tij te keren heeft Hartzema er laatst één getekend. Stad aan het Sloe, 30.000 inwoners. Met een knus centrum en veel water en woonwijken in het groen. Of deze stad ooit zal verrijzen is de vraag – niet alle Zeeuwen zijn enthousiast – maar zelf zou-ie er best willen wonen. Huizen met kneuterige geveltuintjes, bankjes met pioenrozen ernaast. Daar worden wij Nederlanders, denkt hij, „echt intens gelukkig van”.
Want diep van binnen, is Hartzema’s overtuiging, houdt de Nederlander liefst de gordijnen open. Zoals in het dorp waar hij als jochie ’s avonds langs de ramen liep overal de tv kon volgen. Omdat Nederlanders groepsmensen zijn, en onze steden zijn daarop gebouwd. „Dat zit in ons DNA.”