Simpel en onvergetelijk lekker

Janneke schreef 18 (!) jaar geleden al: het recept voor lemon posset moet worden opgenomen in de Galerij der Onvergetelijke Desserts. En ze heeft helemaal gelijk. Het recept bevat slechts drie ingrediënten die overal verkrijgbaar zijn, het kan door elke gek in een paar minuten gemaakt worden, in elke keuken, hoe slecht uitgerust ook. Een oven is niet nodig, een handmixer, staafmixer of keukenmachine ook niet. En last but not least, het is heel erg lekker, friszuur en romig. Voor twee à drie personen verwarm je 250 ml slagroom met 50 gram suiker in een pannetje en brengt het mengsel langzaam aan de kook. Laat het één minuut zachtjes koken waardoor de suiker oplost, haal het van het vuur af, voegt het sap van één citroen toe, verdeel het over twee of drie glazen en laat het in de ijskast vijf uur opstijven. Om het af te maken leg ik er een paar verse frambozen of pulp van passievruchten op. En met limoen in plaats van citroen is het ook heel lekker.


Laat die pretentie, daar wordt het bij restaurant Elysianne leuker van

Iedere grote keuken heeft een basis-set ingrediënten waar veel recepten mee beginnen. In Nederland beginnen we sauzen en stoven met ‘wups’ (wortel, ui, prei, selderij). In Spanje en Italië is het sofrito (vaak met tomaat), in Frankrijk heet het mirepoix. In de Creoolse en Cajun-keuken van de Amerikaanse staat Louisiana beginnen de recepten met ui, selderij en groene paprika – ook wel bekend als The Holy Trinity.

De eerste gang bij restaurant Elysianne in Amsterdam zijn eigenlijk drie amuses op één bord, waarbij steeds een ander ingrediënt uit die heilige drie-eenheid de hoofdrol speelt: een tarteletje met selderij-uienjam met een saus van geroosterde groene paprika; een gebrande-uienpudding met selderij-pesto; en een hartige cheesecake van zwarte ui, op een worchestershire-koekbodem en met groenepaprikavel erover. Het zijn lieflijke en geraffineerde hapjes, die allemaal inderdaad net even een andere smaaktoon naar boven trekken. Het is vooral een toffe manier om deze kennismaking te starten, met een keuken die hier onder het grote publiek nog nagenoeg onbekend is: de southern cuisine van Louisiana.

Cajun en creole zijn officieel twee verschillende keukens, maar worden vaak in één adem genoemd omdat er veel overlap in zit. Het woord cajun is verbastering van ‘Acadian’. De Acadiërs waren de inwoners van een Franse kolonie in Nova Scotia (Canada), die daar in 1755 werden verdreven door de Engelsen en terechtkwamen in Louisiana. Daar adopteerden ze, onder invloed van een andere francofone minderheid in de kolonie, de Creolen, veel van oorsprong Afrikaanse ingrediënten, zoals aubergine, okra en rijst. De kolonie is ook een tijdje Spaans geweest (zie inzet). De bekendste gerechten zijn gumbo – een soepig stoofgerecht op basis van een donkere roux, vaak met okra en andouille-worst – en het rijst-stoofgerecht jambalaya.

Chef-kok Matt Pace, die eerder kookte in New York en in Amsterdam bij gefrituurde-kiprestaurant Ladybird, is geboren in New Orleans. Hij serveert vandaag geen gumbo of jambalaya, maar wel shrimp ’n grits en blackened redfish, terwijl we luisteren naar ‘The House of the Rising Sun’, brass-muziek en de ritmische vocale capriolen van Billy Stewart in zijn heerlijke versie van Gershwins ‘Summertime’. De servetten liggen gevouwen in de vorm van de fleur-de-lis – het Franse koningssymbool dat je overal tegenkomt in New Orleans, van de gevels tot op de helmen van Americanfootballteam New Orleans Saints. De fruitig-zure en meaty-peperige, zelfgemaakte hot sauce staat klaar op tafel. Tot zover heeft Elysianne de zwoele moerassfeer lekker te pakken.

Tafelwater van 7 euro

Pace kookt hier sinds begin dit jaar, in zijn eigen woorden „nieuwe ideeën gebaseerd op oude technieken, gemoderniseerde versies van klassiekers en elevated versies van traditionele gerechten.” Of zoals op de website staat: „where the art of fine dining meets the warmth of Southern hospitality.” En dat is precies waar het schuurt. Want hoewel de borden ogen als fine dining, met een hoop techniekjes, eetbare bloemetjes en bijenpollen-tuilles uit een malletje, ontstijgen ze in essentie toch vaak niet het niveau van lekker comforty, homestyle cooking. Let op: daar is in wezen helemaal niets mis mee, ook niet in een restaurant. De smaken kloppen absoluut, we zitten in principe lekker te eten. Maar het strookt niet bij de entourage. Bij de obers die strak in het pak erg vol zijn van niet zo interessante en matig gepairde wijnen, bij de flessen tafelwater voor 7 euro, bij de ‘wij-doen-geen-aanpassingen-en-werken-met-strikte-shifts-mentaliteit’.

Er is weinig te kiezen. Er zijn twee cocktails, beide te zoet, en één menu, geen uitzonderingen. Vegetarisch eten is niet mogelijk, in plaats daarvan is er een week per maand een vegamenu. Per avond zijn er twee shifts. Iedereen moet tegelijk binnen zijn, iedereen krijgt hetzelfde, op hetzelfde moment: de muziek gaat zacht, iedereen moet zijn gesprek onderbreken voor een plenaire uitleg. Dat zijn nogal wat spatjes voor een restaurant dat enkel zes gangen serveert voor 90 euro (waarvan twee toetjes en een bord amuses). Dan moet het allemaal wel héél erg raak zijn…

De grits (een soort Amerikaanse lopende polenta) met Goudse oplegkaas zijn smaakvol en romig, maar geserveerd als een enorme bitterbal gevuld met maispap is het nogal een hap. Liever hadden we daar wat garnaal in teruggezien, in plaats van de chewy stukjes in de wel erg tomatige bisque-saus eronder. Het is wel lekker (I love shrimp ’n grits, begrijp me niet verkeerd), maar nogal hoekig allemaal. De blackened (dat wil zeggen: zwartgeblakerd, maar níét verbrand) vis is ever so slightly overcooked en stiekem toch een tikkie stoffig van de paprikapoedercoating. De grillades is een chunky stuk stoofvlees met een snertachtige saus van limabonen. De broodpudding is niet goed doorweekt en dus wat droog en taai vanbinnen. Nogmaals: allemaal helemaal niet erg om te eten, lekker zelfs, maar geen fine dining.

