Dit is mijn eigen versie van moqueca Baiana. Om het recept wat toegankelijker te maken heb ik ervoor gekozen geen dendê (palmolie) te gebruiken, maar olijfolie. Om haar vervolgens toch dat mooie gele kleurtje te geven, gaat er een klein beetje kurkuma in. U zou ook annatto kunnen gebruiken, als u dat toevallig in huis hebt. Traditioneel wordt dit gerecht bereid in een zogeheten panela de barro, een zwarte aardewerken schaal die tijdens het maakproces wordt bestreken met het sap van de mangrove om hem waterdicht te maken. Maar elke andere vuurvaste aardewerken schaal is ook goed, en het mag ook gewoon in een stoofpan. In Brazilië vind je niet alleen moqueca’s met vis en zeevruchten, maar ook vegetarische en veganistische versies met bijvoorbeeld gekookte eieren, palmharten of bakbanaan. Dat laatste is ook een aardige toevoeging aan een moqueca mét vis. De keuze is echter aan u. Moqueca wordt niet voor niets weleens ‘Braziliaanse curry’ genoemd. Wanneer je de basis eenmaal hebt, kun je die vullen met wat je maar wilt.
Voor 4 personen
3 tomaten; 1 bosje koriander; 3 knoflooktenen; sap van 2 limoenen (+ partjes limoen voor erbij); 600 g stevige witvis, in flinke brokken; 3 el olijfolie; 1 ui, gesnipperd; desgewenst: 1 rijpe bakbanaan, in schijfjes; 1 rode chilipeper, in ringetjes; 1 rode paprika, in ringen; 1 groene paprika, in ringen; 400 ml kokosmelk; 250 ml visbouillon; ¼ tl gemalen kurkuma; 8 garnalen, gepeld of ongepeld
Halveer een van de tomaten en snijd één helft fijn. Snijd de rest van de tomaten in partjes en houd apart. Snijd de helft van de koriander (inclusief steeltjes) fijn en houd de rest apart. Pel de knoflooktenen en snijd ze fijn. Maak een marinade van de fijngesneden tomaat en koriander, de knoflook, het limoensap en een halve theelepel zout.
Wrijf de vis hiermee in en laat afgedekt in de koelkast een halfuur marineren.
Verhit de olie in een vuurvaste aardewerken schaal of stoofpan en fruit hierin de ui tot hij zacht is. Leg vervolgens eerst de stukken vis, en wanneer u ze gebruikt ook de schijfjes bakbanaan in de pan, boven op de ui. Bestrooi met de chilipeper en vlij er dan de paprikaringen en partjes tomaat op.
Meng de kokosmelk met de visbouillon, de kurkuma en het overgebleven, gezeefde marinadevocht en eventueel nog een extra snuf zout – dat ligt aan hoe zout de bouillon is – en schenk in de pan. Breng alles op matig vuur aan de kook, draai het vuur vervolgens laag, leg een deksel op de pan en laat zachtjes 10 minuten pruttelen.
Leg de garnalen boven op de moqueca en laat, afgedekt, nog eens 3-5 minuten stoven. Garneer met takjes koriander en serveer met witte rijst en partjes limoen.
In de Dordogne heb ik geprobeerd het gratin-recept te maken. Geprobeerd, want ineens bleek onze kat op het zoldergebint van een bijgebouwtje van de buren te zitten, waar ze niet meer zelfstandig van naar beneden durfde te komen. Kortom: een hoop gedoe. Daardoor is het toch iets te nat geworden, maar dat lag dus niet aan het recept. De kruiden (uit eigen tuin) en de ‘imperatieve aanwijzingen’ (die ik geenszins als ‘neurotisch’ heb ervaren) met betrekking tot peper en zout leverden de perfecte smaak op: romig, rijk, genuanceerde kruiden en een vleugje knoflook.
De garing was uitstekend. Ideaal met rosé eendenborst (waarvan de streek hier aan elkaar hangt), en onze huiswijn: Côte de Bourg. Het is zeker een gerecht dat we binnenkort kunnen maken voor onze Franse vrienden. Dat wil wel wat zeggen, want de lat ligt altijd zeer hoog; zij is de beste amateur-kok die ik ken. Het zal dan wel iets moeten worden dat voor hen minder gewoon is dan eendenborst. Inderdaad: en garde!
Concours in Utrecht is in veel opzichten een klassiek restaurant: de entourage, de wijnkaart, veel botersauzen en vlindervormige tuilles op de amuses. De kleine ruimte is minimalistisch ingericht in zachte beige-tinten, met grote designlampen boven de ronde tafels, de vierkante tafels langs de wanden bieden een intiemere setting. De wijnkaart zit in een ouderwetse plastic insteekmap, met middenin een kartonnen inlegkaartje met de ‘exclusieve wijnen’. ‘Kelly watch the stars’ van Air zou je ook al bijna een classic kunnen noemen, de muziek staat op een zeer bescheiden volume (waardoor we in de loop van de avond wel wat geroddel opvangen uit de halfopen keuken).
De ontvangst is comme il faut, de jasjes worden netjes aangenomen. Concours biedt een vier-, vijf-, of zesgangenmenu met seizoens- en streekproducten (van ordentelijke leveranciers, te vinden op de website). Voordat we daaraan beginnen, worden we op een prettige, niet-opdringerige manier verleid tot een aperitief, drie bereidingen van oester en een flesje tafelwater van 6,50 euro (upselling in vaktermen).
De koude bereiding van schelvis heeft een heel mooie structuur, gepekeld, flaky, maar toch nog glazig. Het wordt geserveerd met bloemkoolmousse, noilly-prat-beurre-blanc, een doorzichtig schijfje sakégelei, gemberdotjes. Gelletje. Check. Dotje. Check. Nondescript krokantje. Check. De beignet van pastinaakbeslag (maatje flinke hockeypuck) is dan weer wat spannender, met schuim van Hokkaido-pompoen, een romige yoghurtcrème een pittige habaneromayo en een volvette saus van gepofte knoflook. Dit gerecht heeft tenminste een beetje ballen, maar het mag allemaal niet té spannend, getuige de zoete riesling erbij, die van het gerecht nog zoeter wordt.
De coquilles – twee mooie, goed aangebakken exemplaren – spelen waldorf-salade op een knolselderij-crème, appelbolletjes, walnoot, een kruidenolie en een doorzichtig schijfje (alweer) bleekselderijgelei. De appel en coquille doen het goed met een hintje van eucalyptus in de amandelige pecorino uit de Abruzzen, die door het kundig gekozen brede bourgogne-glas wat extra nadruk op de boterigheid krijgt (alleen de walnoot zit een beetje dwars).
