Column | In je eentje als politiek statement met een rimpelkop over de straten gaan, heeft geen enkele zin

‘Mijn Kop Mijn Keus’, schreef LINDA Magazine deze maand op de cover van een special over ouder worden en plastische chirurgie. ‘Mijn Kop Mijn Keus’, het klinkt zo militant en vrijgevochten. Alles wat we als moderne mensen belangrijk vinden zit in die zin. Het idee dat ‘vrijheid’ synoniem is aan ‘een keuze maken’, welke keuze dat dan ook is.

Alleen is dat, in het geval van plastische chirurgie, natuurlijk een joekel van een leugen.

Naar mijn idee zijn vrouwen helemaal niet bang om écht oud en gerimpeld te worden. Sterker nog: we dromen van die laatste fase. Hoe werkelijk bevrijdend zal het zijn om als een Yoda op een stoel te zitten, met mensen om je heen die verlangen naar je levenswijsheiden en je brille? Het eindstadium in een vrouwenleven: misschien nog wel waardevoller dan de jaren dat je een jonge, gewilde meid was.

Maar het is ons helemaal niet gegund om langzaam maar zichtbaar in te teren tot we in die fase terechtkomen. Of ja, het mág natuurlijk wel. Alles mag. Maar wat is ‘mogen’ als het verval op z’n beloop laten gepaard gaat met een evenredig verlies aan sociaal en seksueel kapitaal? Geld, liefde, vrienden: het is allemaal steeds meer een kwestie van zichtbaar duur onderhoud aan lijf en leden.

Er is helemaal geen sprake van een vrije keuze, maar van een perverse dwang om onze kostbare tijd en geld te verbruiken aan het vervagen van onze trekken, zodra er diepte, reliëf in komt. Want hoe je het ook wendt of keert: plastische chirurgie legt onze spieren lam en tast ons uitdrukkingsvermogen aan. Woede, grote tranen en grommend verlangen: net wat minder zichtbaar. ‘Hou het leven maar lekker binnen, vrouwen!’ is een boodschap die al eeuwen tot ons komt, in steeds een andere variant. Botox en fillers gebruiken is dus niets anders dan het wederom tonen van je aanpassingsvermogen aan een verrotte wereld, door jezelf als een braaf meisje te onderwerpen aan de spuit en het mes. Tot in de jaren 60 spoten we vrouwen plat om ze van hun hysterie af te helpen. Nu zoeken we de spuit zelf op.

Onderbreek ieder compliment met een strak: ‘Ik doe dit om te overleven.’

En uit angst anti-feministisch uit de hoek te komen, mogen we niet meer zeggen dat we van die spuit en vulsels áf moeten. Dat het gif is, dat we onszelf weer eens gruwelijk in het pak genaaid hebben door ons over te geven aan het eindeloze ‘klein onderhoud’, dat het verschrikkelijk en verdrietig is dat onze maatschappelijk positie niet sterk genoeg is om een middelvinger op te steken naar die troep. Want daarmee zouden we de vrouwen die het wél gebruiken afvallen. En dat kan en mag echt niet. Dus zo houden we elkaar in het gareel, en komen we niet verder dan warrige en inconsequente statements over plastische chirurgie, culminerend in een opluchtende dooddoener als ‘Mijn Kop Mijn Keus’.

En inderdaad, we zijn ook te laat. Het tij valt niet meer te keren. We gaan er allemaal aan. Want in je eentje als politiek statement met een rimpelkop over de straten gaan, heeft geen enkele zin.

Het enige wat we wél kunnen doen is eerlijk zijn. Dus strijk dat fantastische landschap glad, ga de mensen tegemoet, en onderbreek ieder compliment dat je krijgt met een strak: „Ik doe dit om te overleven.”

Tot we eindelijk, op een mooie dag in de lente, een Yoda mogen zijn.

Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.


De opportunist, díé moet je in de smiezen houden

Later als ik groot ben schrijf ik een boek over alles wat ik nooit op school leerde, maar graag had willen weten. Bijvoorbeeld hoe je laminaat legt en coq au vin bereidt. Of de kunst van het liefdevol ruziën. Of dat een dagpauwoog zichzelf in de winter laat invriezen om in het voorjaar te ontdooien en weg te fladderen.

Voor zulke weetjes en levenswijsheden bestaat natuurlijk geen cursus; daarom school ik mijzelf intussen bij. De afgelopen tijd verdiep ik me in de vraag hoe je geen nazi wordt.

Dat blijkt niet mee te vallen. Je zou zeggen: gewoon niet doen, nazi’s zijn fout, fuck nazi’s! Maar ik ben bang voor een geniepiger fascisme, een fout zijn dat soms zelfs aangeprezen wordt. Er bestaan geen YouTube-tutorials of WikiHow-pagina’s over. In de boekhandel liggen momenteel weliswaar genoeg vurige pamfletten tegen de gevaren van totalitarisme en tirannie, tegen Trump, Musk en Marjolein Faber – die boeken zijn niet wat ik zoek. Daarin is de fascist altijd een vijand aan de poort; ik zoek een antidotum tegen corruptie van binnen.

Want dat leerde ik op school wél: dat er zelfs in m’n eigen schedel zo’n engerd sluimert. En dat mensen in oorlogstijd hun morele overwegingen, al die fraaie, vrome pamfletjes, gauw onder het tapijt vegen. Ik leerde die bekende statistiek dat meer Nederlanders zich in de Tweede Wereldoorlog bij de SS dan bij het verzet aansloten. Maar verreweg de meesten, ruim 99 procent, deden niets. De meeste mensen zijn meelopers.

Je hebt de theorie en de praktijk. Daarom stelt het me niet echt gerust dat boeken tegen fascisme tegenwoordig bestellers zijn. „Er staan negenhonderdnegenennegentig verdedigers van de deugd tegenover één deugdzaam mens”, stelde Henri David Thoreau in zijn essay Burgerlijke ongehoorzaamheid (1849). Die verhouding van 999:1 lijkt me realistisch. Wat telt is wat je doet als het ertoe doet.

„Wees zo moedig mogelijk”, adviseert de Amerikaanse hoogleraar en historicus Timothy Snyder in Over tirannie, met lessen om fascisme tegen te gaan (2017). „Als niemand van ons bereid is om te sterven voor vrijheid, dan zullen we allemaal sterven onder tirannie.” Prachtig en plechtig klinkt het – al te plechtig, verdacht ronkend, want nu ik de goedbedoelde oneliner opschrijf merk ik dat er weinig van klopt. Gaat iedereen dood als niemand zich opoffert? Integendeel: historisch gezien overleef je door je snor te drukken. Van dapper zijn ga je dood.

Geen kwaad woord over die Oekraïense jongemannen die bij ons de oorlog uitzitten, ik zou ook liever laf zijn maar levend dan heroïsch morsdood. Van de paar getypte velletjes die mijn opa achterliet over de oorlog (‘geen heldendaden’) herinner ik me vooral een zin over volwassen mannen die in hun broek pisten van angst. Daarom zijn mensen het liefst een morele dagpauwoog: vleugels dichtklappen, verstoppen in een veilig hoekje, wachten op warmere tijden.

Zelf zou ik vermoedelijk ook zo’n vlindertje zijn, ik zie allerlei risicofactoren. Ik heb weinig hogere doelen of heilige idealen. Ik ben kind van de tijd, zo’n individualistische, tamelijk materialistisch ingestelde, keurig neoliberaal opgevoede ondernemer van BV Ik. Overstappen van WhatsApp naar Signal: dát is een offer dat ik kan opbrengen (als iedereen het doet, hè? Anders is het irritant). Maar doodgaan voor een oubollig idee als ‘vaderland’? Dag hoor.

Kansen pakken

Toch is dit ‘vaderland’ dat ik zo onbelangrijk zeg te vinden, mijn grootste risicofactor: ik ben Nederlander. Nederlanders zijn ondernemers, principes zijn hier verdacht. Nederlanders worden graag gillend rijk – desnoods rijk met boekjes tegen fascisme – maar willen wel dat ze overkomen als deugdzaam. Nederlanders zijn gek op verhalen die bevestigen dat ze held zijn, schreef theatermaker Johan Fretz vorig jaar terecht in deze krant. Miljoenen Nederlanders zagen de musical Soldaat van Oranje, gebaseerd op het waargebeurde verhaal van de Leidse student en verzetsheld Erik Hazelhoff Roelfzema. In werkelijkheid zijn de meeste Nederlanders juist volgzaam, onze lijfspreuk is ‘leuk meedoen’.

In werkelijkheid heb je bijvoorbeeld de beroemde Rotterdamse scheepswerf Wilton Feijenoord. Vijf dagen na het bombardement op de stad op 14 mei 1940, er liggen nog stadsgenoten onder het puin, informeert de directie van dat bedrijf al of ze geen oorlogsmateriaal kunnen produceren voor de Duitse Kriegsmarine. Met succes. Kansen pakken, heet dat. Agile zijn.

Dat verhaal van die scheepswerf leerde ik niet op school. Wel in een recent boek over studenten die in verzet gingen: De Keien – Rotterdamse studenten tussen handel en verzet 1940-1945 van historica en literatuurwetenschapper Merel Leeman, dat in 2023 verscheen. Het boek is nog lang niet zo bekend als Soldaat van Oranje, maar zou dat zeker moeten zijn: De Keien is minstens zo filmisch, en veel representatiever.

