Het was een spannende avond. Vader Jacob en zoon Roman Derwig de première van Hamlet, in regie van Erik Whien. Willem, die naast me zat, was zelfs een beetje zenuwachtig, alsof we naar een WK-wedstrijd gingen kijken. Maar vanaf het eerste moment bleek de jonge Derwig klaar voor de taak, en veilig bovendien. Een virtuoze, felle spits, die door vader Derwig en Hannah Hoekstra zachtjes werd gestut, tot aan het verzengende einde. Deze Hamlet bleek – zoals iedere Hamlet anders is – een voorstelling over een kind dat moet leren zonder zijn vader te leven. Zijn moeder laat hem bungelen in zijn rouw, en is zelf binnen de kortste tijd hertrouwd. De zoon kan niets anders doen dan eenzame fantasieën omarmen waarin zijn moeder en haar man slechteriken zijn, terwijl hij doordraait in verdriet, kinderlijk smachtend naar liefde en troost.
Ik zat mezelf een beetje door het stuk heen te dramaturgen, tot ik zag dat Willem natte wangen had. Het verbaasde me. Hij huilt niet vaak.
Na afloop, in de foyer, zei Willem dat hij voortdurend bezig was geweest met de zorg van Derwig sr. om zijn eeuwenoude en gloednieuwe zoon: een wezen in wie smart en levenslust om voorrang strijden. „Net als bij onze oudste”, zei hij.
We waren even stil en dachten aan ons kind. Misschien, zei ik, heeft ieder gezin met meerdere kinderen wel één voor wie het leven te overweldigend is, terwijl het tegelijkertijd zelf zo ontzettend goed kan overweldigen. Eén die je, met alles wat je hebt, probeert heel te houden, terwijl je óók constant tobt over het vergroten van zijn weerbaarheid. Een Hamletje dus, het oerpersonage voor jongens én meisjes, die zichzelf niet kunnen schikken naar de afschuwelijke werkelijkheid, in hun zoektocht naar waarachtigheid verdwalen en ongericht in het rond beginnen te schoppen.
Ik vroeg aan Willem wie hij nu, op deze leeftijd, is: de zoon of de vader. „Ik ben alleen nog maar de vader”, antwoordt hij zelfverzekerd. Ik werd plotseling wrevelig. „En jij?” vroeg hij. „Allebei niet”, snauwde ik. „En allebei ook wel. Ik weet het niet. Laat me met rust.”
Hij haalde nog maar een glas wijn, terwijl ik mokkend tussen het publiek dwaalde.
Gecompliceerde rouw om een ingewikkelde vader: ken ik. Hamlets moeder: heb ik. De gek spelen om anderen af te leiden: deed ik. Boos zijn op mensen die er ook niets aan kunnen doen, zoals Hamlet op zijn geliefde Ophelia: doe ik. Ik worstel me de laatste jaren suf om mijn moeilijke kindertijd te ontstijgen, maar moet daarom van mijn therapeut regelmatig op bezoek bij de verwaarloosde Hamlet in mezelf. Tegelijkertijd heb ik een Hamletzoon, die zo zoetjesaan een plek op het podium opeist, en dus ook van zijn moeder eist dat ze wat minder in het licht gaat staan. Ik wil heel graag alleen nog maar de warme, zachte, gunnende moeder zijn, maar dat kan pas als ‘the rest is silence’. Alleen leef ik op dit moment even in niemandsland. Helend, maar hier en daar nog zwaargewond. Jaloers op degenen die wel weten wie ze zijn. Soms akelig stil van binnen.
Die nacht droom ik van mijn vader. Ik was nog niet eerder zo verdrietig. Ik word opgekruld wakker, met een heldere, goede pijn in mijn lijf. Dan merk ik dat mijn zoon tussenin is gekropen. Hij droomt ook. Ik blijf naar hem kijken. En alle Hamlets slapen.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.
Piep, piep, pieppieppiep. „Ja, kom maar even hier staan”, zegt de beveiliger op de kermis in Beverwijk tegen een tiener met krulletjes, joggingbroek en gympen. Hij is net door een detectiepoortje gelopen. „Jas open, armen uit elkaar.” Hij voelt aan de rug van de jongen, hij glijdt even met zijn handen langs de benen. „Nu je tasje even open.”
Niets te zien. Hij mag door.
„Wacht”, roept Jake Hampel, de baas van beveiligingsbedrijf BJ Security & Protective Services. „Dit is een groepsleidertje dat gisteravond negatief opviel. We gaan even een gesprekje met hem voeren.” De jongen krijgt te horen: Als je vanavond vervelend doet, mag je de hele week de kermis niet op.
Dan komt een andere jongen met petje in joggingbroek aanstormen. Hij snauwt: „Hij deed niets man.” Hampel: „Nee, jij houdt je er buiten.” De jongen roept: „Doe rustig man, doe rustig!” Hampel fel: „Jij moet rustig doen en niet zo tegen mij praten.” Niet veel later staat de jongen buiten de kermis toe te kijken hoe zijn vrienden verdwijnen in het tumult van ronddraaiende attracties, opzwepende muziek en knipperende lichten.
Het kermisseizoen is begonnen en het zal bezoekers opvallen dat kermissen beveiligd worden. Door ingehuurde beveiligingsbedrijven en niet door politie – die zijn er voor de openbare orde maar niet voor de veiligheid op een particulier evenement. Het is bovendien een harde eis van gemeenten: geen beveiliging, geen vergunning. Hoeveel toezicht er is, hangt af van de grootte van de kermis en de plek. Op een kermis bij een dorpsfeest in Helmond lopen een paar surveillanten rond, in de Randstad zoals in Beverwijk, is meer nodig. Hier zie je: hekken om de kermis, metaaldetectiepoortjes, palen met camera’s verspreid over het terrein. En overal beveiligers met portofoons.
Metaaldetectiepoortjes bij de ingang van de Kermis in Beverwijk. Foto Merlin Daleman
En dat is niet voor niets. De afgelopen jaren waren er serieuze incidenten op en rond kermissen. De kermis in Houten moest vorige week eerder dicht omdat de politie bang was voor ongeregeldheden. Vorig jaar gooiden jongeren daar met vuurwerk, het jaar daarvoor met bakstenen. Twee weken geleden gingen vijftig jongeren op een kermis in Apeldoorn met elkaar op de vuist.
