Mag ik hier even een monumentje oprichten voor de palmkool? Palmkool als in cavolo nero, de van oorsprong Toscaanse kool die in ons land weliswaar nog lang niet de status van boerenkool heeft bereikt, maar die in toenemende mate ook op Nederlandse bodem wordt geteeld en als gevolg daarvan steeds vaker opduikt in onze groenteschappen, vooral bij eco- en boerderijwinkels en bij de beter gesorteerde groenteboer.
Toegegeven, de palmkool is al vrij monumentaal van zichzelf. Z’n langwerpige, diep donkergroene bladeren, bobbelig als bubbeltjesplastic, groeien aan een stam de lucht in, waar ze weelderig uitwaaieren als het blad van een palmboom. En niet eens een poppenhuispalmboompje hè, de plant kan makkelijk een meter hoog worden en de bladeren minstens dertig centimeter lang. Wanneer je dit blad van onderaf begint te oogsten – en dat is de bedoeling – krijg je een steeds langere kale stam en een steeds imposantere bladenkroon.
Mijn buurttuinvrienden en ik vergaderen dezer dagen over welke groente we komend tuinseizoen willen gaan zaaien, en de Brassica oleracea var. palmifolia staat boven aan mijn verlanglijstje. Niet alleen vanwege z’n robuuste schoonheid natuurlijk, maar ook omdat het gewoon een erg lekkere koolsoort is. Hij smaakt net wat zoeter en delicater dan boerenkool, maar heeft ook iets aards en een klein bittertje. De textuur is stevig, maar minder vezelig dan die van boerenkool.
Zoals gezegd komt de kool oorspronkelijk uit Toscane en vormt daar een conditio sine qua non voor minestrone en ribollita, en het is een veelgebruikt ingrediënt in andere boerse wintersoepen. Je komt hem ook regelmatig tegen ‘in padella’, wat zoveel betekent als dat hij in een pan gaargestoofd is, meestal onder toevoeging van knoflook en een pepertje, soms ook met een paar gesmolten ansjovisjes erbij. Zulke gestoofde palmkool kan vervolgens weer op bruschetta gegeten worden, bijvoorbeeld in combinatie met witte bonen of met ricotta.
Allemaal verrukkelijk – mocht u denken dat ik zo’n alinea als de vorige met droge mond opschrijf; dat is beslist niet het geval – maar vandaag gaan we iets veel minder gebruikelijks doen met de kool. We gaan hem rauw eten, in een winterse salade. Ik zal u eerlijk zeggen: ik wist ook niet dat dit kon. Maar bij mij in de buurt zit een etablissement waar ik graag en vaak ga lunchen en op een dag bestelde ik er de ‘lof-salade, peer, sumac, walnoten & pecorino’ en vond tot mijn verbazing in stukjes gescheurd palmkoolblad op mijn bordje. Sindsdien ben ik helemaal in de ban van deze uitvinding.
Alle credits voor het recept van vandaag mogen wat mij betreft naar de chef van restaurant Bowie in Den Haag. Maar laat ik er voor de volledigheid toch even bij vermelden dat het niet precies dezelfde salade is als die daar uit de keuken komt. Dat zit hem niet alleen in de sumac die ik heb weggelaten – vanwege iets te geparfumeerd – maar vooral in de manier waarop ik de noten – pecan- in plaats van walnoten – heb gekaramelliseerd: in ahornsiroop in plaats van in een suikerkaramel. Dat scheelt een hoop gedoe, en geeft bovendien een wat minder overweldigende zoetheid, wat de smaakbalans als u het mij vraagt ten goede komt.
Björn de Waal doet veel. Hij brouwt zijn eigen bier, drie soorten. Maakt de kombucha’s voor zijn alcoholvrije arrangement, gelagerd op vaten. Onderhoudt een kruidentuin. Is al langer chef bij restaurant Het Arsenaal en sinds drie jaar ook eigenaar van het monumentale pand uit 1343. Hij is 27 jaar oud. Zelf rijpen, zelf plukken, zelf fermenteren. Toch vond hij tijd om af te reizen naar de Rotterdamse horecabeurs Gastvrij, waar hij de Restaurantprijs 2024 van branchevereniging Euro-toques won met zijn signature dish: een dry-aged wortel gerookt op snippers van oude biervaten, gepresenteerd in een houten rookkistje op hooi.
Dat is inderdaad een leuk gerecht. De wortel zelf is flink ingedroogd (het dry-agen brengt een klein zweempje naar boven van de kluiten klei die er ooit aan zaten aangekoekt, zo lijkt het), snoepig van structuur en dieporanje. Uiteraard ook zoet, net als de kweepeergelei eronder, maar dat wordt in dit geval redelijk uitgebalanceerd door de zoutzure umeboshi (zie inzet) van eigen pruimen en de saus van gefermenteerd wortelsap, basilicumolie en whisky-azijn – dit kleurt weer leuk bij de houtrook.
Vooraf kregen we een aantal wisselvallige amuses, die losjes (lees: vergezocht) verwijzen naar Nederlandse klassiekers – een vrij droge wafel van aardappel en appel, bij wijze van hete bliksem; een heel smakelijke tempeh van erwt met appellak en dotje rode kool, bij wijze van stamppot; een lekker Doesburgse-mosterdsoepje, ook als viering van stamppot – gevolgd door een dan weer weinig opzienbarende zoete-aardappelsalade die zonder opgaaf van reden wordt gepresenteerd in een lege oesterschelp.
Wat we tot aan de wortel kunnen concluderen is dat de chef graag aan de zoete kant van het spectrum kookt. Neem bijvoorbeeld de zoetzure koolrabi, die een mooie exacte garing heeft meegekregen en daardoor niet meer dat knapperige, rauwe radijzige heeft, maar juist een volle, hartige smaak en aangename zachte structuur, geserveerd in een lichtgebonden komkommerjus op smaak gebracht met venkelzaad (gekookt in appelsap, waardoor het niet onprettig is om op te kauwen – slim) en fruitige cascadehop. Leuke combinatie zeker met het kruidige van de Afrikaanse maniquette-peper, ofwel paradijszaad. Rauwe rietsuiker is leuk bedacht als crunchy seasoning. Maar het is allemaal al behoorlijk zoet. Als je met pure suiker gaat strooien, dan moet je er goed zuur onder durven te koken.