We volgen één jaargroep, de Keien genaamd (keien als de dobbelstenen van het lot in een uiterst onzekere tijd). Het zijn kakkers uit ondernemersgezinnen, economiestudenten die leren welke soorten koffie er in de koloniën te verhandelen zijn. Ze zitten middenin het studentenleven, dat tijdens de oorlog gewoon doorgaat. Lallende mannelijke corpsballen tijdens ontgroeningen, terwijl de eerste Joden al worden voorgesorteerd op de vernietiging. („Zie kindertjes van een jaar of zeven als gebrandmerkt vee over straat lopen!”, noteert een geschokte Rotterdamse student in zijn dagboek, 3 mei 1942).

Maar tussen de sigarenrook en de katers door begint er bij hen iets te dagen. Je hebt in die jaarclub het hele spectrum van weifelaars en aanjagers; de meest vurige jaarclubgenoot is economiestudent Frits Ruys. Hij is ouder, heeft in het leger gezeten en al de vuurdoop gehad. Hij komt als eerste in verzet.

Dan volgt de bekende verzetsheroïek, volop actiescènes, ditmaal niet aan kabbelende Leidse grachten, maar rond de kades van een moderne havenstad, „de minst ideologische plek van Nederland”. Een stad waar ondernemers de baas zijn en als oligarchen heersen, een vrije handelszone waar ‘de schepen regeren’. Zoals het bombardement gezien werd als een buitenkans om de binnenstad te herbouwen als zakencentrum, zo slaan veel ondernemers hier een slaatje uit het nazitijdperk. „Sommige bedrijven pasten zich razendsnel aan de nieuwe werkelijkheid aan”, schrijft Leeman.

Nederlanders worden graag gillend rijk, maar willen wel als deugdzaam overkomen

Neem de charismatische bankier Karel Pieter van der Mandele, K.P. voor intimi. Hij was een van de invloedrijkste van de Rotterdamse stadsoligarchen. De schaduwburgemeester van de stad, de drijvende kracht achter de bouw van stadion De Kuip, de Van Brienenoordbrug en de huidige Erasmus Universiteit. Ik kende hem alleen als held van de wederopbouw, die de Rotterdammers opzweepte om de mouwen op te stropen.

Wat ik op school niet leerde: tot vlak voor de oorlog bezocht hij nazicollega’s in Duitsland. En toen ze hier aan de macht kwamen, wilde hij het Rotterdamse bedrijfsleven inpassen in de Duitse oorlogseconomie. Dat was zijn lobby. Karel Pieter van der Mandele werd een „ideologisch verlengstuk van de Duitse bezetter”, aldus Leeman. En de Nederlandse Economische Hoogeschool Rotterdam, waarvan hij founding father was – de voorloper van de Erasmus Universiteit – zou het jonge kader leveren voor die nieuwe tijd.

Een half jaar na de bezetting moeten Joodse hoogleraren weg van de Nederlandse universiteiten. Elders, zoals in Leiden, zorgde dat voor ophef, bekend is de protestrede van professor Cleveringa. In Rotterdam gebeurde het omgekeerde. De economische hogeschool was een particuliere instelling, hoefde de Joodse medewerkers niet weg te sturen. Maar wat deden Van der Mandele en de zijnen? Ze stuurden alvast hoogleraar Polak de laan uit, protest hiertegen werd gesmoord. Obey in advance, zou Timothy Snyder dat noemen; maar het bestuur noemde het een „praktisch standpunt”.

Shapeshiften

In de film De Keien zou Van der Mandele een prachtige tegenhanger zijn van de vurige en principiële student Frits. Als tijdens de oorlog de kansen keren, doet hij een financiële donatie aan het verzet. Niet te veel, niet te weinig – precies genoeg om na de oorlog een rol als verzetsheld veilig te kunnen stellen.

Van der Mandele was geen nazi, hij was een opportunist (één van velen, natuurlijk, in de oorlogsjaren had NRC een hoofdredacteur die zelf stalinist was, maar in de krant even makkelijk nationaal-socialistische idealen verkondigde).

Tijdens het lezen van De Keien drong tot me door hoe diep onze bewondering zit voor zulke opportunisten. Nederlanders kennen heus wel principes: we zijn op ideologische wijze pragmatisch en religieus flexibel. Bernhard, ex-nazi, gaven we ruim vierhonderd straatnamen. De man met de meest lenige ruggengraat ooit kozen we tot de langstzittende premier.

Opportunisten zijn het gevaarlijkst: ze maken het kwaad mogelijk, maar dragen geen bruin hemd; ze komen over als wijs, rationeel, neutraal; ze hebben ook heus soms buikpijn, maar ‘laten zich niet door emoties meeslepen’, ze zeggen bedachtzaam dat je ‘wel realistisch moet zijn’ – ze kunnen zelfs shapeshiften tot verzetsheld.

De bewondering voor de pragmaticus, voor de ondernemer, voor de art of the deal, is natuurlijk niet exclusief Nederlands; het is een kenmerk voor elke wereld waar geld regeert. Het meest schokkende beeld van de inauguratie van Donald Trump vond ik niet diens ingevallen en daardoor verbetener tronie (weet dat het hem menens is); het was de slagorde van opportunisten achter hem. Elon Musk, Mark Zuckerberg en Jeff Bezos: ooit steunden ze Barack Obama, de tegenpool. Zuckerberg hield hartstochtelijk pleidooien pro migratie; nu bejubelt hij de manosphere. Mannen met het moreel kompas van daytraders.

Heeft waarschuwen tegen fascisme dan zin? Niemand wil tegenwoordig fascist heten, zelfs de fascisten niet. Laten we de kinderen op school liever leren dat opportunisme fout is. Zonder de opportunist is het kwaad nergens.

Illustratie Ming Ong

Je hoeft mensen ook zelden uit te leggen wat het kwaad is. Het is datgene waar je buikpijn van krijgt. Rechters wisten dat het fout was om burgers vanwege minder dan een toeslagenfoutje tot schuldslaven te maken. Ambtenaren op buitenlandse zaken zien wat Israël doet. Kwaad is datgene wat je voor jezelf probeert weg te redeneren (‘Een beetje nuance is wel op zijn plek’). Toen ik de Hitlergroet van Elon Musk zag, heb ik het filmpje drie, vier, vijf keer opnieuw gezien, vanuit elke hoek, net zo lang tot ik niet meer zag wat ik heel duidelijk had gezien.

Ook in mij zit die opportunist, ik kan me uitstekend verschuilen achter erkende deugden als nuance; de bereidheid om de zaak van alle kanten bezien; wetenschappelijke twijfel; relativering.

Ik ben bedreven in ‘ja, maar’ en ‘waar waren ze toen’ en ‘het loopt niet zo’n vaart’. Opportunisme bestrijden is extreem lastig voor wie zich niet wil beroepen op heilige idealen.

Daarom is dat verhaal van die Keien zo belangrijk: de helden zijn a-politieke studenten, ondernemers in de dop, zouden ze nu leven dan hadden ze bitcoins gehandeld. Ze hadden niks heiligs, behalve dan hun vriendengroep, de gezworen jaarband. ‘Maar zoiets schijnbaar kleins kan juist het allerbelangrijkste blijken.

„Leven we dan zo weinig intens en zo langs elkaar heen?”, vraagt Frits Ruys tijdens een etentje in een Chinees restaurant te Katendrecht. Hij verwijt zijn vrienden „heilige angst” voor „daden en hun consequenties”. Door zijn bezieling komen de jongens één voor één in actie, zelfs de grootste twijfelaar. Niet vanwege „radicale overtuiging”, maar door het „navolgen van de juiste personen”.

Wat dus helpt, denk ik, is je peer pressure op orde brengen. Goede vrienden koesteren, zorg dat er zo’n Frits bij zit, iemand die temidden van de chaos en de twijfel de zaak verheldert tot de kern.

En ja, zorgen dat je iets heiligs kent, wetende dat ook iets kleins heilig zijn. („Je hoeft niet in een god te geloven om te geloven in je eigen ziel”, schreef Jeanette Winterson, „Het is dat deel van je dat zich niet verpacht heeft aan het materiële.”)

Wat ook helpt is om simpeler te leven, met lage vaste lasten: hoe minder te verliezen, hoe makkelijker om principieel te zijn.

Dat zouden ze op school moeten leren, met de waarschuwing dat je voor het volgen van principes zelden beloond wordt.

Frits wordt tijdens de oorlog gefusilleerd door de bezetter. De bankier Van der Mandele manoeuvreerde zich na de oorlog in de commissie die het bedrijfsleven moet zuiveren van ondernemers die innig samenwerkten met de nazi’s – mensen zoals hij. Hij kreeg een witte anjer van Prins Bernhard, een straatnaam, een stichting en een prijs, een buste op de Erasmus Universiteit, een jaarlijkse Van der Mandele-penning, ‘symbool voor verantwoordelijk ondernemerschap’. Die huldeblijken bestaan nog steeds, ondanks de onthullingen in de Keien: de opportunist van het voetstuk takelen is kennelijk nog steeds niet opportuun.


