‘Mijn moeder bestierde het huishouden én het bedrijf, mijn vaders hart lag elders’

‘Op de voorgrond zit mijn moeder, Bertha Verhagen, 24 jaar, rechts naast haar zit mijn vader, Gijs van Giersbergen, 33 jaar. De foto is gemaakt op 1 maart 1943. Toch zouden mijn ouders pas in 1951 trouwen.

Dat ze elkaar al kenden, kwam door hun broers en zussen. De bruid op de foto is Zus van Giersbergen, zus van mijn vader, en de bruidegom is Johan Verhagen, broer van mijn moeder. Om het nog complexer te maken: links op de foto staat Jo, broer van mijn vader met echtgenote Ida, zus van mijn moeder.

Mijn vader kwam uit het gehucht Wijbosch, bij Schijndel, mijn moeder uit het naburige dorp Den Dungen. Beide families waren van oudsher boeren. Ik vermoed dat het aantal bunders meegespeeld kan hebben in de totstandkoming van de drie huwelijken.

Het schijnt dat mijn vader mijn moeder veel eerder ten huwelijk had gevraagd, maar ze vond hem toen te oud. Kennelijk gold dat later niet meer.

Hun trouwdag was een dubbelhuwelijk. Ida, mijn moeders zus, trouwde toen voor tweede keer. Zij was eind oktober 1944 weduwe geworden. Wijbosch lag in de laatste oorlogsdagen aan ‘de Corridor’, vanwaar de geallieerden de doorstoot maakten naar Arnhem, en daarom finaal werd platgeschoten. Nog in de jaren vijftig was dat te merken: de eerste drie van de zes kinderen werden in een noodwoning geboren. In 1956 konden we naar een ‘wederopbouwboerderij’. Daar hadden mijn ouders grond, wat koeien, varkens en kippen, rogge, aardappelen en bieten. Wat voedsel betrof waren we grotendeels zelfvoorzienend.

Mijn moeder had de zorg voor de kinderen en het huishouden, en bestierde vaak de boerderij. Mijn vaders hart lag bij besturen. Hij zat in de gemeenteraad en boerenorganisaties. Hij overleed in 1969. Mijn moeder verkocht alles, behalve de boerderij. Ze woonde er ruim 55 jaar.”


Peter Paul Kleinlooh (1972-2024) danste, rapte en wilde jongeren ‘vette shit’ laten doen

De Lutherse Kerk Amsterdam zat vol, toen daar op 5 juli 2024 het Bouwen voor Luther werd gepresenteerd, een boek over de emancipatie van de Amsterdamse lutheranen in de negentiende eeuw, geschreven door Peter Paul Kleinlooh, achterkleinzoon van architect, aannemer en makelaar Carel Bögeholtz (1869-1913). Die speelt een grote rol in het boek. Het was een belangrijk moment in zijn leven, zegt zijn goede vriendin Marina Promes. „Peter Paul had niks met het geloof, maar zijn familie was heel belangrijk voor hem. Met het boek was er een stempel gedrukt, ook naar zijn overleden moeder toe. Zij had ook iets met de familiegeschiedenis willen doen, maar het was er niet van gekomen.”

Kort na de presentatie kreeg Kleinlooh last van zijn schouder en later ook van zijn rug en knieën. Hij was een fanatiek salsadanser die meerdere keren per week op de dansvloer stond, en moest steeds vaker verstek laten gaan. Hij klopte aan bij verschillende artsen, maar keer op keer werd hij naar huis gestuurd met de boodschap dat er niets met hem aan de hand was, zelfs toen hij zoveel pijn had dat hij zijn huis verder niet meer uitkwam.

Pas bij een nacontrole van zijn blaas – in 2022 had hij blaaskanker gehad – kwam aan het licht dat de kanker was teruggekomen en dat er niets meer tegen te doen was. Drieënhalve week na die mededeling overleed hij, op 30 december, zo’n negen jaar na zijn moeder. Zijn vader was jaren daarvoor al overleden.

Eigen platenlabel

Kleinlooh werd geboren als Peter Paul Janssen. Toen hij een jaar was verhuisde hij met zijn moeder van het Duitse Waldshut-Tiengen terug naar haar ouderlijk huis Nijmegen, en later naar het nabijgelegen Berg en Dal, waar een alleenstaande moeder nog een zeldzaamheid was; op de lagere school was Peter Paul het enige kind dat tussen de middag overbleef. Later nam hij de achternaam van zijn moeder aan.

Kleinlooh probeerde, zoals zijn neef Aldrik Kleinlooh zegt „alle hbo-opleidingen”, maar rondde uiteindelijk pas in 2005 een master politieke geschiedenis af aan de Radboud Universiteit. Daarna werkte hij bij onder meer het Rode Kruis, de provincie Noord-Holland, Abvakabo FNV, de Postcode Loterij en als docent maatschappijleer in de jeugdgevangenis. De meeste van die banen had hij niet langer dan een jaar of twee. Aldrik Kleinlooh: „Maar als zijn hart ergens lag, dan was hij in staat een fundament te leggen waar niet alleen hij maar ook anderen op verder konden bouwen.” „Hij was iemand die met zijn charme de gekste dingen voor elkaar kreeg”, zegt zijn vriend Wim van Stiphout.

Op zijn achttiende had Kleinlooh een eigen programma geregeld bij de Nijmeegse radiopiraat Radio Rataplan – Radio Rap a Lot, heette het. Iets later begon hij met samen Jeffrey Sorlury de Nederlandstalige rapgroep Sativa – de naam die wordt gebruikt voor opwekkende wietsoorten – waarmee hij vooral optrad in de regio. Zelf noemde hij zich als rapper Ketama, een Marokkaanse wietvariant.

In 2006 richtte hij met Maurice Broekhoff en Christiaan van Meulebrouck de groep F6 op, vernoemd naar het commando in tekstverwerkingsprogramma WordPerfect om tekst vet te maken. Tot het einde bleven ze muziek maken. In 2023 verscheen, na een aantal cd’s, hun eerste vinylplaat, F12, oftewel: dubbel vet. Kleinlooh had ook een eigen platenlabel, Stuurboord Bakboord Records.

In 2009 – hij woonde inmiddels in Amsterdam – meldde hij zich bij de voorzitter van GroenLinks Amsterdam, Rosalie Smit, en pakte haar direct in met zijn „brutaliteit, onbeschaamdheid en ongelofelijke ontwapenendheid”. Hij schreef mee aan het verkiezingsprogramma en stelde zich verkiesbaar, maar stond te laag op de lijst om in de gemeenteraad te komen. Daarna was hij „niet meer heel actief binnen de partij” volgens Smit, al bleef hij wel politiek betrokken. In 2013 richtte hij een stichting op, net als zijn hiphopgroep F6 geheten, om jongeren en politici met elkaar te verbinden „door ze samen vette shit te laten doen”, zoals hij het Smit uitlegde – zij zou jarenlang de voorzitter zijn.

Zijn goede vriendin Maria (ze wil liever niet met haar achternaam in de krant) leerde hem een jaar daarvoor kennen. Zij was achttien en woonde in de daklozenopvang voor jongeren toen hij daar kwam spreken over politiek. „Hij was heel enthousiasmerend. Hij sprak ons niet belerend toe, maar ging echt het gesprek aan.”

Na afloop raakten ze aan de praat, en vertelde zij hem dat ze rechten wilde studeren. „Zijn eerste reactie was: dat gaat je niet lukken, want je hebt de middelbare school niet afgemaakt. Ik was dat eigenlijk helemaal vergeten, maar op zijn sterfbed vertelde hij me dat hij spijt had dat hij dat had gezegd.” Ondanks die ontmoediging begon ze aan een studie rechten aan de Open Universiteit, en hij stond aan haar zijde. „Avonden heeft hij me zitten overhoren. Rechtsgeschiedenis en staatsrecht, daar heeft hij me echt doorheen gesleept.”

De Political Catwalk van Amsterdam Fashion Week 2015
Foto privéarchief

Political Catwalk

Met F6 organiseerde hij debatten tussen vmbo-scholieren en politici en Political Catwalk, een modeshow waarbij politici als Don Ceder, Sylvana Simons en Mei-Li Vos door jongeren ontworpen kleding droegen. De eerste editie was tijdens de Amsterdam Fashion Week in 2015, de vierde – en laatste– werd in 2019 gehouden in Brussel; na corona werd het lastig nog een show rond te krijgen. Voor het ontwerpen en maken van die kleding werden workshops georganiseerd, waar ontwerpers als Bas Kosters en Aziz Bekkaoui hun medewerking aan verleenden.

Twee jaar geleden begon Kleinlooh, die toen al een boekcontract had bij de Walburg Pers, aan wat zijn laatste baan zou worden: lobbyist voor de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties. Daar leerden ze hem kennen als „een man die wist hoe je mensen moest verbinden”, zoals in het in memoriam op de site staat.

„Dansen zit er voor mij niet meer in jongens”, schreef Peter Paul Kleinlooh op 16 december 2024 in de appgroep waarin afspraken werden gemaakt om naar salsafeesten te gaan. „I leave the group!!” Maar dat betekende vooral niet dat anderen het ook moesten laten. „Just keep DANCING!!!”, waren de woorden waarmee hij afsloot.


De Maghrebijnse invloed is bij ELI nooit ver weg

De afgelopen ramadan heb ik in drie verschillende klimaten doorgebracht: de ijzige kou van Noorwegen, het zachte klimaat van Londen en de aangename warmte van Oman. Ver van huis verbrak ik het vasten in lokale restaurants. Een bijzondere ervaring, die me mijn eigen keuken heeft laten herwaarderen. Vooral tijdens de ramadan verkoos ik de afgelopen jaren de rust van thuis boven de buitenwereld, mijn eigen (familie-)gerechten boven die van de restaurants. Maar mijn eigen eten was zo vanzelfsprekend geworden dat ik er niet eens bij stilstond hoe belangrijk het voor me is.