Het gevoel bekruipt dat de chef misschien een beetje té veel wil. In de volgende gang vergaloppeert hij zich behoorlijk. „Schaaf van wild zwijn” klinkt als een soort katsuobushi (zie inzet) van wild zwijn, opnieuw een prikkelend idee. Maar het is gewoon dungesneden gerookte roze ham, met een karakteristieke, intense, zwijnige wildsmaak, die op een onprettige manier botst met het vissige van de kabeljauw. Dan hebben we ook nog een fudge van pastinaak en appel, eekhoorntjesbrood, stuivende druiven die zich ertegenaan bemoeien en overheersende verveine, die zich op geen enkele manier wil schikken. Het is boven alles enorm verwarrend.
Soms lijkt het doel uit het oog verloren. Kombucha op oude bier- en wijnvaten lageren is echt een leuk experiment, maar als je dat mét scoby (startercultuur) twee jaar laat liggen, dan kan het niet anders dan dat er priemend zure drank uit dat vat komt. Om dat te serveren moet je het zó ver aanlengen en aanzoeten, dat je je kan afvragen hoeveel je nog van die houtlagering terugproeft. We krijgen er inderdaad weinig van mee in het non-alcoholisch arrangement, dat volledig is gebaseerd op die kombucha’s, en overigens wel heel mooi naar de gerechten is gekruid. Hij heeft zich zo verloren in z’n project dat hij de kombucha zelfs door z’n plantaardige boter slaat. Hou over: zure margarine. Op zo’n moment moet je een stap terug doen en even van een afstandje bedenken waar het ook alweer om te doen was, denk ik.
De chef is enorm gedreven, maar gaat een beetje gebukt onder zijn eigen ambitie. Het ontbreekt aan focus. Conceptmatig schiet het veel kanten op – van historisch Hollandse gerechten in de amuses en VOC-kruiden tot eigen fermentaties en brouwsels én lokale streekproducten én nadruk op groente en plantaardige boter, maar ook winterkabeljauw met wild. Maar vooral: de gerechten zouden er enorm van opknappen als de chef zou proberen minder smaken op één bord te proppen.
Want hij kan het wel! Vervolgens zet hij namelijk een uitermate smaakvol hert van de Veluwe op tafel: een sereen bord, klassiek in opzet, puntgaaf in uitvoering. Met een heerlijk chewy bietje (beetje zelfde structuur als die dry-aged wortel) gelakt in „vloeibare drop” en een buitengewoon geraffineerde portjus met bieten, bessen en een zelfgefermenteerde ‘sojasaus’ van kikkerwerten en koffiedik – de aardse én fruitige zoetheid van biet en bes gaan natuurlijk goed met rood wild, de sojasaus geeft een stevige umami-backbone waarop die droppige smaken rusten. Klasse.
Ook het dessert mag smaken: onder meer een fluweel lavendel-melkijs met een beetje olijfolie voor het romige mondgevoel, en mispels met witte chocolade. En bij de koffie worden we getrakteerd op het beste bokkenpootje dat we in tijden proefden, met mandarijnvulling.
Het Arsenaal is een charmante plek, om neer te strijken op het terras op een zonnige dag met een verfrissend zelfgebrouwen blond biertje met abrikoos, of om rustig te tafelen in een prachtige historische setting. De jonge chef heeft echt wat in zijn mars, het is alleen te hopen dat hij de komende tijd durft om wat scherpe keuzes te maken en meer focus aan te brengen, dan kan hij zeker stappen zetten.
Twee recepten van Janneke op één dag: jambalaya en citroenmousse. Mijn favoriete besteding van de zaterdag is eerst naar de markt gaan en daarna in de keuken staan, soms voor vrienden die komen eten. Deze keer bleven we met z’n tweeën. Het recept voor de jambalaya schreef grijze garnalen voor, maar ik vond de gamba’s er beter uit zien dus heb ik die genomen. Conform de instructie heb ik ze ongepeld in de pan gedaan, maar dat vond ik toch niet zo handig. Als je ze moet pellen na het koken zijn ze in het begin nog te warm, of je moet aan tafel met vette vingers je mes en vork weer pakken.
De combinatie kip, gamba’s en chorizo met het kruidenmengsel was ronduit geweldig. Vervolgens de citroenmousse. Dat recept heeft een heel gunstige werkzaamheden-smaak-quotiënt: heel eenvoudig en toch heel lekker: zoet, zuur en lobbig. Aanstaand weekend hebben we weer onze Food&Film-club. We kijken dan met veertien vrienden bij iemand thuis een film, en ik zal de citroenmousse maken.
‘De foto dateert waarschijnlijk uit van 1941. Mijn ouders hebben elkaar in december 1940 in Arnhem leren kennen. Beiden waren Joodse vluchtelingen; mijn moeder kwam uit Keulen, mijn vader uit Wenen. Na wat omzwervingen kwamen ze terecht in het Jongenshuis in Arnhem, waar veel jonge Duitse en Oostenrijkse Joden verbleven. De instelling heette weliswaar Jongenshuis, maar bood ook onderdak aan meisjes.
Mijn vader was violist in opleiding. Samen met zijn broer Heini, een verdienstelijk pianist, gaf hij op een avond een recital in het Jongenshuis, en na afloop raakte hij met mijn moeder in gesprek. Het was liefde op het eerste gezicht.