Het is heel gaaf om deze keuken hier op niveau te kunnen ervaren, maar ik snap niet waarom dat niet in een ‘gewone’ restaurantsetting zou kunnen. Tone down the attitude, serveer gewoon lekker craft beer en home made sweet tea, laat mij reserveren wanneer ik wil. Dan zitten we opeens leuke moderne, elegante versies te eten van die heerlijk southern home-cooking. Dan zeggen we: wat gaaf dat er een beetje pekelcitroencrème onder de gritkroket zit. Wat combineert die zoete dille-jalapeno-relish leuk met zilte kappertjes bij de vis. Die waterkerspuree op de kalfssukade geeft net iets prikkelends. En wat verfrissend om pralinés te maken van zonnebloempitjes in plaats van pecan.

En ik zou het toch ook leuk vinden om wel gewoon een killer-gumbo à la carte te kunnen bestellen. Dat vind je verder nergens in Nederland.


Hebben we het perfecte paasei gevonden?

Dat moesten we dan maar eens uitproberen, dacht ik toen ik een maand of twee geleden las over een nieuwe manier van eieren koken die ontdekt is door Italiaanse wetenschappers. Deze natuurkundigen, werkzaam aan de universiteit van Napels, claimen zelfs dat hun methode ‘het perfecte ei’ oplevert. Nogal een uitspraak, want wat is perfect? Wat voor de één een hemels eitje is, zachtgekookt met een lopende de dooier bijvoorbeeld, of juist zo hard gekookt dat er een groenige ring om de dooier verschijnt, is iets waar de ander van gruwelt..

Goed. Voordat we ons op dit zogenoemde periodieke ei storten, wil ik u even meenemen naar 2006, het jaar waarin de moleculaire keuken opkwam in Nederland en chefs hun eitjes begonnen te garen in een warmwaterbad van 63 graden Celsius: de exacte temperatuur waarop ei stolt. Ik schreef destijds een dagelijkse kookcolumn in nrc.next, altijd met een weekthema, en in april van dat jaar onderzocht ik een weeklang methodes om thuis zo’n 63-graden-ei te maken. Bij gebrek aan een sousvide-apparaat kwam dat neer op een hoop geklooi met pannetjes, kookthermometers, ijsklontjes en lauwe ovens, en er kwam zelfs een koffiezetapparaat aan te pas. Dozijnen eieren joeg ik erdoorheen, om uiteindelijk te constateren dat zo’n moleculair eitje voor thuiskoks misschien toch een brug te ver was.

Tussen toen en nu kookte ik mijn eitjes gewoon op de beproefde manier: eitje in kokend water leggen, zodra het water opnieuw borrelt 4,5 minuut laten koken en snel laten schrikken onder een koude kraan. Twee jaar geleden schafte ik echter een Instant Pot aan, een elektrisch apparaat waarin je kunt snelkoken, maar die ook een sousvide-functie heeft; sindsdien maak ik af en toe alsnog zo’n 63-graden-ei. Met de juiste apparatuur blijkt het doodsimpel: water verwarmen tot 63 graden, ei erin leggen, 1 uur laten garen. Het resultaat is een stroperige dooier in nog maar nét gestold, bijna doorzichtig, gelei-achtig eiwit. Ik houd hiervan, maar ik kan me ook best voorstellen dat iemand anders het veel te snotterig vindt.

Terug naar het Italiaanse, periodieke ei. Het woord periodiek slaat hier op het feit dat het ei afwisselend op twee verschillende temperaturen wordt gegaard. Via een wiskundig model en een computersimulatie achterhaalden de natuurkundigen hoe warmte zich verspreidt binnen in de eierschaal. Zo ontdekten ze dat een ei gelijkmatiger kookt wanneer de watertemperatuur wisselt. Uiteindelijk kwamen ze tot een methode die volgens hen leidt tot het perfecte ei: twee minuten in water van 100 graden Celsius, afgewisseld met twee minuten in water van 30 graden Celsius, en dat zeven keer herhalen. Van een op deze manier gegaard ei zou het eiwit iets zoeter smaken en het eigeel juist iets minder zoet. Daarnaast blijkt zo’n periodiek ei ook meer voedingsstoffen te bevatten, al is nog niet duidelijk waarom dit zo is.

Ook bij deze methode blijkt een Instant Pot dan wel sousvide van pas te komen, om niet te zeggen dat ik er als ik u was niet eens aan zou beginnen zónder zo’n apparaat. Ik leg hiernaast stap voor stap uit hoe je het beste te werk kunt gaan. Rest de vraag: is het periodieke ei al die moeite waard? Daarop kunt u alleen het antwoord geven.


Daar gaat ook mijn lekkere makreel – wat nu?

Hé las je dat, zei iemand, makreel is nu ook overbevist. Ik had het nog niet gelezen en dacht meteen: ‘dat las ik niet, en dat ga ik niet lezen ook, ik wil het niet weten’. Hier zien we een plaatje van een struisvogel. Maar wie wil een struisvogel zijn, wie kán het zijn, aangezien nieuws je nu eenmaal van alle kanten bereikt, ook makreelnieuws.

Wat jammer nu toch. In alle opzichten natuurlijk, niet alleen voor de eter die het heerlijke roggebroodje met makreel, mayonaise en kappertjes (in kleine stukjes bij een koud borreltje) moet gaan missen en nog veel meer bereidingswijzen, waarover later, maar ook voor de vissen zelf, voor goedwillende vissers, voor de oceanen en eigenlijk voor alles en iedereen.

Er waren goede afspraken, er zijn goede afspraken, maar Noorwegen, de Faeroër en het Verenigd Koninkrijk houden zich er niet aan, zegt Tim Heddema, voorzitter van de Pelagic Freezer Trawler Association (PFA), de brancheorganisatie voor de visverwerkende industrie, die net als de Visfederatie, waarin de visgroothandels zich verenigd hebben, niet erg content is met het besluit van de Viswijzer. De vissector meent dat vooral de genoemde landen het probleem hebben veroorzaakt, want die hebben doodleuk eigen afspraken gemaakt die geen rekening houden met wat verantwoord is volgens wetenschappelijk onderzoek. Hun afspraken houden voornamelijk rekening met bedrijfsresultaten en verdienmodellen, die op deze manier natuurlijk nooit zo heel lang verdienstelijk kunnen blijven. Je vraagt je meteen maar weer eens af waarom de mens zo dom en inhalig is, en zo kortetermijnachtig enzovoort, maar dat is meer het soort vragen dat zich laat bespreken bij het al genoemde borreltje (met dat roggebroodje nu zonder makreel – bah).