Tot ik na een paar dagen vasten in een Noors restaurant een afgemeten stuk vis kreeg met wat saus en aardappel. Kil eten, vond ik. Ik had behoefte aan warmte, aan genereuze porties vol specerijen en kruiden. Toen ik thuis aankwam, wachtte er een kom harira en gevuld brood van mijn zus me op. Weldadig was het.

Ik had de smaken van thuis gemist, smaken waar ik mee verweven ben, die me naar vervlogen tijden terugbrengen, me een gevoel van geborgenheid geven of, heel simpel, energie wanneer de vermoeidheid het overneemt.

Deze reis was een bevestiging van mijn liefde voor de Marokkaanse, Maghrebijnse en Midden-Oosterse keukens; ik vind de gerechten niet alleen lekker, ik heb ze nodig om me geworteld te voelen.

De Tunesisch-Nederlandse Latif Feriani, chef-kok en eigenaar van restaurant ELI in Maarssen, voerde tot vorig jaar een Maghrebijns-Arabische kaart, maar besloot die om te gooien en zich op de Mediterrane keuken te richten. Gelukkig hebben de landen rond de Middellandse zee historisch, cultureel en culinair veel met elkaar gemeen en voel ik me ook in deze keuken zeer thuis. Maar toch vind ik de overstap jammer, want zoveel goede Maghrebijnse restaurants ken ik niet in Nederland.

De teleurstelling duurt niet lang, want al bij de eerste gang wint de chef ons voor zich met een zijdezachte soep met gamba, krokante stukjes amandel en dille. De soep is zachter dan een bisque, heeft de warmte en het volle karakter van de room die er in zit, maar niet de zwaarte, omdat die spaarzaam is gebruikt. Daardoor blijft de soep aangenaam licht. Mijn tafelgenote vindt hem iets te zout, ik vind hem precies goed.

Vernoemd naar kleinzoon

Een ander voorgerecht, mals gebakken plakjes octopus met knapperige plakken radijs en een romige crème van zoete puntpaprika’s, smaakt naar een heerlijk zorgeloze zomervakantie. Het is een mooi begin waarmee de chef een proeve van zijn kunnen demonstreert en de eetlust wordt aangewakkerd.

ELI is vernoemd naar Feriani’s kleinzoon, Elias. De letters staan tegelijkertijd voor Eat, Love, Inspire. Feriani is geen onbekende in Maarssen, inmiddels zit hij al twintig jaar in het pand, eerst met restaurant Délice en nu dus met ELI.

Bij de zeebaarsfilet wordt duidelijk dat de Maghrebijnse invloed toch niet ver weg is: de goed gebakken vis is verrijkt met harissa, komijn en knoflook en wordt geserveerd op een overdadig bed van knapperige verse lentegroenten zoals doperwten, tuinbonen en courgette. Het geheel wordt afgemaakt met een zachte saus op basis van sinaasappels. Zeer smaakvol en bevredigend.

Tegenover me geniet mijn tafelgenote van een royale lamsschenkel, die niet had misstaan op een staatsbanket. De schenkel wordt geserveerd met eigen jus, rozemarijn en dezelfde groentesymfonie als bij mijn vis. Uitstekend bereid gekonfijt, zacht vlees. Bíjna volmaakt, enige kanttekening is dat die iets warmer had gemogen. Als een lamsschenkel afkoelt, verharden de vetten, vandaar dat het belangrijk is dat die goed op temperatuur is.

De keuken van ELI werkt met seizoensgebonden producten. Dat zien we terug bij het dessert, een geslaagde tarte tatin met partjes vlezige pruimen en aardbeienijs met stukjes verse aardbei erin. De tarte tatin heeft een licht zuurtje van de pruimen.

Mijn crème brulée met zoethout blijkt meer naar gewone crème brulée te smaken, ik haal de zoethout er niet uit. De chef legt uit dat hij de zoethout eerst weekt en dan in de vijzel stampt en slechts een kleine hoeveelheid gebruikt, omdat de smaak anders te sterk is. Van mij mag die aanzienlijk sterker, maar ik hou dan ook erg van drop en van zoete combinaties waarin daarmee geëxperimenteerd wordt. Los daarvan: de crème brulée is prima. De structuur is romig, de vanille onmiskenbaar en als de lepel erin gaat, hoor je eerst de zoete krak van de gebrande suiker, precies zoals het hoort.

Op een paar kleine details na, klopt eigenlijk alles wel in restaurant ELI. De gerechten zijn goed uitgevoerd, de presentatie is smaakvol en modern zonder dat het al te ingewikkeld of experimenteel wordt. Het is kortom ongecompliceerd lekker.

Chef-kok Feriani blijft dicht bij de Mediterrane smaken maar verloochent zijn Tunesische achtergrond niet; Mediterraans met een Maghrebijnse ziel, zo zou ik zijn keuken omschrijven. Warm, gastvrij en vreselijk sympathiek, net als de chef-kok zelf.


‘Zomers met een pittig randje’

Ik probeerde het recept voor gepofte zoete aardappel. Hiervoor bleek een magnetron nodig – en die heb ik niet. Dus het werd een experiment: hoelang zou de aardappel in de stoomoven moeten? Na twee keer proberen bleek het tien minuten op 120 graden te zijn, daarna heb ik ze nog vijf minuten laten nagaren. Vervolgens grof ingesneden, daarna besprenkeld met olijfolie, gerookt zeezout en stukjes knoflook erin gestoken. Het geheel in de voorverwarmde heteluchtoven laten ‘poffen’; tien minuten op 200 graden, waarvan de laatste vijf op de grillstand. Mijn dochter is dol op halloumi, dus de topping werd aangepast. Halloumi in de bakpan met knoflook in arachideolie aangebakken. Crème fraîche met wat sriracha, zout en een half teentje geperste knoflook tot een crème geroerd. Aardappels vanonder de grill eerst met een dikke laag van de crème besmeerd, vervolgens wat plakjes gebakken halloumi erop, wat lente-uitjes, dunne plakjes Spaanse peper, en het geheel afgemaakt met koriander en olijfolie. Zoet, zacht en zomers met een pittig randje!


Calicuth, een kalkoen-ei, dát is pas een delicatesse bij de asperges

Ze zagen er een pietsie groter uit dan kippeneieren, iets spitser toelopend ook, maar wat het meest opviel, waren de bruine spikkels. Alsof een vijfjarige met een rastertje, een tandenborstel en ecoline aan de slag was geweest tijdens een paasknutselmiddag op school en alle vrolijke kleuren – geel, rood, blauw, groen, paars – al waren ingepikt door klasgenootjes. Aan enkele exemplaren kleefde nog wat stront en strootjes. „Calicuth”, zei boer-slager-poelier Paul de Wit. Pardon? „Kalkoen-eieren.”

Ik was naar de biologische markt op het Prins Hendrikplein in Den Haag gefietst om twee ons ham te kopen ‘voor bij de asperges’, zoals ik me bij mijn bestelling liet ontvallen. Daarop had De Wit mij samenzweerderig aangekeken en verklaard: „Dan heb ik iets bijzonders voor je.” En toen kwam hij dus met die spikkeleieren aanzetten, én een mooi verhaal.

De kalkoenen van De Wit stammen af van de wilde kalkoenen die rondliepen in het laat-15de-eeuwse Amerika dat Columbus aanzag voor India. Die link zie je terug in bijvoorbeeld de Franse naam voor het beest, dinde. Nederlandse zeelieden zorgden later voor een eigen, toevallig óók Indiase benaming. Zij brachten een andere vogel, het parelhoen, mee uit de Indiase havenstad Calicut (Kozhikode) en deze Calicutse hoen werd al snel verbasterd tot Calcoen. Vervolgens zorgde de gelijkenis tussen beide beesten vermoedelijk voor verwarring, waardoor de verre neef uit Amerika uiteindelijk de naam kalkoen kreeg toebedeeld. (Het Engelse turkey heeft weer een heel andere etymologische achtergrond, waarvoor we hier helaas geen ruimte hebben.)

Paul de Wit is de enige in de Benelux die deze oerkalkoenen houdt. Hij verzon de naam Calicuth voor ze en liet die 25 jaar geleden registreren. Op zijn boerderij mogen de vogels vrij rondlopen, met ongeveer duizend dieren op vier hectare grond. Ter vergelijking: industriële kalkoenen wonen met 40.000 tegelijk in een stal. „Onze kalkoenen,” legt hij uit, „kun je helemaal niet in een stal houden. Ze zouden zich zo kapotvliegen tegen de balken.”

Hij is ook de enige in Nederland die kalkoeneieren verkoopt. Vanaf eind maart houdt hij de kalkoenhanen bij de hennetjes uit de buurt en tot half juli – ongeveer parallel aan het aspergeseizoen – heeft hij dan onbevruchte eieren die geschikt zijn voor consumptie. Gezien de kleinschaligheid en de korte legperiode is het eigenlijk helemaal geen rendabele handel. Glunderend: „Maar het is nu eenmaal het lekkerste ei dat er bestaat voor bij asperges.”

Het eerste Calicuth-ei van het seizoen wordt steevast geveild onder de klanten van de kraam, waarbij de opbrengst naar een goed doel gaat. De overige eieren gaan voor 2 euro per stuk van de hand. Da’s best aan de prijs voor een ei, maar eieren zijn sowieso erg duur geworden, en, zoals ik na het nodige ge-experimenteer met een half dozijn kalkoeneieren moet constateren, ze zijn inderdaad vreselijk lekker.

Tot slot even terug naar die spikkels. Wanneer een kalkoen een ei legt is de schaal egaal van kleur. Pas daarna sproeit de vogel er, vanuit een speciaal kliertje, een bruine vloeistof over, bedoeld om het ei te camoufleren. Zo zie je maar. Zo ver zat ik er niet naast met die spattende kleuter.


De enige KFC die telt, is Korean fried chicken

‘Het is zoet, zuur én zout, wat wil je nog meer?” Kwon Joong-gon (52) heeft net met twee collega’s gefrituurde kip gegeten in het uitgaanscentrum van het district Jong-ro in de Zuid-Koreaanse hoofdstad Seoul. „Vraag het honderd Koreanen en minstens 95 zullen zeggen dat ze van gefrituurde kip houden.” Voor de deur van het restaurant vermengt in de avondkou de geur van gefrituurde kip zich met die van sigaretten.