Om aan deportatie te ontkomen doken ze in 1942 net als veel lotgenoten onder. Mijn moeder in Velp, bij een van haar leraren en zijn echtgenote, mijn vader met zijn tante in Den Haag. Ze brachten de rest van de oorlog in onderduik door; loodzware jaren, maar ze overleefden het. Mijn vaders broer en hun moeder, die samen elders in Den Haag ondergedoken waren, hadden dat geluk niet. Ze werden al in 1942 verraden en kwamen om in Auschwitz.
Kort na de bevrijding vonden mijn ouders elkaar terug. Ze trouwden en kregen drie zoons: Ronny, Eric en ik. Mijn vader had het conservatorium niet kunnen afronden en drie jaar niet kunnen spelen. Meteen na de oorlog pakte hij zijn viool weer op en werd aangenomen bij het Residentie Orkest in Den Haag. Na enkele jaren in Nederlands-Indië, waar hij bij het Radio Philharmonisch Orkest van Jakarta speelde, keerden hij, mijn moeder en mijn oudste broer in 1950 terug. Hij was inmiddels violist bij het Concertgebouworkest; dat bleef hij tot het eind van zijn loopbaan.
Mijn ouders waren dol op elkaar en kenden geen grote zorgen. Ze vertelden niet veel en niet graag over de oorlog. Maar de sporen van die periode, die hun levenslot zo ingrijpend had bepaald, werden nooit meer uitgewist.”
‘De foto dateert waarschijnlijk uit van 1941. Mijn ouders hebben elkaar in december 1940 in Arnhem leren kennen. Beiden waren Joodse vluchtelingen; mijn moeder kwam uit Keulen, mijn vader uit Wenen. Na wat omzwervingen kwamen ze terecht in het Jongenshuis in Arnhem, waar veel jonge Duitse en Oostenrijkse Joden verbleven. De instelling heette weliswaar Jongenshuis, maar bood ook onderdak aan meisjes.
Mijn vader was violist in opleiding. Samen met zijn broer Heini, een verdienstelijk pianist, gaf hij op een avond een recital in het Jongenshuis, en na afloop raakte hij met mijn moeder in gesprek. Het was liefde op het eerste gezicht.
Om aan deportatie te ontkomen doken ze in 1942 net als veel lotgenoten onder. Mijn moeder in Velp, bij een van haar leraren en zijn echtgenote, mijn vader met zijn tante in Den Haag. Ze brachten de rest van de oorlog in onderduik door; loodzware jaren, maar ze overleefden het. Mijn vaders broer en hun moeder, die samen elders in Den Haag ondergedoken waren, hadden dat geluk niet. Ze werden al in 1942 verraden en kwamen om in Auschwitz.
Kort na de bevrijding vonden mijn ouders elkaar terug. Ze trouwden en kregen drie zoons: Ronny, Eric en ik. Mijn vader had het conservatorium niet kunnen afronden en drie jaar niet kunnen spelen. Meteen na de oorlog pakte hij zijn viool weer op en werd aangenomen bij het Residentie Orkest in Den Haag. Na enkele jaren in Nederlands-Indië, waar hij bij het Radio Philharmonisch Orkest van Jakarta speelde, keerden hij, mijn moeder en mijn oudste broer in 1950 terug. Hij was inmiddels violist bij het Concertgebouworkest; dat bleef hij tot het eind van zijn loopbaan.
Mijn ouders waren dol op elkaar en kenden geen grote zorgen. Ze vertelden niet veel en niet graag over de oorlog. Maar de sporen van die periode, die hun levenslot zo ingrijpend had bepaald, werden nooit meer uitgewist.”
Toen het stof dan eindelijk weer was gaan liggen over de vermeende Hitlergroet/onhandige beweging van Elon Musk tijdens de inauguratie van Donald Trump, vroeg een vriend wat je moet doen als je een nazi bent met een ‘frozen shoulder’ en je een Hitlergroet wil maken. Ik moest lachen.
Want ik ken m’n vriend, hij haat nazi’s – ik zeg het er maar even voor de zekerheid bij – en hij maakte een belachelijk groot ding op een absurde manier heel klein, de algemene wetten van de humor, zeg maar. Toch wist ik niet of ik erover zou durven schrijven. Zouden lezers de humor snappen? Kun je überhaupt nog grappen maken over de Hitlergroet in deze gepolariseerde tijden? Ik twijfelde.
Ik denk de laatste tijd sowieso steeds vaker: snappen mensen ironie nog wel? De mails die ik soms krijg. Laatst dus nog van ouderen die woedend waren over mijn column over ‘gedragsregels’ voor senioren. Maar ook woedende vrouwen toen ik grappen maakte over parttime werken, woedende mannen toen ik grappen maakte over Mannendag, woedende lezers toen ik de grap maakte dat collega’s die in september op vakantie gaan, aso’s zijn. Of de lezer die me laatst bezorgd mailde of er écht alleen nog maar knappe jonge mannen worden aangenomen sinds NRC een vrouwelijke hoofdredacteur heeft. Ik weiger te geloven dat ironie dood is, maar in mijn meelboks lijkt het daar soms verdacht veel op.
Omdat ik het even niet meer zag zitten, besloot ik twee experts te bellen: comedians Peter Pannekoek en Raoul Heertje – voor wat bemoediging, wijsheid en duiding. Ze wilden me best even geruststellen.
Want natuurlijk kun je gewoon nog overal grappen over maken, kom op zeg. Zeker, „ironie is wel een beetje klaar, als stijlfiguur”, zegt Raoul Heertje. „Omdat alles wat je ironisch kan bedenken, tegenwoordig in talkshows en in de Tweede Kamer bloedserieus door mensen gezegd wordt.” Maar er zijn tegenwoordig echt geen onderwerpen taboe. „Dat je niks meer mag zeggen vanwege woke is vooral een verzinsel van de media”, zegt Heertje. „Als een grap goed is, kan hij altijd.”