Het chefje bij Brasserie de Roode Leeuw is een culinair oplichtertje

Begin dit jaar was ik met een muziekvriend in Leipzig. Ze brouwen daar heel goed zilt-zuur Gose-bier, maar verder is het geen grootse culinaire bestemming. Om ons een teleurstelling te besparen zijn we maar gewoon met voorbedachten rade in de grootste toeristenfuik getrapt: de kelder waar Goethe zelf vaak een biertje zou hebben gedronken – in een enorme vreetschuur aten wij tussen de Faustiaanse merchandise onze schnitzel en Schweinshaxe met knödel. Ik denk nog steeds dat we de juiste beslissing genomen hebben. We waren in ieder geval op tijd voor de opera.

We hadden nog even overwogen om in ons hotel te eten. Ze hadden daar een koddig concept met projecties, waarbij zich een animatie-verhaaltje afspeelt met een klein chefje dat op je bord je eten bereidt. Duitse gekkigheid, dachten we, en besteedden er weinig aandacht aan.

Terug in Nederland kwam ik er bij toeval achter dat dit niet op zichzelf stond. ‘Le Petit Chef’ is big news! Het concept draait werkelijk over de hele wereld. In 88 steden! Van Dubai en Sydney tot Jakarta en van Baku en Kuala Lumpur tot Toronto en de Seychellen. En dus Leipzig. Tagline: Immersive theatre and Dining combined. Sinds vorig jaar draait dit concept ook bij Brasserie de Roode Leeuw in Amsterdam.

Boven ingedekte tafels voor vier hangen beamers met vier lenzen die op en rond ieder bord dezelfde animatie projecteren. In de nieuwste editie – ‘Le Petit Chef: and friends’ – nemen chefjes uit vier verschillende landen het tegen elkaar op. De cliché-figuurtjes stellen zich in brabbel-accentjes voor – een rondborstig dametje met een pittig karakter en 28 namen (Spanje), een dikke besnorde chef die operette zingt (Italië), Le Petit Chef (Frankrijk) en een kale spillepoot met samurai-bandana (Japan). Eén voor één gaan ze aan de slag. Ze raspen, kneden, mengen, grillen druk op en naast je bord – allemaal nét uit focus. Uiteindelijk ligt er een gerecht, dan gaat de projector uit en zet de ober een bord neer, dat er in grove lijnen wel op lijkt.

Video Giel Bonte

Dat klinkt allemaal als een leuke kinderattractie. En dat is het ook. Moos Broekaert (5 jaar) had een geweldige avond. Hij moest lachen om het stierengevecht op z’n bord, waarbij de stier steeds tegen de rand botst (dat de Spaanse chef vervolgens Italiaanse pesto staat te maken, dat zag hij door de vingers). Om het varkentje dat een truffel opgraaft (overigens was zijn ravioli niet gevuld met truffeltapenade, maar met het varkentje zelf). En vooral om Le Petit Chef zelf, die in de saus valt.

Zijn nét niet koude tomatensoep beviel goed („het smaakt echt naar tomaat!”) en hij was vooral enorm ingenomen met de cuisson van zijn ossenhaasje. Ik citeer: „Behalve de groenten… wow wow wow! Hoe hebben ze dit kunnen maken?” Hij was erg onder de indruk van de ‘rook’ die van het droogijs rolde waarop het dessert werd geserveerd. En wat hem betreft heeft de Japanse chef dubbel en dwars gewonnen – want die maakte het toetje.

Eerlijk is eerlijk, de soep smaakt inderdaad naar tomaat

Houd in gedachte: hier spreekt een overexcited kind van vijf, dat voor de eerst mee mocht naar ‘papa z’n werk’ en nog om z’n mening wordt gevraagd ook. Maar, eerlijk is eerlijk, de soep smaakt inderdaad naar tomaat, de pasta zelf is niet eens zó slecht, de frieten zijn rustiek en krokant en de tournedos kun je door een rietje eten. In zoverre kan ik hem goed volgen (#prouddaddy).

Eén ding heb ik echter niet verteld: het is helemaal niet bedoeld voor kinderen! Het is een tourist trap pur sang die voornamelijk op volwassenen mikt. Zelfs tijdens de shift van 17 uur zitten er drie stelletjes die er gewoon keihard zijn ingestonken. En het allerergste is: voor dit geintje betaal je – zit u? – maar liefst 120 euro per persoon.

HONDERDTWINTIG EURO. Voor een salade, een bordje ravioli, steak frites en een toetje. Het is geen grap! Iedereen krijgt exact hetzelfde, op hetzelfde moment. Vegetarisch kan – dan krijg je biet in plaats van steak. Maar het chefje bereidt nog steeds vlees voor je, want de animatie blijft hetzelfde. En dan heb je letterlijk nog geen druppel gedronken. Dat is niets meer of minder dan schaamteloze, culinaire oplichterij.

Natuurlijk telde ik van tevoren dezelfde 36 rode vlaggen als u. Natuurlijk kon ik uittellen dat dit het geld niet waard zou zijn. Maar als je me willens en wetens het geld uit m’n zak gaat kloppen, heb dan het fatsoen om net te doen alsof je in ieder geval een béétje je best hebt gedaan.

Hier heeft iemand onaangemaakte, voorgesneden slamelange rechtstreeks uit de zak op een bord staan schudden. Een scheut olijfolie en een kneep citroen is dan toch het minste wat je kan verwachten. Opgewarmde ‘truffel’-ravioli onder een geschifte kaassaus. Kiloknaller-steak met waterige bechamel onder een lobbig vel. De puntpaprika heeft even naar de warmtelamp mogen zwaaien. En dan die biet: rubberig, rul, smakeloos, als het vel van een ontdooide ijsmummie (zo stel ik me voor). Werkelijk: hoe hebben ze dit kunnen maken? Het is zo duidelijk dat het hier alleen maar om de marge te doen is. Ronduit beschamend.

De enige manier om een bezoek aan Le Petit Chef enigszins het geld waard te maken is: je kind meenemen en nóg meer geld uitgeven (70 euro voor een kindermenu). Iedere minuut, iedere seconde intens genieten van dat onbetaalbare, stralende blije kinderkopje. Herinneringen maken en koesteren. Je billen samenknijpen bij het afrekenen. En daarna nooit meer terugkomen.


Roest, een kapotte bumper of een gebroken voorruit – in Marokko krijgen Europese camperbusjes een tweede leven

In Aourir, een dorp langs de Marokkanse kust, vlak boven de stad Agadir, tuft een gebutste Britse camperbus langzaam de stoffige buitenplaats op van garage Izikki Chez Ali. Het terrein is bezaaid met schroot; overal autobanden en hopen staal. Verfdampen maken de lucht zwaar.

Niet voor het eerst rolt er vandaag een Europeaan binnen. Het erf is een soort duiventil voor campers – ze komen en gaan, bestuurd door toeristen die hun huis op wielen willen laten oplappen.

Garage-eigenaar Ali Elmouden schudt de Brit breed lachend de hand. Samen lopen ze een rondje om de gehavende bus. „Ik wil het graag laten spuiten in een beige Sahara-kleur”, zegt de Brit. Elmouden kijkt bedenkelijk maar antwoordt toch: „No problem.” Even later staat de camper in een wachtrij tussen een dozijn andere voertuigen met Europese nummerplaten.

Een van die campers is van mij. Mijn bus, een Mercedes Benz 609D uit 1988, staat al dagen in de rij. Want ik ben niet alleen naar Marokko gekomen voor de surfspots, zoals Taghazour en Imsouane, maar ook om mijn bus een tweede leven te geven. Er zijn tientallen garages in Marokko die gespecialiseerd zijn in het repareren van campers. Veel daarvan zitten langs de kust in Aourir, Tamraght en Mirleft, maar ook in het binnenland, zoals in Tafraout.

Ieder jaar trekken duizenden camperaars uit Europa naar Marokko om te overwinteren; de grote rederijen DFDS en GNV vervoerden er vorig jaar zo’n 5.400. Onder hen veel (gepensioneerde) Fransen – Frans is de tweede taal in het land – maar ook veel avonturiers die op doorreis zijn naar zuidelijk Afrika en (kite)surfers. Ze rijden in expeditievoertuigen, luxe campers, oldtimers en omgebouwde bestelbussen.

De meeste toeristen komen voor roestreparaties en een frisse nieuwe kleur. Ook mijn bus wil ik zo’n behandeling geven; de vele roestplekken zorgen voor lekkages.

Ali Elmouden bestiert zijn garage in Aourir al 28 jaar. Hij is het hele jaar open, in de winter is hij vooral druk met Europese klanten. Deze winter kregen zo’n veertig campers een „Marokkaanse make-over”. Iets minder dan vorig jaar, „vanwege de overstromingen in Spanje”, denkt Elmouden. Hij heeft twaalf mensen in dienst, zeven dagen per week, ook nu tijdens de ramadan.