Kwon en zijn collega’s hebben echte ‘korean fried chicken’ gegeten. Natuurlijk, iedereen erkent dat gefrituurde kip in Zuid-Korea geïntroduceerd werd door de Amerikanen, die sinds 1945 in het land aanwezig zijn. Maar wanneer je een vergelijking met Kentucky Fried Chicken (KFC) maakt, voor Nederlanders vaak de eerste associatie met gefrituurde kip, wordt in Seoul al snel geschamperd. „De Amerikaanse versie is knapperig en krokant, daarbij gaat het alleen om de textuur”, zegt Kwon. „Bij Koreaanse kip gaat het om de combinatie van smaken, door de saus en de bereidingswijze. Dat gevoel… daarbij loopt het water me gewoon in de mond.”

Lee Ho-kyung (56) runt even verderop sinds een jaar of zeven kiprestaurant Michindak. „Bij KFC gaat het alleen om het beslag en de korst en wordt enkel dipsaus geserveerd”, vertelt hij tussen de ketende studenten. De Koreaanse versie is een volledig gerecht, met diverse sauzen die een essentieel onderdeel ervan zijn.”

In Zuid-Korea, wordt vaak gezegd, zouden meer gefrituurde-kiptenten zijn dan McDonald’s-filialen wereldwijd . In 2020 was dat volgens de cijfers nog zo. Sindsdien is het aantal McDonald’s-restaurants gegroeid tot 43.477 in 2024, volgens de meest recente cijfers uit Zuid-Korea, uit 2022, zijn er in het land net wat minder kiprestaurants: 41.436. Maar dat is nog altijd een gigantisch aantal, voor een land met 51 miljoen inwoners.

Eigenaresse Yoonjung Sunwoo van restaurant Sonmat in Utrecht. Foto Olivier Middendorp

Veel van die restaurants worden met de term chimaek omschreven, een samentrekking van kip (het Engelse chicken) en bier (maekju in het Koreaans). „De kip is best vet en plakkerig, dan is een lekker fris biertje perfect erbij”, vindt Kwon. Koreaans pils is vaak lichter en minder bitter dan Nederlandse merken. Lee Ho-kyung: „Zowel kip als bier is goedkoop in Zuid-Korea. Omdat het een eenvoudig gerecht is, spreekt het ook zoveel mensen aan.”

In Korea gaan studenten vaak op vrijdag kip eten, om het weekend in te luiden. Het is populair om in dan een chimaek-tent naar sportwedstrijden te kijken. „Mijn vader en zijn generatie kregen vroeger op vrijdag salaris, dan kwamen ze thuis met zakken vol gefrituurde kip om dat te vieren”, herinnert Kwon zich. „Die jeugdherinnering is aan dit gerecht verbonden.”

Korean fried chicken met bier. Foto Olivier Middendorp

Ook in Nederland is Korean fried chicken de afgelopen jaren aan een opmars bezig. Zo heeft Sojubar inmiddels zeven filialen . In Amsterdam en Den Haag zit Gangnam Chicken. Yoonjung Sunwoo (36) is geboren en getogen in Zuid-Korea en opende in 2020 afhaalrestaurant Sonmat in hartje Utrecht. In 2023 verkaste ze naar een groter pand met een grotere keuken. „Nu hoop ik de komende vijf tot tien jaar een keten van Sonmat-filialen te kunnen uitbouwen.”

„Mijn favoriet is de yangnyeom-kip, kip met zoetzure saus”, zegt Sunwoo. „Het is voor veel Nederlanders een aangename verrassing dat kip zoet, zuur, zout én pittig kan zijn – terwijl de kip sappig blijft. Bij KFC is de kip zout en pittig, maar niet zoet.”

Ingeburgerd raken

Ze houdt op haar menu de Koreaanse namen aan, als eerbetoon aan de oorsprong, maar ook in de hoop dat de namen hier ooit zo ingeburgerd raken als bijvoorbeeld sushi en maki. Ze ziet dat veel door Chinezen en Chinese Nederlanders gerunde ketens als Sojubar en restaurants zich ook op Koreaanse kip richten en bepaalde all-you-can-eat-sushirestaurants ‘Korean’ voor hun gefrituurde kip hebben gezet op het menu. „Maar het is een lastig gerecht om te maken”, aldus Sunwoo. Ze is blij dat het gerecht breed aanslaat in Nederland, maar vindt persoonlijk veel versies slecht.

Korean fried chicken

Foto Olivier Middendorp

„Het helpt dat Nederlanders al bekend zijn met oosterse keukens en van knoflook en ui houden – en natuurlijk van zoetigheid”, aldus Sunwoo. Ze verwacht dat Korean fried chicken in Nederland alleen nog maar groter zal worden. „Koreaanse dramaseries (bijvoorbeeld Crash Landing on You, red.) promoten chimaek geregeld in scènes en ook K-popartiesten als BTS maken er reclame voor op social media (en in hun eigen serie BTS in the Soop, red.), steeds meer Nederlanders volgen dat via Netflix en andere streamingplatforms”, aldus Sunwoo. Als ze vroeger in Zuid-Korea een zware dag achter de rug had, bestelde ze yangnyeom-kip om zichzelf op te vrolijken. „Voor mij is het echt soulfood, die term staat dus ook in mijn logo.”

Sunwoo: „Ik zou het prachtig vinden als Koreaanse restaurants met gerechten als bibimbap, bulgogi, japchae en Koreaanse barbecue een prominente plek krijgen in het Nederlandse culinaire landschap, zoals al het geval is met de Italiaanse en Chinese keukens.”


Schrijver Falun Ellie Koos: ‘In mijn gezin was post de voorbode van een probleem’

Vroeger kocht Falun Ellie Koos altijd staatsloten. Eén per maand. Niets gewonnen natuurlijk. Nou ja, zeven vijftig misschien. Maar nooit meer dan de inleg – terwijl het zuurverdiend geld was. En toch. Het was nodig. Want je kocht met zo’n staatslot het denkbeeld van een uitvlucht, uit het leven als postbode, medewerker van een vleesverwerkingsfabriek of schoonmaker van operatiekamers.

Baantjes die Falun Ellie Koos (die de voornaamwoorden hen en hun gebruikt) allemaal heeft gehad. „Alles waar ze me maar voor aannamen. Als je niet meer dan een mavodiploma hebt, heb je niet zoveel keus.” En doorleren was geen optie. „Er was bij mij een hele grote angst voor schulden ingeprent. En ik zou niet kunnen studeren zonder schulden te maken. Plus: ik moest meteen in gaan leggen, thuis. Dus ik móést geld verdienen. Er heerste veel achterdocht bij de werkgevers. Loop je de kantjes er niet vanaf? Hoe vaak ga je naar de wc? Het was echt voor jou tien anderen, je voelde je niet echt gezien als mens. Dan kom je gemakkelijk in een uitzichtloze situatie terecht, waarin je murw gemaakt wordt door het werk. Ik hield het een jaar vol, soms twee jaar. En zocht dan weer iets nieuws.”

Maar: er waren staatsloten. „Ik wist dat de kans heel klein was dat ik iets zou winnen. Je kunt net zo goed een muntje in een put gooien en dan hopen op een zak geld. Ze verkopen je alleen een illusie, de kans om te dromen. Het was fantaseren, iets fabriceren in je hoofd om de realiteit draaglijker te maken. Ik had trouwens geen idee wat ik met dat geld zou doen, daar ging het niet om. Als je uitzichtloosheid ervaart, als je elke dag hetzelfde riedeltje afdraait en niet ziet hoe je daaruit kunt komen, moet je wel magisch gaan denken.”

Foto Lars van den Brink

Uiteindelijk ging Koos toch een kunstopleiding doen. „Ik woonde niet ver van Utrecht en ik wist dat daar de HKU zat, en ik wist dat ik altijd wel rust vond in dingen opschrijven. Dingen van me afschrijven eigenlijk, met woorden duidelijkheid creëren. Eerst deed ik auditie voor een schrijfopleiding en werd ik afgewezen, maar een jaar later probeerde ik het weer en werd ik aangenomen. Toen verslofte ik geen moment meer. Hoofd naar beneden en gáán.”

Verlangen naar het onbekende

Het goede nieuws is: dat magisch denken heeft wel zin gehad. Nu is hen schrijver. Het was dat verlangen naar het onbekende dat aan het begin stond van de weg die inmiddels leidde naar de shortlist van de Libris Literatuur Prijs. Koos’ debuutroman Rouwdouwers is een van de laatste zes kanshebbers, volgende maand wordt de winnaar bekendgemaakt.

Ik fantaseer graag over het onmogelijke, schreef Koos in het essay ‘Bruiklener’ waarmee hen in 2022 de Joost Zwagerman Essayprijs won. „Een essay dat over een maatschappelijke kwestie gaat en tegelijk een persoonlijk verhaal vertelt”, oordeelde die jury: het was Koos’ persoonlijke verhaal over de gevolgen van opgroeien in armoede. Het ging over het wantrouwen dat Koos bij zichzelf voelde op de kunstopleiding, waar de andere studenten open en nieuwsgierig waren. Die karaktereigenschappen beschreef Koos als verworvenheden die hen zich niet kon veroorloven: „Ik had nooit nieuwsgierig leren zijn. Ik was gewend om alleen de hoognodige informatie te vergaren, dat wat nodig is om je te redden. Daar zit een deur, daar een raam. Dat is de vluchtroute.”

Rouwdouwers is een fictionalisering van die thematiek: het is het verhaal van de jonge Ada, die een kunstopleiding vaarwel heeft gezegd om op een Spaanse heuvel hout te gaan hakken, en daar rouwt om haar jeugd, het leven in armoede waar zij en haar broertje slachtoffer van werden. Al ziet Ada zich allerminst als slachtoffer, en zal ze haar herinneringen ook geen rouw noemen. Hard is ze, zoals ze het geleerd heeft van haar vader: niet janken, maar knokken. Gewapend moet ze zijn, geharnast, om het leven aan te kunnen.