Het is wel zo dat het publiek tegenwoordig mag zeggen: ‘dit is niet oké’, zegt Heertje. En er zijn tegenwoordig ook veel meer manieren om je onvrede te uiten, via de mail en de soosjals, terwijl dat vroeger hooguit via een rechtszaak kon, of een ingezonden brief, zegt Peter Pannekoek. Maar geluiden als ‘je mag niks meer zeggen tegenwoordig’, vinden ze allebei onzin. „Het probleem lijkt me meer dat de ‘alleszeggers’ er niet goed tegen kunnen als mensen even hard op hún teksten reageren”, zegt Heertje.
Wat wel echt een verschil is met vroeger, zegt Peter Pannekoek, is dat mensen grappen persoonlijker zijn gaan nemen. Hij noemt dat de ‘vrijheid om gekwetst te zijn’. „Als ik een grap maak over mijn vader die is overleden aan kanker, krijg ik soms boze reacties van mensen die een oom verloren hebben, of iemand kennen met kanker.” Daar probeert hij soms rekening mee te houden. „Niet dat ik mezelf censureer, maar door een of twee zinnetjes toe te voegen, kun je het iets meer in context plaatsen.”
Mensen zijn ook sneller woedend, valt Heertje op. „Woedend zijn is een beetje een way of life geworden.” Maar daar moet je je doof voor proberen te houden, ook omdat het vaak totaal niet representatief is, zegt hij. „Het is een beetje als de asielcrisis: als je zoveel mensen op tv erover hoort schreeuwen, denk je dat die er is. Zo denk jij nu ook dat er een humorcrisis is. Nou, die is er niet.”
En toch, een grap in NRC over de Hitlergroet? In een theater kan dat altijd, vinden allebei. Daar kennen mensen de comedian, kun je ze meenemen in een grap, maar in een krant? Dan zit je een loodzware geopolitieke analyse te lezen over Trump en Groenland en dan BAM, ineens een grap over de Hitlergroet van een columnist die je niet kent! Lastiger!
Heertje zou overigens überhaupt geen grap maken over de Hitlergroet van Musk. „Die is slechts onderdeel en illustratie van veel belangrijkere onderwerpen, en ook geen echte verrassing.” Pannekoek heeft er onlangs wel een grap over gemaakt, maar die gaat hij hier echt niet herhalen „omdat hij voor het podium is geschreven, en daar verteld moet worden – dat is de juiste context. Niet voor een interview, waarbij intonatie, mimiek en de intentie ontbreken.”
En dus weet ik het nog steeds niet. Of ik een grap kan maken over de Hitlergroet in NRC. Of nou ja, de vereisten voor een Hitlergroet zijn gelukkig wél duidelijk: de rechterarm gestrekt, tussen de 105 en 165 graden en met links is alleen toegestaan als de rechter arm ontbreekt, dus ik vrees dat het met een ‘frozen rechter-shoulder’ lastig wordt.
Er schijnt wel een halfhartige Hitlergroet te bestaan waarover Jerry Seinfeld ooit een grap maakte. Een soort zwaaitje vanuit de elleboog, voor nazi’s die geen zin hebben om de hele dag de arm te strekken: ‘pfff, ja joh, heil Hitler, whatever, zijn er nog donuts, doet de printer het alweer?’ Maar als je dat te vaak doet, word je denk ik niet serieus genomen. Je kan trouwens ook een frozen shoulder krijgen van de Hitlergroet. Zelfs als je er eentje al dan niet per ongeluk maakt, ik kijk nu naar jou, Elon Musk.
Wat gelukkig wél altijd kan, frozen shoulder of niet, is de middelvinger. Hoewel het me niet zou verbazen als dat binnenkort ook ineens een Romeinse groet blijkt te zijn geweest, of een vredessymbool in de oudheid, of gewoon een onhandige beweging. Het zijn vreemde tijden. Er lazert van alles van z’n voetstuk, inclusief de ironie. Mag je nog een grap maken over de Hitlergroet?
Oma: „Mijn kleindochter (8), enig kind van twee betrokken ouders, heeft sinds een half jaar grote moeite om zonder haar moeder iets te ondernemen. School en speelpartijtjes zijn geen probleem, maar logeerpartijtjes bij ons thuis en een dagje uit met vriendinnen zorgen voor problemen. Ze kwam altijd graag bij ons. Nu moet ze bij het afscheid van haar moeder erg huilen en lijkt ze in paniek te raken. Ze is moeilijk ervan te overtuigen dat ze haar moeder weer terugziet. Mijn dochter geeft haar daarom haar eigen ketting mee zodat ze toch iets van mama bij zich draagt. Dat helpt.
Mijn dochter heeft langdurig te kampen gehad met gezondheidsproblemen. Dit gaat nu een stuk beter. Mijn kleindochter is erg intelligent. Zij redeneert als een kind van 11/12 jaar. Ze begint zich steeds ‘grotere vragen’ te stellen, zo houdt ze zich bezig met thema’s als de dood, en kan intens verdrietig zijn door het besef dat haar hond of haar ouders ooit zullen overlijden. Gesprekken van volwassenen zuigt ze op. Niets ontgaat haar. Wat zijn de oorzaken van haar gedrag en hoe kan mijn kleindochter weer met plezier bij ons komen logeren?”
Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.) Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Samen oplossingen zoeken
Frank van der Horst: „Een kind van 8 krijgt meer besef van de complexiteit van de wereld, en gaat grote vragen stellen die het emotioneel nog niet helemaal kan verwerken. Dat kan tijdelijk angstig maken. Als moeder dan degene is bij wie ze doorgaans geruststelling vindt, is het extra spannend als die niet in de buurt is om op terug te vallen.
„Het kan dus een normale angst zijn die bij de leeftijd past. Maar het kan ook om ‘regressie’ gaan: een terugval naar een eerder ontwikkelingsniveau door een emotionele gebeurtenis, zoals de ziekte van haar moeder. Dit sensitieve meisje ontgaat immers niets. De ketting is een mooie oplossing.