En vorig jaar ging het mis in Etten-Leur, Heerhugowaard, Groningen, Emmeloord, Rotterdam, Alphen aan den Rijn, Weert, Terborg, Gennep, IJsselstein, Duiven, Dordrecht. Allemaal vechtende jongeren, tegen elkaar en tegen de politie. Hans van Tol, bestuurslid van Kermisbond Bovak, wil het graag nuanceren: het gaat over het algemeen goed hè. „Bij 10 à 15 procent van de 4.000 kermissen in het land moeten we extra opletten.” In de 42 jaar dat hij met zijn attractie ‘de spin’ (waarbij gondels aan een draaiende arm alle kanten opvliegen) op kermissen staat, heeft hij naar eigen zeggen nog nooit iets ernstigs meegemaakt.
Messen in jaszakken
Voor ondernemer Frans Stuy is dat anders. Hij organiseert al dertig jaar kermissen en in 2022 ging het flink mis in Osdorp. Jongeren gooiden vuurwerk naar de politie, ze vochten met elkaar en hulpverleners werden belaagd. De ME kwam erbij. „Zodra dat gebeurt, is de kermis overleden”, zegt Stuy. „Geen ouder die zijn kind daar nog naartoe laat gaan.” Sindsdien laat Stuy zijn kermissen beveiligen door Jake Hampel. Laatst nog in Amsterdam Westerpark, nu dus in Beverwijk. En dat bevalt uitstekend, zegt hij. „Geen gedoe, goede sfeer.”
Op een ijzeren plaat naast de botsauto’s zitten twee jongens van zeventien uit Krommenie. Ze noemen Beverwijk een getto, „maar hier is het gewoon relaxt”. Ze horen wel eens verhalen over twaalfjarigen met machetes. „Dus ik snap de beveiliging wel.” Klopt, beveiligers vissen, ook bij jonge jongens, bij elke kermis tien à vijftien messen uit jaszakken, vertelt Hampel. Maar het worden er steeds minder. „De detectiepoortjes leveren rendement.”
Dat is ook de ervaring van Jordy Grijpink van Security Services Nederland. Hij beveiligt sinds vijf jaar zo’n twintig kermissen per jaar, grotendeels in de Randstad. Hij heeft kapmessen, schroevendraaiers, keukenmessen en stanleymessen ingenomen. „Het aantal neemt af.”
„Het gaat niet goed met de jeugd”, zegt Stuy terwijl hij bij een kraam met suikerspinnen en versgebakken churros kijkt naar het binnendruppelende publiek. „Je leest het ook in de media: kinderen die elkaar neersteken, jongeren die wapens op school hebben.” Het is volgens hem de schuld van de coronatijd. „Jongeren hebben opgesloten gezeten. We konden ze niet bereiken, niet helpen en niet in de gaten houden.” Stuy kreeg in 2019 de Andreaspenning, een onderscheiding van de gemeente Amsterdam, omdat hij zich inzet voor kansarme jongeren. Hij leidt hen op en geeft ze werk op de kermis of bij andere evenementen. „Nu zijn de kinderen losgeslagen. Als je er eentje aanspreekt krijg je te horen: raak me niet aan want ik neuk je moeder.”
Door sociale media staan jongeren continu met elkaar in contact. Ruzies kunnen heel snel escaleren
Herkenbaar, zegt Sebastian Vonk van Buro de Kermisgids, een familiebedrijf dat al sinds 1952 kermissen organiseert, zo’n 120 per jaar. „Kinderen hebben een grote bek. Gezag bestaat niet meer.” Waar dat vandaan komt, weet Vonk niet. Hij ziet wel de invloed van sociale media. „Binnen vijf seconden weet de hele wereld waar je bent en wat je doet. Jongeren staan continu met elkaar in verbinding, ruzies kunnen makkelijk escaleren.” Hij ziet: in dorpen is er meer saamhorigheid en sociale controle, in de grote steden is het grimmig en harder.
Vonk organiseert de kermis op het Malieveld in Den Haag die deze zaterdag opengaat. Tilburg heeft de grootste kermis verspreid over de stad, het Malieveld is de grootste kermis op één plek, met meer dan honderd attracties en een looppad van 1,6 kilometer. Jordy Grijpink doet de beveiling en ook hier: hekken, camera’s en beveiligers. Overdag komen gezinnen, ’s avonds de jeugd. Dus tegen een uur of zeven komen de detectiepoortjes tevoorschijn. En dat werkt hoor, zegt hij, sommige jongeren staan dan een uur zenuwachtig te dralen voor de ingang en uiteindelijk vertrekken ze. „Ik zie het elk jaar”. Soms verstopt iemand snel een wapen. „Een keer heb ik ergens, op een andere kermis, een vuurwapen aangetroffen in de bosjes buiten de kermis.”
Beveiligers bij de kermis in Beverwijk. Foto Merlin Daleman
Technologie
Wat gebeurt er met jongeren die toch vechten of iets op zak hebben? Die moeten met de politie mee. Ze kunnen een gebiedsontzegging krijgen, een taak- of celstraf, een boete of een bezoek aan bureau Halt. Ligt aan het vergrijp. Beveiligingsbazen Hampel en Grijpink hanteren een zerotolerancebeleid. „Ben je vervelend? Dan zetten we je buiten”, zegt Hampel. „En dat werkt geweldig.” De lijntjes met de politie zijn kort en goed, zeggen de mannen. Ondanks dat kermissen zelf hun beveiliging moeten verzorgen, zijn ze wel afhankelijk van de politie. Bewakers hebben immers maar beperkte bevoegdheden. Dus zonder politie geen kermis. De politie kampt momenteel met capaciteitsproblemen, onder meer door de voorbereidingen van de NAVO-top in juni. Daarom heeft de gemeente samen met politie en Vonk afgesproken dat de kermis op het Malieveld in de avond eerder sluit én een aantal dagen dicht is.
Het beveiligen van kermissen kost een hoop geld. De materialen, de mensen. Maar denk ook aan geavanceerde technologie, zegt Grijpink. De camera’s overzien het hele gebied en als er te veel mensen op één vierkante meter staan, of als een bezoeker gaat rennen of achter een attractie probeert te komen, dan krijgen de beveiligers direct een melding. Maar ook als een van de bewakers zelf gaat rennen geeft de portofoon een seintje aan de collega’s. In een grote keet op het terrein loeren bewakers naar schermen waar de beelden van de camera’s live op verschijnen.