Dus wanneer een jongerenwerker begripvol over haar falende broertje zegt dat hij „zichzelf ook niet gemaakt [heeft]”, maakt dat Ada kwaad. Want „we hebben onszelf toch allemaal niet gemaakt”, vindt zij. „Als we zo gaan beginnen dan is niemand meer aansprakelijk voor zijn eigen levensloop, dan maakt het allemaal geen klap meer uit. Je hebt jezelf niet gemaakt maar je moet het wel zelf maken. Je moet toch echt zelf je plek in de wereld uithakken.”

Foto Lars van den Brink

Dat is „een gedachte die ik ken”, maar niet precies wat Koos zelf zou denken. „Ik weet eigenlijk niet of ik vind dat ze gelijk heeft. Aan de ene kant wel: als je alleen maar gaat zitten tobben over waar je vandaan komt en de achterstand die je dat heeft gegeven, gebeurt er niks. Maar aan de andere kant hebben je jeugd en je vorming veel invloed op je referentiekader, op je perspectief, en dus op wat je kunt doen. Dat is allebei aan de hand.”

Stacaravan

Zelf stamt Koos ook af van „het soort mens dat niet verder dan de in de grond gestoken heggenschaar aan de rand van de tuin kan kijken”, zoals Ada zichzelf omschrijft, opgroeiend in een stacaravan. Koos: „Met van die buxushagen eromheen, dus je had heel beperkt zicht. Letterlijk uitzichtloos.”

Maar: „Er zit meer in de roman dat verzonnen is dan echt gebeurd. De roman is losjes gebaseerd op de dynamieken in mijn gezin, maar heel erg gefictionaliseerd. Vanaf het moment dat ik met het idee voor de roman begon te spelen, voelde ik wel meteen dat er hier een urgentie achter zat, vanuit mijzelf: dit is mijn verhaal en perspectief, dat mensen uit de artistieke bubbel waarin ik nu zit niet kennen, en daarom wilde ik dat graag neerzetten. Maar de woede die Ada heeft, heb ik niet – ik kan er inmiddels vrij goed op reflecteren, maar een personage is interessanter als ze daar nog middenin zit. Als je haar ook laat reflecteren, ben je geen verhaal aan het vertellen, realiseerde ik me, dan ben je gewoon iets aan het zéggen.”

Foto Lars van den Brink

Hoe stelliger Ada werd, des te interessanter ze als personage werd, zegt Koos. „Daarmee werd ze voor mij ook een onbetrouwbare verteller. We zitten in haar supersubjectieve ervaring van de wereld. Maar het gaat in mijn boek ook om wat er verzwegen wordt, om wat Ada niet ziet. Het is dan ook apart om te horen dat lezers het zo grappig vinden hoe zij de kunstopleiding afkraakt” – „Iedereen is de godganse dag bezig met wat ze voelen”, sneert Ada over haar medestudenten. „Ze doen de hele tijd onderzoek naar wat ze ervaren.” Koos: „Het punt is natuurlijk dat zodra zij gaat voelen en ervaren, het enorm pijnlijk voor haar wordt. Er zit zoveel opgekropt, onverwerkt gevoel, daar kan zij zich alleen nog cynisch van afkeren. Ze heeft daar nog iets op te lossen. Maar ze heeft wel een talent voor voelen. Hoe zij een schilderij kan observeren, of in Spanje het glooien van het gras beschrijft: ze heeft gewoon poëzie in zich. Ik hoop dat lezers die schoonheid ook oppikken.”

Dubbelzinnigheid

Waar schrijven was begonnen als een vorm voor het vinden van duidelijkheid, leerde Koos op de opleiding juist dat teksten schoonheid kregen van dubbelzinnigheid. „Want de wereld ís ambigu. Maar in een jeugd als de mijne was ambiguïteit het laatste dat je wilde. Als je bezig bent met overleven, met steeds de situatie inschatten – wat is er aan de hand, hoe kan ik me redden – wil je duidelijkheid. Ambiguïteit is verdacht. Ik denk: om schoonheid te zien, moet je niet al te veel met duidelijkheid bezig zijn.”

„Als kind kom je er op een gegeven moment achter dat je ouders niet onfeilbaar zijn. Dat ze niet alles weten, dat ze gekwetst kunnen worden, dat ze dood kunnen. Tot die tijd heb je erop kunnen vertrouwen dat je ouders de dingen wel voor je oplossen, dat je daar niet over hoefde na te denken. Tenminste: dat is meestal zo, als het een beetje veilig is gegaan. Maar ik kan me eigenlijk niet herinneren dat ooit te hebben ervaren, dat ik dacht: mijn ouders weten wel wat ze aan het doen zijn. Dat ze macht hadden over wat er op hen af kwam, dat ze de dingen in de hand hadden. Post, bijvoorbeeld. In mijn gezin was post de voorbode van een probleem, altijd eng. Want: dan wilde iemand iets van ons. Meestal niet iets goeds. Ik kan me ook wel herinneren dat mijn moeder eindeloos aan de telefoon hing met een of andere instantie, over iets wat ze moest betalen. En dat ze steeds bozer werd, steeds emotioneler. In mijn gezin was er altijd die ondertoon van wantrouwen naar de buitenwereld, de angst dat er voor jou geen plek is. Dat voel je als kind.”

En ja, dan leer je toch dat je je eigen plek in de wereld moet „uithakken”, zoals Ada het noemde. Koos: „In het begin op de kunstopleiding was ik vooral oefeningen aan het doen, je leert te spelen, zeg maar – dat was heel leuk, en leerzaam voor mij, want ik heb misschien niet veel spel gekend, minder dan de meesten. Tegelijkertijd wordt steeds serieuzer de vraag geopperd: wat heb jij te vertellen? Wie ben jij als maker? Daar sloeg ik van dicht. Ik was naar die opleiding gegaan om dingen te leren máken, het was niet in me opgekomen dat ik iets van mezélf zou kunnen vertellen, dat daar plaats voor was. Ik kon me ook wel verbazen over de vanzelfsprekendheid en het gemak waarmee mijn peers dat wel deden.”

Doorleefde thematiek

„Ik zou die ruimte zelf pas durven innemen als ik bij wat ik maakte de grootst mogelijke urgentie zou voelen. Die was er bij dit verhaal: dit was een boek dat moest. En omdat ik de thematiek doorleefd had, was dit misschien wel het beste verhaal dat ik te vertellen had. Ik ontkwam er dus ook niet echt aan, zo kun je het ook zien. Daarom was ik er van tevoren wel bang voor dat ik als een beestje bekeken zou worden, zo van: o, die armoede, wat erg. Of: leuk, je hebt over je jeugd geschreven, maar kun je ook nog iets anders? Misschien is dat een wantrouwen dat ik nog aan mijn jeugd overgehouden heb. Aan de andere kant: ik denk wel dat ik inmiddels ook heel goed kan voelen en benoemen waar ik dankbaar voor ben en wat ik fijn vind. Dat ik daar heel sterke voelsprieten voor heb, juist omdat ik ook zo’n verleden ken, met een gevoel van uitzichtloosheid en opgeslotenheid.”

Het is, kortom, goedgekomen. Maar Ada is nog een open wond, aan het einde van Rouwdouwers. Wat zou Falun Ellie Koos aan haar aanraden? „Ik zou haar zeggen om terug naar de kunstopleiding te gaan. Het weer serieus te nemen. Niet doen alsof het allemaal onzin is. Die gevoeligheid die ze daar ontwikkelt, die is ook voor mensen als zij weggelegd.”


Ik wil mijn eenjarige positief corrigeren

Moeder: „Mijn eenjarige dochter is de wereld aan het verkennen, en probeert alles uit. Ze pakt alles waar ze bij kan, loopt alle kanten op. Ik zeg niet snel ‘nee’, en laat veel toe, ook als ze vanalles overhoop haalt, bijvoorbeeld laden en kasten. Ik vind het belangrijk dat ze de wereld durft te ontdekken. Als ik wel een keer ‘nee’ zeg, als het onveilig is bijvoorbeeld, schrikt mijn dochtertje daarvan, en barst ze in huilen uit. Ze gaat de wereld om haar heen de komende jaren natuurlijk steeds meer exploreren. Hoe corrigeer ik haar op een positieve manier zonder ‘niet doen’, en ‘mag niet!’ te zeggen?”

Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.)

Samen ontdekken

Louis Tavecchio: „U schetst de eerste schreden op weg naar ‘losmaking’ van uw dochter. Dreumesen willen alles zelf doen, zelf in hun mond stoppen, zelf een laatje opentrekken. Juist het deurtje dat u dicht doet is heel interessant om toch open te maken.

„Deze belangrijke ontwikkelingsfase moet u inderdaad niet met ‘nee!’ en ‘mag niet!’ verstoren. Van ouders vragen deze eerste stapjes naar zelfstandigheid een sensitieve en positieve begeleiding. Die begint met de erkenning van de drang van het kind, laten blijken dat we snappen dat dit een volstrekt natuurlijke behoefte is, en die beslist niet bestraffen.

„Ga mee in die drang van uw dochter, trek een extra laatje open samen: wat zit er allemaal in? Ga samen naar de vaas met bloemen. ‘Mooi hè, raak ze maar even aan.’

„Mocht u onverhoopt toch een schel ‘nee!’ laten horen, omdat u schrikt, kunt u de relatie meteen herstellen door uw dochter te troosten, uit te leggen waarom u schrok, en dan samen te kijken naar wat ze wilde doen.

„Uiteraard haal je in deze fase in huis de gevaarlijkste dingen weg. Daarbij is een kind van 1 niet te oud om even in de box te plaatsen als u bijvoorbeeld even de kamer uit moet, of staat te koken.”

Context geven

Rianne Kok: „Kinderen leren door zelf te ontdekken. Ook zijn momenten dat ze meer onbegrensd iets mogen doen, een mooie tegenhanger voor alle taakjes waar ze geen zin in hebben, zoals tanden poetsen.