„Vraag uw kleindochter waar ze bang voor is. Vul niks in, parafraseer wat ze vertelt. Kinderen hebben volwassenen nodig om met lastige gevoelens om te kunnen gaan. Stel dat ze zegt: ‘Ik heb geleerd dat iedereen doodgaat, oma.’ Dan kunt u zeggen: ‘Ja, iedereen gaat een keer dood, en dat ís ook heel verdrietig.’ Dat helpt haar woorden geven aan wat ze voelt.
„Zoek samen met uw kleindochter oplossingen om toch te kunnen logeren. Ze zou daar zelf heel goede ideeën over kunnen hebben.”
Stapje voor stapje
Susan Bögels: „Separatie-angst komt veel voor bij kinderen. Het is de angst dat ze hun belangrijkste verzorger verliezen zodra ze van hem of haar gescheiden zijn. Niet willen logeren is een milde variant daarvan, soms willen kinderen niet meer naar school.
„Die angst kan zijn ontstaan door haar zorgen rondom de gezondheidsproblemen van uw dochter. Kinderen pikken kwetsbaarheden van ouders op, en bij langdurige ziekte nemen ze toch iets van een mantelzorgfunctie op zich. Mogelijk wil uw kleindochter voorkomen dat er iets met moeder gebeurt als ze er niet is.
„Laat uw kleindochter precies uitleggen waar ze bang voor is als ze uit logeren gaat. Laat haar schrijven, tekenen, vertellen. Ga dan samen kijken: kan dit echt gebeuren? Bijvoorbeeld: worden moeders ziek als een kind een avond niet thuis is?
„Ga met haar de angst stapje voor stapje aan. Eerst komt ze een uurtje bij u, dan twee uurtjes, dan logeren met de afspraak dat ze elk moment kan worden opgehaald, ook ’s nachts. Geef uw kleindochter controle over de situatie. Voor dit proces kunt u eventueel een cognitief gedragstherapeut in de arm nemen.”
Frank van der Horst is psychotherapeut en gespecialiseerd in hechting. Hij is verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Susan Bögels is hoogleraar Family Mental Health & Mindfulness aan de Universiteit van Amsterdam.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Tussen de theepot en glazen gevuld met kruidenthee staat midden op tafel een gestileerde rode plastic clitoris van ongeveer tien centimeter groot. De puntige uiteinden zijn donker verkleurd. „Daar houden we het altijd vast, zodat leerlingen het helemaal kunnen zien”, zegt Eva Bus. „Op de bovenkant zit ook een schmutzigheidje”, wijst Deva Duveen aan. Dat komt omdat ze ook laten zien hoe de clitoris in het lichaam verborgen zit. Ze omsluit met twee handen de clitoris, zoals ze ook voor middelbare scholieren zou doen. „Je ziet eigenlijk alleen de eikel van de clitoris.”
Wist je dat de clitoris een stuk of vier keer ontdekt is als nieuw orgaan, vraagt Duveen. „En dat de clitoris pas sinds 2021 in haar geheel in biologieboeken staat afgebeeld?”, vult Bus aan. „Ongelofelijk.”
Eva Bus (1997) en Deva Duveen (1998) zijn de bedenkers van LOEFlessen, seksuele voorlichtingslessen voor middelbare scholieren, en auteurs van Sekspeditie, dat deze week verschijnt. Het is een boek „voor ontdekkers van seks, lichamen (zelf)liefde, communiceren en plezier”. Het idee voor de lessen en het boek is voortgekomen uit verbazing over de seksuele voorlichting die ze zelf kregen.
Dat ging „vooral over niet zwanger worden, geen soa krijgen en wat je nodig hebt voor je biologietoets over twee weken”, schrijven ze in het voorwoord van Sekspeditie. „Spoiler: tijdens seks heb je er niet echt wat aan om te weten waar je eierstokken zitten.” Omdat ze vonden dat het anders moest, benaderden ze seksuoloog Sanderijn van der Doef, die hen ondersteunde bij het ontwikkelen van hun voorlichtingsmethode.
Aan tafel bij Eva Bus thuis zitten de twee beste vriendinnen, zoals ze zichzelf omschrijven, tegenover elkaar. Op tafel, waar eerder de clitoris stond, staat nu een laptop. Via een Zoom-verbinding voegt ook Van der Doef zich bij het gesprek over de ontwikkeling van seksuele voorlichting. „Seksuele voorlichting ging heel lang vooral over waarschuwen. De boodschap was altijd: pas op, doe maar niet, er kan van alles gebeuren als je seks hebt.”
Seks bleek leuk
‘Gebeuren’ was dan nog de meest positieve boodschap, zegt Van der Doef. „Niemand had het erover dat je er ook plezier aan kan beleven, dat is pas van de laatste tijd eigenlijk.”
Dat was voor Bus en Duveen ook de reden om met de LOEFlessen te beginnen, reageert Duveen. „Voor ons was seks uiteindelijk veel leuker dan we dachten na onze voorlichting. En veel minder eng.” Ze vonden het belangrijk dat door te geven: ja, seks is spannend, maar óók leuk.
Voor ons was seks veel leuker dan we dachten na onze voorlichting. En veel minder eng
„Had jij in de jaren negentig al wel het idee dat het misschien over de leuke kanten moest gaan?”, vraagt Duveen aan Van der Doef. „Of was daar nog geen ruimte voor?” Nee, verzucht die. „Daar was ik nog niet mee bezig. Ook omdat we scholen, leerkrachten en ouders alleen konden overtuigen van de noodzaak van voorlichting, als we eerst een probleem schetsten” (soa’s, zwangerschappen) „waar iets aan gedaan kon worden”.
Terugblikkend op de seksuele voorlichting van toen, zou het bijna kunnen lijken alsof seks toen helemaal niet leuk gevonden werd, zegt Duveen. „Ik zie het juist andersom”, zegt Van der Doef. „Ik begin juist meer te beseffen hoe ongelofelijk onrealistisch het eigenlijk was. Als kind denk je toch: als het zo stom is, waarom houden volwassenen zich er dan zo veel mee bezig?”