Makreel, zo’n schitterende vis met z’n blauw en grijs gestreepte rug, zijn dynamische vormgeving en zijn fraai gevormde staart, was lang een zeer gezonde vis. Als soort. Grote scholen alom, we konden er best wat van eten en je voelde je dus ook altijd heel deugdzaam met een makreeltje: gewoon uit de Noordzee, ruim voorradig, goedkoop, geen opscheppersvis, en ook nog vol gezond vet, wat wil je meer. Maar nu slaat de Viswijzer alarm, een kantelpunt nadert, nog even en de makreelstand gaat hard teruglopen. Stoppen dus. Makreel krijgt een rood waarschuwingsteken op hun lijst, wat betekent dat consumenten wordt afgeraden de vis te kopen.

Zelfs een zo talrijk aanwezige vis als makreel dreigt uitgeroeid te worden.

De PFA raadt consumenten desondanks aan voorlopig vooral makreel te blijven eten. „Wij begrijpen en delen de grote zorgen die er zijn over makreel, maar de Viswijzer wijkt hiermee af van de huidige wetenschappelijke adviezen. De wijzigingen hebben mogelijk een grote impact op de Nederlandse vissector, die op een verantwoorde manier makreel vangt en verhandelt”, zegt voorzitter Heddema.

Illustratie Sara-Noor ten Cate

Consumenten moeten gewoon kijken op de verpakking of de vis in Noorwegen of in de Nederlandse Noordzee is gevangen, want de EU-vissers gedragen zich goed, meent hij. De andere landen moeten dus gestraft worden en niet alle vissers: „Wij zeggen: zet een rood merkje op die landen die zich niet aan de afspraken houden.”

Dat klinkt eenvoudiger dan het is. De Marine Conservation Society, bekend van het wereldwijd gebruikte MSC- en ASC-keurmerk voor respectievelijk in het wild gevangen en gekweekte vis, heeft net als Viswijzer ook drie stoplichtkleuren om aan te geven hoe verantwoord een vis gekocht kan worden, maar die zijn dan weer onderverdeeld in ieder twee niveaus. Bij de makreel is dat geel en oranje, waarbij oranje geldt voor in de buurt van Cornwall gevangen vis en geel voor in het zuidoosten van het VK gevangen vis, maar er is ook nog een oranje melding voor álle vis in het noordoostelijke Atlantische gebied én een rode stip voor datzelfde gebied en die beoordelingen hebben dan ook weer te maken met vangstmethodes, overigens net als bij de Viswijzer.

Je begrijpt niet makkelijk hoe een consument met één blik op een verpakking (welke verpakking trouwens? Op de markt is die er niet) zou moeten vaststellen wat precies de stand van zaken is met betrekking tot de aan te schaffen makreel. Dan is het advies van de Viswijzer wel zo duidelijk: niet doen.

Andere vette vis op rood

Al moet ik toegeven dat het advies van de visserijbranche wel veel aantrekkelijker klonk. Van Heddema mogen we nog wel tot september of oktober makreel eten, van door EU-vissers gevangen makreel, omdat dan pas de nieuwe wetenschappelijke beoordeling over de stand van de makreel beschikbaar komt. Hoera! Maar ook: hmm. Want het is wel duidelijk dat er met veel vis iets aan de hand is.

Andere vette vis, zoals de paling, staat onomstreden op rood, die dreigt echt uit te sterven als we niet ophouden de paling te bevissen. Kweekzalm veroorzaakt, zoals we nog onlangs in NRC konden lezen, veel narigheid voor wilde zalm, onder meer de gevreesde zeeluis, en zalm is ook niet zo erg duurzaam omdat de vis weer gevoerd wordt met andere vis, of met krill die voor de neus van sommige walvissen en pinguïns wordt weggevist. Verder verspreiden de antibiotica die de zalm gezond moet houden zich door het zeewater met ook weer gevolgen voor andere vissen. Mijn visverkoper zegt dat je eigenlijk geen zalm moet eten, kweekzalm dan, en dat is verreweg de meeste zalm, maar hij verkoopt ’m wel. Er is simpelweg te veel vraag naar dan dat hij zich kan permitteren om steeds ‘nee’ te verkopen. Vindt hij als koopman. Als visser denkt hij anders.

Het is wel duidelijk dat er met veel vis iets aan
de hand is

Dus daar komt de consument toch weer in beeld, die weliswaar geen vangstafspraken kan afdwingen, maar wel de verkopers kan beïnvloeden en die kunnen, als ze groter zijn dan de visstal op de markt, wel degelijk invloed uitoefenen.

Albert Heijn overweegt al een makreelstop.

Niet dat ik de makreel meestal daar kocht, want die van de markt is veel lekkerder, koud gerookt, niet gestoomd (warm gerookt). Overigens rook ik zelf verse makreel wel warm, en dan vind ik dat ook weer geweldig lekker. Vette vis leent zich zo goed voor roken, juist vanwege dat vettige denk ik, daar blijft de rooksmaak lekker in hangen en vette vis droogt ook niet uit als je geen boter of olie toevoegt.

Maar daar zit ik alweer in de bereidingswijzen, en het punt is nu juist dat we op moeten houden met het bereiden van makreel, als het niet uit braafheid is omdat de Viswijzer het zegt, dan toch minstens om Albert Heijn en andere supermarkten aan te moedigen om te dreigen met een verkoopstop als er geen goede afspraken gemaakt worden.

Visslaatje

Maar wat dan nu? Vanwege die narigheid met de zalm eet ik die niet meer, alleen soms een stukje wilde, en koop ik ook geen blikjes meer (al vindt Viswijzer zalm dan weer niet zo héél erg, die krijgt een oranje beoordeling). Tonijn is ook al niet zo’n beste keus, overbevissing en schade aan de habitat, onder meer door de bijvangst van dolfijnen, dus die blikjes gebruik ik ook alleen nog maar als ze erop zweren dat deze tonijn goed gevangen is. Daarom was ik voor een lekker visslaatje voor op een toastje, dat dan weer goed smaakt bij een glaasje witte wijn, overgestapt op makreel (een stengeltje bleekselderij héél fijn snijden en ook wat lente-ui en dille fijngehakt toevoegen aan de mayonaise doet veel goed), maar nu zitten we met de handen in het haar.