„Maar grenzen stellen biedt veiligheid en structuur. Als je dat als ouder sensitief doet, leren kinderen om op een emotioneel vaardige manier hun gedrag aan te passen aan de regels die worden gesteld. Dat noemen we ‘zelfregulatie’. Die is nodig om bijvoorbeeld mee te kunnen doen op school: om op hun stoel te kunnen blijven zitten en zich te kunnen concentreren.

„‘Nee’ en ‘mag niet!’ is niet ongepast, maar geef er context aan. Leg uit waarom iets niet mag, en toon begrip dat dit jammer is. ‘Je vindt de vaas mooi, hè. Maar hij is niet om mee te spelen. De vaas blijft op de plank.’

„Ook kun je de vorm kiezen waarin je corrigeert: de hele dag ‘nee nee nee’ voelt niet fijn, benoem welk gedrag je wél wilt zien, liefst ook terwijl je het voordoet, omdat de dreumes dit nog niet volledig woordelijk zal begrijpen, bijvoorbeeld: ‘We laten de appels in de fruitmand.’

„Dat ‘nee’s’ gepaard gaan met boosheid of verdriet, is passend bij de leeftijd. U hoeft die gevoelens niet te vermijden. Benoem ze, en bied troost: ‘Ik snap dat je schrikt, ik snap dat het vervelend is dat het niet mag.’

„Ga bij u zelf te rade wat de schrik van uw dochter voor u zo lastig maakt, en wat daarbij helpend kan zijn.”

Louis Tavecchio is emeritus hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Rianne Kok is universitair hoofddocent aan de Erasmus Universiteit en promoveerde op de ontwikkeling van zelfregulatie bij jonge kinderen.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.


‘Word geen klant bij de rooie smid, klonk het van de kansel’

‘Mijn ouders trouwden in 1933, mijn vader was smidsknecht. In 1935 begonnen ze voor zichzelf in Gees, een zanddorp in Drenthe.

Het was hard werken, ook voor mijn moeder. Zij was smidsknecht, boekhoudster en winkelmevrouw, later bediende ze zelfs de benzinepomp. Daarnaast was ze huisvrouw en moeder van uiteindelijk vier kinderen.

Vanaf april 1939 was mijn vader gemobiliseerd. Na de capitulatie wist hij een burgerfiets en burgerkleren te bemachtigen en is hij naar huis gefietst. Mijn moeder kreeg eind mei bericht dat hij ‘vermist, mogelijk gesneuveld’ was. Gelukkig was hij toen al twee weken thuis.

De oorlog begon in Drenthe redelijk rustig, maar geleidelijk aan raakte mijn vader bij het verzet betrokken. Bovendien was er een onderduiker. En soms waren er Duitse soldaten ingekwartierd. Later kwamen er ‘etenhalers’ en evacués uit Arnhem. Onder de ‘etenhalers’ waren in het laatste jaar ook Rotterdamse politiemensen, die met een overvalauto het eten kwamen halen dat mijn vader thuis op zolder had verzameld. Vooral voor mijn moeder was de oorlog een angstige tijd.

Na de bevrijding hoopten mijn ouders dat de oude zuilen in de samenleving niet opnieuw zouden worden opgetrokken. Maar nee: al vrij snel werd van de kansel van de kerk afgeroepen dat men beslist geen klant moest worden bij deze ‘rooie smid’. Vanaf zijn tijd als smidsknecht waren mijn ouders namelijk socialistisch; ze lazen Het Vrije Volk en waren groot fan van Drees.

Rond 1950 kwam er waterleiding in het dorp. De boeren wilden allemaal drinkbakjes in de stal voor hun koeien. Mijn vader was ondertussen behalve smid ook loodgieter en elektricien en kreeg het steeds drukker.

In 1960 stopten mijn ouders met het bedrijf. Ze gingen in Assen wonen, waar mijn vader een baan kreeg. Mijn moeder heeft zich daar nooit thuis gevoeld. Rond 1970 gingen ze terug naar hun geboortegrond, waar zij opbloeide en ze nog een goede tijd hadden, tot mijn vader in 1980 overleed. Mijn moeder overleed 18 jaar later, 91 jaar oud.”


Opvallend veel Nederlanders met een hersenschudding reizen af naar een kliniek in Utah. Terecht?

In Provo, een stad gelegen tussen de witte bergtoppen van Utah, staat een wonderkliniek. Zo noemen sommige patiënten het zandbruine gebouw met Griekse pilaren. Hun ‘patient stories’ hangen ingelijst aan de muren.

Stephanie, na negen jaar vermoeidheid en duizeligheid: „Ik geniet weer van het leven.”

Carlien, die in een coma heeft gelegen: „Mijn lijden is in leven omgezet.”

Mariska, die jarenlang constant hoofdpijn had: „Ik kan weer dansen met mijn kinderen.”

De kliniek, Cognitive FX (CFX), is naar eigen zeggen het meest „effectieve” behandelcentrum ter wereld voor klachten die ontstaan zijn na een hersenschudding of hersenletsel. Patiënten betalen 13.000 dollar (een week) of 24.700 dollar (twee weken) om een ‘toonaangevende’ behandeling te ondergaan. Hoe gaat het er in de kliniek in Utah aan toe?

Klappen en stampen

„Rood-groen-oh nee…”

Terwijl Ninja Bakermans (40) een lijst woorden moet voorlezen – blauw in geel lettertype, rood in groen lettertype, enzovoort – moet hij op het ritme van een metronoom met zijn voeten stampen en in zijn handen klappen.

„Blauw-paars-rood… Waar was ik? Ah shit…”

„Kom op”, zegt de behandelaar. „Doorgaan.”

„Bruin-zwart-rood-blauw…” Even het ritme kwijt. Doorgaan. De metronoom, 54 beats per minuut: tik-tik-tik. Linkervoet, rechtervoet, klap. „Geel-rood-bruin. Oranje.”

„Goed zo!”

Ninja wil gaan zitten, op adem komen, maar hij is nog niet klaar.

„Laatste rijtje, nog één keer. En andersom nu.”

Volgende oefening. Nieuw hok, nieuwe therapeut.

„Hoe voel je je vandaag Ninja?”

„Best oké.”

„Klinkt niet heel overtuigend.”

Gelach.

Dan een half uur ‘Dynavision’: terwijl Ninja op een groot zwart bord snel oplichtende lampjes moet aanklikken, stelt de behandelaar vragen.

„Hoe vind je het hotel?”

„Wat heb je gisteren gegeten?”

„Heb je het zelf gekookt?”

En door. Ninja ademt zwaar. Even rusten, dat mag. Tien minuutjes in de donkere relaxkamer. Koptelefoon op met brainwaves: zoom-zoom-zoom. En daar komt de volgende behandelaar alweer aanlopen.

Het is woensdag 22 januari, dag drie van Ninja’s behandeling van twee weken, en zo gaat het elke dag. Om 8 uur beginnen patiënten met cardio om de hersenen klaar te stomen, dan drie uur therapie, lunchen, nog eens twee tot vier uur therapie en weer het busje in naar het hotel.

Prepare, activate, recover. Er zijn tieners en ouderen, rijke Amerikanen die de behandeling voor de tweede keer doen, en mensen die crowdfunding op gang moesten brengen om het te kunnen betalen. Op het eerste gezicht zien ze er kerngezond uit. Maar, blijkt tussen de trainingen door, stuk voor stuk zijn ze op zoek naar een verloren versie van zichzelf. Zonder klachten.

Een Texaan is uitgegleden met hardlopen: „Drie jaar hoofdpijn en duizeligheid.”

Een patiënt uit Wisconsin heeft vijf maanden geleden een auto-ongeluk gehad. Klachten? „The whole bingo card, maar vooral moeite met praten.”

Een vrouw uit Nebraska heeft van jongs af aan al hoofdpijn, „Opgegroeid op een boerderij, ik heb elf hersenschuddingen gehad”.

Een Deen heeft zijn hoofd gestoten toen hij opstond uit een stoel: „Vier jaar bijna niet geslapen, hoofdpijn, ik kan zeven uur per week werken, máx.”

Van over heel de wereld zijn de patiënten naar Provo gevlogen. Wie de behandeling volgt, mag een speldje prikken op de wereldkaart die in de lunchruimte hangt. Eén land is zo volgeprikt, dat het nauwelijks meer zichtbaar is: Nederland. Na Amerikanen vliegen Nederlanders het vaakst naar Utah om de behandeling te ondergaan. Er staan klompen met de Friese vlag op het bureau van de radioloog en neptulpen naast de computer van het hoofd marketing.

Dat steeds meer Nederlanders de tocht naar Utah maken, is opvallend. De afgelopen jaren nam ook de kritiek van Nederlandse experts op de behandeling toe. Hersenwetenschappers en artsen die hun patiënten naar de kliniek zagen gaan, wijzen erop dat de behandeling niet bewezen effectief is, zoals de kliniek claimt, en dat het wetenschappelijke fundament onder de behandeling rammelt.

Toch heeft de kliniek al bijna zevenhonderd Nederlandse patiënten gehad. Sinds een aantal jaar bestaat 10 procent van de patiënten uit Nederlanders.

Arnold Schwarzenegger

Met zijn linkerhand, de hand die hij nog altijd met moeite kan bewegen, haalt Ninja Bakermans aan de keukentafel van zijn nieuwbouwwoning in Eindhoven zijn telefoon tevoorschijn. Het is twee maanden voordat hij naar Utah zal gaan. Ninja laat een filmpje zien: vier mannen om een rood aangelopen spierbonk heen. „Dat ben ik.” De spierbonk gaat door z’n knieën en – oef, oef, oef – tilt 320 kilo aan gewichten van de grond. „Lékker jongen!”, klinkt het.

Tot het uiterste gaan, alles eruit halen wat erin zit, dat maakt powerliften zo mooi. Ninja doet het sinds zijn veertiende. Op de muur achter hem hangt een ingelijste poster van bodybuilder Arnold Schwarzenegger. ‘Never ever think small, THINK BIG, ignore the NAYSAYERS.’

Op zijn hoogtepunt trainde Ninja twee keer per dag, naast zijn baan als verkoper bij een technologiebedrijf, waarvoor hij veel moest reizen, en een druk gezinsleven met twee jonge kinderen.