Garage-eigenaar Ali Elmouden praat met een klant.
Foto Abdellah Azizi

Lekkende voorruit

„Waarom Europeanen hier komen? Wij doen reparaties die ze in Europa niet willen doen. Als bijvoorbeeld een bumper of een portier stuk is, repareren wij het. Neem jouw portier”, wijst hij naar mijn bus. „In Nederland is het, vanwege het hoge uurloon, goedkoper om dat te vervangen. Wij vinden dat zonde van het materiaal.”

De Amerikaanse straatmuzikant Cory Blackslee (38) – halflang haar, vlassig baardje – leunt tegen een marineblauwe Mercedes Sprinter uit 2006 zonder voorruit. Een monteur in een blauwe overall peutert met een keukenmesje het achtergebleven rubber uit het frame. In de bus staat een akoestische piano. In de zomer trekt hij als een hedendaagse troubadour Europa door, in de winter verblijft hij in Marokko, nu voor het vijfde jaar op rij.

„Boven het raam zit roest en een kleine lekkage”, zegt Blackslee. „Ik hoorde van andere reizigers dat het supergoedkoop was om zoiets hier te laten repareren.” Een nieuw raam, nieuwe remschijven en een nieuwe schokdemper kosten hem 460 euro. „In Europa zou dit misschien wel het drievoudige zijn.”

Voor de bus van Blackslee strompelt een puppy met te korte voorpoten. „Mo, mo, mo”, roept Sebastian Schuster (33) – tatoeages, muts – terwijl hij zijn hand uitsteekt. De Duitser heeft een sabbatical, en adopteerde het hondje in Marokko. Terwijl hij moet wachten op de papieren om de puppy mee te kunnen nemen over de grens, staat zijn Mazda 626 uit 1991 op kratjes. „Nieuwe remschijven, een verflaag over de gehele bus en een nieuw rek op het dak”, somt hij op. Hij is ongeveer 1.600 euro kwijt. „Het gaat alleen een beetje traag. Het werktempo en de werkstructuur zijn anders – ik ben hier nu al vijftien dagen.”

Foto Abdellah Azizi

Oordoppen

Schuster kampeert, net als de meeste andere toeristen, gewoon in zijn bus in de garage. „Ik moet er bovenop zitten, anders kan het werk dagenlang stil liggen. Dat is de cultuur denk ik. Mijn geduld wordt echt op de proef gesteld”, lacht hij. Ook Blackslee kampeert al tien dagen in de garage. „Het is zeker de minst mooie plek waar ik ben geweest in Marokko. Oordoppen zijn een must. Maar het leuke is dat ik hier allerlei reizigers heb ontmoet.”

De Nederlandse Laura Visser (39) – petje, rugzak – is het garageterrein opgesloft. Ze komt een vriend bezoeken die in de garage verblijft. Visser werkt online als juriste voor Nederlandse softwarebedrijven en woont in haar Ford Transit bus uit 2011. Eerder heeft ze onderhoud laten uitvoeren bij garage Dorf, op loopafstand van de Elmoudens garage. „Ik heb wat roest en wat krassen, ontstaan door boomtakken, laten wegwerken. En ze brachten een nieuwe ondercoating aan. In totaal was ik 180 euro kwijt. In Nederland had ik al eens zo’n reparatie laten doen voor 650 euro – toen waren ze de helft vergeten.”

Na een plensbui blijkt dat de nieuwe voorruit toch niet waterdicht is

Elmoudens garage blijkt een plek waar mensen van verschillende nationaliteiten en achtergronden elkaar ontmoeten, een tijdje samenleven en vrienden worden. Overdag drinken ze samen koffie, helpen ze de monteurs, roken ze en delen ze verhalen.

„Sommigen verblijven liever in een hotel of gaan terug naar Europa”, zegt Elmouden, „om een paar weken later terug te keren als hun voertuig gereed is. Maar iedereen is welkom. Ze kunnen kosteloos in de garage verblijven. Ik zie het als mijn plicht om gastvrij te zijn. Ze zijn als broeders, ongeacht hun ras of geloof.”

Even later wordt het donker; er valt een bui . Na een korte plensbui blijkt dat de nieuwe voorruit van Blackslee niet waterdicht is. De Amerikaan loopt met gebogen hoofd rond. „Het ziet ernaar uit dat ik nog even moet blijven”, zegt hij teleurgesteld. „De monteur zegt dat de lijm nog een paar dagen moet drogen.” Blackslee is blij dat hij er nu achterkomt. „Als ik al weg zou zijn, zou ik een probleem hebben.”

Foto’s Abdellah Azizi

Onderhoudsgarantie

Volgens Bianca Pouw, woordvoerster van de Nederlandse Kampeerauto Club, is de garantie bij het doen van onderhoud in het buitenland iets om op te letten. „Van onze leden horen wij ook dat de reis naar Marokko gecombineerd wordt met onderhoud aan voertuigen. Als er schade ontstaat door een ondeugdelijke reparatie, kan dat van invloed zijn op de verzekering.”

Paul de Waal, directeur communicatie bij brancheorganisatie BOVAG, beaamt dit. „In Nederland heb je reparatiegarantie bij garages die aangesloten zijn bij BOVAG. Dat is lastig als je in Marokko verhaal wil halen. Als het gaat om fabrieksgarantie, dan geldt daarvoor meestal de voorwaarde dat reparatie en onderhoud volgens fabrieksvoorschriften is gedaan. En dat moet je kunnen aantonen. Het lijkt me goed om zo’n klus in Marokko in elk geval goed te documenteren.”

Sebastian Schuster hoort dat het nog vijf dagen duurt voor de nieuwe remschijven arriveren. „Een kleine week langer dan gepland. Maar de papieren voor Mo zijn er ook nog niet.”

Foto’s Abdellah Azizi


Kleine rondjes, onbekende steden en Nederlandse ‘bergen en woestijnen’: nieuwe wandelgidsen

Klein rondje op immense Veluwe

Tapuit

Rob Wolfs, sterauteur van diverse wandelboeken, heeft een tijdje geleden het licht gezien. Waren zijn wandelingen in voorgaande boeken vaak behoorlijk lang (20 kilometer was geen uitzondering), in zijn vorig jaar verschenen bundel Wandelen rond Arnhem en Nijmegen liep hij rondjes in meer behapbare afstanden: tussen de 7 en 10 kilometer. Dat voorzag duidelijk in een behoefte. Heel fijn dat Wolfs besloot dit concept één op één te kopiëren naar de Veluwe: deze winter verscheen Veluwse rondjes, met twintig rondwandelingen, ook tussen de 7 en 10 kilometer.

De rondjes omvatten vrijwel alle stukken Veluwe: van Epe in het noorden tot Rozendaal in het zuiden, en voeren zowel diep de bossen in als langs de rand met boerenland, zoals de westelijk gelegen Gelderse Vallei.

Wij besluiten een kijkje te gaan nemen bij Radio Kootwijk. Vanuit dit gigantische, uit beton opgetrokken voormalige zendstation (opgeleverd in 1923) werd het eerste rechtstreekse radiocontact met Nederlands-Indië verzorgd. Het hoofdgebouw, in art deco-stijl, lijkt wel een kathedraal, en is op de weidse stuifzandvlaktes al van verre te zien.

De route van 8 kilometer voert min of meer rondom de bijzondere bouwsels, maar de cirkel is wijd genoeg om het grootste deel van de wandeling enkel natuur te zien. De uitzichten zijn prachtig en we zien opmerkelijk veel sporen van wolven en zwijnen op de zandpaden. Voor de natuur is het een zegen dat deze wandeling sinds vorig jaar niet kan worden gelopen tussen 15 maart en 15 juli, het broedseizoen. Daardoor krijgen kwetsbare vogels als de boomleeuwerik, nachtzwaluw en tapuit rust om hun nest met jongen groot te brengen.

Deze vogels zijn op de koude februaridag dat wij hier lopen nog niet in Nederland. Maar op het laatste stukje, als de betonnen kathedraal de omgeving alweer domineert, zien we wel de klapekster, een bijzondere wintergast die zijn prooien spietst aan scherpe takken en doorns. De wandeling kan prima worden gecombineerd met een bezoek aan het Kröller-Müller Museum. Maar wel pas vanaf 15 juli dus.

Hoe veelzijdig de Veluwe is blijkt tijdens de tweede wandeling in Hoog-Soeren, aan de andere kant van de A1 (die de Veluwe horizontaal doormidden snijdt). Rondom dit dorpje liggen gigantische beukenbossen, waardoor dit een totaal andere wandeling is. De route voert door dichte bossen waar we zwarte spechten horen en langs adembenemende uitzichten over vlaktes waar je met wat geluk (en een verrekijker) wild zou kunnen zien. Deze route van 8 kilometer is net als de vorige zeer duidelijk beschreven. Bij twijfel is er ook nog de gps-route op je telefoon die je kunt downloaden.

Aan het eind, in het overgangsgebied van bos naar dorp, worden we vanuit een weelderig begroeide tuin op een appelvink getrakteerd. Tijdens de koffie met appeltaart in de brasserie bij het eindpunt zien we ook nog een geelgors in een boom zitten. Wat een vogelwalhalla.

Tussen 15 september en 25 december is deze route niet te lopen: dan is Kroondomein Het Loo, waar deze wandeling vrijwel geheel doorheen voert, afgesloten zodat de koning hier kan jagen.