De Good Fish Guide raadt aan om ansjovis of haring te nemen, maar gerookte ansjovis ben ik nog nooit tegengekomenen juist die rooksmaak is zo lekker. Spekbokking (koud gerookte haring) dan? Die is zouter dan makreel en ook veel ‘vissiger’. Dat hoeft geen bezwaar te zijn natuurlijk, ook die zal zich ongetwijfeld met wat ingrepen laten temmen tot iets dat iedereen graag geserveerd krijgt, maar tot nu toe koop je die uitsluitend op de markt en dan met alles er nog in, ingewanden enzo. Hoeft geen bezwaar te zijn (kun je zelfs wel een leuk werkje vinden als je zo iemand bent die graag mooie werkjes doet in de keuken) maar dat visje blijft wat grofstoffelijker en meer aangelegd op wodka en oude jenever dan de gebruiksvriendelijker makreel, laat staan dan de elegante zalm.

Nu ja. Het is ook maar waar je aan wilt denken. Je kunt je altijd concentreren op wat je dan niet meer ‘mag’ – toch al het verkeerde woord –, of je kunt denken aan scholen zilverige makrelen in de oceaan, aan hoe we die gaan redden, misschien wel heel eenvoudig door gewoon een poosje verder te leven zonder makreel bij de borrel.


‘Mag mijn zoon kiezen met wie hij speelt?’

Moeder: „Mag mijn zoon (10) zelf bepalen met wie hij afspreekt, ook als dat betekent dat dit niet met zijn beste vriendje is? Ik heb nu al drie keer meegemaakt dat de moeder van dat vriendje boos op mij is omdat haar zoon niet mee wordt uitgenodigd op een afspraakje na school. Mijn zoon wil dan met iemand anders iets doen, of we hebben al kinderen van vrienden te spelen. We zeggen dan tegen dat vriendje: ‘Kom jij volgende keer weer.’ Maar hij moet dan heel hard huilen. Zijn moeder zegt dat ik ‘niet inclusief’ ben. Dat haar zoontje thuis nog anderhalf uur gehuild heeft. Zij is van mening dat iedereen altijd mag meedoen, ongeacht de individuele behoefte van kinderen. Zelf denk ik dat het heel normaal is om soms behoefte te hebben aan de een en dan aan de ander. Omdat het vriendje best aan hem hangt, voelt mijn zoon zich soms beklemd door die vriendschap.”

Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.) Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]

Empathie leren

Amaranta de Haan: „Ja, uw zoon mag zelf bepalen met wie hij speelt. Op de leeftijd van uw zoon veranderen vriendschappen. Die uit de kindertijd kunnen aflopen, en nieuwe komen in het vizier. Het is belangrijk dat uw kind die vrij kan kiezen.

„Gebruik deze situatie voor de empathie-ontwikkeling van uw zoon. Vraag hem zich te verplaatsen in het vriendje dat ‘nee’ te horen krijgt, en zich voor te stellen hoe hij zich zelf zou voelen.

„Leer hem empathisch ‘nee’ zeggen, dus niet: ‘Ik heb geen zin in jou’, maar: ‘Vandaag even niet, het komt niet uit. Volgende keer weer.’ Dit betekent overigens niet dat hij een andere beslissing hoeft te maken, en ook niet dat hij zich moet verontschuldigen. Dat zou suggereren dat hij iets doet wat niet klopt.

„Wees zelf een rolmodel in empathie door de moeder van dit vriendje niet te veroordelen. Laat blijken dat jullie niet weten waar deze reactie uit voortkomt, en dat dit met pijnlijke gebeurtenissen te maken kan hebben.

„Dat het vriendje huilt kan door de felle reactie van zijn moeder komen, want dat doet ook iets met de emoties van het kind. Het zou mooi zijn als ze met andere ouders over die heftige gevoelens kan praten.”

Nee accepteren

Stijn Sieckelinck: „‘Inclusie’, iedereen de ruimte geven om mee te doen, is een mooi principe, en een teken van beschaving. Maar vriendschappen kun je geen maatschappelijke principes opleggen. Oprechtheid is het sleutelwoord.

„Op deze leeftijd is het concept ‘beste vriendje’ heel veranderlijk, net als het ‘BFF’ dat je steeds hoort. Als je ziet hoe snel kinderen in deze ontwikkelingsfase vriendjes inruilen, geeft het een te zware lading aan relaties die nog volop in ontwikkeling zijn.

„Mooi dat u en uw zoon het ‘nee’ niet uit de weg gaan. Een eerlijk ‘Het komt nu niet uit’ of: ‘Ik heb met iemand anders afgesproken’ is beter dan smoesjes verzinnen om de gevoelens van het vriendje en zijn moeder te sparen. En natuurlijk zegt dit niks over de waarde van het vriendje.

„‘Nee’ te horen krijgen hoort bij het leven. Kinderen moeten leren dat ze maar zelden nummer één zijn. Kunnen omgaan met het verdriet daarover maakt weerbaar. De moeder van het vriendje kan een belangrijke rol spelen om haar zoon met die teleurstelling te leren omgaan. Met het frame ‘onrecht’ helpt ze hem in ieder geval niet.

„Als je in een vriendschap te vaak niet op de positie staat die je zou willen, ga je andere vriendschappen aan. Dat is ook een kwaliteit.”

Orthopedagoog Amaranta de Haan is als bijzonder hoogleraar Versterking van de pedagogische basis verbonden aan het Nederlands Jeugdinstituut en de Rijksuniversiteit Groningen. Stijn Sieckelinck is opvoedfilosoof en lector jongerenwerk aan de Hogeschool van Amsterdam.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.


Walter – mister Roadburn – Hoeijmakers: ‘Opeens kwam het besef: ik mag er wél zijn’

Het begon allemaal met Killers, het tweede album van de Britse heavymetalband Iron Maiden. „Da’s niks voor jou”, zei de verkoper van een platenzaak in Venray tegen de vijftienjarige jongen die zijn karige krantenwijkloontje wilde stukslaan aan een elpee die hij totaal niet kende, maar waarvan de hoes een onweerstaanbare aantrekkingskracht had: een langharige zombie stond te zwaaien met een bijl waar het bloed vanaf droop. Niet kopen, waarschuwde de verkoper nogmaals: „Want da’s net zo hard als beton.”

Walter Hoeijmakers (59) weet nog precies wat hij toen dacht („dan is het zéker iets voor mij”) én deed („ik kocht de plaat zonder te luisteren”). „Toen ik hem thuis op de draaitafel legde, was ik meteen verkocht. Daar is de liefde begonnen.”