In de zomer van 2023 kwam er ruw een einde aan Ninja’s weg naar groter en sterker. Binnen een week kreeg hij een hartaanval en een herseninfarct, met ernstige hersenschade als gevolg. Vier weken lag hij in het ziekenhuis, de linkerzijde van zijn lijf verlamd. Zijn eerste uitdaging was om weer rechtop te kunnen zitten in bed. „Dat duurde een week.”

Daarna volgden acht weken in een revalidatiekliniek, en nog maanden elke dag therapieën en trainingen. Hij zag ergotherapeuten, neurologen, trainers. Na zes maanden kon hij weer – voorzichtig – lopen en een boterham smeren. Toen was hij uitbehandeld. „Have a nice life!”

Na een paar uur inspanning moet Ninja nu nog altijd een uur op bed liggen. Dan is hij „neuromoe”. Het advies van zijn artsen: rust houden, de grenzen van je lichaam aanvoelen. Maar met dat begrensde bestaan wilde Ninja, hij wijst even naar de Schwarzenegger-poster, geen genoegen nemen.

Begin vorig jaar zag hij een berichtje op LinkedIn. Er waren, zo schreef een BMX’er met hersenschade, zoveel opties buiten de „reguliere zorg”. Ninja sloeg aan het googelen. Via LinkedIn kwam hij in contact met ene Eva Krook die hem een ‘wonderbaarlijke’ behandeling in de VS aanraadde, waar al honderden Nederlanders waren geweest. Ja, er was ook kritiek van experts, hoorde hij. Maar met zoveel positieve verhalen moesten ze daar toch wel iets goed doen?

Hij stuurde een mailtje naar de kliniek en een week later voerde hij via Zoom een gratis intakegesprek met Alina Fong, een neuropsycholoog, die uitlegde wat hun behandeling uniek maakt. Zij is de eigenaar van de kliniek, samen met cognitief wetenschapper Mark Allen. Fong voorzag „een grote stap” in zijn herstel.

De theorie

Prikkels, daar kunnen de patiënten niet goed tegen. Toch is de behandeling er juist op gericht zoveel mogelijk gebieden van de hersenen tegelijk te stimuleren, legt Alina Fong uit in haar kantoortje in een hoek van de kliniek. De theorie van de kliniek is dat de klachten voortkomen uit een beschadigde verbinding tussen bloedvaten en cellen in delen van de hersenen; de zogeheten neurovasculaire koppeling. „Hierdoor krijgen sommige delen te weinig of juist te veel energie, met hoofdpijn, duizeligheid of andere klachten tot gevolg”, zegt Fong. Multitask-oefeningen zouden, samen met cardiotrainingen en periodes van rust, het brein forceren meerdere hersengebieden tegelijk te gebruiken, waardoor de doorbloeding weer wordt hersteld.

Met een hersenscan en een algoritme waarmee het brein van de patiënt vergeleken wordt met gezonde breinen, zegt de kliniek precies te kunnen zien waar het misgaat. Op basis van de resultaten wordt de behandeling afgestemd op iedere patiënt. Aan het eind van de behandeling wordt de scan herhaald om de vooruitgang vast te stellen.

En met succes, toch? Vraag het medewerkers of patiënten in de kliniek en ze beginnen over „the Dutch study”. Eind 2023 publiceerden de universitaire ziekenhuizen van Groningen en Amsterdam een onderzoek naar de behandeling van CFX. Hieruit bleek dat 77 procent van de 64 deelnemende Nederlandse patiënten een half jaar na de behandeling een „betekenisvolle” afname in klachten ervoer.

Ze zijn op zoek naar een verloren versie van zichzelf

Dat percentage prijkt sindsdien met grote blauwe cijfers op de website van de kliniek. Veel patiënten zien in het onderzoek bewijs dat zij niet voor niets duizenden euro’s betaald hebben voor de behandeling en ook volgens de eigenaren van de kliniek laat het percentage zien dat hun behandeling bewezen effectief is.

Maar met de ‘Dutch study’ is de effectiviteit nog niet bewezen, had Marsh Königs, neurowetenschapper in het Amsterdam UMC en hoofd van het onderzoek, tijdens de online presentatie van het onderzoek al gewaarschuwd.

Deze boodschap herhaalt hij aan de telefoon. „De resultaten zijn interessant en verdienen meer onderzoek. Maar effectief is de behandeling pas als die resultaten het placebo-effect overstijgen, en dat is nooit onderzocht.” Het is problematisch dat de kliniek iets anders claimt, zegt Königs. „Het kan niet anders dan dat de directeuren weten dat de huidige staat van het onderzoek naar hun behandeling niet voldoende is om te stellen dat die bewezen effectief is.”

De kliniek stelt dat hun behandeling gebaseerd is op „tientallen jaren” aan onderzoek en verwijst naar studies die de relatie laten zien tussen hersenschuddingen en doorbloedingsproblemen die zichtbaar zijn op hersenscans.

Volgens de Nederlandse studie is de theorie achter de behandeling omstreden. „Ik denk dat er wel honderden studies zijn die relaties aantonen tussen de gevolgen van hersenschade en waardes die te meten zijn in hersenscans”, zegt Königs. „Maar het is nog de vraag welke relaties ook direct oorzakelijk zijn voor de gevolgen van hersenschade, dat tonen die studies nog niet aan. Onlangs werd in een gezaghebbend wetenschappelijk tijdschrift nog geconcludeerd dat we als wetenschap simpelweg nog niet goed begrijpen wat dit soort klachten verklaart. Dat het zeker is dat een verstoring in de neurovasculaire koppeling langdurige klachten na hersenschade veroorzaakt, zoals de kliniek stelt, is niet in lijn met de huidige stand van de wetenschap”, zegt Königs. Het lijkt vooral een manier om de behandeling te presenteren.”

Ook hoogleraar neuropsychologie Caroline van Heugten, van de Universiteit Maastricht, ziet weinig bewijs voor de theorie van de kliniek. „Bij een hersenschudding gebeurt er echt wel wat in het hoofd, maar uit onderzoek blijkt dat er geen verband is tussen hersenschade en hoe lang klachten aanhouden. Vaak is er op hersenscans helemaal geen schade te zien.”

‘Geweldig!’

Positiviteit staat voorop. Dat merk je al als je in het pendelbusje stapt dat patiënten van het hotel naar de kliniek vervoert. „Life changing stuff”, zal chauffeur Mark tegen je zeggen. Bij binnenkomst wordt iedere patiënt vriendelijk begroet door de talloze behandelaars die zich als werkbijen door het gangenstelsel van de kliniek bewegen.

„Hey, hoe gaat het?”

„Best oké.”

„Geweldig!”

Loop langs de receptie en je leest op een bordje dat je brein „amazing” is. Als je doorloopt, over het grijze tapijt, zie je overal patiëntenverhalen Iedereen wordt vriendelijk verzocht hun ervaringen via QR-codes aan de muur te delen op Google Reviews of Facebook – zelfs bij het handenwassen na een toiletbezoek. „Om anderen te helpen.”

Centrale plek in de kliniek is de patiëntenlounge, een grijze kamer met gedimde lichten en tafeltjes waar de patiënten hun voorverpakte lunches kunnen opeten en Fong tussen de bedrijven door neerstrijkt om vragen te beantwoorden. De dokters hebben overal een antwoord op. In de kastjes staan snacks – beef jerky en knijpfruit – en op de tafels liggen legpuzzels die niemand oplost. Op een prikbord polaroidfoto’s en tips van ‘CFX-alumni’.

Illustratie XF&M

Het is woensdagmiddag, en Ninja heeft het moeilijk. Hij ademt zwaar, ook tijdens de oefeningen zonder lichamelijke inspanning. Hij kijkt glazig uit zijn ogen terwijl hij de volgende therapeut probeert te vinden. Slaat soms linksaf als hij rechtsaf moet. En waar is die pen om aantekeningen te maken nou weer gebleven?

Hij slaakt een diepe zucht. Dit is het moment dat hij normaal gesproken rustiger aan moet doen. „Anders is het system shutting down.” Ogen, balans, lopen – alles stopt ermee. Een paar dagen terug gebeurde dat nog, toen hij uit Nederland vertrok. Eerst Schiphol, al die mensen, toen vliegen, turbulentie erbij. Eenmaal geland moest vriend Diederick, die ter ondersteuning is meegereisd, hem naar de dichtstbijzijnde stoel begeleiden. „Kotsen jongen…”

Maar nu moet Ninja door, naar de volgende oefening.

Vastgelopen patiënten

„Leer leven met je klachten”, dat zinnetje, of een variant erop, hebben alle patiënten in de kliniek weleens gehoord. Van een psycholoog, arts of ergotherapeut. Een moeilijk te accepteren boodschap, want aanleiding voor de klachten was voor de patiënten vaak een simpel ongeluk.

De meeste patiënten in de kliniek hebben een hersenschudding gehad. In Nederland worden jaarlijks zo’n 80.000 mensen met een hersenschudding geregistreerd. Zij kunnen last krijgen van hoofdpijn, duizeligheid of visuele problemen. Normaal gesproken trekken deze klachten na enkele dagen of weken weg, maar bij zo’n 10 tot 30 procent van de mensen houden die langer dan drie maanden aan.

Die groep loopt vaak vast in de Nederlandse hersenzorg, ziet neurowetenschapper Marsh Königs. „Ze moeten twee weken rust houden, zegt de huisarts vaak tegen hen. En als dat niet werkt nog twee weken. Als het niet over gaat kan een neuroloog in sommige gevallen een hersenscan maken, maar daarop is vaak niks te zien. En dan houdt de reguliere zorg in veel gevallen op.”

De afgelopen jaren is er meer erkenning gekomen voor het feit dat mensen na een hersenschudding nog lang klachten kunnen houden, ziet Königs. „Als je op de scan niks ziet, dan is er niks, was lang de gedachte van neurologen. Daar zijn veel mensen die wel degelijk heftige klachten ervoeren tegenaan gelopen. Zij moeten op een of andere manier opgevangen worden.”