Sebastiaan Vonk legt voor drie weken bewaking op het Malieveld in Den Haag ruim een ton neer. En Stuy betaalt voor anderhalve week Beverwijk 60.000 euro. De gemeente betaalt niet mee. De kosten worden deels doorberekend aan de kermisbezoekers. Op de meeste kermissen kost een ritje inmiddels 3,50 euro, zegt Vonk, maar op sommige grote kermissen zoals het Malieveld kan dat wel 5 of 6 euro zijn. „Maar we zorgen er wel voor dat de consument de beleving blijft houden.”
Sorry
Want laten we wel wezen, de kermis is een geweldige en veilige beleving, zegt Vonk. „We bouwen een soort Efteling bij jou in de buurt, een sprookje waar je van kunt genieten.” Bovendien is de beveiliging ook een service aan de bezoekers. Hampel: „Beveiligers zijn gastheren, ze geven je een paracetamol of plakken een pleister.” Mensen zijn ook heel blij met ons, zegt hij. Gisteren heeft hij nog een jongen naar huis gebracht, van Beverwijk naar Heemstede. „Hij was zijn vijanden tegengekomen en doodsbang. Dan ontferm je je natuurlijk over zo’n gozertje. We zorgen er voor dat het imago van de kermis niet beschadigd wordt.”
De jongen in Beverwijk met petje en joggingbroek die lijdzaam moest toezien hoe zijn vrienden de kermis opgingen, staat nu met twee beveiligers toch op het terrein. Hij wil wat zeggen tegen Hampel. „Sorry meneer.” Hampel geeft hem een schouderklop. „Goed zo jongen, ga maar feestvieren.”
Geen enkel kind wil vooraan in de klas zitten, je plek in de klas beïnvloedt je status, kinderen die elkaar niet aardig vinden moet je juist dichter bij elkaar zetten, en je moet kinderen nooit zélf laten kiezen waar ze in de klas willen zitten.
Dit is een aantal conclusies die ontwikkelingspsycholoog Yvonne van den Berg van de Radboud Universiteit sinds 2016 verzameld heeft. Ze doet onderzoek naar de vraag waar je welke kinderen het beste kan neerzetten in een klas. Ze ontwierp er een wetenschappelijk gevalideerde methode mee genaamd ‘Stoeltjesdans’, waarmee duizenden docenten hun klassen indelen.
De informatie waarop de applicatie draait, komt van vragenlijsten die door leerlingen anoniem worden ingevuld – wie roddelt het meest, wie wordt gepest, wie is je beste vriend, wie is het meest behulpzaam, wie is het populairst in de klas? Als de informatie in de applicatie wordt ingevuld, kiest de leerkracht waar zij of hij aan wil werken met de klas, en rolt er een optimale indeling uit.
Door de methode wordt er minder gepest en verbeteren de onderlinge relaties en sociale dynamiek. Eigenlijk ongelooflijk dat het zo vaak goed gaat op scholen, zegt Van den Berg. Want een schoolklas lijkt soms wel op een gevangenis.
Ga maar na: je stopt dertig kinderen elke dag met elkaar in een net iets te klein hok, vertelt ze precies wat ze moeten doen. Ze mogen niet zonder toestemming naar de wc, en je zet ze zes tot zeven uur per dag vast op dezelfde plek. Dan is het handig als je weet wie op wie en hoe reageert. Om de boel een beetje rustig te houden.
Onderhuidse spanningen
Ik dacht meteen aan de kantoortuin! Toen ik Van den Berg er laatst in de podcast Ik ken iemand die over hoorde praten. Want ook op kantoor zitten mensen vaak hele dagen tegen hun zin, bij elkaar. Ook daar broeien onderhuidse spanningen. Ook daar zitten mensen die met elkaar moeten samenwerken terwijl ze elkaar soms haten.
Hoe heerlijk zou het zijn als je ook daar Stoeltjesdans zou kunnen gebruiken! Zodat opscheppers de mond zou kunnen worden gesnoerd, de stillen wat meer gehoord zouden worden, en de collega’s die er alleen maar zitten om zichzelf te profileren op de gang gezet kunnen worden.
Nou, zeker, zegt Van den Berg lachend als ik haar erover bel. „Op kantoor zouden de principes van Stoeltjesdans zeker kunnen helpen. Kantoor lijkt natuurlijk óók wel een beetje op een gevangenis.”
Toch heeft ze haar methode nog nooit toegepast op volwassenen, omdat ze het al druk genoeg heeft met haar onderzoek in het onderwijs. Maar ze wil best eens filosoferen hoe het op kantoren zou kunnen werken.
De vragenlijsten zou je in aangepaste vorm al prima anoniem door alle collega’s kunnen laten invullen, denkt Van den Berg – wie vind je niet zo, euh, aardig, met wie werk je fijn samen, wie roddelt er veel, wie is je beste vriend. Die geven waarschijnlijk meer eerlijke informatie over de groep dan één-op-één-gesprekken met leidinggevenden waar collega’s toch vaak niet het achterste van hun tong durven laten zien.
En daarna zou haar eerste tip zijn: laat collega’s niet zélf een werkplek claimen. Zoals ze nu wel vaak doen. Want dan gaan de kletsers bij elkaar zitten, de stillen te ver uit het zicht en gaan dominante types de sfeer verpesten. Net als in een klas.
Beter is het om plaatsen toe te wijzen. Stille collega’s kan je dan van hun onopvallende plek halen, zodat ze minder verpieteren, en wat meer in het zicht zetten. Dan worden ze beter gezien en gehoord, én groeit hun status in de groep.
Rechts achterin
Collega’s die minder goed in de groep liggen kun je, net als sociaal zwakkere kinderen, het beste naast een sociaal sterk type met een groot netwerk zetten, zegt Van den Berg. De sociaal sterke collega heeft daar amper last van, terwijl de zwakkere er juist van profiteert.
Collega’s die elkaar niet kunnen uitstaan, kan je beter wat dichter bij elkaar zetten – net als kinderen die elkaar niet kunnen luchten of zien. Niet dat ze elkaar dan vanzelf aardig gaan vinden. Maar omdat je, ongewild, toch vaker met elkaar praat, en met elkaar overlegt als je dichter bij elkaar zit, ontstaat er wat meer begrip, zo heeft Van den Berg in klassen gemerkt.
De populairste plek van de klas is rechts achterin, zegt Van den Berg, met je vrienden om je heen. Zo is het natuurlijk ook op kantoor – lekker uit het zicht van de leidinggevende, anders krijg je de lastige klussen – en met je besties in een groepje. Alleen de carrièretijgers willen graag dicht bij de baas zitten. Die kan je daar dus prima neerzetten, denkt Van den Berg. Of juist de lijntrekkers! Die juist iets meer ‘aandacht’ van de baas nodig hebben.