Wat is seks?
Bus en Duveen bouwen hun lessen anders op dan de seksuele voorlichting die ze zelf van vroeger kennen. Ze hebben het „niet chronologisch opgebouwd”, zegt Bus. Dus niet: eerst kom je in de puberteit, dan verandert je lijf, heb je een keer een natte droom of kan je zwanger worden en dán pas een keer de seks zelf behandelen.
De eerste vraag die in het boek aan bod komt is: ‘Wat is seks eigenlijk?’ In tv-serie Sex and the City (1998-2004) zegt een van de hoofdpersonages: „Ik ben 35 jaar oud, en ik weet nog steeds niet wat het betekent.” Bus en Duveen hebben wel een antwoord, meerdere zelfs. In het boek beschrijven ze dat het gaat over lichamen en „plekjes die fijn voelen”, „plezier, een connectie” of „het gewoon lekker vinden”, en dat kan „met jezelf en/of samen” en „vanuit geilheid en/of liefde” zijn.
Bus: „De vraag is vooral een hele goeie manier om het gesprek op gang te krijgen. In de klas krijgen we als antwoord vooral te horen dat het seks is als een penis in een vagina gaat.” Ook als het gaat om ‘de eerste keer’ wordt nog steeds vooral gekeken naar „piemel-in-vagina”, zegt Duveen. „Of vagina-om-piemel, zo zouden we het ook best kunnen noemen”, zegt Bus. Het is een kwestie van perspectief.
Twee vulva’s dat kan écht geen seks zijn, denken leerlingen
Dan vragen ze de leerlingen hoe dat dan is voor twee mensen met een piemel. Daarop reageren leerlingen nog wel enigszins begripvol, zegt Bus. „Want dan is er nog steeds een gat waar een piemel in kan. Twee vulva’s daarentegen, dat kan écht geen seks zijn, denken ze.”
Wel dus, leggen ze de leerlingen dan uit. Ze hanteren in het boek „vulva+piemel-seks, piemel+piemel-seks en vulva+vulva-seks”, waarbij ze dus wegblijven van ‘jongen’ of ‘meisje’. Ze leggen uit wat scharen is, in welk gaatje de piemel gaat (niet het plasgaatje), wat anale seks is en dat twee mensen met een vulva óók penetratieseks kunnen hebben.
Los van seks gaat het tijdens de voorlichting over taal, zo geven ze de hele voorlichting in genderneutrale taal („maar daar komen ze vaak pas achter als we het zelf benoemen”), en over lichamen. Duveen: „We leggen bijvoorbeeld de hele menstruatiecyclus uit en dat je afscheiding rond je ovulatie het waterigst is, omdat de spermacellen dan het makkelijkst naar het eitje kunnen zwemmen.”
Bus valt in: „Zo kan het dus een paar dagen per cyclus zijn dat je na het plassen af wil vegen en dat je zo”, ze beweegt haar hand snel door de lucht, „omdat het glibberig is van de afscheiding, helemaal doorschiet”. Duveen: „Als we vertellen dat het dus niet hoeft te betekenen dat je opgewonden was, zitten ze ons met gigantische ogen aan te kijken. We willen ze niet alleen uitleg geven over seks, maar over hun lichaam in het algemeen.”
Mythe van het maagdenvlies
Duveen kijkt naar het scherm. „Sanderijn, jij bent eigenlijk getuige geweest van die veranderingen. Wat was de grootste ontdekking over seks of lichamen?”
Van der Doef denkt even. „In de jaren negentig hadden we als grote doorbraak de ontdekking dat het maagdenvlies niet bestaat.” Of in elk geval, legt ze uit, dat een meisje er wel mee geboren wordt, maar dat het vanzelf afbreekt en dat rond de puberteit dat vlies gewoon verdwenen is. „Dat kwam overigens op veel protest te staan, van mannen die vonden dat het wél bestond.”
„Tuurlijk vonden ze dat”, mompelt Duveen.
Als kind denk je toch: als het zo stom is, waarom houden volwassenen zich er dan zo veel mee bezig?
De mythe van het maagdenvlies is nog steeds hardnekkig, zegt Duveen. Het is nog steeds een grote angst bij jongeren, zegt ze, dat het maagdenvlies bestaat en dat het dus zichtbaar is dat ze seks hebben gehad. „Soms omdat ouders dat letterlijk zo tegen hun kinderen zeggen. Dat een dokter het kan zien als ze seks hebben gehad.” Duveen zucht. „Dat het in 2025 nog stééds over dat maagdenvlies moet gaan.” Bus: „We hebben het zelfs opgenomen in ons lesmateriaal, zoveel vragen kregen we. Maar we kunnen ze geruststellen: het is niet te zien.”
Het ligt in lijn met de belangrijkste boodschap die ze willen meegeven met hun seksuele voorlichting, zowel in de lessen als het boek: ga ontdekken. „Wij zeggen ook niet dat we alle wijsheid in pacht hebben voor altijd. We hebben het niet voor niets Sekspeditie genoemd. Anders hadden we het wel de Seksbijbel genoemd of zo”, grapt Bus. „We willen vooral, in tegenstelling tot vroeger, enthousiasmeren”, zegt Duveen. „Ga lekker ontdekken, misschien maak je daarbij soms een foutje, maar dat maakt niet uit. Ga het maar proberen, dan wordt het gewoon echt wel lachen, het wordt echt leuk. Trust me.”
Deze week is het de Week van de Liefde, een jaarlijkse themaweek seksuele vorming voor jongeren op de middelbare school (niet te verwarren met de Week van de Lentekriebels in maart, bedoeld voor kinderen op de basisschool).