Destijds was hij „een iel, tenger, onzeker en zenuwachtig mannetje dat ook wel onderwerp was van pesterijen” maar tegelijkertijd „iedereen op stang wilde jagen”. Gillende gitaren van Motörhead en AC/DC ontdekte hij via Betonuur, de radioshow van dj Alfred Lagarde. Hardrock werd een harnas waarmee hij zich kon wapenen tegen de buitenwereld. Het zat als gegoten.

„Door mijn T-shirts van Motörhead en Iron Maiden leerde ik andere jongens op school kennen die ook van die muziek hielden. Bij een optreden van een Thin Lizzy-coverband in het lokale jeugdcentrum kwam de jongen die me het meest pestte op me af. Oh jee, dacht ik, nu gaan we het krijgen. Hij zei: ‘Ik wist helemaal niet dat jij hier ook van hield… Biertje?’ En fast forward naar vierenveertig jaar later: we zijn nog steeds heel goed bevriend.”

Vierenveertig jaar later is Hoeijmakers de artistiek directeur van het toonaangevende festival Roadburn, de vierdaagse hoogmis van alle mogelijke soorten heavy muziek. Maar hij is meer dan dat. Behalve creatief brein en boeker van oorverdovende sludge-, doom- en blackmetalbands is hij tegelijkertijd een zachtaardig boegbeeld voor de eigenzinnige, internationale gemeenschap van headbangers die jaarlijks naar Tilburg trekt om duisternis en decibellen te omarmen en – echt waar – troost te zoeken bij acts met namen als Full of Hell, Blood Incantation en Wiegedood.

Donderdag tot en met zondag voltrekt zich de 29ste editie van het festival. Bijna alle bands zullen dan vanaf het podium uitbundig „Thank you, Walter!” brullen en zodra bezoekers hem zien langslopen zullen ze hem naroepen of op de schouders slaan. Zo gaat dat namelijk altijd.

Alleen is er de laatste jaren iets veranderd. Door een zeldzame zenuwziekte is Hoeijmakers nagenoeg blind geworden.

„Natuurlijk ben ik vreselijk in paniek geweest”, zegt hij in een Utrechtse koffiezaak op een steenworp afstand van zijn woning. Zodra hij zit, vouwt hij zijn blindenstok op, legt die in de vensterbank en sipt van zijn citrus-basilicum-limonade. „Ik was letterlijk de weg kwijt.”

Foto Merlin Daleman

Het begon in januari 2021, met zijn rechteroog. „Doordat de zenuwen zijn aangetast, komt de informatie niet meer aan in mijn hersenen. Ik zag weliswaar nog maar de helft, maar kon nog gewoon functioneren. Niks aan de hand, dacht ik. De aandoening is zo zeldzaam dat het vaak maar in één oog voorkomt. Maar in oktober gebeurde hetzelfde in mijn linkeroog. Binnen drie dagen was mijn zicht bijna helemaal weg. Mijn arts, een zeer gerenommeerde, oudere man, noemde me een ‘grote pechvogel’. Ik was de derde patiënt uit zijn lange carrière bij wie beide ogen waren getroffen.”

Het weinige wat hij nog wél ziet, wisselt voortdurend. „Mijn centrale gezichtsveld is zo goed als verdwenen: dat is misschien nog twee procent. In de periferie van mijn ogen is het hooguit tien procent. Soms zie ik nog contouren van mensen. Maar alles hangt af van omgeving, licht en contrast. Elke stap die ik zet kan een compleet nieuwe situatie opleveren: als ik een bocht omga, kan ik opeens volledig in de mist staan en zie ik alleen nog maar schimmen. Dat is slopend.”

Het ergste is dat hij bijna niemand meer kan herkennen. „Ik zie geen ogen meer, terwijl ik altijd heel erg goed was in het lezen van mensen en non-verbale communicatie. Ik moet nu alles op gehoor doen. Er is een leven voor en een compleet nieuw leven na oktober 2021.”

Hoe dat nieuwe leven eruitziet? Na een zucht volgt een lange stilte.

„Ik ben vooral bezig geweest een nieuwe weg te vinden met mijn handicap. Het is een soort overlevingstalent: je probeert alles aan te grijpen. Bij Bartiméus, een stichting voor blinden en slechtzienden, hebben ze me weer zelfstandig leren leven. Dat traject heb ik in no time doorlopen. Daar kreeg ik weer zelfvertrouwen van.

„Ik kan niet meer online leven, dat vind ik een zegen. Ik heb de digitale wereld voor de echte verruild en vind die – ondanks alle gekte en chaos – heel interessant. Ik ben vol overgave in podcasts en luisterboeken gedoken, waardoor ik er een hele wereld voor me is opengegaan, groter dan die voorheen was.”

Foto Merlin Daleman

Dwalend in de mist stuitte hij telkens op die ene akelige vraag. „Kan ik Roadburn nog wel blijven doen?” De twijfel knaagde aan hem, maar hij bleef.

„Ik moest een nieuwe rol aannemen. Waar ik vroeger de gids was, de lijnen uitzette en bands boekte, ben ik nu volledig afhankelijk van het team om me heen. Zij moeten mij vertellen wat er op het podium gebeurt, hoe bands eruitzien, wat voor publiek er is, hoe de reacties zijn. Dat is een grote verandering en ik ben daar lang onzeker over geweest. Maar bij deze editie heb ik echt het idee dat ik weer terug ben, als artistiek directeur en als mens. Dat voelt echt als een overwinning.”

Wat voor buitenstaanders misschien oogt als een verzameling van obscure bands die trommelvliezen teisteren, ondergaan Roadburners als sonische safari en troostende therapie.

„Het is allemaal muziek geboren uit duisternis en pijn, met een helende kracht. Er zit altijd een bezwerend element in: het zuigt je naar binnen en neemt je mee op reis in jezelf. Het stelt je in staat om bij de kern te komen: bij je verdriet en vreugde, bij wie je bent als mens.”

Vroeger waren het buitensporig volume en headbanggehalte doorslaggevende factoren om bands te boeken, maar de laatste jaren is het festival opgeschoven. „Je hoort hier niet meer uitsluitend ultrazware gitaar-riffs maar een breed palet aan heaviness. Die donkere, hypnotiserende kant hebben we ook gevonden in elektronica, ambient, jazz, folk, noem maar op. Die nieuwsgierigheid past bij onze voortrekkersrol. We willen een urgente dwarsdoorsnede zijn van al spannende wat de heavy underground te bieden heeft.”