De groepjes met besties die veel met elkaar kletsen kan je beter uit elkaar halen, denkt Van den Berg. Zet er een bijvoorbeeld een collega tussen naast wie niemand wil zitten – we kennen ze allemaal. Daar stijgt ook hun status van, zegt Van den Berg.
En elke dag op een andere plek? Op flexplekken en ‘aanlandplekken’? „Dat is een volslagen debiel idee”, zegt Van den Berg. „Het opbouwen van een relatie met een collega of klasgenoot kost tijd. Dat doe je niet als er elke dag een ander naast je zit. Laat staan als er ook nog gewerkt moet worden.”
Moeder en vader: „Worden kinderen minder verbaal vaardig door het gebruik van technologie? Heel veel communicatie vindt tegenwoordig plaats via apps. Waar je vroeger iemand belde of bij iemand aanbelde, gaat het nu via Instagram, Snapchat, TikTok, WhatsApp. Met afkortingen en emoticons. Verpest deze geschreven communicatievorm de vaardigheid om je ook sprekend goed uit te drukken? Op ons werk merken we dat jongeren vlotte sollicitatiemails sturen, maar zich slecht uiten als ze op gesprek komen. Ook lijken tienerkinderen in onze omgeving zich minder vaardig verbaal uit te drukken. Onze eigen kinderen zijn drie en zes. Hoe kunnen we ze zo opvoeden dat zij goed leren praten?”
Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.) Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Voortdurend oefenen
Eliane Segers: „Kinderen leren hun mondelinge vaardigheden in eerste instantie door het voortdurende gesprek met hun ouders. De ontwikkeling van taal zit in de dagelijkse interactie. Daarom zouden ouders vooral hun eigen schermgedrag goed in de gaten moeten houden. Als ze op hun eigen apparaat bezig zijn, praten ze niet met hun kinderen.
„Het allerengst zijn die buggy’s met toestelhouders voor ouders en kind. Die helpen de hele communicatie om zeep. Juist als ouders met hun kinderen onderweg zijn kan er zo veel worden benoemd uit de wereld om hen heen.
„Praat vooral met uw kinderen. Laat ze sowieso niet zomaar iets op YouTube of TikTok kijken, maar kijk samen iets, en bespreek dat. Mocht er een tablet zijn, zet er dan digitale prentenboeken op, en lees die boeken eerst voor. Dan kunnen de kinderen ze daarna op de tablet oneindig vaak opnieuw horen.
„Voor verbale vaardigheden geldt: oefening baart kunst. Die oefening blijft doorgaan tot ver in hun jongvolwassenheid. Als kinderen ouder worden doen ze nieuwe ervaringen op waar jullie woorden voor kunnen aanreiken. Evalueer ook samen aan tafel de actualiteiten. Zo leren ze kritisch denken.
„De discrepantie tussen een vlotte e-mail en de gebrekkige mondelinge voortzetting die jullie waarnemen, kan komen door het gebruik van AI. Veel jongeren gebruiken bijvoorbeeld ChatGPT voor schriftelijke communicatie. Dat maakt het extra moeilijk om het daaropvolgende mondelinge gesprek op hetzelfde niveau voort te zetten.”
Stimuleer taalvaardigheid
Justine Pardoen: „Jullie observatie zal juist zijn. Jongeren zitten gemiddeld 6,5 uur per dag op hun smartphone. In die tijd communiceren ze in verkorte vorm, met emoticons. Bellen doen ze ook nauwelijks meer. Daardoor maken ze minder vlieguren in oefenen met gezichtsuitdrukkingen, tempo, de juiste toon aanslaan, wat voor een vlotte mondelinge communicatie noodzakelijk is. Als je iets spannend vindt, heb je online meer tijd voor een reactie dan wanneer je face to face met iemand praat en snel moet kunnen denken en formuleren.
„Ook jonge kinderen brengen steeds meer tijd achter een scherm door. We horen logopedisten klagen over de slechte taal- en spreekvaardigheid van basisschoolkinderen. Dat hun woordenschat te mager is, en ze weinig zinnen kunnen maken. Ze wijten dat aan een te magere taaluitwisseling thuis. Je ziet overal kinderen achter een beeldschermpje: in buggy’s, in restaurants. Op dat moment is er geen betekenisvolle mondelinge uitwisseling.
„Kinderen tussen drie en zes jaar oud leren als een speer. Ze kunnen heel veel nieuwe woorden per dag opnemen. Dit is de tijd om die mondelinge taalvaardigheid te stimuleren. Dus praat met jullie kinderen. Stel vragen over wat ze gedaan hebben. Lees voor, praat over de tekst. Laat ze facetimen met opa en oma als jullie staan te koken, in plaats van ze voor een film te zetten. Doe taalspelletjes als jullie uit eten gaan. Goed kunnen praten en luisteren is een belangrijke, uniek menselijke vaardigheid. Het verbindt je met andere mensen, geeft zelfvertrouwen, vergroot kansen en opent werelden.”
Eliane Segers is hoogleraar leren & technologie aan Radboud Universiteit Nijmegen. Justine Pardoen is taalkundige en oprichter van Bureau Jeugd & Media.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Een paar dagen geleden was dierenarts Joyce Hofman (43) weer eens het ene na het andere leven aan het redden. Eén hond had een tumor in de milt, die openscheurde op het moment dat Hofman het orgaan uit de buikholte verwijderde. Was de milt vóór de operatie gescheurd, wat makkelijk gekund had, dan was de hond waarschijnlijk inwendig doodgebloed. Bij een andere hond trof ze een hele tennisbal in zijn darm; een paar uur later opereren en de hond had het niet gered.
Honden eten wel vaker gekke dingen. In Hofmans pas verschenen boek Komt een mens bij de dierenarts komt een labrador voor die rattengif had gegeten. Ze liet hem braken, waarna de andere labrador uit dat gezin, die mee was, het braaksel razendsnel naar binnen slobberde. Een andere hond at mensenpoep met een lintworm erin, klaargezet in een bakje om mee naar de dokter te gaan. Hofman vertelt ook hoe ze zelf per ongeluk braaksel in haar mond kreeg van een chihuahua die cocaïne had opgegeten (lang verhaal).