Zo kabbelen we rustig verder. Alles is zeer degelijk, de smaken kloppen in opzet, de cuissons zijn in orde, de borden keurig opgemaakt. Maar niets is tot nu toe écht enerverend.
Er komen ook wel wat gekkigheden langs. Een van die oesters bijvoorbeeld wordt geserveerd in ponzu – lekker – met radijs en roodloof. Wat moet ik met twee enorme lappen rauwe groenten, naast een oestertje dat in één hap weg is? En het is ook een beetje flauwekul om met hippe Japanse termen te schermen, waar ze niet passen. Tataki is een traditionele bereiding van vlees of vis, dat heel kort rondom wordt aangeschroeid en daarna eventueel kort gemarineerd in azijn. Het wordt vervolgens geserveerd in dunne plakken, die van binnen grotendeels rauw zijn. Het stuk sous vide gegaard vlees dat hier als ‘tataki van hert’ wordt gepresenteerd heeft daar weinig mee te maken. Hier lijkt eerder sprake te zijn van een techniek die in de bbq-wereld ‘reverse sear’ genoemd wordt, waarbij het vlees eerst op een lage temperatuur mooi egaal wordt gegaard (in dit geval dus in een waterbad) en daarna rondom wordt aangebakken voor een bruin korstje. Het zijn evenwel geen halszaken.
Wel jammer is dat de vegetarische opties tot tweemaal toe wat te wensen overlaten: een knolselderravioli die zwemt in een bremzoute morillesaus en een rouleau van witlof (heeft niets met sushi te maken natuurlijk, maar dat die wordt gepresenteerd als maki, daar heb ik dan weer minder moeite mee, want maki betekent letterlijk ‘rolletje’ in het Japans) op pompoencrème en karnemelkschuim dat aan alle kanten volledig wordt overheerst door karwijzaad.
De wijnen sluiten wel telkens bijzonder mooi aan bij de gerechten. Een rosbief-sappige zweigelt bij de vadouvan en karwij in de witlof. De sappige twijgjes van de morellino di Scansano bij de schorseneren en de Japanse bbq-saus bij het hert. En de stevige tannines en speelse, zuivelige bosvruchtenyoghurt-fruitigheid in de malbec bij de megadroppige, leer-achtig ingedroogde, maar toch sappige rode biet, de kruidige steranijs in de jus en zoete kweepeer onder een fijn stukje fazant.
Maar dan zijn we er nog niet. Het mooiste moet nog komen. In het dessert laat de chef zich opeens van een andere, uitdagende kant zien. Eén bord. Vier dingen. Van links naar rechts: een zachte crème van peterseliewortel en kokos (opgespoten in de vorm van een sprits) met een grijze kikkerdril van geweld basilicumzaad; koffie-ijs met gekaramelliseerde witte chocolade; een zeer geparfumeerde crème anglaise; en een koffie-sponge.
Groente in een toetje kan spannend en verfrissend zijn, vaak gaat het dan om frisse vegetale smaken, naast iets kouds en zuurs, bijvoorbeeld dungesneden rauwe venkel naast een citrussorbet. Maar in dit geval is het juist de aardse-vegetale smaak van de peterseliewortel die wordt geïncorporeerd in een lobbige romigheid en zwoele kokos. Gecombineerd met een droppige anijs-toets van het basilicumzaad en bittere ondertoon van de koffie, gecompenseerd door de gebrande witte chocolade en de stuivende, bijna tonka-achtige bouquet (of zou het lievevrouwebedstro zijn?) in de crème anglaise. Dit is een soort Twin Peaks-dessert. Vervreemdend, mysterieus, aangrijpend, meeslepend. En zo lopen we toch verrast de deur uit.
„Toen ik net begon, had ik geen geld om truien te laten maken, dus kocht ik truien van schooluniformen. Ik liet die dragen door David Bowie, door Jimmy Page, met heel baggy broeken erbij. Dat hebben we opnieuw gemaakt: heel strakke tops met grote broeken. Het ziet er fantastisch uit, vind ik. (…) Dit is een spijkerbroek gemaakt van thornproof stof, een dubbel getwijnde keperstof die heel sterk is en oorspronkelijk uit Yorkshire komt. Kleding van die stof beschadigt niet als je ermee tussen struiken met doornen loopt, vandaar dat-ie thornproof wordt genoemd.”
Paul Smith – Sir Paul Smith – lanceerde zijn collectie voor najaar 2025 vorige week woensdag nou eens niet met een show, maar met een persoonlijke presentatie. „We zijn nog altijd een onafhankelijk bedrijf”, zei de inmiddels 78-jarige Britse ontwerper. „Dus ik kan doen wat ik wil.”
Hoogstens 120 mensen zaten samengepropt in een zaaltje in zijn Parijse kantoor – minder mensen dan buiten stonden in de hoop een glimp van de uitgenodigde K-popster Hongjoong op te vangen, en een fractie van het aantal bezoekers van zijn shows.
Zes groepjes van drie modellen riep Smith bij zich. Hij vertelde niet alleen over de kleren, maar ook over de inspiratie voor de collectie: de kledingstijl van jarenzestigfotografen als David Bailey en Terence Donovan en het werk van zijn eigen vader, Harold B. Smith, oprichter van de Beeston Camera Club en maker van de bloemenfoto die in de collectie op overhemden en dassen terugkwam. („Ik ben dit seizoen dol op overhemden en dassen in hetzelfde materiaal”). Tussendoor toverde hij een ei uit een van de tassen en maakte een paar grapjes („Ik ga hem niet vragen zijn broek uit te trekken want ik ben een heer”).
Het is niet uit te sluiten dat de aanpak van Paul Smith vooral een bezuinigingsmaatregel was – Parijse shows zijn tonnen verslindende evenementen, en volgens de laatst bekendgemaakte cijfers draait het merk al een paar jaar verlies. Maar het werkte. Paul Smith ging terug naar de basis: kleren, en waarom en hoe die worden gemaakt – dat bleef hangen.
Van links naar rechts: Paul Smith, Louis Vuitton, Louis Gabriek Nouchy
Foto’s: Paul Smith, Louis Vuitton, Louis Gabriel Nouchi
Greedflation
Paul Smith is niet het enige modemerk dat het zwaar heeft. Een paar uitzonderingen daargelaten zucht de hele luxe-industrie onder teruglopende inkomsten. Na jaren van enorme groei en inflatie overstijgende prijsstijgingen, ‘greedflation’ genoemd – sinds corona gemiddeld 54 procent – lopen de inkomsten de laatste tijd terug. Oorzaken die worden genoemd zijn die hoge prijzen van kleding en accessoires, de steeds vaker tegenvallende kwaliteit en het gebrek aan vernieuwende ontwerpen – te veel luxehuizen hebben te lang geleund op logoproducten.