Seksuele voorlichting is nog altijd nodig, stellen de initiatiefnemers (Soa Aids Nederland, Rutgers en de GGD): niet alleen neemt het gebruik van anticonceptie waaronder condooms af en het aantal soa’s toe, ook ervaren meisjes nog altijd „beduidend minder seksueel plezier dan jongens” tijdens seks, bleek vorig jaar uit het onderzoek Seks onder je 25e van Rutgers en Soa Aids Nederland.
Seksuele voorlichting op de middelbare school richt zich vooral op het voorkomen van zwangerschappen en soa’s; zaken als plezier en het vrouwelijk orgasme komen nauwelijks aan bod. En al wordt het meestgebruikte lespakket (Lang Leve de Liefde) onder meer op dit vlak aangepast, het duurt nog zeker tot 2026 voor het beschikbaar komt, bleek bij navraag.
Boeken en websites die deze aspecten van seksualiteit wel behandelen, liefst in een taal die jonge mensen aanspreekt, zijn er wel, zoals sense.info, pubergids.nl en de filmpjes van De Sekszusjes (op YouTube). NRC bekeek enkele recent verschenen boeken over seksuele voorlichting speciaal voor pubers.
Alles wat leeft bij pubers
De herziene versie van Het puberboek, handzaam en aantrekkelijk geïllustreerd, behandelt het hele scala aan zaken in puberlevens: puistjes, ruzie met ouders, verliefdheid, pesten. Met daarnaast veel aandacht voor seksualiteit. Leuk en handig is de ‘Cursus tongzoenen voor beginners’, evenals de ‘Condoomles’.
Ook veel nuttige uitleg over communiceren en grenzen respecteren en aangeven: „Zelfs als het op een moment is dat de ander zegt dat je je nu niet meer terug mag trekken, moet je je daar niets van aantrekken. Nee is nee en jij bepaalt jouw eigen grens.”
Het boek windt nergens doekjes om en is geschreven in een voor tieners toegankelijke stijl. Het kan hen op tal van fronten een steuntje in de rug geven.
De ‘eerste keer’ is zelden perfect
Vorig jaar verscheen Heb jij HET al gedaan? Échte verhalen over de eerste keer seks. De makers interviewden zeventien mensen die openhartig praten over hun eerste ervaring. Dat leidt tot gedetailleerde verslagen van de meest uiteenlopende situaties. Verkeerde verwachtingspatronen. Onzekerheden. Het lichaam dat niet doet wat het zou moeten doen. Verliefd worden op iemand van hetzelfde geslacht. De ander die over grenzen heen ging. Maar ook enthousiaste verhalen over hoe mooi of bijzonder de eerste keer was.
Het boek kan verkeerde verwachtingen vooraf temperen, en hopelijk de soms verlammende onzekerheid over hoe je het ervan af gaat brengen dempen. Want bijna iederéén worstelt in die beginfase; het is echt maar een enkeling gegeven een ‘perfecte’ eerste keer te beleven. Over de opzet en indeling van het boek is goed nagedacht. Elk verhaal wordt afgesloten met concrete adviezen en nuttige informatie geschreven door gz-psycholoog en seksuoloog NVVS Susan ter Horst-van de Wetering.
Co-auteur Maja Wannet maakte van de interviews aantrekkelijk leesbare verhalen. En al wordt alles zonder enige terughoudendheid benoemd, banaal wordt het nooit. Eerder mooi, omdat het verwijst naar de onzekerheid van de jongen of het meisje in kwestie: is mijn piemel niet te klein, zal ik bloed verliezen als hij voor het eerst bij me naar binnen komt, gebeft worden wil ik niet omdat ik daar ook plas, enzovoort. Vragen, kortom, die je niet snel aan je ouders stelt.
Duidelijk wordt uitgelegd hoe het bij meisjes ‘werkt’: „De clitoris speelt de hoofdrol in het vrouwelijke genot. Leuk om te weten: de enige functie van de clitoris is plezier.” En: „weet dat het voor vrouwen volkomen normaal is om niet klaar te komen tijdens penis-in-vaginaseks”. Dat laatste geldt zelfs voor driekwart van alle vrouwen, van jong tot oud. Bij het deel over masturbatie mist alleen informatie over hoe meisjes óók kunnen masturberen dan enkel met eigen hand – wat niet bij iedereen tot een hoogtepunt leidt. Ook is opmerkelijk dat de morning-afterpil in het boek ontbreekt.
Vermeldenswaardig zijn de prachtige illustraties. Samen met de verhalen en informatie leest een onzekere tiener dit waarschijnlijk in één keer uit.
Illustratie Noor Bronstring
Meiden: ken je eigen lijf
Je zou wensen dat ook alle jongens het Lijfboek voor power girls cadeau kregen. Het zou vermoedelijk een hoop leed voorkomen. In de inleiding wordt benadrukt hoe belangrijk het is dat je als meisje je ‘mannetje’ staat, „een ‘power girl’ bent dus”.
Eerst duiken we in de binnenwereld van pubermeisjes. Helder wordt geanalyseerd waarom zij zich zo vaak onzeker voelen, deels veroorzaakt door het vertekende beeld van al die ‘mooie’ en ‘gelukkige’ mensen op tv of sociale media. Probeer, ondanks dat het logisch is ergens bij te willen horen, toch jezelf te blijven, is de boodschap. Daar is wel zelfvertrouwen voor nodig, waarna tips volgen om daaraan te werken. De logische opeenvolging van aan elkaar rakende thema’s is een rode draad in dit boek.
Pas in hoofdstuk drie komen we bij het lichamelijke gebeuren. Zeer duidelijk wordt alles ‘van onderen’ besproken, want: „hoe eerder je weet hoe je vulva eruitziet, hoe die voelt en waar die allemaal goed voor is, hoe makkelijker het later voor jou wordt om erover te praten, er plezier aan te beleven, er goed voor te zorgen”. Het nut van buitenlippen (spreek nooit meer van ‘schaamlippen’, stellen de auteurs), het fenomeen ‘designvulva’s’, waarbij de binnenlippen soms operatief kleiner worden gemaakt omdat dat zo zou ‘horen’; en ook heel fijn is de pagina met getekende ‘echte’ vulva’s, alle van elkaar verschillend.