En ze beschrijft een man die net 500 euro had neergeteld voor de blaassteenoperatie van zijn konijn, waarna hij bij de balie nog een zak hondenvoer met konijn kocht, want daar was zijn hond dol op. Een „voorbeeld van hoe we met twee maten meten als het op dieren aankomt”, aldus Hofman. Voer met konijn verkoopt ze inmiddels niet meer (alleen nog met vis, en dat alleen als het medisch voer is).
Het gaat haar aan het hart: dat mensen duizenden euro’s kunnen uitgeven aan hun zieke hond of kat én vlees eten van varkens en koeien uit de bio-industrie. „Ik hou van alle dieren. Ook van koeien en varkens, daarom eet ik ze ook niet.” Als haar dochter van elf of zoon van zes vlees willen eten, zegt ze duidelijk: „Dat is gewoon een dier dat is doodgemaakt zodat jij het op kan eten.” In haar praktijk vertelt ze mensen met honden altijd dat er vegetarisch hondenvoer bestaat, en voor katten (die dierlijke eiwitten nodig hebben) voer op basis van insecten.
Alto met blauwe dreadlocks
Hofmans boek bevat praktijkverhalen uit de vijftien jaar dat ze dierenarts is. Ze weeft er fragmenten uit haar eigen leven doorheen: hoe ze als alto met blauwe dreadlocks niet goed paste tussen de boerenkinderen en de paardenmeisjes bij de studie diergeneeskunde. En ze stipt die dubbele relatie van mensen met verschillende diersoorten aan. „Sommige dieren zijn uitverkoren en andere zijn echt het laagste”, zegt ze. „Dat vind ik bizar. Ik kan daar wel een heel boek over schrijven, maar er zijn al veel boeken over en die worden gekocht door mensen met dezelfde mening als ik. Ik wilde mensen aan het denken zetten, dus het leek me beter om leuke anekdotes en verhalen op te schrijven met af en toe tussendoor iets hierover, dat mensen denken: hé, toch een beetje raar.”
Foto Saskia van den Boom
We zitten in de grootste van de twee dierenklinieken die ze leidt in Amsterdam-Oost; ze heeft er ook nog een in Diemen. Hofman werkt de helft van de tijd als dierenarts en de andere helft als bedrijfsleider, met zo’n veertig medewerkers.
Haar eigen Oscar van twee jaar, een van Sardinië geredde, mishandelde hond die per ongeluk een rashond bleek te zijn (een briquet griffon vendéen, een middelgrote jachthond met licht krullerige vacht), heeft ze net in zijn bench gedaan op de benedenverdieping. Hofman heeft voor het interview een behandelkamer gereserveerd waar alleen katten en mensen komen. „Dat is fijn voor de katten, dat ze hier geen honden ruiken.” Er staat een grote krabpaal en er zitten plankjes tegen de muur, zodat katten die dat willen de hoogte in kunnen. Het gesprek gaat intussen, net als haar boek, zowel de diepte in als alle kanten op.
De dieren gingen voor alles, maar intussen kwamen wel kiloknallers op tafel
Hofman is in Schiedam geboren, waarna het gezin eerst naar Rotterdam verhuisde en toen naar Capelle aan den IJssel, „wat ook gewoon Rotterdam is”. Dat zij nu in Amsterdam woont (ze kreeg er een baan in een dierenkliniek en nam die over toen de eigenaar met pensioen ging) is „echt verraad”, lacht ze. „Dat gaat heel diep, Rotterdam, en Feyenoord. Mijn moeder doet haar ogen dicht als ze langs het Ajax-stadion komt. En mijn kinderen wordt duidelijk gemaakt dat ze voor Feyenoord moeten zijn.”
Vegetariër op haar elfde
De hele familie van Hofman heeft honden en katten, altijd gehad, haar twee broers, alle ooms en tantes, neven en nichten. Haar vader en moeder van 82 en 76 hebben in hun seniorenflat geen hond meer, maar nog wel twee katten. „De dieren gingen thuis altijd voor alles, maar intussen kwamen wel de kiloknallers op tafel. Daar heb ik mijn hele jeugd strijd over gevoerd.” Rond haar achtste begon ze te beseffen dat vlees een dood dier was, drie jaar later werd ze vegetariër. „Mijn ouders vonden het eerst een heel slecht idee, die dachten dat ik dood zou gaan.”
Joyce Hofman in de Dierenkliniek Foto Saskia van den Boom
Hofman ervoer al jong dat huisdieren dood konden gaan (zoals kat Doppie, toen Hofman tien was). Als je dat als kind meemaakt, leer je beter om met het overlijden van dieren om te gaan, denkt ze. „Maar ik zei als kind wel elke avond dat ik hoopte dat mijn golden retriever Anro pas dood zou gaan als ik achttien was. Ik dacht: op je achttiende kun je dat aan.” Hij kwam op haar vierde in het gezin en stierf uiteindelijk toen ze twintig was. „Superverdrietig. Maar ik snapte wel dat dit ging gebeuren. Huisdieren worden nu eenmaal minder oud dan mensen. Mijn vorige hond Binkie is maar twaalf geworden.” Een gestreepte straathond uit Suriname, hij overleed in 2021. „Mijn man en ik hebben hartstikke hard gehuild en de kinderen ook. Maar afscheid nemen hoort erbij.”
Ze ziet in haar praktijk dat de relatie van mensen met hun huisdieren steeds intenser wordt. „Mensen die twee weken niet kunnen werken als hun dier is overleden. En als ik zie hoe moeilijk sommige mensen het vinden om te accepteren dat wij niet alles kunnen oplossen… Ze denken: het moet gewoon gefixt worden. Ik vind die liefde supermooi, maar de dood hoort bij het leven.”
Veeleisende mensen
Die overbezorgdheid over huisdieren is lastig voor hun mensen, denkt ze. „En eerlijk gezegd hebben wij als dierenartsen er last van. Sommige mensen zijn heel veeleisend. Laatst hadden we een kat met een tumor in zijn longen. Die kat was benauwd en moest geëuthanaseerd worden. Uiteindelijk hebben we de eigenaar daarvan overtuigd, maar die schreef wel een negatieve Google-review, want haar kat ging dood, ze had geld betaald en we hebben het niet opgelost. De meeste mensen zijn lief hoor, maar die 10 procent die minder lief is, legt wel een druk op ons. En op de kosten. Want wij mogen geen fouten maken, maar dat leidt soms misschien tot overdiagnostiek.”