De Parijse mannenmodeweek had een minder vol programma dan eerdere edities; de modewereld zit duidelijk in een overgangsfase.
Het Spaanse Loewe gaf voor het eerst in lange tijd geen aparte mannenmodeshow, maar kondigde aan de mannencollectie in maart met de vrouwencollectie samen te showen. Al hoeft dat niet zozeer met eventuele tegenvallende financiële resultaten te maken te hebben, als wel met een mogelijk vertrek van creatief directeur Jonathan Anderson: het hardnekkige gerucht is dat hij binnenkort overstapt naar Dior. Ook afwezig: Givenchy. De nieuwe creatief directeur Sarah Burton (ex-Alexander McQueen), die het merk weer op de rails moet krijgen, maakt in maart pas haar debuut.
Vijf fototenten
Louis Vuitton had voor de show een grote tent laten opzetten achter het Louvre. Daarvóór maar liefst vijf kleine tenten, waar beroemde bezoekers zich op de foto konden laten zetten. Op de catwalk stonden grote blokken die, toen het licht er aan het einde van de show op viel, kasten bleken te zijn waarin oude hutkoffers zaten en vintage kledingstukken van streetwearmerken van het Japanse A Bathing Ape en Billionaire Boys Club, merken die werden opgericht door de Japanse streetwearlegende Nigo. Billionaire Boys Club bestierde hij samen met Pharrell, muzikant en creatief directeur van de mannenlijn van Louis Vuitton.
Nigo, die tegenwoordig modemerk Kenzo leidt, werkte ook voor deze collectie samen met Pharrell. Het is het soort samenwerking dat in de wereld van de streetwear gebruikelijk en geloofwaardig is, maar bij deze collectie vaak niet meer opleverde dan de inmiddels overbekende luxe logokledingstukken en accessoires. Straatmode voor mannen zo rijk, dat ze die straat nog zelden zien – de echte Billionaire Boys Club.
Van links naar rechts: Comme des Garcons, Walter Van Beirendonck, Willy Chavarria
Foto’s: Getty Images, Walter Van Beirendonck, Willy Chavarria
Fris voelden wel de relatief sobere bruine pakken en jassen aan het begin van de show. Die zouden zomaar een trend kunnen worden. Meer modehuizen lieten bruine in plaats van de bekende blauwe en zwarte pakken zien: ze waren ingetogen en warm.
Naast bruin was ook legergroen veel te zien op de catwalks, een kleur die moeilijk níét te linken is aan de actualiteit. Nergens was dat groen zo prominent aanwezig als bij het Japanse avant-gardemerk Comme des Garçons, waar een groot deel van de modellen geheel of gedeeltelijk in legergroen liep, op het hoofd wollen ‘helmen’ bezet met kunstbloemen, een combinatie die niet anders uit te leggen is dan een roep om vrede. Of zoals ontwerper Rei Kawakubo de show had gedoopt: ‘To hell with war’.
Bij Walter Van Beirendonck waren het ‘aliens’ die de vrede bepleitten: modellen van wie vingers waren verlengd met 3D-geprinte ‘lange vingers’. Op nylon pakken, jassen en shirts stonden teksten als ‘We come in peace’ en ‘No war’. In het midden van de zaal stonden stoelen in de vorm van beren met heel lange benen en armen en een piemel; Van Beirendoncks tweede samenwerking met de Nederlandse meubelproducent Hans Lensvelt. Maar het was niet alleen uitbundigheid: ook Van Beirendonck had volop bruine (geruite) pakken.
Onder een aantal kleinere onafhankelijke merken waren er eveneens afhakers, en een nieuwkomer: Willy Chavarria, die met zijn ‘chicano’-stijl twee keer werd uitgeroepen tot Amerikaanse mannenmodeontwerper van het jaar. Hij liet vooral pakken zien – uitbundige zwarte, rode en geruite pakken met wijde broeken die werden gedragen met overhemden met enorme kragen, hoeden en oversized corsages en rozenkransen, alsook een aantal ‘Chanel-jasjes’ voor mannen.
Niet alleen een ode aan de latino-stijl, ook aan de lhbtqi+-gemeenschap en met een welkome dosis vrolijkheid. Aan het eind van de show werd de toespraak afgespeeld die bisschop Mariann Budde voor Trump hield na zijn inauguratie.
Légion d’Honneur
Als het klopt dat Jonathan Anderson naar Dior gaat en daar niet alleen de vrouwen- maar ook de mannencollectie onder zijn hoede zou nemen, zou de collectie voor najaar 2025 zomaar Kim Jones’ laatste kunnen zijn. Jones – die de avond na de show onderscheiden werd met de Légion d’Honneur, de hoogste Franse onderscheiding – heeft zich in de zeven jaar dat hij voor Dior werkt meer en meer toegelegd op couture voor mannen, en deze show was daar veruit het meest overtuigende voorbeeld van. Mocht hij inderdaad vertrekken, dan was het een prachtige zwanenzang.
Vanaf een hoge, helverlichte witte trap liepen geblinddoekte modellen gekleed in elegante zijden blouses op smalle zwarte broeken, zachtroze zijden jasjes en capes met grote strikken op de rug, kamerjassen met leggings eronder, lange jassen die zo waren omgeknoopt dat ze op lange rokken leken, en perfect gesneden getailleerde jasjes.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Dries Van Noten
Foto Willy Vanderperre
” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="Dries Van Noten
Van links naar rechts: Dior, Dries Van Noten, Egonlab
Foto’s: Dior Men, Willy Vanderperre, Egonlab
Helder maar onmiskenbaar romantisch, en daarmee zou je er een statement in kunnen zien tegen de groeiende intolerantie tegen genderfluïditeit.
De collectie van Dries Van Noten was even ongegeneerd romantisch. Jassen hadden dramatisch grote pofmouwen en werden gedragen met hoofddoekjes en bloemcorsages, blouses hadden grote strikken, er was een mannenminirokje bezet met paarse pailletten.
Het was de tweede collectie die Van Noten, die afgelopen zomer met pensioen ging, niet zelf heeft ontworpen. Zijn achtergebleven team maakte het begin, de in december benoemde nieuwe creatief directeur Julian Klausner had de collectie afgemaakt en gestyled. Ook het huis Dries Van Noten gaf dit keer geen show; de collectie werd voor een keer in de showroom gepresenteerd.