Onbekendere stukjes stad

Geelgors

Recent verscheen De compacte stadswandelgids bij de ANWB, een gids met 35 stadswandelingen, met tips voor musea en lunchadressen. Het leuke is dat de bekendste steden rücksichtslos worden overgeslagen en dat de wandelingen door minder bekende Nederlandse stadjes en steden voeren. Domburg, Ootmarsum, Coevorden, Bourtange – wie er niet in de buurt woont of familie heeft, is er misschien nog nooit geweest.

Wij gaan een kijkje nemen in Roermond, dat we voornamelijk kenden vanwege de gigantische outlet die hordes dagjesmensen trekt. Inderdaad zien we na het parkeren een grote stroom mensen naar het net buiten het centrum gelegen fashionparadijs lopen.

Wij richten ons op wat deze Midden-Limburgse stad (bijna 60.000 inwoners) nog meer te bieden heeft. We passeren een fraai stadspark, verborgen achter oude kloostermuren, dat gek genoeg niet genoemd wordt in de beschrijving maar waar je heerlijk kunt zitten. De wandeling gaat verder dwars door het oude centrum, waar de Sint-Christoffelkathedraal staat te pronken aan het grootste plein van de stad.

Op een ander plein staat nog een kerk: de Munsterkerk. De twee karakteristieke torens zijn ontworpen door Pierre Cuypers (1827-1921), die in Roermond ter wereld kwam en overleed. Hij ontwierp veel meer panden in de stad en heeft in Roermond dan ook zijn eigen museum. Een standbeeld van Cuypers, bij het grote publiek bekend van het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam, staat naast de Munsterkerk. Hij kijkt peinzend omhoog naar zijn creatie, zijn rug gekeerd naar het wanstaltige complex pal achter hem, waar de V&D zat en dat nu al acht jaar leegstaat. In het centrum zien we veel moois en ouds, maar het is jammer dat een straat regelmatig wordt ontsierd door een moderner gebouw, waardoor die historische sfeer een beetje verloren gaat.

Toch is de binnenstad van Roermond zeker een bezoek waard, en ook hier vind je talloze kledingzaken – laat die outlet dus niet je hoofddoel zijn. Dan mis je bovendien het fijne zicht op de rivier de Roer (aftakking van de Maas), vanaf het door het boek aangeraden terras van De Pauw, een van de vele horecagelegenheden aan de Roerkade.

Bij Assen in Drenthe denken veel mensen waarschijnlijk als eerste aan de TT. We lezen dat Assen (70.000 inwoners), in tegenstelling tot de meeste provinciale hoofdsteden, geen middeleeuws stedelijk verleden heeft. Pas in 1809 kreeg het stadsrechten. Sindsdien ontwikkelde de plaats zich tot een hoofdstad met villa’s en herenhuizen – Assens bijnaam luidt ‘Stad der Paleizen’.

De wandeling laat dat duidelijk zien: geen fraai historisch centrum, maar die ‘paleizen’ zijn wel indrukwekkend. Leuk dat de route door een verrassend stadspark voert – we horen een groene specht lachen en zijn verbaasd dat zo’n ‘bos’ zo dicht bij de binnenstad ligt.

Een stukje buitenland

Appelvink

Om de zoveel tijd verschijnt er bij Fontaine Uitgevers een bundeling van wandelingen die eerder in natuurblad Roots gepubliceerd werden. Altijd hebben de boeken een thema, denk aan De mooiste wandelingen langs water of De mooiste vogel- & vlinderwandelingen. Volgende week verschijnt de nieuwste in de reeks: De mooiste woestijn- & bergwandelingen van Nederland, met zeventien routes die je het idee geven even in een ander land te zijn. Dat klinkt als een mooie gelegenheid om de wandelschoenen alvast in te lopen voor de bergvakantie deze zomer, want de meeste wandelingen gaan over heuvelachtig gebied. En nee, lang niet alleen in Zuid-Limburg, dat we bewust overslaan, op zoek naar lekkere klimmetjes elders in het land.

We beginnen in het zuidelijkste puntje van de Utrechtse Heuvelrug: bij Rhenen start de route ‘Laarsenberg & Grebbeberg’. Vanaf het Militair Ereveld Grebbeberg voert de wandeling van 8,2 kilometer eerst door bosgebied Laarsenberg, waar je inderdaad, lopend naar het hoogste punt met uitzicht, even een Zuid-Limburg-gevoel krijgt. Toch voelt dit bos, waar veel honden worden uitgelaten, iets te klein om het ultieme natuurgevoel te ervaren – de achterkant van Ouwehands Dierenpark helpt ook niet (al zien we wel een bruine beer).

Gelukkig slingert het pad daarna aan de overkant van de weg die andere berg op – honden zijn hier verboden en de heuvel die we beklimmen is van een weelderiger natuurschoon. Uiteindelijk staan we aan de rand van de stuwwal en kijken we uit over de Nederrijn en natuurgebied De Blauwe Kamer, een vogelparadijs.

De tweede bergwandeling vindt plaats in Twente. De route ‘Markelose bulten’ (13,5 kilometer) gaat over de Markelose Berg, de Hulpe en de Herikerberg. Drie Hollandse bergen die, zo belooft het boek, ons prachtige vergezichten gaan bieden. We worden niet teleurgesteld. Kenmerkend aan Twente is de afwisseling van bos en door beuken en eiken omzoomde weitjes – ruilverkaveling heeft hier nooit plaatsgevonden waardoor alles kleinschalig is gebleven. Tijdens deze wandeling kun je het idyllische landschap vanuit de hoogte ervaren. „Het lijkt wel Frankrijk”, zegt mijn metgezel.

De kaartjes zijn, zoals we van de Roots-gidsen gewend zijn, zeer duidelijk – de beste in hun soort. De beschrijving is soms ietwat onduidelijk, maar dankzij het kaartje (maak er thuis een foto van; het kaartje in het boek is beter dan het online kaartje) en de gps die je via de site van Roots gratis kunt downloaden, kun je eigenlijk niet verkeerd lopen.

Leuk en informatief zijn de hoofdstukken met dier- en plantsoorten die je op de ‘bergtoppen’ of in Hollandse ‘woestijnen’ – zoals het Hulshorsterzand en de Soesterduinen – kunt aantreffen. Voor de oehoe of de muurhagedis hoef je allang geen honderden kilometers zuidwaarts meer te rijden.

Lees ook

Op zoek naar een goed boek met wandeltips? NRC recenseerde er drie

Op zoek naar een goed boek met wandeltips? NRC recenseerde er drie


Deze foto’s kunnen overal in Europa gemaakt zijn. De fotograaf laat het expres in het midden

„Op een gegeven moment dacht ik: waar bén ik nu eigenlijk? In Albanië, dat wist ik, maar ik was tegelijkertijd gedesoriënteerd. Het had net zo goed Tsjechië kunnen zijn, of Roemenië, of Wallonië. Zelfs ergens in de periferie van een Nederlandse stad. Als je naar heel gewone plekken gaat, ver buiten de stadscentra en de toeristische highlights, dan is er zoveel herkenbaarheid. En waar je ook bent, overal is menselijkheid te vinden, liefde en intimiteit. En, als je het wilt zien, poëzie.”

Fotograaf Chris Keulen (Heerlen, 1959) reisde tussen 2018 en 2024 af en aan door veertien landen, vaak in de Balkan en het oosten van Europa, maar ook in Griekenland, Portugal, België, Duitsland. Hij ging met de auto, de bus, het vliegtuig, en eenmaal ergens aangekomen ging hij vooral eindeloos lopen. Zonder vooropgezet plan foto’s maken, gewoon kijken wat hij tegenkwam: „Onbeduidende plekken kunnen heel verrassend zijn.”

In zijn nieuwe boek Silent Song zien we de foto’s die deze reizen hem opleverden. Verstilde beelden van straten waar de verf al lang geleden van de muren afbladderde, bewoners die in hun ochtendjas een praatje maken in een plantsoen, een treinstation gezien door een besmeurde ruit. Twee mannen zitten zwijgend op een bankje, een bedrijfsloods oogt met zijn verschillende kleurvlakken als een abstract schilderij. Alledaagse situaties en plekken die het nieuws niet halen. Maar die toch, zegt Keulen, „een groot deel van Europa en van onze levens weergeven”. De foto’s hebben geen bijschriften, je weet als kijker dus niet waar ze zijn gemaakt, of wanneer. Keulen: „Door een tekst wordt je blik gestuurd. Dat wilde ik vermijden. Kíjk vooral, dat deed ik ook.”

Foto Chris Keulen
Foto Chris Keulen

Foto Chris Keulen

Onzekere tijden

Chris Keulen studeerde fotografie en Nederlandse taal- en letterkunde. Naast zijn vrije werk fotografeert hij voor NRC. Hij maakte een aantal boeken met zijn werk en ontving meerdere prijzen. In 2017 won Keulen de Zilveren Camera met Kwetsbare liefde, een indringende reportage over Kim die thuis voor zijn dementerende vrouw Alda zorgt.