Die ontdekkingsdrang heeft van Roadburn een bedevaartsoord gemaakt voor duizenden trouwe pelgrims uit tientallen landen. En hoe ruig zij er soms ook uitzien, van binnen ze zijn allemaal even zacht. „Het is een community van mensen die door allerlei factoren het leven zwaar vinden en hier samen met gelijkgestemden volledig zichzelf kunnen zijn. Iedereen begrijpt je en jij begrijpt iedereen. Ik ben zelf ook iemand die het festival om die reden nodig heeft.”

Hij zucht en glimlacht tegelijk: „Al klinkt dat allemaal heel hippieachtig…”

Maar toch: met een beetje gevoel voor drama zou je kunnen zeggen dat Roadburn er nooit was geweest als Hoeijmakers niet zelf was getroffen door mentale problemen. „Ik heb twee keer een heel zware inzinking gehad en daar ben ik beschadigd uit gekomen. Ik liep vast in onzekerheid en angst over wat andere mensen van me dachten. Ik durfde niet te laten zien wie ik echt was en waar ik voor stond. Onder druk van de buitenwereld en mijn ouders, die me uiteraard een goede toekomst wensten, ben ik dingen gaan doen die niet bij me pasten.

Foto Merlin Daleman

„Na mijn hbo-studie sociaal-cultureel werk begon ik als jongerenwerker. Daar zag ik veel heftige dingen – drugshandel, zware criminaliteit – waardoor ik dacht: dit is het niet. Het ene moment zit er een groep jongens in je centrum, even later stormt de Bijzondere Bijstandseenheid binnen met de vraag: ‘Waren zij hier net? Want we zijn de buurt aan het uitkammen.’ Ik trok dat niet. Daar ben ik als mens niet tegen opgewassen.”

Ouderzorg dan maar. „Ook daar kon ik mijn draai niet vinden. Dat leidde tot tweespalt: wat moest ik met mijn leven? Ik kon mijn ei veel beter kwijt in een artistieke omgeving en was altijd bezig met muziek en het organiseren van concerten. Maar met die diploma’s op zak wilde toch ook een maatschappelijk relevant beroep. Ik wist het gewoon niet meer. Dat leidde tot een meltdown. Een jaar of zeven heb ik maar mondjesmaat gewerkt en héél veel therapie gehad.”

Na de nodige omzwervingen belandde Hoeijmakers als muziekjournalist bij hardrockmagazine WATT. Hij leek er op zijn plek, tot het blad er in 1997 plotseling mee ophield. Doodzonde, vonden hij en collega Jurgen van den Brand: er waren nog zoveel mooie verhalen te vertellen. Een vriend bouwde, nogal revolutionair voor die tijd, een website waarop ze bleven publiceren. Hoeijmakers wist wel een naam die hij gehoord meende te hebben in het nummer ‘Johnny’s Last Race’ van de Amerikaanse stonerrockband Drag Pack. „Zulke bands zongen altijd over snelle auto’s en illegale straatraces enzo. ‘Roadburn’ past dus perfect bij onze site. Pas veel later kwam ik erachter de werkelijke tekst luidt: ‘Rug burn’. Totaal verkeerd begrepen dus.”

De site groeide uit tot het epicentrum van de stonerrock en doommetal. „Steeds meer bands begonnen ons te benaderen. Zo werd Roadburn een soort hub waardoor de wereldwijde scene eindelijk van elkaar wist wat iedereen aan het doen was.” Bevriende boekers sloten zich aan. Vanaf 1999 begonnen de concerten, eerst nog als avonden door het hele land, maar vanaf 2005 in Tilburg als meerdaags festival. Met het aantal bezoekers groeide ook het besef bij Hoeijmakers dat hij zichzelf aan zijn eigen haren uit het moeras had weten te trekken, helemaal toen concertzaal 013 hem een uitvalsbasis aanbood en zo de kans gaf zich fulltime op het festival te storten.

Foto Merlin Daleman

„Eindelijk had ik een plek waar ik kon functioneren. Doordat ik zoveel gelijkgestemden tegenkwam, van bands tot bezoekers, kwam opeens het besef: ik mag er wél zijn. Ik heb ontzettend hard geprobeerd om in de echte wereld te functioneren en dat is niet gelukt, maar dat is niet erg. Ik kon een andere weg bewandelen en een veilig toevluchtsoord creëren voor mezelf en heel veel anderen. Roadburn is echt een support system geworden, een vrijplaats voor buitenbeentjes.”

Met trotse grijns: „Uiteindelijk ben ik toch nog steeds welzijnswerker.”


Column | Principes

Ik was veertien en zat in de Octopus op de kermis, met naast mij een vriendin. Het was januari, onze neuzen waren rood, onze door suikerspin plakkerige handen hadden we om de koude stang gevouwen. We zwiepten omhoog en omlaag, kantelden schuin, schoven naar elkaar toe naar de zijkant van het bakje, en weer terug naar het midden. De Octopus ging steeds harder, er loeide een toeter, piewwaaaaaaaa, door de microfoon klonk ‘l-l-laatste ronde.’ De G-krachten drukten ons nog dichter tegen elkaar. Ik kon de sproeten op haar neus tellen. Ze lachte, ik lachte, ik legde mijn hoofd op haar schouder.

En toen werd ik door de vaart, de vriendschap, de hormonen, plotseling overstroomd door een absolute zekerheid. Ik schreeuwde in haar oor: ‘Dit moment gaan we nooit vergeten. En we spreken af dat we precies blijven wie we nu zijn!’ ‘Oké,’ schreeuwde ze terug, omdat pubers nou eenmaal oké zeggen op alle idiote dingen.

De omstandigheden van dat moment heb ik tot in detail onthouden, omdat ik nog steeds vind dat ik daar, hoog boven de Grote Markt, iets waarachtigs ervoer. Waarschijnlijk begreep ik daar voor het eerst dat je zelf de betekenis van je levensverhaal moet forceren, en besloot daarom dat het mijn specifieke lotsbestemming zou zijn om me vast te klampen aan mijn ideeën voor een rechtvaardige wereld.

Ik heb dat principiële nog best een poosje volgehouden. Nepotisme, seksisme, oneigenlijke zelfverrijking, pragmatisme, ander slap gedoe: ik legde me er niet bij neer. Ik was volledig uit rechtvaardigheid (en af en toe een lekker kippenpootje) opgetrokken.

Dan maar constant ruzie en reuring. Lekker alle corrupte, hebberige, hypocriete zielen opjagen. Ik zou niet zwichten voor kruiperigheid en strategisch denken, en zo mezelf geld, grip en gemak verschaffen.