Op de poppen en in het lookbook werden de outfits gedragen met zwarte panty’s. Het geheel had, dankzij de rijke stoffen, ontegenzeglijk het stempel van het modehuis Dries Van Noten. Maar het getuigde ook van vernieuwingsdrang en eigenzinnigheid. Precies waar de mode behoefte aan heeft.
Modellen nemen na de show van Walter Van Beirendonck in de stoelen die hij ontwikkelde met Hans Lensvelt.Foto Foc Kan/WireImage
Voor de mensen die weinig tijd hebben, vat ik deze column alvast even samen: we worden ongelukkig van werk en het gelukkigst van seks.
Dat blijkt althans uit onderzoek van de Britse economen Alex Bryson en George MacKerron. Ze vroegen 30.928 meerderjarige landgenoten – gemiddeld 33 jaar oud, voornamelijk uit Londen, en met gemiddeld een hoger inkomen – van 2010 tot 2016 op willekeurige momenten via een app op hun telefoon wat ze aan het doen waren en hoe gelukkig hen dat maakte. Nou, en daar kwam het dus uit: werk is blèh, seks is yeah!
Toen het onderzoek in 2017 in The Economic Journal werd gepubliceerd had ik het even gemist. Maar toen hoogleraar economie Robert Dur van de Erasmus Universiteit het onlangs weer eens aanhaalde op LinkedIn, was ik meteen geïnteresseerd – en vele mensen met mij. Want hoezo werden deze mensen ongelukkig van werken?! Maar liefst gemiddeld 8 procent ongelukkiger dan als ze niet werkten!
Misschien dat al die mensen een rotbaas hadden. Of dat ze op het moment dat de app ging piepen, net hun ‘why’ moesten formuleren, of in een kampvuurgesprek zaten. Of allemaal naar George van de boekhouding zaten te luisteren die over z’n kalknagels begon.
Verder kan ik me er echt niets bij voorstellen. Er was slechts één activiteit die de respondenten nóg ongelukkiger maakte dan werk, en dat was ‘ziek in bed liggen’ – dat maakte hen 20 procent ongelukkiger. „Zoek een andere baan!”, gilde ik naar m’n scherm. Maar echt. Ga wat leuks doen met je leven als je hoogopgeleid bent, gezond en rijk en gemiddeld 33! Als íéts je gelukkig kan maken, is het leuk werk!
Ik zag trouwens nog wel meer gekke dingen in het onderzoek. Zo werd ‘alcohol drinken’ bijvoorbeeld lager gewaardeerd dan ‘koffie drinken’ (onbegrijpelijk), en maakte ‘lezen’ minder gelukkig dan ‘naar de bibliotheek gaan’ – hoe dan? Misschien hebben deze mensen seks in de bibliotheek. Ik zag ook dat de respondenten minder gelukkig werden van ‘hobby’s’, dan van ‘alcohol drinken’. Dan heb je gewoon de verkeerde hobby, denk ik dan.
Verder miste ik een hoop activiteiten die mij persoonlijk nogal ongelukkig maken. Een begrafenis bijvoorbeeld (ik durf te wedden dat je eigen begrafenis je toch een stuk ongelukkiger maakt dan werk), mensen die tegenover je in de trein uit hun neus zitten te eten, in elkaar geslagen worden, luisteren naar Jan Smit en rijstwafels. Vind je het gek dat ‘ziek zijn’ en ‘werk’ dan zo hoog scoren – als er nauwelijks concurrentie is.
Maar de meeste vragen heb ik toch wel over de positieve waardering van seks en intimiteit door deze respondenten. Dat vermeerderde hun geluksgevoel met 14 procent. Really? Weten deze mensen überhaupt wel wat geluk is. Ik kan zo dertig dingen opnoemen die mij gelukkiger maken dan seks. Als we seks eens wat minder zouden overschatten, zouden we een stuk gelukkiger zijn.
Ik ben ook behoorlijk benieuwd met wie de mensen in dit onderzoek seks hadden. Was het met hun eigen partner? Gingen ze vreemd? Hoelang kenden ze elkaar, drie dagen of negen jaar? Ook op welk moment de app een melding gaf zou ik graag willen weten! Op het moment dat je zo een volwassen vent van z’n brommer zou kunnen schieten? Of het moment dat je halverwege merkt dat ze in slaap is gevallen?
Weet je wat ik denk? Dat de bedpartners meekeken terwijl de respondenten de app invulden. Ik kan me niet voorstellen dat je dat anoniem kan doen als je met twee benen in je nek ligt, er een piep gaat en je zegt: „moment schat, even de app invullen”. Dan wordt er natuurlijk over je schouder meegeloerd, en kun je echt niet aankruisen dat de seks nog slechter was dan ziek in bed liggen.
En dan de alternatieven waarmee ‘seks en intimiteit’ moest concurreren. ‘Tuinieren, jagen, sporten, theaterbezoek, musea, vissen, en vogels kijken’, om er een paar te noemen – gaap. Met het risico dat ik nu weer allemaal boze senioren achter me aankrijg: vind je het gek dat seks dan het hoogste scoort?
Waarom stond ‘douchen’ er bijvoorbeeld niet bij – iets dat mij persoonlijk intens gelukkig maakt. Of met je tenen in de Middellandse Zee. De zon die doorbreekt na vier weken regen. Een tentamen dat je na drie pogingen haalt, die ene leuke baan die je eindelijk krijgt, lopen op het bergpad langs de Tre Cime. In Italië rondlopen überhaupt! Je dochter die lacht om je grap, je kat die in een schattig rolletje op de bank ligt, belletje trekken. Kakken zonder te hoeven vegen – dat is ook mooi hoor! Of Elon Musk die ‘Adolf Twittler’ genoemd wordt. Ik weet zeker dat als díé zaken op de lijst hadden gestaan, seks echt niet zomaar als ‘winnaar’ uit de bus gekomen was.
We houden het er maar op dat het een niet-representatieve groep was die aan het onderzoek meedeed. En sinds 2017 is er natuurlijk ook zoveel veranderd! We hébben nog amper seks, zoveel zitten we op onze telefoon!
Ik begon tijdens het lezen in ieder geval heel erg benieuwd te worden naar waar Nederlanders gelukkig van worden. Ik gok dat jullie seks een stuk lager waarderen dan ‘een politicus uit de coalitie die iets verstandigs zegt’.