We worden vaak met huisartsen vergeleken, maar een huisarts opereert niet, neemt geen bloed af, maakt geen röntgenfoto’s
Er wordt momenteel veel geklaagd over dure dierenartsen. „Ja, laatst las ik weer: de dierenarts is 40 procent duurder dan vijf jaar geleden. Dan denk ik: oké, maar de tijd die ik aan mensen besteed, is ook twee keer zoveel als vijf jaar geleden. Zo berekend zijn we goedkoper geworden. Consulten zijn langer, mensen vragen veel meer, ook via telefoon, app en e-mail.”
En er zijn meer behandelmogelijkheden. „Vijftien jaar geleden was het: uw kat heeft nierfalen: euthanasie. Nu is het: uw kat heeft nierfalen, gaat u maar zitten. En dan kom ik met mijn lijst mogelijkheden. Vervolgens gaan mensen thuis online zoeken en mailen ze ’s avonds wat ze zelf hebben gevonden. Ook zijn we de risico’s steeds verder aan het verkleinen. Er gaat bijna nooit meer een dier dood tijdens anesthesie, maar we gebruiken wel veel meer spullen, meer mensen, betere monitoring. Kost allemaal geld.”
Verder speelt mee, legt Hofman uit, dat mensen gewend zijn voor zichzelf lagere dan de werkelijke ziektekosten te betalen, omdat ze een verplichte zorgverzekering hebben en de overheid meebetaalt. Maar de meeste mensen verzekeren hun huisdieren niet. Daardoor lijkt huisdierenzorg extreem duur. „Maar dat is dus een verkeerde vergelijking.” Bovendien is dierenzorg geen mensenzorg. „Voor bloed afnemen hebben wij soms drie mensen nodig, de verpleegkundige één. Een kies trekken doen wij onder algehele anesthesie.” Dat is duur.
Foto Saskia van den Boom
Dat steeds meer dierenartspraktijken worden overgenomen door commerciële investeerders speelt toch ook mee? „Ik denk dat daar in de media wel erg op gefocust wordt. Door het niveau van geneeskunde dat tegenwoordig gevraagd wordt, kún je het niet allemaal meer in je eentje. We worden vaak met huisartsen vergeleken, maar een huisarts opereert niet, neemt geen bloed af, maakt geen röntgenfoto’s, ziet geen spoedpatiënten. Wij doen alle facetten van de geneeskunde op één plek.
„Bij mij wordt alles ook steeds duurder, terwijl de marges klein zijn. Dierenartsen verdienen ongeveer zoveel als leraren. Ik moet elk jaar mijn prijzen verhogen omdat anders onze assistenten onder het minimumloon zitten.” Schamperend: „Sommige mensen vinden een operatie van 1.000 euro belachelijk, maar kopen wel elke twee jaar voor 1.000 euro een nieuwe iPhone. Daar snap ik dan weer niks van. Het punt is: mensen zien hun dier als hun kind, ze willen er alles voor, maar het mag niet kosten wat een kind kost.”
Huisdieren als kinderen
Moeten we huisdieren dan minder als kinderen gaan zien? „Nee, die liefde vind ik mooi. Maar je moet eerst bedenken welk budget je hebt én een ziektekostenverzekering afsluiten. Als jij een Berner Sennenhond wilt, die gemiddeld maar acht wordt omdat het ras zoveel erfelijke problematiek heeft, kost een verzekering zo’n 80 euro per maand. Sommige mensen zeggen: daarom heb ik hem dus niet verzekerd. Maar als je dat niet wilt of kunt betalen, moet je geen Berner Sennenhond nemen, want dat zijn de reële medische kosten. Dan moet je een kat nemen, die verzekeren kost maar zo’n 20 euro. Je zou als maatschappij zelfs kunnen zeggen: mensen die die 20 euro niet kunnen missen, komen we tegemoet, als je ziet hoe gezond huisdieren voor mensen zijn, zowel mentaal als fysiek.”
Heeft Hofman een idee waar haar grote dierenliefde vandaan komt? „Ik zat op een heel vervelende basisschool. Pesten, schelden, seksueel geweld, drugs… op de basisschool ja. Ik denk dat ik daardoor met mijn hond een heel warme relatie kreeg.” Anro, de golden retriever. „En ik had een vriendin van handbal die thuis twee honden, vijf katten, een cavia, een muis en een konijn had. Wij zorgden samen voor de dieren en thuis was ik altijd met de hond. Ik denk dat die eerste connectie begint met in de ogen kijken van een dier en snappen dat daar een persoon aan de andere kant zit. En als je dan op een dag bij de kinderboerderij de koe aankijkt, denk je opeens: verdomme, dat is er óók een.” De relatie met dieren is voor haar de kern van menszijn, zegt ze. „Mens en dier zijn onlosmakelijk verbonden. Zo lang er mensen zijn, zijn er huisdieren. Wat het leven de moeite waard maakt is dat je het doet met een dier in je nabijheid.”
De misotruffels heb ik sinds het recept op 9 juni 2012 (!) in de krant stond vaker gemaakt. Leuk om te doen, niet moeilijk en in de eerste jaren nog tamelijk exotisch, dat scoort goed bij mij. Ik heb ze nogal eens als bijzondere traktatie meegenomen naar bezoekjes. Op de foto verpakt in een oud kinderbroodtrommeltje. De familieleden, collega’s en vrienden aan wie ik ze geef zijn eigenlijk altijd positief verrast. Ik geef er wel een introductie bij omdat de zilte ‘touch’ van de miso ongewoon is. Zeker in 2012, toen de schappen in supermarkten nog niet vol lagen met chocolade met zeezout, chilipeper et cetera. Jannekes recepttekst eindigt terecht met ‘Voor wie durft’. De combinatie van miso en mascarpone maakt het recept een blijvertje; een diepe chocoladesmaak, iets ziltigs en super smeltend in de mond. De truffels doe ik altijd in mini papieren cakevormpjes of zoals hier in vormpjes om een kaars in te zetten. Dat scheelt cacaovlekken. Het recept klopt gewoon helemaal en is lekker. Dat vind ik meestal van Jannekes recepten, ik ben al jaren fan.
De neiging van mensen om bomen in bloempotten te willen zetten is niet eenduidig te verklaren. Enerzijds speelt de drang tot welstandigheid een rol. Een boom in een pot wordt gezien als strak en netjes. De kijker ervaart dit als een verzorgde omgeving waar de natuur geen rommeltje van kan maken. In de winkelstraten van keurige gemeenten als Nijverdal, Amstelveen en Haren staan de mooiste exemplaren.