Keulen: „Ik had heel intensief gewerkt aan mijn serie over Kim en Alda, die zich vooral in en rond hun boerderij afspeelde. Ik voelde een grote drang om weer naar buiten te gaan, on the road. Normaal gesproken ging ik altijd thematisch te werk; er was een onderwerp, een rode draad. Maar ik begon me bekneld te voelen door die aanpak. We leven in zeer complexe en zorgwekkende tijden; klimaat, oorlog, de politiek die steeds meer naar rechts opschuift. Dat interesseert me, maar ik dacht: als ik dat als thema neem, dan is mijn blik alweer heel specifiek ergens op gericht. En dat wilde ik niet.”

In die onzekere tijden voelde hij zich, zegt Keulen, zelf ook onzeker. Dan kan je naar houvast gaan zoeken, Keulen besloot het tegenovergestelde te doen: „Ik had behoefte om structuur los te laten, om organisch en intuïtief te werk te gaan. En te kijken wat dat opleverde.”

Er waren een paar richtlijnen. Hij wilde, binnen Europa, plekken bezoeken waar hij niet eerder was geweest. Hij vermeed de nieuwsonderwerpen en toeristische plekken. „Als ik op reis ging bereidde ik me altijd goed voor. Ik las me in, bekeek documentaires. Nu besloot ik alleen maar literatuur te lezen. In Oekraïne las ik Tijd van de grote verwachtingen van Konstantin Paustovski, in Albanië de reportages die Joseph Roth in 1927 over het land maakte. Veel meer dan informatie verzamelen wilde ik in een bepaalde sfeer komen.”

Foto Chris Keulen
Foto Chris Keulen

Plankgas

Keulen: „Als je voor een krant op pad gaat moet je een situatie gelijk interpreteren. Je moet er betekenis aan geven, duiding. Maar als je je open wilt stellen, dan is het juist goed om die interpretatie uit te stellen. Ik ging fotograferen en deed niets met die foto’s. Als ik thuiskwam, liet ik ze liggen. Soms maanden, soms zelfs jaren. Anders zou ik waarschijnlijk tóch gaan zoeken naar een rode draad. Het resultaat is dat Silent Song zo een fragmentarisch geheel werd. Het is geen lineair of coherent verhaal. Precies zoals ik de onrustige wereld van nu ervaar.

„De foto’s leidden me via zijpaden naar het hedendaagse Europa”, schrijft Keulen in zijn nawoord van Silent Song. „Ik keek ernaar en probeerde het te verbeelden, terwijl de geschiedenis plankgas gaf.”

Foto Chris Keulen
Foto Chris Keulen

Foto Chris Keulen


Mijn definitie van geluk

Mijn definitie van geluk? Een hele middag klooien in de keuken terwijl mijn dierbaren dicht in de buurt hun eigen ding aan het doen zijn. Dit keer kon het echt niet op. Om te beginnen was het een van de eerste dagen dat de balkondeuren open konden staan, zo zacht was het weer. Ten tweede had ik even geen dringende deadlines en dus alle tijd en rust om te koken. Ten derde had mijn jongste, die sinds twee jaar op kamers woont, het plan opgevat om samen met een studievriend een middag te komen knutselen aan mijn keukentafel, waarna die gasten vanzelfsprekend ook meteen zouden blijven eten.

Knutselen ja. Dat doet hij anders nooit. Maar bij het leegruimen van de zolder van oma en opa was een grote vergeelde doos tevoorschijn gekomen met daarop een afbeelding van de HMS Beagle, het schip waarmee Charles Darwin van 1831 tot 1836 de wereld rondzeilde. Een good old bouwpakket. Toen Pep de doos openmaakte en al die kleine, perfect uitgezaagde stukjes vederlicht hout zag, vergat hij blijkbaar even dat hij als kleuter al een bloedhekel had aan gepiel met lijm en verf en kwastjes en stiften. In elk geval zat hij nu mét lijm en mét kwastjes, en met vriend Dani, op twee stappen van mijn kookeiland vandaan, te fröbelen.

Omdat hij deed alsof dat de normaalste zaak van de wereld was, deed ik dat natuurlijk ook. Hij hoefde heus niet precies te weten hoe zielsgelukkig hij mij hiermee maakte – niets zo vervelend als een moeder die al te nadrukkelijk van je houdt. Ik deed gewoon mijn ding, hij en Dani deden hun ding, balkondeuren open, niks aan het handje. Alleen wie heel goed oplette had kunnen zien hoe ik tijdens het snijden van de uien, de gember en de knoflook mijn oren gespitst hield op het gesprek aan de keukentafel. Het is een van de redenen waarom ik het zo heerlijk vind om de vrienden van mijn kinderen over de vloer te hebben: via hen hoor ik verhalen over mijn kuikens die ze mij zelf nooit vertellen. Een andere is: hoe meer hongerige studentenmonden te voeden, hoe fijner.

Iemand zin in een tosti? Ja, lekker. Ik heb nog een stuk appeltaart staan. Zal ik dat anders even opwarmen? Nou, graag. Slagroom erbij? Biertje? Oké, er bleek alleen nog alcoholvrij bier in huis, maar dat was eigenlijk ook maar beter voor de Beagle, waarvan het skelet langzaam maar zeker vorm begon te krijgen. Intussen stond op het fornuis een pan met peulvruchtencurry te pruttelen en bleek mijn voorraad garam masala, waarmee ik de curry had willen afmaken, op te zijn. Dus roosterde ik een handvol specerijen als kardemom, kaneel, komijn, kruidnagel en peperkorrels in een pan en maalde ze daarna tot poeder. En toen maakte Dani een opmerking die mijn toch al niet geringe geluksgevoel van deze middag naar ongekende hoogte tilde. Hij zei: „Het ruikt hier naar de keuken van mijn Pakistaanse oma.”

Epiloog: het skelet van de Beagle staat nu in een hoek van de kamer in de weg te staan, wachtend op een nieuwe knutselmiddag. Ik wacht geduldig mee.


Je werk zo lang mogelijk uitstellen – dat is slim én gezond

Waar ik altijd heel opstandig van word, is van mensen die negatief zijn over uitstelgedrag. Dan denk ik: hoezo? Uitstelgedrag is heerlijk, en iedereen zou het zoveel mogelijk moeten doen. Ik doe de hele dag eigenlijk weinig anders.

Vooral als er écht iets moet gebeuren – een column schrijven, een lastig telefoongesprek voeren, werken, zeg maar – komt de ware uitsteller in me boven. Gezonde recepten googelen, m’n todolijst in het net schrijven, dure huizen op Funda kijken, droomvakanties plannen waar ik geen geld voor heb – ik heb inmiddels een hele lijst voor de optimale, maximale procrastinatie.

De zeurpieten zeggen dat uitstellen voor stress zorgt, vooral mensen met weinig discipline het doen en dat het laat zien dat je weinig ‘committed’ bent aan je verplichtingen, zo lees ik op allerlei websites die ik raadpleegde toen ik het schrijven van deze column zo lang mogelijk aan het uitstellen was. Flauw.

Want die argumenten vallen in het niet bij het nuttige effect van uitstellen! Namelijk: door je brein onder druk te zetten word je scherper, creatiever en krijg je meer focus. Het zijn ook vaak perfectionisten die veel uitstellen – I’m just saying. Heeft Voskuil die hele Bureau-serie niet geschreven omdat hij zijn werk gewoon uitstelde?

Maar uitstellen is vooral heel gezónd, omdat de momenten dát je uitstelt, je brein enorm veel rust geven. Of nou ja, als je je werk op de GOEDE manier uitstelt. En daar gaat het bij heel veel mensen vaak mis.

Wat ik namelijk overal om me heen zie, is dat uitstellers núttige dingen gaan doen – dát is dus niet de bedoeling. Uitstelgedrag moet zo nutteloos mogelijk zijn. Anders ben je alsnóg aan het werk!

Ga dus niet afwassen, je declaraties EINDELIJK doen, je mails wegwerken, de belastingaangifte, het grofvuil naar de stort brengen, of je laptop updaten. Dat is uitstelgedrag voor beginners.

Professionele uitstellers gaan de laatste nieuwtjes op intranet lezen! Een online relatietest doen. De nagels van hun kat/hond proberen te knippen.

Instagram-reels kijken van mensen die de nagels van hun kat/hond knippen. Handzeep bijvullen op het thuiskantoor, de lay-out van hun mail omgooien, hun agenda bijwerken – inclusief focustijd en kleurtjes per onderwerp – en alvast het kerstmenu samenstellen.

Of enquêtes invullen! Man, daar kun je zomaar uren mee bezig zijn. Over het nieuwe parkeerbeleid van je gemeente, van kinderen van collega’s die een scriptie moeten maken. Of toets ‘ja, ik wil graag na afloop van dit gesprek vragen beantwoorden’, om de klantvriendelijkheid van je energieleverancier, de HEMA of het lokale tuincentrum te verbeteren.

Of vergaderen! Beste uitstelgedrag ooit. Waarom denk je dat zoveel managers dat doen? Maar ook congressen, seminars, ‘events’. En natuurlijk veel dingen verzinnen voor je bedrijf. Een datum prikken voor een teamuitje, samen de purpose zoeken, processen stroomlijnen, strategisch reflecteren.