Maar ik werd moe. Ik kwam erachter dat ik het niet ging winnen van de wereld. En ik ervoer weerzin. Ik wilde niet langer van buiten naar binnen trappen, maar samen zijn met anderen. Langer nadenken. Mooiere dingen maken. Want iedereen die na een bepaalde leeftijd nog krijsend van verontwaardiging en oppervlakkige bewijsdrang door het leven gaat, riskeert een serieuze vorm van gekte, of een hunkering naar erkenning die zo onvervulbaar is, dat je alles om je heen meesleurt in je woeste golven.

En toch verbaast het me hoe weinig verzet er in deze tijd bestaat tegen de leegheid en hebzucht van onze samenleving. Waarom ik zo weinig mensen met invloed zie die het risico nemen uitgesloten te worden, omdat ze werkelijk prikken waar het pijn doet. Er is waarschijnlijk te veel angst voor de toekomst. Er is de continue en vernietigende vergelijking met anderen, via social media. Er is de nadruk op het verkrijgen en behouden van jeugd en eindeloze welvaart. Persoonlijke voorkeuren en liefhebberijen worden steeds minder weird, omdat ze vooral als sociaal kapitaal inzetbaar moeten zijn. Activisme is evengoed vaak matig vermomd sociaal kapitaal. En: mensen hebben nooit genoeg geld. Er kan altijd nog wat bij en het is, als je een podium hebt, makkelijk te verkrijgen. Maak gewoon reclame en deel jezelf in compartimenten op. De rechtvaardige, de kunstenaar en de graaier leven tegenwoordig in één lichaam.

Zo is ‘principes hebben’ volledig verdwenen uit ons raamwerk van goede eigenschappen. In plaats daarvan zijn we collectief aan het hustlen geslagen, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat.

Mijn puber-ik draait ondertussen rondjes in de Octopus, schreeuwend naar beneden, waar mijn grote zelf in de rij staat voor de grijpautomaat: hebberig, gretig, in trance.

Heel soms kijk ik naar boven, schuldig, en dan zwaai ik even. Ze zwaait niet vaak meer terug, niet meer.

Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.


Verlamd door het zoeken naar die ene, perfecte oplossing

Ik was twintig jaar niet op de Einsteinweg geweest. In het Leidse Bio Science Park stond het gebouw er nog, de kubus van donkerblauw glas, waar mijn eerste en enige baan in loondienst begon. Nu stapte ik er binnen met mijn zoon (15), die zich al voorzichtig oriënteert op een studiekeuze.

Ergens boven was destijds de gang met de redactie van universiteitsblad Mare, waar ik werkte. Naast de lift, die mij er misschien wel duizend-en-één keer heen heeft gehesen, lag het weekblad nog altijd in de bakken. Toevallig met een voorpaginaverhaal over de faculteit die hier tegenwoordig gevestigd is, archeologie.

Als scholier heb ik ook flink wat open dagen bezocht (biologie, psychologie, filosofie…), maar de uiteindelijke keuze (Nederlands) deed ik volgens de strategie die mijn vrouw en ik ook aanmoedigen: volg vooral je gevoel. Dat is wat we ouders om ons heen ook horen zeggen. Alle keuzegidsen en rankings ten spijt voltrekt zo’n beslissing zich grotendeels intuïtief en toevallig. Zo ging het ook met de middelbare scholen van onze kinderen: meteen op de voorlichtingsdag voelden zij zich er thuis.

Omdat de archeologie-presentatie werd gehouden waar vroeger de kantine was in dit gebouw, begonnen mijn herinneringen vanzelf aan een eigen archeologisch onderzoek, en daar zag ik ze weer aan tafel: Hans, Bart, Ron, Hester, Bruno, Thomas, Arjen, Frank… Ook op die redactie – achteraf gezien op allerlei manieren essentieel voor mijn schrijfcarrière – belandde ik stomtoevallig. Een rommelige tijd waarin ik mijn rommelige instincten volgde.

Vreemd, dacht ik, hoe juist beduidend kleinere of ronduit onbenullige keuzes – de kleur van de badkamertegels, het type laptop – nooit tot stand komen zonder eindeloos wikken en wegen.

Het weekend ervoor was grotendeels op gegaan aan het vinden van een bestemming voor de zomervakantie, gevolgd door het helaas onvermijdelijke reserveren van campingplekken en huisjes. Tripadvisor, Zoover, Reisblogs, Google Streetview-inspectie van de omgeving. Foto’s swipen, sterren tellen. Heb je eindelijk, moe gedubd, de knoop doorgehakt, dan doemt halverwege het boekingsformulier de volgende verschrikking op. Nee! De optie om alvast een specifiek plekje uit te zoeken. Help! Boven een plattegrond-pdf’je moet je dan de ochtendzon van plek E15 afwegen tegen de bosrust van A6 en de riante oppervlakte van B3, die dan wel weer aan een veldje grenst met drie pingpongtafels. Het wonderlijke is niet zozeer dat je al die dingen doet – geen enkel gezinslid zal het je vergeven als je dit verzuimt en daarom een rotplek krijgt toegewezen naast de wc’s – maar dat we ze bij sommige keuzes juist níét doen.

De populaire cultuur heeft de intuïtieve keuze heilig verklaard

Neem de liefde. De vonk moet overslaan, je moet voor elkaar vallen, in anderhalve seconde. Bij zo’n fundamentele levenskeuze zou elk rationeel of praktisch argument (‘ze woont zo lekker dicht bij mijn werk’) een fatale afknapper zijn. In de liefde vallen we terug op een oeroud geloof in schikgodinnen en cupidopijlen.

Ook voor je woonplek, je studie en je baan moet een straal intuïtie het keuzeproces bijlichten. Het zijn domeinen waar een kosten-batenanalyse niet volstaat. Je kiest ze ‘uit het hart’. Je vindt je ‘droombaan’ of wordt ‘verliefd’ op een huis. Zo gaat het tenminste op tv altijd: ‘We liepen binnen en wisten meteen: dit is het.’ Net als in de film, ik wil het. De populaire cultuur heeft de intuïtieve keuze heilig verklaard. Maar is het ook de beste?

Een 7,5 is prima

De psychologie maakt onderscheid tussen twee typen beslissers. Maximizers, die voor de allerbeste optie gaan, tegenover satisficers, die tevreden zijn met wat genoeg is. Satisfice, samengesteld uit ‘satisfy’ en ‘suffice’, klinkt hip genoeg om eergisteren bedacht te zijn door een zelfhulpgoeroe op sneakers, maar het stamt al uit een publicatie uit 1947 van de Amerikaanse econoom en psycholoog Herbert A. Simon.