Bijkomend voordeel: je kan de bomen altijd verplaatsten en de wortels kunnen niet onder de tegels door woekeren – waardoor ze vaak schade aanbrengen aan het zorgvuldig versteende oppervlak. Dat is ook de reden waarom mensen met een voorliefde voor een betegelde voortuin kiezen voor de bloempotboom.
Daarnaast is er het decoratieve aspect. Een boom in een gekleurde bloempot heeft natuurlijk een bovengemiddelde gezelligheidsfactor. Capelle aan den IJssel is de gemeente met de hoogste bloempotbomendichtheid. Daar gebruiken ze een truc die we ook in Groningen bij de woningboulevard zagen. Er wordt een potomhulsel om de boom geplaatst, maar zonder onderkant. Zo kan de boom zijn wortels in de volle grond lustig laten groeien. Deze exemplaren bereiken een indrukwekkende omvang.
En dan is er nog de kunstuiting. Wie in Rotterdam Schiebroek in rijdt ziet vijftien gekleurde bloempotten van twee meter hoog met krentenbomen erin. Het is een kunstwerk van Yvon Koopman uit 2008 met de naam Vensterbank van Schiebroek. Het is vrolijk, het is netjes, het is gecultiveerde natuurbeleving.
Met Maybach liet Mercedes 28 jaar geleden een vooroorlogs Duits elitemerk herrijzen. De twaalfcilinder Maybachs moesten de beste limousines ter wereld worden. Het was een psychologisch domme zet. Mercedes-Benz moest zelf de top zijn. Door daar iets bovenuit te laten steken wurgde het zijn eigen mythe.
Het werd ook geen succes. In 2012 was het over en uit. Mercedes gebruikt de naam Maybach sindsdien alleen voor exclusieve varianten van de eigen topmodellen. Die dragen dan het Maybach-label, zoals een budgetsupermarkt LUXE zet op een blik chic bedoelde kalfsragout. Indruk maken is er niet eenvoudiger op geworden sinds de middenklasse óók met verwarmbaar stuur en stoelmassage rondrijdt. Wilde je Versailles zijn in Emmeloord, wordt Emmeloord net zelf Versailles, hoe ironisch kan het worden. Maar Mercedes was die weg nu eenmaal ingeslagen en de meest stijlvolle uitgang voor een merk dat zich geen nederlagen kan veroorloven is de geleidelijke terugtrekking.
Zoom in voor alle details van de Mercedes-Maybach EQSKlik op de punten voor uitleg over de details.Foto Merlijn Doomernik
Ik reed de eerste elektrische Maybach, de als een Gucci-tas met logogarnituur versierde Mercedes-Maybach EQS SUV 680. Voor exhibitionistische vermogenden is hij dankzij zijn A-milieulabel de eerste foute Duitser met een schoon geweten. ‘680’ staat om en nabij voor de hoeveelheid paardenkrachten, al zijn het er 22 minder, het ‘Maybach’ voor een weelde die je drie ton armer maakt na het aanvinken van opties als het MANUFAKTUR lederpakket, tweekleurige Maybach-lak (21.175 euro) en het Night Series-pakket (halve ton). Night Series staat voor ‘sublieme sportiviteit en mysterieuze elegantie’, gecommuniceerd met ‘geselecteerde details in donker chroom en zwart, bijzondere bekledingskleuren en sierdelen, alsmede unieke contrasten en briljante velgen’. Hij moet de Prins der Duisternis voorstellen, staat er eigenlijk, want intimideren is het handelsmerk van de bestuurder. Ik, Heer der Heerscharen.
Maybach rijden doe je zo, dacht ik naïef. Strak 130 over de linkerbaan met Wagners Götterdämmerung op de fenomenale Burmester-stereo en de stoelmassage in het programma Hot Relaxing Rug. Gloeihitte van de stoelverwarming als Midalgan op je huid, denkend aan grote Duitse dingen. Mis. In de EQS van de praktijk klinkt gangstarap, en uitsluitend buiten kantooruren. Night Series is de perfecte naam voor een auto die alleen ’s nachts actief is om te moorden, te flaneren en te fuiven. Wie in een Maybach EQS rijdt regeert de onderwereld. Die had principiële bezwaren uitgesproken tegen auto’s zonder cilinders en geluid, boeven zijn petrolheads, maar niet tegen deze. De EQS is de droom van inbrekers en premiejagers. Je hoort hem niet komen, je ziet hem niet gaan.
Voor het stukje duisternis van het Night Series-programma mag je een halve ton bijbetalen.In een auto van drie ton mogen de lijnen op de middentunnel beter op elkaar aansluiten.Een lichtrand in de kleur van de sfeerverlichting rond de Burmester-speakers. Ze zitten als het traliewerk voor oude liften zelfs in de wielen.Naast je tablet heb je achterin natuurlijk ook nog de gewone schermen. Echte luxe is nooit genoeg.De printstructuren met het Maybachlogo doen aan bonbons en Gucci-tassen denken.
Foto’s Merlijn Doomernik
Moet hij zelf wel boven de wet staan. Hij moet het anderen moeilijk maken, niet zijn kopers. Doet deze wel. Een storing kan niet in een Maybach. Beeldscherm: „Momenteel geen vrij zicht van camera op de bestuurder. Betrokken functies; zie handleiding.” Je hoort in Maybachs geen slecht nieuws te krijgen. Geen zorgen mensen. Terwijl de foutmelding verschijnt wordt op de achterbank toch net een stille vennoot afgemaakt en de chauffeur kan niet lezen. De geur van het kwaad wordt verdreven met het air balance-pakket vanuit het dashboardkastje, waar een geurflaconnetje terstond begint te parfumeren als het dood en verderf ruikt, bij wijze van spreken.
Het nieuwe normaal
Meesterlijke auto. Tweehonderdveertig luchtgeveerde kilometers ongehoord ontspannen kunnen snelwegblazen en dan ruim een halve acculading over hebben is een zegen. Wereldkampioen snelladen is hij met 200 kW niet, maar een 22 kW boordlader schiet bij AC-laadpalen lekker op. Toch denk ik, kijkend naar dat scheepsdekhout met witte strepen die niet overal perfect op elkaar aansluiten, in deze Maybach vaak aan vroeger, toen exclusiviteit nog indruk maakte. Nu kopen alleen nieuwe rijken in opkomende markten nog zo’n wagen. Hier is dit gesnoef passé. Chinezen bieden EV’s met dito comfort aan voor tweeënhalve ton minder en voor 25 mille een stadsauto met gadgets waar je vroeger voor moest moorden. Zelfs Mercedes verkoopt je voor de prijs van een Night Series-pakket inmiddels een geruisloze elektro-suv met een bevredigend bereik. De logogeilheid is bedwongen. Deze Maybach is de laatste stuiptrekking van de grote statuswedstrijd, een in memoriam voor een tijdperk en een wereldbeeld, gemaakt door mensen in de ban van een verwaaide Maybach-droom. Het nieuwe normaal is koele handel, waar voor je geld. Een Chinees zegt bij de aanblik van een Maybach: zoiets bouw ik voor een ton. Dat is het drama van de nieuwe wind, want het lukt hem ook nog. Hij plakt LUXE op zijn budgetblik en kassa.