CFX behandelt vooral de vastlopers met een hersenschudding, maar de afgelopen jaren ook mensen met ernstig hersenletsel als gevolg van bijvoorbeeld een herseninfarct of hersenbloeding.

De patiënten in de kliniek vertellen dat ze doktoren en therapeuten hebben gezien, oproepen op sociale media hebben geplaatst, bij alternatieve zorgverleners als chiropractors en osteopaten zijn geweest, maar niemand kon hen van hun klachten afhelpen. Waarom waren die niet weg na een paar weken rust, zoals artsen voorspelden? Waarom denkt iedereen telkens dat ze weer de oude zijn als ze een keer een koffietje komen doen op werk? En waarom is er geen officiële naam voor hun ‘ziekte’?

In de kliniek krijgen ze erkenning voor hun leed, en niet alleen van alle behandelaars, therapeuten en doktoren die zich over de patiënten ontfermen.

Terwijl de geur van kip-kerrie woensdagavond de hotelkamer vult, bladert Ninja door zijn aantekeningenboekje. Hij is op een kwart van zijn behandeling en voelt zich „fantastisch”. Hij deed balansoefeningen met Andy. Geheugentraining met Michelle en Natalie. Multitasken met Ian en Taylie. „Zoveel indrukken!”, zegt Ninja. „En zonder tussendoor te slapen hè.”

Vanmiddag, na de behandeling, hebben ze nog boodschappen gedaan, vertelt vriend Diederick. De supermarkt waar Ninja dit weekend „totaal overprikkeld” de deur uitliep. „Echt bizar”, zegt Ninja. „Maar ik moet niet té enthousiast worden.”

Angst voor klachten

„Dat mensen zo lang klachten houden na een hersenschudding, lijkt in sommige gevallen het gevolg te zijn van iets wat op een angststoornis lijkt. Angst dat klachten weer ontstaan, terwijl daar vaak geen reden voor is”, zegt hoogleraar Neuropsychologie Caroline van Heugten.

Mensen raken ‘gewend’ aan hun klachten en blijven vastzitten in dit patroon. Van Heugten: „Stel: iemand gaat naast een spoor wonen en heeft last van het geraas van voorbereidende treinen. De meeste mensen horen de trein op een gegeven moment niet meer. Andere raken juist geobsedeerd en krijgen er alleen maar meer last van. Bij een hersenschudding en de klachten die hierbij komen kijken lijkt dit soms ook het geval.”

Dit kan voor „vermijdingsgedrag” zorgen, zegt Van Heugten. „Stel dat je in de eerste dagen na je hersenschudding gevoelig bent voor licht, dan kan je een zonnebril opzetten. Maar als je constant licht vermijdt, word je daar ook gevoeliger voor.”

Maar wat verklaart dan de positieve resultaten van de kliniek? Vraag het Nederlandse experts en de woorden ‘erkenning’ en ‘placebo’ vallen snel. „Het placebo-effect speelt zeker een grote rol”, zegt klinisch neuropsycholoog en hoogleraar Joke Spikman van het Universitair Medisch Centrum Groningen. „Mensen betalen veel geld, ze moeten helemaal naar Amerika, worden daar in een indrukwekkend apparaat gelegd, behandelaren zijn heel de dag met ze bezig en erkennen hun problemen. Dat zijn hele krachtige ingrediënten als je daar gevoelig voor bent.”

Amerikaanse influencers krijgen een gratis scan in ruil voor promotie

De oefeningen kunnen patiënten ook opnieuw vertrouwen in zichzelf geven, zeggen Nederlandse experts. Spikman: „Juist mensen die zijn vastgelopen en ervan overtuigd zijn dat ze niks meer kunnen door hun klachten, kunnen gebaat zijn bij twee weken lang oefeningen. Zij beseffen daardoor dat ze veel meer kunnen dan ze denken.”

Een vorm van exposure therapie, daar lijkt het op, zegt Spikman. „Je stelt iemand bloot aan iets waar ze bang voor zijn, prikkels, waardoor mensen langzaam beseffen dat ze misschien niks hoeven te vrezen.”

Ook neuropsycholoog Van Heugten denkt dat de blootstelling aan prikkels en intense oefeningen positieve effecten kan hebben. Zij doet onderzoek naar intensieve exposure therapie bij mensen die aan een hersenschudding lange tijd klachten overhielden. De eerste resultaten lijken veelbelovend. Vier onderzochte patiënten zeiden dat ze „hun leven terug hadden” na de behandeling. „Hierna zijn nog zestien patiënten succesvol behandeld. Inmiddels zijn er twee revalidatiecentra die proefdraaien met deze vorm van exposure therapie bij mensen met aanhoudende klachten”, zegt Van Heugten.

Niet iedereen staat open voor de „psychologische verklaring”, merkt Van Heugten als ze haar theorie uitlegt aan patiënten. Sommige mensen denken dan dat de boodschap is dat ze zich de klachten inbeelden, of dat die hun eigen schuld zijn. „De boodschap van Utah, het is hersenletsel, is wat dat betreft een stuk prettiger.”

Hotel inbegrepen

Aan de noordzijde van het gebouw houdt Stacy Harker, de marketingdirecteur van de kliniek, kantoor. Ze kijkt uit op Mount Timpanogos, een berg met een witte top die op grijze dagen in de wolken verdwijnt. Hier denkt Harker de marketingstrategie uit. „Het is hard werken”, zegt ze. Op het whiteboard achter haar staat een lange todolijst: filmpjes die opgenomen moeten worden voor YouTube. TikTok, Reddit, podcasts. Dokter Fongs ‘Instagram persona’ verdient ook aandacht.

In dit kantoor doet Harker ook, samen met Alina Fong, gratis Zoom-consultaties. Dan legt Fong snel uit wat hun kliniek „uniek” maakt en beoordeelt ze na een kwartier of ze een patiënt zouden willen ontvangen. Meestal zegt ze: „I would take you.” In hoog tempo en met veel jargon vertelt Harker daarna over het verloop van de behandeling. Tot slot wijst ze Amerikaanse patiënten erop dat het hotel inbegrepen is in de prijs, als ze binnen een week een behandeling kopen.

Een kwart van de geïnteresseerden wordt tijdens de consultaties afgewezen, schat Harker. Mensen die drugs gebruiken of suïcidaal of te depressief zijn, behandelt de kliniek niet. Ze omschrijft haar werk, net als Fong, als een „labor of love”, een missie om zo veel mogelijk patiënten te helpen. En soms, zegt Fong tijdens de lunch, voelt het zelfs alsof ze op een bepaalde manier „een helpende hand” van boven krijgen.

Jeff Gaufin is een verdieping hoger achter drie beeldschermen met facturen en mailtjes in de weer. Voorheen werkte Gaufin in het vastgoed. In de kliniek noemen ze hem de money guy. „We groeien”, zegt Gaufin. Sinds een paar jaar behandelt de kliniek niet acht, maar vijftien patiënten per week. In een goed jaar maken ze tussen de 1 en 2 miljoen dollar winst, op een omzet van 7 tot 10 miljoen.

Die groei kwam niet vanzelf. Een verdieping lager knikt Stacy Harker naar het whiteboard. Er hangt een rijtje post-its met namen van Amerikaanse influencers die in ruil voor een positief praatje een gratis scan krijgen. „De meeste komen naar ons toe, maar wij benaderen ook mensen.” Vooralsnog geen Nederlanders, zegt Harker. „Maar daar staan we zeker voor open.”

‘Alumni’, zoals de kliniek oud-patiënten noemt, maken kosteloos reclame. Een fotoboek van een alumni-bijeenkomst in Utrecht met Alina Fong ligt in de wachtkamer. Er zijn Nederlandse Facebook-groepen voor mensen die in CFX geïnteresseerd zijn.

De Nederlandse belangstelling begon met Eva Krook. Zij werkte in de marketing en kreeg in 2017 een hersenschudding. Als een van de eerste Nederlanders maakte ze in 2018 de tocht naar de kliniek in Utah. „Een wonderbaarlijke behandeling”, schreef ze na afloop op LinkedIn. „De beste beslissing die ik ooit nam (…) Ik heb mezelf weer terug. Nu jij nog.”

Het bericht ging viral en binnen de kortste keren stond Krooks leven „totaal” in het teken van de kliniek, vertelt ze aan de telefoon. Ze kreeg „een missionarisrol”, zegt ze. Haar inbox stroomde vol. Al gauw ontstond er een „kerngroepje” van alumni dat „factsheets” begon te maken, tips gaf voor crowdfundacties en meehielp met het organiseren van informatieavonden met Alina Fong.

Deze „ambassadeurs”, zoals Fong dit groepje noemt, betekenen veel voor haar, zegt ze in haar kantoor. „Ik bedoel: hoe kun je geen vrienden worden met deze mensen?” Met Krook gaat ze regelmatig op vakantie, onder andere naar Fongs pied-à-terre in Parijs. „Onze kinderen kunnen het goed met elkaar vinden.”

De kliniek betaalt de ambassadeurs niet, zegt Fong. Af en toe, als ze in Nederland is voor een informatieavond, geeft ze iemand geld voor benzine, sommige mensen kunnen nog steeds niet werken. „Ik heb geprobeerd om meer te betalen, want ik wil niet dat ze denken dat ik gebruik van hen maak”, zegt Fong. Maar dat accepteren de ambassadeurs niet. „Het verspreiden van hun verhaal zorgt ervoor dat al het lijden waar zij doorheen zijn gegaan iets waard wordt.”

Euforisch

„Man, wat een avond!” Het is het einde van de eerste behandelweek en Ninja en Diederick zitten in hun huurauto, onderweg naar Last Call, een typisch Amerikaanse zuipschuur. De stemming is euforisch. De jeugdvrienden hebben na een week teleurstellende fast food éíndelijk een goed stuk vlees gegeten bij een Amerikaanse diner: bourbon steak.