Wat zeg ik: ik ken mensen die van uitstellen hun beroep hebben gemaakt! Kwartiermakers, thematrekkers, of aanjagers die „houtskoolschetsen” maken. Of coördinatoren die in commissies zitten die hun bevindingen rapporteren aan een risicoafdeling. Sowieso alle mensen in een taskforce of een stuurgroep. Die hebben het pas écht begrepen.

Sterker nog: écht goede uitstellers beginnen steeds een nieuw bedrijf. ’Serial entrepreneurs’ noemen ze dat, of ‘bevlogen ondernemers’. Haha echt niet. Dat zijn gewoon extreme uitstellers.

Eigenlijk ben je WMO-ambtenaar, maar omdat je daar geen zin in hebt begin je een autobedrijf, omdat je dat ook niet af wil maken, begin je een rakettenbedrijf, als je daar weer genoeg van hebt koop je een sociaal medium, en daarna ga je de overheid saneren. Heel Amerika, waarom niet?! Make Procrastination Great Again!

Ik hoop zélf in ieder geval nog heel lang door te kunnen gaan met uitstellen. Mijn pensioen stel ik ook zo lang mogelijk uit.

Omdat er anders helemaal niets meer is dat ik zou kunnen uitstellen.

Heb je een vraag van de week, taboe of ‘kwestie’ voor deze rubriek? Mail dan naar [email protected]


Jarenzestigactivisten over de drang om erbij te horen: ‘Als je je te veel aanpast, raak je jezelf kwijt, je eigen kern’

Een overtocht vanaf de Turkse kust, tien kilometer in een rubberbootje in het holst van de nacht. Schepen van de kustwacht als schimmen cirkelend eromheen. Strand. Europa! Vluchtelingenkamp. En dan, de volgende dag, als Bram Tjaden en Wendela Dijckmeester hen in de ogen keken, zagen ze…

„Ontlading. ‘Ik ben veilig!’”

„Dissociatie.”

„Vervreemding.”

„Angst, ook wel.”

Het besef dat ze vanaf nu migrant zijn op vreemde bodem. Eén van duizenden.

Twee maanden hebben Tjaden en Dijckmeester in het vluchtelingenkamp op Lesbos gewerkt – enkele jaren geleden alweer. Hij (72) als arts, zij (68) als systeemtherapeut en yogadocent. Het stel werd onder de hulpverleners een beetje gezien als de vader en moeder van de groep. Al die jonge mensen uit heel Europa die net als zij ervoor hadden gekozen om een paar maanden in hun leven vluchtelingen te helpen, „natuurlijk ook vanwege het avontuur”.

Het kamp op Lesbos ligt aan de kust dus het waait er voortdurend. Al die tenten, klapperend tentzeil. Lange rijen voor het eten. Alleenstaande jongeren en hele families dicht opeengepakt. Tjaden en Dijckmeester werkten er in een omgebouwde container en iedereen kon aankloppen. Verwaarloosde schotwonden. Snijwonden. Comateuze jongeren die zichzelf verdoven met alcohol en drugs. Angstklachten. Paniekklachten. Depressie. Agressie. „Er speelde gewoon… alles.”

Waar begin je?

Tjaden: „Je moet het niet zien als fundamentele hulp. Maar je kunt – en dat leer je – binnen de mogelijkheden altijd wel íéts doen.” Een zalfje tegen een huidinfectie. Proberen afspraken te maken met de keuken voor iemand met een dieet. Ademoefeningen, als iemand hyperventilerend binnenkomt. Dijckmeester: „Zodat ze het daarna zelf kunnen, in de tent.”

De twee vertellen erover aan de eettafel in Santpoort, in een huis met een riante tuin in een mooie buurt, betrokken na het Lesbos-avontuur. Zo riant dat in het tuinhuis al acht maanden een Turks stel woont dat is gevlucht na de mislukte coup die Gülen werd aangerekend in 2016. En daarvóór een jongeman in z’n eentje, eveneens vluchteling. Geplaatst via Take Care BNB, een stichting die statushouders koppelt aan Nederlandse gezinnen die een kamer beschikbaar hebben. Om de tijd te overbruggen die ze anders wachtend op een woning zouden doorbrengen in een azc. „Kunnen ze vast wennen aan de Nederlandse taal en cultuur”, zegt Dijckmeester, die als bemiddelaar werkt voor de stichting. „En vooral: even uitpuffen, een time-out.”

Foto Olivier Middendorp

Wachten kan zwaar zijn, en aanpassen helemáál. Dat zien Tjaden en Dijckmeester bij de driehonderd asielzoekers op de opvangboot in Velsen-Noord, waar ze enkele dagen in de week werken als arts en activiteitenbegeleider. En ze herkennen het ook wel van hun eigen levens, als kind van een expat (hij) en van een predikant (zij). Telkens verhuizen. Telkens de Ander zijn. „En dan is het oppassen”, zegt Tjaden, „dat je jezelf niet een beetje kwijtraakt”.

‘Europa!’ en via omzwervingen naar Nederland. Ter Apel. Eerste gesprek met de Immigratie en Naturalisatie Dienst. Wachten op het tweede gesprek in een azc. Overplaatsing naar een ander azc. Weer overplaatsing. Nog eens. Nog eens. En dan, anderhalf jaar later, het tweede gesprek waarin wordt besloten of ze mogen blijven. De uitslag, ook weer maanden wachten. En daarna dikwijls jaren wachten in het azc tot een statushouder in aanmerking komt voor een woning.

„Hadden ze allemaal van tevoren niet ingecalculeerd”, zegt Tjaden. „De overtocht was vaak al zwaar genoeg. Ze hadden niet verwacht dat…”

Wat doet wachten met een mens?

„Verschillende reacties”, zegt Dijckmeester. „Het is ook een beetje hoe je gebakken bent.” Loopt het stel rond op de asielboot in Velsen-Noord dan zien ze sommige vluchtelingen elke activiteit aangrijpen en naar de sportschool gaan en gelijk een online taalcursus volgen. „Overal dat gemurmel: ‘ik ben, jij bent, hij is’.” Maar er zijn ook vluchtelingen die extreem veel gaan eten. Of juist extreem weinig. Een kort lontje krijgen. Lethargisch worden. De hele dag op de telefoon. Amper hun bed nog uit komen. En veel van die gedragingen, zegt Tjaden, zijn te herleiden tot een stressreactie van het lichaam. „Freeze, fight, flight.”

Welke lichamelijke klachten zie je?

Tjaden: „Nou, één jongen had een longontsteking opgelopen en die ging maar niet over. Die raakte van het één in het ander. Niet meer eten. Hypochondrische gedachten. En natuurlijk heb je ook veel vluchtelingen met een posttraumatische stress-stoornis, opgelopen in hun thuisland of op de vlucht. Maar door alle veranderingen en onzekerheid – verhuizen staat in de top-drie van stressvolle situaties hè – blijven ze in een stressmodus waardoor het lichaam minder makkelijk herstelt.”

Vaak, zien ze, is het niet het lichaam maar de geest die zorg behoeft. Alleen, aan het thuisfront willen vluchtelingen graag vooral laten weten dat het góéd met ze gaat. En lang niet alle zorg wordt door verzekeraars vergoed. En psychologische hulp heeft in sommige landen minder aanzien dan lichamelijke. Dus probeert Tjaden vaak de lichámelijke invloed van stress op het lichaam te benadrukken. Op het zenuwstelsel, de spieren. „Je ziet veel nekklachten, rugklachten, buikklachten, verstoppingen.”

En geregeld verwijst hij door naar zijn vrouw, die op het schip activiteiten organiseert zoals yoga, een zangavond, een schaaktoernooi, uitstapjes naar de duinen of dansen in Beverwijk. „Zijn ze prachtig gekleed, de vrouwen”, zegt Dijckmeester. „Kleine feestjes bouwen, daar draait het om. Momenten zoeken om even los te gaan in een andere omgeving. Weg van het schip.”

Foto Olivier Middendorp

Niet dat de omstandigheden op zo’n asielboot nou zo beroerd zijn. Er wordt voor hen schoongemaakt en gekookt. Maar juist dat gebrek aan autonomie, in combinatie met wachten, op elkaars lip, versterkt het gevoel van vervreemding.

En als ze dan hier bij jullie in het tuinhuis komen wonen?

„Slapen! Je merkt dat ze heel, heel moe zijn. Ze moeten echt bijkomen”, zegt Tjaden. „Dat duurde bij alle bewoners die we hebben gehad zeker een paar maanden. Dat is de eerste fase.”

Dijckmeester: „De man van het stel dat er nu woont heeft vier jaar als politiek gevangene opgesloten gezeten. Daarna verbleven ze in meerdere asielzoekerscentra, waar ze zijn getrouwd, en nu wonen ze voor het eerst echt samen. Ze hebben nooit veel privacy gehad.”

De wereld is groter dan jijzelf. Dat hebben beiden wel meegekregen. Het ‘sociale’ zit er als dochter van een predikant nu eenmaal „diep ingebakken”, zegt Dijckmeester.

„Wij zijn nog” – Tjaden lacht – „echte idealisten!”

Dijckmeester: „Van die jarenzestig-activisten!”