De tentoonstelling I’m so happy you’re here – Japanse vrouwelijke fotografen van de jaren 50 tot nu markeert de eerste keer dat het werk van 26 Japanse fotografes een dergelijk groot podium krijgt. De expositie, op 18 januari in het Fotomuseum in Den Haag geopend, is gebaseerd op een boek en was vorige zomer al te zien op het fotofestival in het Franse Arles. Willemijn van der Zwaan, conservator en curator van het museum: „Vooral in het Westen is er altijd veel aandacht geweest voor mannelijke fotografen, maar het werk van vrouwen is even rijk.”
I’m so happy you’re here start in de jaren 50. Toen moest Japan zich, na de nederlaag in de Tweede Wereldoorlog, opnieuw uitvinden. Voor vrouwen was de impact groot, ook door de aanwezigheid van Amerikaanse militairen, die westerse cultuur meebrachten, en de opkomst van sekswerkers. Van der Zwaan: „Dit zie je bijvoorbeeld terug in de fotografie van Toyoka Tokiwa (1930-2019), met beelden van sekswerkers. Of op de foto van Isiuchi Miyako (1947) waarop een jeansjasje van achter geschoten is.” Het zijn deze jaren 50 waarin de Japanse vrouwelijke fotografen hun positie in het vak opeisten.
Eiko Yamazawa (1899-1995), maakte experimenteel werk en begon een eigen fotostudio met bijna alleen maar vrouwelijke medewerkers. Dit stuitte op weerstand. In 1986 werd ze uitgenodigd om deel te nemen aan een tentoonstelling voor experimentele fotografie. Toen de mannelijke fotografen erachter kwamen dat ook een vrouw zou deelnemen, dreigden ze uit de tentoonstelling te stappen. Yamazawa liet zich hier niet door tegenhouden. Bijna tot haar overlijden in 1995, ze was toen 96 jaar oud, bleef ze fotograferen.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Rinko Kawauchi, Zonder titel, 2004, uit de serie the eyes, the ears.” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Rinko Kawauchi, Zonder titel, 2004, uit de serie the eyes, the ears.” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/01/27212028/data127086134-632ec6.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-8.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-6.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-7.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-8.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/f-ML5i8yE5LN2Y_aCWHy-8VVDhI=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/01/27212028/data127086134-632ec6.jpg 1920w”>Rinko Kawauchi, Zonder titel, 2004, uit de serie the eyes, the ears. Foto Rinko Kawauchi/Aperture
<figure aria-labelledby="figcaption-2" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Eiko Yamazawa, What I Am Doing No. 77” data-figure-id=”2″ data-variant=”row” readability=”1.5″><img alt data-description="Eiko Yamazawa, What I Am Doing No. 77” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/01/27212028/data127086099-d5fdf9.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-15.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-13.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-14.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-15.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-16.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/5peZjxXx0qPRZMkYDah9NWufHhQ=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/01/27212028/data127086099-d5fdf9.jpg 1920w”>Eiko Yamazawa, What I Am Doing No. 77
Foto Third Gallery Aya, Osaka/Aperture
Juist ook dichter bij huis vonden de fotografen hun onderwerpen. „Ik denk niet dat je kunt spreken van een typisch mannelijke of vrouwelijke blik”, vertelt van der Zwaan. „Maar vrouwen hadden binnen de traditionele maatschappij lang geen toegang tot bepaalde plekken. Een belangrijk thema is hoe je als vrouwelijke maker uitgesloten wordt; de tentoonstelling laat zien dat dit juist ook kan leiden tot grote creativiteit. Als de regels voor jou als vrouw niet gelden, hoef je er ook niet aan te voldoen.” In schijnbaar ‘kleine’ huiselijke taferelen vertellen de fotografen hun verhaal. Een intieme omhelzing boven aan een trap, vastgelegd door Hara Mikiko (1967), of Isiuchi Miyako, die een moeilijke relatie met haar pasoverleden moeder had en met foto’s van simpele voorwerpen als een lippenstift dichter bij haar probeert te komen.
Miwa Yanagi, Elevator Girl House 1F,1997. Uit de serie Elevator Girl.Foto Miwa Yanagi/Aperture
Na de pioniers bleven fotografen de culturele en maatschappelijke aannames over de positie van de vrouw bevragen. Miwa Yanagi (1967) fotografeerde zogeheten ‘liftmeisjes’, in kleurrijke composities worden ze geportretteerd als robots. Ontdaan van hun eigen identiteit en stem staan ze enkel in dienst van de maatschappelijke normen. Yurie Nagashima (1973) speelde volgens Van der Zwaan met haar zelfportretten „met de beeldvorming rondom de vrouw”. Op een van de portretten zit ze hoogzwanger op de bank, sigaret in haar mond, en een opgestoken middelvinger. Mari Katayama (1987) moest haar benen amputeren. Een „zeer bepalende” gebeurtenis, zegt Van der Zwaan. „Op een van de foto’s houdt ze een stoel omhoog. Hierover zei Katayama: „De stoel die ik omhooghoud is voor de generaties na mij.”
Van der Zwaan: „Er wordt mij vaak gevraagd naar het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke kunstenaars. Zo zwart-wit is het niet.” Dit lijkt Asako Narahashi (1959) ook te verbeelden met haar foto van een woeste zee met op de achtergrond de berg Fuji. Man of vrouw, uiteindelijk is de gehele mensheid kwetsbaar tegenover de natuur. „Het gaat niet over beter of slechter, maar dat de canon wordt uitgebreid en meer in balans is. Daarmee krijgen we een rijker beeld van de fotografie.”
Er valt hier een groot verhaal over genderidentiteiten en een trans jongen te vertellen, maar laten we klein beginnen. Bij kevers. „Als we een insect zien zijn we gemakkelijk geneigd te denken: ‘Oh, een kever’, en dat we het dan wel gezien hebben”, zegt Ludwig Volbeda. „Maar als je inzoomt, valt een kever uiteen in verschillende onderdelen: het schildje, de pootjes, die voelsprietjes. Allemaal fascinerend van zichzelf en dat zie je over het hoofd als je alleen naar het grote geheel kijkt.”
Ludwig Volbeda (1990) zette zo’n kleine kever in het groot op het omslag van zijn jeugdboek Oever. Zodat we misschien juist oog hebben voor dat kleine. „Al weet ik ook dat veel mensen de details die ik in de tekening van het schildje heb verstopt, niet hebben opgemerkt. Maar dat past ook wel bij wat ik over die kevers wil zeggen. Ze zitten in het boek vanwege de aandacht die mijn hoofdpersoon Jip wél heeft voor het kleine, voor details. De liefde is voor mij ook vooral theoretisch, in de praktijk kan ik van echte insecten enorm schrikken.”