Ninja voelt zich „kiplekker”. Al de hele avond doet hij met getuite lippen en hakkelige armbewegingen het ‘Trump-dansje’ na dat hij telkens voorbij ziet komen op Facebook. Hij draagt een trui met de vlag van Utah. De radio kan gewoon aan, Billy Idol en Red Hot Chili Peppers komen voorbij. De felle lichten van de auto’s die langsrijden schijnen in Ninja’s ogen en hij hoeft niet eens zijn zonnebril op te zetten.

Ninja zegt tegen Diederick dat hij een sjaaltje wil kopen in het stadion waar ze morgen met 20.000 andere supporters basketbal gaan kijken. „Je gaat wel los met je geld hè”, zegt Diederick. „Man”, zegt Ninja. „Ik heb twee jaar niks gedaan! Mag ik effe.”

Even is het stil en kijken de twee jeugdvrienden voor zich uit, de nacht in. Voor even is alles weer zoals het was.

Illustratie XF&M

Het is mogelijk dat exposure therapie niet bij iedereen werkt, denkt neuropsycholoog Joke Spikman. Bij sommige patiënten kun je alleen goede resultaten boeken áls er een vorm van misleiding plaatsvindt, denkt Spikman. „Het hocus pocus-element is vaak een belangrijk ingrediënt voor mensen om zich beter te voelen.”

Dat zorgt voor een „dubbel gevoel”, zegt Spikman. „Bij sommige patiënten denk ik, ga maar naar CFX, want waarschijnlijk heb je er wel wat aan.” Maar het blijft moeilijk, benadrukt zij. „Voor sommige patiënten, die ernstige hersenschade hebben na bijvoorbeeld een herseninfarct, is deze behandeling misschien veel te zwaar. Als je een beetje te goeder trouw bent, heb je daar moeite mee. Maar de mensen van Cognitive FX hebben dat blijkbaar niet. De kassa rinkelt wel.”

Epileptische aanval

In de trainingsruimte, op dag zes van Ninja’s behandeling, kijken drie medewerkers bezorgd naar een meisje met paarse legging die met haar handen in het gezicht in een stoel zit. „Een epileptische aanval”, zegt een medewerker ernstig tegen haar telefoon. In een rolstoel wordt het meisje, dat verward voor zich uitkijkt, door twee medewerkers afgevoerd naar een relaxroom.

Het gezelschap passeert Ninja, die net aan de eerste behandeldag van week twee is begonnen.

„Hey vriend, hoe gaat het met je?”, vraagt verpleegkundige Annie, die de rolstoel duwt. Ze glimlacht alsof er niets aan de hand is. Het meisje in de rolstoel slaat haar handen weer in het gezicht. „Erg goed!”, zegt Ninja.

Een dag later, op dinsdag, zit Ninja voor de eerste keer alleen aan het ontbijt, Diederick is terug naar Nederland. Ninja heeft wat opgedroogde yoghurt in zijn mondhoek. Toen hij vanochtend opstond, heeft hij een half uur bij de wc gestaan. Hij is misselijk, duizelig. Hij herkent dit gevoel, hij is overtraind. „Als ik naar mijn werk had gemoeten, dan had ik me nu ziek gemeld.”

„Hoort erbij”, zegt een kok van het hotel die al jaren CFX-patiënten in haar ontbijtzaal ontvangt. „Just keep going.” Even later stapt Ninja toch maar in het busje.

„Hé Ninja, hoe gaat het?” Een van de trainers komt hem ophalen voor zijn eerste training van de dag. „Wakker blijven is moeilijk. Als ik nu iets doe, moet ik overgeven.”

De trainer pakt een zakje met een watje met pepermuntextract. Ninja ruikt eraan, een paar keer, kriebelt aan zijn neus. De trainer heeft ook nog een gembersnoepje voor hem, maar Ninja krijgt het nauwelijks mee. Hij ruikt nog eens. En knippert steeds langzamer totdat hij zijn ogen sluit. Toch een klein lachje: „Ik val in slaap.”

Met kleine stapjes wordt Ninja naar de zwarte leren stoel in een van de brainwaves-ruimtes begeleid. „Hier”, zegt de trainer, „een kotszak”. Hij sluit de deur.

Het is even schrikken, zegt Ninja als hij weer wat is bijgekomen. Tot nu toe was het „up-up-up”. Al heel de week is hij moe, maar niet „neuromoe”. Nu voelt hij druk op zijn hoofd, alsof iemand op zijn slaap duwt. Toch gaat hij, op aanraden van de behandelaars, door met zijn therapieën, op een iets lager pitje. Later op de dag voelt hij zich „niet verschrikkelijk” meer, maar „zeker niet fit”.

‘Kan niet veiliger’

Het is benauwd in de ‘conference room’, een krap kamertje met vergadertafel in een hoek van de kliniek. De gezichten van Alina Fong en Mark Allen, de eigenaren van de kliniek, staan in de lachstand. Zojuist hebben ze een filmpje voor de sociale media opgenomen.

Kent de behandeling risico’s? Fong trekt een serieus gezicht. „Onze behandeling kan niet veiliger.” Ze gaat wat rechterop zitten. „Voor zover wij weten hebben wij nooit een situatie gehad waarin wij een patiënt een verhoogd risico op een beroerte of iets dergelijks hebben bezorgd.”

Uit de Nederlandse studie bleek dat 9 procent van de onderzochte patiënten méér klachten ervoer na de behandeling. Ja, zegt Mark Allen, „de Nederlandse onderzoekers vonden het leuk om dat uit te lichten. Maar dat betekent niet dat het kwam door onze behandeling.”

Tot nu toe was het „up-up-up”. Nu is hij al de hele week moe

De kritiek over het mogelijke placebo-effect en de onderbouwing en effectiviteit van de behandeling bestrijden Fong en Allen.

Ze wijzen op hun eigen studies, zoals een onderzoek waarbij vijftien patiënten door de kliniek gescand zijn maar vervolgens om persoonlijke redenen niet de behandeling hebben gevolgd. Pas nadat deze groep een aantal maanden later de behandeling alsnog volgde namen symptomen af en was op scans verbetering te zien. Deze groep is ook vergeleken met een groep van 28 mensen die de behandeling wel volgde. Zowel kort na de behandeling als na bij een jaar was bij hen op de scan verbetering te zien. „Dit is het beste wat je kunt doen om effectiviteit aan te tonen zonder gerandomiseerd onderzoek met een controlegroep.”

Marsh Königs zegt hierover: „Ik heb al hun stukken gelezen maar die bieden geen bewijs voor effectiviteit. De studie waar ze naar verwijzen, werkt onder andere met veel te kleine groepen en er is niet gecontroleerd voor placebo-effecten. Absoluut onvoldoende om de effectiviteit van de behandeling aan te tonen.”

De laatste dag

Het is de vrijdag, de laatste dag van Ninja’s twee weken. Hij wandelt relaxed door de kliniek. Nadat hij dinsdag was ingestort, kwam hij er na een nacht goed slapen weer bovenop. Hij heeft net de resultaten van de tweede scan met verpleegkundige Annie doorgenomen. Annie praatte snel, en hij heeft niet alles wat ze zei begrepen. Maar wat maakt het ook uit, had-ie vanochtend tijdens het ontbijt al gezegd. „Ik voel me al 90 procent beter.”

De verpleegkundige heeft Ninja erop geattendeerd dat hij in ruil voor een Google Review een gratis shirt kan ophalen bij de receptie.

Daar lopen Stacy Harker en een jonge vrouw met grijze capuchontrui langs. Zij heeft „een goed verhaal”, tipt Harker.

De jonge vrouw heet Kira en komt uit Almere, vertelt ze. In maart 2021 is ze van een paard gevallen. Twee weken geleden heeft ze voor de tweede keer de behandeling afgerond, de variant die 24.700 dollar kost. De eerste behandeling leek succesvol, maar terug in Nederland ging het na een paar dagen weer helemaal mis. Ze ontwikkelde zelfs klachten waar ze eerst geen last van had, ze was zo duizelig dat ze niet meer kon rennen.

In de hoop een tweede terugval te voorkomen blijft ze na de behandeling minimaal twee maanden in Utah, zodat ze nog elke week langs kan komen voor een „check-in”. Ze overnacht in de buurt, op de boerderij van een patiënt met wie ze tijdens haar eerste trip bevriend raakte. „Af en toe help ik met het borstelen van de paarden.” Ook deze keer heeft de behandeling nog niet geholpen, zegt ze.

Kira gebruikt veel Engelse woorden die ze met Amerikaans accent uitspreekt. Ze groet elke therapeut die langsloopt en noemt hun naam. „Ik zou hier wel kunnen werken”, grapt ze. Kira voelt zich hier serieus genomen. Het is in elk geval niet haar „eigen schuld”, zoals ze in de woorden van een Nederlandse psycholoog dacht te horen. Eigen schuld? „Oké, dat woord heeft hij niet gebruikt. Volgens hem was mijn angst dat het erger zou worden de reden dat ik niet herstelde.”

Nu herstelt ze toch ook niet? „Het enige wat ik kan doen is hier volledig in geloven. Daar doe ik heel hard mijn best voor. Weet je wat een leap of faith is?”

Illustratie XF&M

Terug in Eindhoven

Het is dinsdag 25 maart, bijna twee maanden na de behandeling, en in de woonkamer van Ninja in Eindhoven hangt een Amerikaanse vlag. Op zijn bureau, tegenover de Schwarzenegger-poster, liggen een cowboyhoed en de bidon van de kliniek, hij draagt een paar keer per week zijn CFX-shirt. „Hij is wel een beetje gehersenspoeld hoor”, grapt Cokkie, Ninja’s vriendin. „Maar goed, we hebben er ook veel voor teruggekregen.”

Ninja voelt zich een stuk beter dan voor de behandeling. Hij is nog niet aan het werk, naar schermen kijken is vermoeiend. Maar hij is allang blij dat hij niet meer overdag hoeft te slapen. „Op aanraden van CFX ga ik naar een neuro-optometrist, iemand die naar mijn visuele functies kijkt.” Zijn visie zou uit balans zijn, maar dat is behandelbaar.

„Ik weet dat het werkt”, zegt Ninja over de behandeling van CFX. „Ik voel het.”