Ze zeggen het een beetje besmuikt, want het huidige politieke klimaat zit niet bepaald mee. Ze zijn in hun wijk zowat de enigen met een poster van een vredesduif achter het raam – Peace now – en in de discussie die momenteel woedt over de komst van een azc zijn ze als voorstander een minderheid. „Samen voor ons eigen, dat is in Nederland een beetje de teneur.” Al willen ze over het standpunt van anderen ook niet oordelen want de discussie over asielzoekers – „hoe ver zet je als samenleving de deur open?” – ís ook een moeilijke.

Maar wat ze inmiddels wel beseffen: dat de verwachtingen die de Nederlandse samenleving heeft van nieuwkomers niet altijd realistisch zijn.

Tjaden: „We hebben een pleegkind uit Sierra Leone gehad. Een jongen van zestien die als verstekeling alleen op een boot was gevlucht uit de diamantoorlog. Die verbleef in de weekenden bij ons en hij heeft een fase gehad waarin hij heel hard probeerde om helemaal op te gaan in de westerse waarden. Nederlandse vriendin, Nederlands voetbalteam. En toen…”

Dijckmeester: „Drie weken heeft hij bij een bushalte op de grens met Sierra Leone gestaan, in de hoop familie uit zijn thuisland tegen te komen. En toen dat was gelukt heeft hij de keuze gemaakt om weer belijdend moslim te worden. Streng-orthodox. Mochten wij vrouwen hem niet meer aanraken. Dat was wel even lastig, vooral voor onze twee dochters. Zij zagen hem als broer en hadden zoiets van ‘hállo’. En na vijf jaar is hij teruggegaan en heeft zijn familie een bruid voor hem gevonden.

Kunnen jullie dat begrijpen?

„Overlevingsstrategie”, zegt Dijckmeester. „Even wilde hij héél Nederlands worden. Hij wilde doen zoals iederéén hier doet. Zijn zoals wij. Maar dat is maar een klein laagje.”

„Een aanpassingslaagje”, knikt Tjaden. „Daaronder zitten nog zijn oude waarden en normen.”

Tjaden moet denken aan zijn eigen jeugd. Geboren in Damascus als zoon van een KLM-vertegenwoordiger. Daarna gewoond in onder meer Hongkong en Duitsland en op zijn twaalfde naar Nederland. Lachend: „Ik zie mezelf weer zitten in die klas: de enige met een stropdas, en opstaan om het Wilhelmus te zingen. Omdat ik dacht dat het hóórde.” Diezelfde drang om je aan te passen, erbij willen horen, herkent hij bij veel nieuwkomers. „Maar aanpassen is ook een gevaar. Want als je dat te veel doet raak je jezelf kwijt. Je eigen kern.”

In Nederland willen we graag dat nieuwkomers integreren.

Dijckmeester: „Je kunt wel van ze verwachten dat ze de taal leren. En ook dat ze zich aan het rechtssysteem aanpassen. Dat lijkt me belangrijk. Maar als ‘integratie’ betekent dat ze ook onze waardes en cultuur overnemen, dan…”

„Dat gaat ’m niet worden”, zegt Tjaden. „En persoonlijk spreekt me dat ook helemaal niet aan. Is het niet veel interessanter en spannender om te kijken naar elkaars verschillen? Hoe leeft de ander? Wat kunnen wij ervan leren?”

Dijckmeester lacht. „Weet je nog toen ik mijn enkel had gebroken? Het stel in ons tuinhuis had gehoord dat wij in het westen enorme individualisten zijn. Geen vrienden. Amper familie. Die waren verbáásd dat er bezoek kwam.”

Dijckmeester kreeg vanuit het tuinhuis voortdurend hapjes toegeschoven – „ze konden hier voor het eerst ook weer zelf koken”. Dat was toen die eerste fase van vermoeidheid voorbij was en er bij de vluchtelingen ruimte ontstond voor toenadering. Ze ontmoetten elkaars vrienden, gingen samen wandelen in de duinen en naar het Van Gogh Museum in Amsterdam – „stonden ze voor elk schilderij wel tien minuten te kijken”, „van ‘De Amandelbloesem’ hebben ze nog een poster aangeschaft”. En met de vorige bewoner, een alleenstaande jongen, moslim, hebben ze samen met de kleinkinderen Kerst gevierd. „Speelde hij de liedjes mee op de gitaar.”

„Misschien een hopeloos idealistisch standpunt hoor”, zegt Tjaden, „maar in plaats van ‘integreren’ zou ik liever zien dat de samenleving streeft naar ‘dynamiseren’”.

Foto Olivier Middendorp

Hoe is het nu met jullie pleegzoon?

Dijckmeester: „Dat is héél spannend geweest, of we elkaar niet zouden verliezen. Maar hij had het gewoon even nodig, die extreme periode. We hebben het veel over gedeelde waarden gehad. Compassie. Dat sprak hem aan. Dat herkende hij uit de Koran. En nu is hij 35 en weer gematigd moslim. Hij woont met zijn gezin in België.”


Hoe kunnen onze zoons gezellig samen spelen?

Moeder: „Mijn partner en ik hebben twee zoons. De oudste is zes, de jongste drie. Ze kunnen bijna nooit gezellig samen spelen, het is altijd ruzie, dingen afpakken, lelijke dingen zeggen over elkaar. Vooral de oudste naar de jongste. Hij is hoogbegaafd en vindt alles al gauw stom wat de jongste zegt of doet. We halen ze uit elkaar en zetten ze apart. Het gebeurt ook vaak op van die onhandige momenten zoals in een supermarkt waarbij je niet kunt zeggen: ‘Ga jij maar even buiten afkoelen’, want dan ben je ze kwijt. Met de oudste in gesprek gaan proberen we ook, maar hij draait zich om en doet het weer, het lijkt niet te landen.”

Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.) Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]

Inzicht geven

Patty Leijten: „Het is voor ouders fijn als het gezellig is thuis, maar ruzie tussen kinderen is volstrekt normaal. Zeker als ze, zoals uw zoons, in twee verschillende ontwikkelingsfasen zitten. Uw jongste zit in de peuterfase, probeert grenzen uit en kan zich nog maar beperkt verbaal uitdrukken of zijn gevoelens reguleren. Daardoor kan hij een moeilijk speelkameraadje zijn voor de oudste. Juist buitenshuis, als kinderen zich vervelen, of van ze wordt gevraagd dat ze rustig zijn, kan het dan stevig botsen.

„Ruziemaken in een veilige omgeving is voor kinderen heel leerzaam, maar vraagt wel wat begeleiding. Ouders kunnen kinderen helpen door hun gevoelens te benoemen, bijvoorbeeld door te zeggen: ‘Ik snap dat je boos wordt als je broertje jouw spel verstoort. Maar als jij gaat schreeuwen, wordt hij verdrietig.’ Door woorden te geven aan wat zich voltrekt, erkent u zijn gevoelens, en geeft u inzicht in wat er gebeurt. Benoem zijn goede intenties: ‘Ik zag dat je echt probeerde niet boos te worden.’

„Ouders kunnen kinderen ook leren hoe ze een ruzie kunnen goedmaken: ‘Ik vind het niet fijn om ruzie met jou te hebben, want je bent mijn broertje. Zullen we weer samen spelen?’

„De oudste actief betrekken bij het boodschappen doen leidt de kinderen mogelijk af van ruzies met elkaar. Misschien kunt u hem vragen bepaalde producten te zoeken of te scannen.”

Specifieke begeleiding

Wendy van Bohemen: „U vertelt dat uw oudste hoogbegaafd is, dus ik veronderstel dat er een onderzoek geweest is? Is uw zoontje toen verteld wat dat betekent, bijvoorbeeld voor de omgang met andere kinderen?

„Voor een regulier kind zou de aanpassing die u van uw oudste vraagt normaal zijn. Maar dit zesjarige kind, dat nog zoekende is, heeft daar de vaardigheden nog niet voor.

„Hoogbegaafde kinderen ontwikkelen zich net als andere kinderen door zich te spiegelen aan hun omgeving, en te leren in interactie. Maar dit is soms verwarrend, want kinderen om hen heen zitten niet op hetzelfde niveau qua sociale, cognitieve en emotionele ontwikkeling. Uw oudste raakt verward over wat er gebeurt, en voelt zich niet begrepen door zijn broertje en u. Zijn oplossing is om zich boos af te keren.

„Hij heeft begeleiding nodig van een hulpverlener die gespecialiseerd is in hoogbegaafdheid. Die kan hem helpen om meer inzicht te krijgen in de overeenkomsten en verschillen met zijn omgeving, en dan wordt het ook gemakkelijker voor hem om zich aan te passen.

„Probeer escalaties te vermijden. Plan veel gescheiden leuke activiteiten met de kinderen. Uw partner gaat bijvoorbeeld met de een boodschappen doen, en u gaat samen met de ander de schuur opruimen. Zoek naar kleine momenten waarin u echt even op één kind kunt inzoomen.”

Patty Leijten doet als universitair hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam onderzoek naar gezinsinteracties bij dwars en opstandig gedrag. Wendy van Bohemen is als neuropsycholoog verbonden aan HIQ Expertisecentrum Hoogbegaafdheid.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.