Aandacht voor het kleine is Volbeda’s signatuur. Als illustrator van jeugdboeken onderscheidde hij zich met een superverfijnde tekenstijl, de dunste lijntjes, een haast priegelige penvoering en een duizelingwekkende mate van detail. Zijn talent bleef niet onopgemerkt, de vier boeken die hij heeft geïllustreerd, vielen allemaal in de prijzen, waaronder al tweemaal de grootste prijs voor kinderboekillustraties, het Gouden Penseel – voor zijn tekeningen in Fabeldieren (2018) van Floortje Zwigtman en Hele verhalen voor een halve soldaat (2021) van Benny Lindelauf, met wie hij voor dat boek ook de Woutertje Pieterse Prijs deelde.
Maar sinds vorig voorjaar is er Oever, waarvoor hij behalve de omslagtekening ook de hele inhoud maakte: als schrijver, en waarmee hij grote indruk maakte. Volbeda’s schrijfdebuut wordt gerekend tot de beste jeugdliteratuur van afgelopen jaar, en het prijzenseizoen begon voor Oever al goed met een shortlistnominatie bij de Boon, de grote Vlaamse jeugdliteratuurprijs, begin deze maand.
Wat was er eigenlijk eerder voor jou, als kind: tekenen of schrijven?
„Tekenen natuurlijk, ieder kind kan toch eerder tekenen dan schrijven? Maar bij andere kinderen gaat het schrijven op den duur misschien het tekenen vervangen. Dat was bij mij niet zo: ik hield ook van schrijven, maar ik bleef tekenen. Ook om verhaaltjes te vertellen. Dan verzon ik een wezen en tekende ik er een bordje met voer bij, en dan maakte ik mezelf wijs dat die als ik terugkwam uit school het voer had opgegeten. Ik gebruikte het tekenen ook als extern geheugen, dus alle cadeautjes die we voor Sinterklaas hadden gekregen tekende ik, of alle dingen die we op een zondag hadden gedaan.”
‘Woorden zijn niet zo precies: het is alsof je een spijker door de herinnering of het gevoel heen slaat’
Wist je toen al dat je er talent voor had?
„Nee, absoluut niet. Je moet tekenen eerst leren, hè. En je krijgt meteen feedback van jezelf, vaak negatief, want een tekening kan gemakkelijk mislukken. Makkelijker dan iets wat je schrijft. Stel, je hebt een pet gekregen, dan kun je in je dagboek schrijven ‘Ik heb een nieuwe pet’, terwijl: als je hem tekent, dan kan er zoveel verkeerd gaan. Misschien dat kinderen daardoor sneller stoppen met tekenen? Ik heb, denk ik, een soort neurose dat die pet me dwars blijft zitten, dat ik ’m precies goed wil krijgen.”
Vind je dat leuk om te doen?
„Niet per se, het kan ook flink in de weg gaan zitten. Dat gebeurde me een paar jaar geleden met het tekenen. Ik merkte dat ik steeds langer bleef hangen in de schetsfase, omdat ik niet tevreden was. En als er in de hoek van een tekening iets fout gaat, kun je wel verder gaan met een ander deel van je tekening, maar reken maar dat je die ene hoek niet vergeet. Je ziet dat continu. Daarvoor was schrijven de oplossing: daar kon ik aan mijn eigen kritische blik ontsnappen, juist omdat het nieuw was, omdat ik geen overzicht had, omdat het plezier erin me vertrouwen gaf. Ik dacht: misschien ben ik iets slechts aan het schrijven, maar oei wat is het leuk om te doen.”
Het eerste wat hij van Oever schreef, was „een klein hoofdstukje”, zegt hij, gebaseerd op een jeugdherinnering. „Ik was een jaar of zeven en zat in een bootje, zag voor me een jongen zitten, ik keek naar zijn rug. En ik weet nog dat ik op dat moment dacht: ik weet echt niet of ik die jongen wil leren kennen of dat ik die jongen wil zijn. Die scène was een katalysator voor het verhaal.”
Foto Lars van den Brink
Het is in het boek een sleutelscène, betekenisvol omdat de grotere thematiek van het boek erin vervat ligt, al is het in verhulling. Maar ook omdat het een kleine, dubbelzinnige scène is over een verlangen dat niet meteen helder is, maar wel onontkoombaar. Voelt Jip daar verliefdheid? Of is het een verlangen om een ander te zijn? Een jongen te zijn?
Waarom was dat hoofdstuk de „katalysator”? Ludwig Volbeda begint te aarzelen, te zoeken naar woorden. „Die herinnering gaat over een sterke fascinatie. En het lastige is dat een fascinatie aan taal voorafgaat. Net als bij verliefdheid: eerst word je verliefd op iemand en pas later verzin je erbij waarom je die verliefdheid voelt. Dan kom je op iets als: die lichte flaporen, of de hint van een Duits accent. Dus tja, het gaat dan toch om iets wat niet in woorden te vatten is. Dat is ook het moeilijke als je wilt uitleggen wat zo’n herinnering betekent: bij dat beeld en in dat sterke verlangen kun je veel meer voelen dan je in een paar woorden kunt vatten. Woorden zijn niet zo precies: het is alsof je een spijker door de herinnering of het gevoel heen slaat. Ik merk het al nu we hierover praten. Ik wil het precies goed zeggen. Wil je nog thee?”
‘Interesses zijn een soort zelfverlies, voor je fascinaties hoef je je meestal niet te verantwoorden’
Misschien zegt het boek zelf al genoeg. De rode draad van Oever is een schoolopdracht: de hoofdpersoon moet een zelfportret tekenen en kost hoofdbrekens. Naar zichzelf kijken vindt Jip moeilijk, „ik poets mijn tanden en douche met het licht uit”, omdat de buitenkant niet klopt met de binnenkant. Mensen zien een meisje. Pas aan het eind van het boek slaagt Jip erin om het zelfportret te tekenen.
Dat is nog iets dat Ludwig Volbeda gemeen heeft met zijn hoofdpersoon: hij is trans. Dat is geen geheim, maar ook iets waar hij niet gemakkelijk over praat. „Dat het een thema in het boek zou worden, was niet mijn eerste intentie, niet mijn tweede en ook niet mijn derde. Ik had me heel erg voorgenomen om vanuit mijn interesses te werken, niet vanuit mijn identiteit – omdat ik me daar comfortabeler bij voel. Interesses zijn een soort zelfverlies, voor je fascinaties hoef je je meestal niet te verantwoorden. Ik vind het ook gewoon leuker om over kevers te praten dan over mezelf.”