Waardevol zijn de onderdelen over afscheiding, over een hardnekkige mythe („Het maagdenvlies bestaat niet!”) en weetjes als deze: „Bij porno zie je soms dat mensen de hele penis in hun mond doen. Als jij dat zou doen, zul je merken dat je automatisch moet kokhalzen. Maar de porno-acteurs hebben trucjes hoe ze dat kunnen voorkomen en hebben er lang op geoefend.”
Alles wat wezenlijke kennis kan zijn passeert de revue. Over de ‘G-plek’, die lang niet voor alle vrouwen prettig is om aan te raken. Over soloseks – waarbij ook wordt genoemd dat je ook iets anders kunt gebruiken als het met je vingers niet lukt.
Voor jongens „is neuken precies wat ze nodig hebben” en nog steeds de meest gebruikte methode tijdens het vrijen. „Het is daarom niet zo gek dat de nummer 1-klacht van meiden is dat ze geen orgasme krijgen bij het vrijen met een jongen.” Als beide partijen weten dat de clitoris nodig is voor een orgasme, valt er voor meiden veel meer te genieten.
Vrijen is bovendien alleen lekker als je al heel erg opgewonden bent. Ga niet te vroeg over tot de daad, enkel omdat hij al een erectie heeft. Bedenk: „een jongen die niet opgewonden genoeg is, heeft geen stijve en kan dus ook niet neuken. Waarom zou jij dat dan wél moeten kunnen als je niet opgewonden genoeg bent?” Logisch misschien, maar, lezen we, uit onderzoek blijkt dat zo’n 20 procent van de jonge meiden pijn heeft tijdens penetratieseks, en dat de meesten van hen in zo’n geval dan toch niet stoppen. Terwijl die pijn „echt een alarmsignaal moet zijn”.
Volgt nog een hoofdstuk over grenzen aangeven – hoe doe je dat? En als je nou toch iets hebt gedaan of laten doen waar je je achteraf niet fijn bij voelt? Ook daarvoor geeft het boek nuttige adviezen. Achterin volgt nog een uitgebreid overzicht met boeken, YouTube-filmpjes, websites en telefoonnummers.
Auteurs Sanderijn van der Doef en wijlen Ellen Laan (1962-2022) hebben met Lijfboek voor power girls een standaardwerk opgeleverd. Er zijn vast veel vrouwen die denken: was dit boek maar veertig jaar eerder verschenen.
Eerlijke vragen van jongeren
Deze week verscheen Sekspeditie, geschreven door twee jonge psychologen. Uitgangspunt zijn de „eerlijkste, leukste en meestgestelde” vragen (‘Kan een tandarts of ortho merken of je orale seks hebt gehad?’) van jongeren tijdens de lessen seksuele vorming op scholen die zij gaven. 171 vragen, gegroepeerd in hoofdstukken als ‘Hoe De F*ck Werkt Het’, ‘Ja, lekker! Nee, dit wil ik niet. En alles ertussenin’ en ‘Stoomcursus soavrij seksen’. Alles wordt openhartig beantwoord.
Veel aandacht is er voor consent en grensoverschrijdend gedrag, inclusief concrete manieren om ‘nee’ te zeggen en nuttige tips voor de eerste keer daten met een vreemde, en over genderidentiteit en queer zijn.
Onzekerheid over de eerste keer, het eigen lichaam, ongesteldheid, anticonceptie (inclusief morning-afterpil), het komt allemaal aan bod, evenals het uitgaan van een relatie en hoe je daarmee om kunt gaan. Wat jongeren vermoedelijk ook aan zal spreken is het taalgebruik (iets is bijvoorbeeld ‘awkward’).
Het beeld had meer aandacht mogen krijgen; de wat karig over het boek verdeelde illustraties zijn grappige sfeerelementjes, maar de gedetailleerde tekeningen met uitleg staan pas helemaal achterin. Het boek volgt de huidige tijdgeest en probeert ‘hij’ en ‘zij’ zoveel mogelijk te vermijden. De teksten worden er geenszins minder leesbaar door, maar het kadertje met verantwoording waarom ergens tóch even over jongens en meisjes moet worden gesproken doet wel wat krampachtig aan.
Het woord gewoon is in Nederland voor mij nog meer een monument dan het begrip gezellig. Het vanzelfsprekende verwachtingspatroon is onovertroffen. Geen gedoe, geen poespas: gewoon. Het wederkerig verlangen dat erin zit, dat het ook doet wat jij normaal zou vinden, dat maakt het tot een veelgebruikt voorvoegsel. In het midden- en kleinbedrijf vooral, ik noem een Gewoon Kaas, Supermarkt Gewoon, Gewoon Hout, Gewoon Roel (loodgieter) of Gewoon Kim (bloemist), of het huismerk van de Jumbo: Gwoon.
Paulien Cornelisse schreef in Taal is zeg maar echt mijn ding dat gewoon wordt gebruikt om iets wat niet gewoon is, gewoon te laten lijken. Zoals, ‘dan rij je gewoon dit weekend op en neer naar Boekarest’, of ‘dan ga je toch gewoon scheiden?’ Het lijkt een hele onderneming, maar zet er gewoon tussen en het lijkt ineens haalbare kaart. Het is de toverstaf van de Nederlandse taal. Want de wens om normaal te doen, dat is het sociaal wenselijk gedrag wat ons zó vaak is voorgeleefd. Maar dan zijn er ook woonzaken en restaurants die het experiment aangaan. Die heten Gewoon Anders, of Gewoon Lekker Anders. Ja, daar krijg ik dus kortsluiting van. Is het nu gewoon of is het anders? Of is het volkomen vanzelfsprekend om het gewoon anders te doen? Dat is denk ik de juiste weg. In deze serie bepreek ik fenomenen die in Nederland het predicaat gewoon anders verdienen.