‘Mijn Ierse moeder vertrok rond haar 19de in haar eentje van het platteland van Ierland naar Dublin. Het was 1953, ze was de op één na jongste uit een gezin van tien kinderen. En ze had geen zin om te trouwen met een man uit een van de omringende dorpen: ze zocht avontuur.
In Dublin sprokkelde ze met een paar baantjes geld bij elkaar om naar Engeland te gaan, waar ze in Liverpool ging werken bij de firma Pilkington. Toen ze op een dag over straat liep, zag ze in een raam een affiche van een prachtige vrouw in uniform. Ze vond de foto zo glamourous dat ze naar binnen liep. Toen ze naar buiten kwam, was ze in dienst bij de Royal Air Force. Al gauw werd ze uitgezonden naar Duitsland.
Mijn vader, afkomstig uit Hellevoetsluis, sloot zich op negentienjarige leeftijd aan bij de luchtmacht. Ook hij werd uitgezonden naar Duitsland. Daar, in Gütersloh, ontmoetten ze elkaar. Ze werden verliefd.
Het waren roerige tijden. In 1956 viel Rusland Hongarije binnen. Militairen wisten niet waar zij gestationeerd zouden worden. Mijn ouders zijn in 1957 getrouwd, zodat ze in elk geval niet gescheiden zouden worden. Deze foto is twee jaar later genomen in Hardegarijp. Mijn vader was toen als beroepsmilitair werkzaam op de luchtmachtbasis in Leeuwarden.
De familie in Ierland was er niet blij mee dat mijn moeder naar Engeland vertrok, voor de RAF ging werken en ver van huis ging wonen, waar ze ook nog eens trouwde met een buitenlander die niet katholiek was. De familie in Hellevoetsluis was evenmin blij met de vreemdelinge met wie mijn vader thuiskwam en die voor hen niet te verstaan was.
Maar ze hebben volgehouden en met de familiebanden kwam het later helemaal goed. Zij hebben 67 jaar een goed huwelijk gehad in Nederland, gezegend met drie kinderen.”
‘Mijn Kop Mijn Keus’, schreef LINDA Magazine deze maand op de cover van een special over ouder worden en plastische chirurgie. ‘Mijn Kop Mijn Keus’, het klinkt zo militant en vrijgevochten. Alles wat we als moderne mensen belangrijk vinden zit in die zin. Het idee dat ‘vrijheid’ synoniem is aan ‘een keuze maken’, welke keuze dat dan ook is.
Alleen is dat, in het geval van plastische chirurgie, natuurlijk een joekel van een leugen.
Naar mijn idee zijn vrouwen helemaal niet bang om écht oud en gerimpeld te worden. Sterker nog: we dromen van die laatste fase. Hoe werkelijk bevrijdend zal het zijn om als een Yoda op een stoel te zitten, met mensen om je heen die verlangen naar je levenswijsheiden en je brille? Het eindstadium in een vrouwenleven: misschien nog wel waardevoller dan de jaren dat je een jonge, gewilde meid was.
Maar het is ons helemaal niet gegund om langzaam maar zichtbaar in te teren tot we in die fase terechtkomen. Of ja, het mág natuurlijk wel. Alles mag. Maar wat is ‘mogen’ als het verval op z’n beloop laten gepaard gaat met een evenredig verlies aan sociaal en seksueel kapitaal? Geld, liefde, vrienden: het is allemaal steeds meer een kwestie van zichtbaar duur onderhoud aan lijf en leden.
Er is helemaal geen sprake van een vrije keuze, maar van een perverse dwang om onze kostbare tijd en geld te verbruiken aan het vervagen van onze trekken, zodra er diepte, reliëf in komt. Want hoe je het ook wendt of keert: plastische chirurgie legt onze spieren lam en tast ons uitdrukkingsvermogen aan. Woede, grote tranen en grommend verlangen: net wat minder zichtbaar. ‘Hou het leven maar lekker binnen, vrouwen!’ is een boodschap die al eeuwen tot ons komt, in steeds een andere variant. Botox en fillers gebruiken is dus niets anders dan het wederom tonen van je aanpassingsvermogen aan een verrotte wereld, door jezelf als een braaf meisje te onderwerpen aan de spuit en het mes. Tot in de jaren 60 spoten we vrouwen plat om ze van hun hysterie af te helpen. Nu zoeken we de spuit zelf op.
Onderbreek ieder compliment met een strak: ‘Ik doe dit om te overleven.’
En uit angst anti-feministisch uit de hoek te komen, mogen we niet meer zeggen dat we van die spuit en vulsels áf moeten. Dat het gif is, dat we onszelf weer eens gruwelijk in het pak genaaid hebben door ons over te geven aan het eindeloze ‘klein onderhoud’, dat het verschrikkelijk en verdrietig is dat onze maatschappelijk positie niet sterk genoeg is om een middelvinger op te steken naar die troep. Want daarmee zouden we de vrouwen die het wél gebruiken afvallen. En dat kan en mag echt niet. Dus zo houden we elkaar in het gareel, en komen we niet verder dan warrige en inconsequente statements over plastische chirurgie, culminerend in een opluchtende dooddoener als ‘Mijn Kop Mijn Keus’.
En inderdaad, we zijn ook te laat. Het tij valt niet meer te keren. We gaan er allemaal aan. Want in je eentje als politiek statement met een rimpelkop over de straten gaan, heeft geen enkele zin.
Het enige wat we wél kunnen doen is eerlijk zijn. Dus strijk dat fantastische landschap glad, ga de mensen tegemoet, en onderbreek ieder compliment dat je krijgt met een strak: „Ik doe dit om te overleven.”
Tot we eindelijk, op een mooie dag in de lente, een Yoda mogen zijn.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.