Foto Lars van den Brink
Maar toch liet je die persoonlijke thematiek wel in je werk terechtkomen. Verzette je je daartegen?
„Nee, want voor jezelf moet je niet terughoudend zijn in wat je maakt. Of je ermee naar buiten treedt kun je dan later nog besluiten. Maar inderdaad, dit kwam in het boek terecht. Ik heb het een tijdje genegeerd, denk ik. Maar dat was ik ook gewend om te doen.”
Je was gewend om je genderidentiteit te negeren?
„Toen ik piepjong was zat dat besef al ergens tussen weten en niet-weten in mijn hoofd. Niet zo lang geleden vond ik bij mijn ouders op zolder een kindertekening van mezelf terug, een zelfportret. Waarop ik heel kort stekeltjeshaar had. En dat had ik niet. De tekening voelde meer als de werkelijkheid dan de werkelijkheid geweest was. Dat vond ik wel ontroerend: zulk concreet, tastbaar bewijs dat ik er toen al zo mee bezig was. Je kunt lang in stil verzet leven, zoals Jip ook doet, omdat er voor je probleem nog geen antwoord is – of omdat je het antwoord wel weet, maar denkt dat je het nog niet zo goed weet, of het antwoord nog niet wilt geven. Dat kan allemaal naast elkaar bestaan.
„Ik had mechanismen om ermee om te gaan. Dat kan ik misschien ook uitleggen aan de hand van iets wat in mijn boek is terechtgekomen. Jip stelt zich op een gegeven moment voor dat hij alleen nog maar een hoofd is, dat de rest van zijn lichaam in beton gegoten is, dus afwezig en onzichtbaar. Dat was een van mijn manieren: ik verhuisde naar mijn hoofd. Dat was ook prettig, ik had daar een mooi onderkomen gemaakt en gevonden.”
Maar dat lijkt me niet houdbaar, want dan negeer je toch een groot deel van wat je ook bent. Dat is geen volledig leven.
„Dat is waar, en dat is ook een kant van het verhaal. Jip voelt ongemak bij dat lichaam. En hoe mooi het onderkomen van je hoofd ook is, het is een half leven. Maar ik heb Oever ook juist geschreven om meerdere kanten tegelijkertijd te tonen. Want er zit ook schoonheid in zijn vlucht van zijn lichaam, hij doet fantastische dingen met zijn hoofd. Hij verzint verhalen om iets niet te hoeven vertellen – dat dat omwegen zijn om iets niet aan te hoeven gaan, maakt die verhalen nog niet waardeloos.”
Foto Lars van den Brink
Hoe vind je het dan nu dat Oever ook een boek over trans-identiteit is geworden?
„Tja, hoe vind ik dat… Het onderwerp had niet overgeslagen kunnen worden. En het is misschien gek om over je eigen boek te zeggen, maar ik vind het pad dat Jip volgt mooi. Ik denk dat we gewend zijn om verhalen te horen over het ongeluk van opgroeien in een niet-passend lichaam, dat we dat ook sneller uit een verhaal oppikken. In het boek zegt Jip zelf dat hij bang is dat als ze hem opensnijden, ze een dood vogeltje vinden. Tegelijk vertelt hij ook dat hij daarom biologie wil studeren. Omdat hij niet het gevoel heeft dat hij volledig leeft, is hij ook nieuwsgierig naar waar dat leven zich dan bevindt, of wat leven überhaupt is. Die kevers zijn misschien een afleidingsmanoeuvre, maar ze zijn ook onderdeel van een antwoord.”
Moeder: „Laatst werd mijn zoon van 10 toen hij naar zijn hockeytraining fietste, aangesproken door een jongen van 15 op een fatbike, die precies wilde weten waar hij heen ging en tot hoe laat. Ik vertelde mijn zoon daarna dat er groepen jongeren actief zijn die jongens zoals hij proberen te ronselen voor ‘kleine’ criminaliteit. Gevolg: mijn zoon durft niet meer alleen naar hockey te fietsen. Natuurlijk was dat niet mijn bedoeling: ik wilde hem alleen oplettend en bewust maken. Hoe maak je je kind levenswijs zonder hem bang te maken voor alles wat er kan gebeuren?”
Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.) Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Oplossend vermogen versterken
Marga Akkerman: „Dit moet voor uw 10-jarige zoon een intimiderend voorval zijn geweest. Fijn dat er niks gebeurd is. Kennelijk is hij kalm gebleven, en heeft hij adequaat gereageerd. Dat verdient een compliment.
„We maken kinderen levenswijs door serieus te nemen wat ze over angstige situaties vertellen, en hen vervolgens te ondersteunen in hun eigen probleemoplossend vermogen: ‘Dat heb je zo te horen heel goed afgehandeld!’
„Maar in plaats van deze bekrachtiging, verhoogde u met uw reactie de dreiging van wat er had kúnnen gebeuren. Daardoor heeft uw zoon na het gesprek niet het zelfvertrouwen: ik kan hier dus mee omgaan, maar: wat had mij niet allemaal kunnen gebeuren?! En dat maakt angstig.
„Ouders die snel bezorgd zijn, doen er goed aan om hun eigen reacties op de verhalen van de kinderen onder de loep te nemen. Het helpt kinderen namelijk niet als hun ervaringen angstig geïnterpreteerd worden.
„U hoeft uw kind niet voor tal van gevaren te waarschuwen, maar u bent natuurlijk wel verantwoordelijk voor zijn veiligheid. Als bekend is dat plekken echt onveilig zijn, gaat een 10-jarige daar op die leeftijd niet zonder volwassen begeleiding naartoe. Op z’n minst fietst hij met een vriendje.
„Als er in de buurt bijzonderheden zijn, zoals bendes op fatbikes, kan de school daar met expertavonden op een verstandige manier aandacht aan besteden. Niet om de angst aan te wakkeren, maar om samen te bespreken: wat kan een kind in zo’n situatie doen? Uw kind ziet dan meteen de kracht van gezamenlijk optrekken.”
Stapsgewijs loslaten
Loes Keijsers: „Voor reële gevaren moeten we kinderen waarschuwen, zoals niet oversteken zonder te kijken. Dan ontstaat er bij hen nu eenmaal wat functionele angst, daar ontkom je niet aan. Daarbij houd je als ouder wel voor ogen: hoe groot is het risico echt? In een boerendorp waarschuw je voor trekkers die je niet ziet, in een stad voor de tram.
„Je maakt kinderen alleen levenswijs door ze afhankelijk van hun leeftijd en de omstandigheden gecontroleerd los te laten. Het is belangrijk dat ze hun eigen problemen leren oplossen. Dat geeft zelfvertrouwen. Door de confrontatie met de angst te vermijden, wordt die erger.
„Kennelijk ging het alleen fietsen vóór dit voorval prima. Bouw het weer stapsgewijs op. Bijvoorbeeld door op de heenweg mee te fietsen, of uw zoon te vragen om bij aankomst te bellen mocht hij een telefoon hebben. Sommige ouders tracken hun kinderen met live-locaties maar de kans bestaat dat kinderen dan internaliseren dat de wereld bedreigend is.
„U helpt uw kind door zelf ontspannen te zijn. We weten dat gestresste ouders meer behoefte hebben het leven van hun kinderen te controleren. Praat met leeftijd- en buurtgenoten over welke gevaren in de omgeving van jullie kinderen reëel zijn.”
Marga Akkerman is niet-praktiserend klinisch jeugd- en kinderpsycholoog. Loes Keijsers is als hoogleraar pedagogiek verbonden aan de Erasmus School of Social and Behavioural Sciences in Rotterdam.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
‘Ik schroef dit even aan”, zegt Nienke Verschuur tegen haar collega Karin Jansen. „Hier moet een tikje tegen”, reageert Jansen. „Een haartje omhoog nog.” Buiten, op een bouwplaats in Amsterdam-Noord, staan op de steigers rond het gebouw in aanbouw tientallen mannen in neongele hesjes en warmgele helmen. Verschuur en Jansen zijn de enige vrouwen op het terrein. „Dat is meestal zo.”
Ze zijn bezig met het installeren van het frame van een saliegroen keukenblok. Er wordt een nieuw complex aan de Klaprozenweg gebouwd met ruim honderd studio’s die bestemd zijn voor studenten. Verschuur en Jansen installeren, afgewisseld door de drie andere vrouwen in het team, ruim honderd keukens.
Dat ze hier de enige vrouwen zijn ligt in lijn met de man-vrouwverdeling in de bouwsector. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hadden mannen in 2023 bijna 90 procent van de 0,7 miljoen banen in de bouwnijverheid. Dat wil niet zeggen dat er geen behoefte is aan vrouwen. Door middel van campagnes als #bouwvrouwen, van Bouwend Nederland, probeert de sector juist ook vrouwen aan te trekken.
Dat doet de branchevereniging deels omdat ze diversiteit zouden willen bewerkstelligen, maar ook omdat het „onbenut potentieel” is. „We kunnen niet 51 procent van de bevolking naast ons laten liggen”, zegt de woordvoerder. Net als veel andere sectoren kampt de bouwsector met een personeelstekort. „Dat gaat niet alleen over mensen die op de bouwplaats staan, er is ook een tekort aan mensen die op kantoor werken, zoals civiel ingenieurs. De campagne laat bouwvrouwen zien ter inspiratie voor toekomstige werknemers.”
Russisch
Verschuur was als kleuter in de timmerhoek te vinden, vertelt ze. „Niet dat ik denk dat dat helemaal verklaart waarom ik dit ben gaan doen hoor.” Maar ze vond die hoek gewoon leuker dan de poppenhoek. De juf vond het volgens Verschuur zorgelijk dat ze alleen maar oog had voor gereedschap en ging bij haar moeder langs – zo ging dat toen nog, zegt Verschuur – voor een gesprek. „In een klein dorp in Friesland viel een meisje in de timmerhoek iets te veel op.” Haar moeder vond dat haar dochter lekker moest blijven timmeren als zij dat wilde.
Na de basisschool heeft ze het gereedschap een tijdje links laten liggen. Ze ging studeren, maar na een paar jaar kunstgeschiedenis en Russisch was „de lol daar wel van af”. Op haar dertigste besloot ze de voltijdsopleiding tot meubelmaker op het Hout- en Meubileringscollege te volgen, met mensen die net van de middelbare school komen. „Op zeker moment realiseerde ik me dat mijn rekenmachine ouder was dan mijn klasgenoten.” Sinds 2013 is ze afgestudeerd meubelmaker, met een eigen meubelmakerij.
Loodgieterscursus
Maar waarom dan ook nog keukens? En waarom alleen met vrouwen?
Het kwam doordat ze op een zeker moment op de A6 achter een busje reed waarop stond: ‘De Keukenman’. „Ik dacht: hoezo de keukenmán? Vrouwen kunnen toch ook keukens installeren?”
Er was een loodgieterscursus voor nodig, want bij keukens komt in tegenstelling tot meubels ook elektra- en leidingwerk kijken. Maar haar vermoeden klopte: natuurlijk kunnen vrouwen keukens installeren. Zo ontstond het idee voor het collectief Vrouwen in de Keuken. De vrouwen werken als zzp’er en nemen in die hoedanigheid ook binnen Vrouwen in de Keuken klussen aan. „Hoe we vrouwen vinden?”, vraagt Verschuur. „Ze vinden ons.”
De mensen die aanvragen doen bij Vrouwen in de Keuken doen dat overigens niet omdát het vrouwen zijn die dan komen klussen, zegt Verschuur, ze zijn gewoon op zoek naar mensen die klussen. Alleen na een mini-stukje in het feministische tijdschrift Opzij kregen ze twee opdrachten binnen van „vrouwen met mannetjes-angst”. Dat waren vrouwen die iets te veel negatieve ervaringen hadden gehad met werklui over de vloer, legt ze uit. „Maar dat zijn dus uitzonderingen.”
En daarnaast letten de Vrouwen in de Keuken natuurlijk goed op als ze bij mensen aan het klussen zijn, zegt Verschuur. „Ik zeg altijd: we zijn te gast, gedraag je ook zo. Vraag of je even naar het toilet mag. Natuurlijk mag het, maar voor de klant is het toch prettig als je het even vraagt.” Ze zorgen na het klussen altijd dat ze het huis netjes achterlaten. „Maar ik vind dat iedereen dat zou moeten doen.”
Volgens Verschuur zijn schroevendraaiers zowel voor mannen als voor vrouwen. „Ik ben ervan overtuigd dat vrouwen net zo goed meubels kunnen maken of keukens installeren als mannen. Het is een soort queeste geworden om anderen, zowel mannen als vrouwen, daarvan te overtuigen.”