De maximizer is degene die geen Netflix-film kan aanklikken zonder vergelijkende studie van trailers en de IMDb-ratings. De satisficer duikt argeloos in wat hem aardig lijkt, en vindt een ervaring die een 7,5 waard is prima.

Aanvankelijk vermoedde ik dat hier de sleutel lag voor mijn camping-studiekeuzeparadox. We zijn rationeel en maximaliseren bij onbelangrijke keuzes (camping, restaurant), terwijl we intuïtief satisficen bij de belangrijke (liefde, vriendschap).

De verklaring zou dan zijn dat het de wezenlijke levenskwesties simpelweg ontbreekt aan meetpunten. Er is geen Tripadvisor voor de liefde. Voor de grote toekomstscenario’s van je leven bestaan er geen Rotten Tomatoes-scores. Dus volg je hier je hart. Klinkt logisch, nietwaar?

Toch, terug op de Einsteinweg twijfelde ik. God dobbelt niet: had de geniale naamgever van deze weg zoiets niet verkondigd? Alles is onderworpen aan de wetten van oorzaak en gevolg. Het waren inderdaad talloze onwaarschijnlijke maar onmisbare schakeltjes geweest die mij op die redactie hadden gebracht (iemand die ik pianoles gaf kende iemand die iemand kende die… enzovoorts). Vervolgens was er een reeks toevalligheidjes nodig om mij achterpaginacolumns te laten schrijven, die na een onwaarschijnlijke ontmoeting een bundeltje werden, die via een onwaarschijnlijke vriendin bij een onwaarschijnlijke uitgeverij belandde – enzovoorts.

Het lot begeleidt of sleept

Als ik niet toen, dan had ik nu niet dat. Vele geliefden hebben zo’n verhaal. Als jij die dinsdag de tram niet had gemist en ik niet met Snufje naar de dierenarts moest… Het blijft verdraaid lastig om weerstand te bieden aan een ingebouwde neiging er een sturende kracht achter te veronderstellen. Achteraf heeft al dat willekeurige de glans van het onvermijdelijke.

Wie zo denkt, gelooft net als de maximizer in één Beste Optie. Eén Ware, één Levenstaak, één Bestemming. Alleen neemt hij de keuze hiervoor niet rationeel. Hij speurt niet op vergelijkingssites naar het ultieme pakket, maar verwacht dat dit zich openbaart via toeval en tekens, of, een nuchterder variant, dat zijn onderbewuste het selectieproces uitvoert achter een gesloten deur en ons daarna de slotsom toewerpt in de vorm van een intuïtieve flits.

De tegenstelling is dus niet simpelweg ratio versus intuïtie = maximizer versus satisficer. Je hebt immers ook maximizers die puur intuïtief te werk gaan, romantici die geloven in Het Ene en De Ware.

Ducunt volentem fata, nolentem trahunt. Die tekst van Seneca maakte zoveel indruk op mij, toen ik hem als vijftienjarige hoorde, dat ik hem heb onthouden: ‘Het lot begeleidt degene die wél willen, maar sléépt degene die niet willen.’ De regel had het aureool van zo’n onbetwistbare waarheid, in een elegante formulering. Vijf woorden, gespiegeld rond het lot. Je hebt Eén Bestemming en jouw lijden is net zo groot als jouw afwijking van het pad erheen, jouw geluk even groot als jouw bereidheid het te omarmen. Amor fati, heette dat bij Nietzsche. Seneca en Nietzsche waren intuïtieve maximizers.

Toch zitten er beslist ook nadelen aan die visie. O ja, intuïtieve beslissingen blijken vaak even goed of zelfs beter dan beslissingen die rationeel overwogen zijn. In zijn boek Blink: The Power of Thinking Without Thinking (2005) geeft de Canadese auteur en psycholoog Malcolm Gladwell talloze aanstekelijke voorbeelden daarvan. Brandweermannen die een simpel keukenbrandje maar niet geblust krijgen, vervolgens in de woonkamer staan te tobben over een oplossing, totdat eentje uitroept: ‘Wegwezen, nu!’ Drie tellen later slaan de vlammen door de inzakkende vloer. De brand kwam uit de kelder. Onbewust had die man daar signalen voor geregistreerd (geluid, temperatuur, geur). De ingeving voelde als een ingreep van hogerhand, maar was simpelweg de beredeneerde conclusie van een onbewuste denkproces.

Griezelig

Ander voorbeeld: bij het beoordelen van hoe geschikt iemand is als docent blijken filmpjes van maar twéé seconden een even adequate indruk te geven als een uitgebreide evaluatie na een heel semester.

Maar de intuïtie heeft nadelen die je niet kunt negeren. Racistische vooroordelen, etnisch profileren: ook dat zijn intuïtieve processen. Degenen die op extreem-rechts stemden volgden ook hun gut feeling. Onderbuik en intuïtie hebben een twijfelachtige overlapping.

Combineer je die met het maximizers-geloof in het Ene en het Ware dan kan het helemaal griezelig worden. Wie meent dat hij één bestemming, één taak heeft, kan ofwel passief achter gaan leunen, want alles ligt toch al vast. Of hij kan juist een overdreven eigendunk ontwikkelen. Niet zelden zijn het de narcisten die zich voorbestemd wanen tot iets groots. Meent Donald Trump niet sinds hij door zijn oor is geschoten is dat God een plan met hem heeft?

Of denk aan al die vrijgezellen die De Ware zijn misgelopen. Achterblijvers die hun Ene Roeping hebben gemist. Dort, wo du nicht bist, dort ist das Glück, dichtte Schlegel in de negentiende eeuw. Het werd het motto van de Romanticus, die in wezen ook een verstokte intuïtieve maximizer is.

Ik heb ook lang gedacht dat het leven elders was. Of juist dat het lot het beste met mij voor had. Twee kanten van dezelfde twijfelachtige medaille.

Misschien, dacht ik aan de Einsteinweg, is elk levenspad toch lukraak en relatief. Misschien is de onvermijdelijkheid die ik terugkijkend zie toch een vertekening. Een variant op de hindsight bias, de al te menselijke neiging om achteraf te geloven dat je het vooraf al wist.

Maar als dat zo is, moet ik mijn zoon dan nog wel blijven aanmoedigen vooral zijn gevoel te volgen? Jawel. Oók. Het probleem zit hem in het maximizers-geloof an sich.

Laten we de illusie los van één optimale keuze – één goddelijke kampeerplek die op ons wacht, één studierichting die als een maatpak om je schouders valt – dan ben je ook bevrijd van de nadelen van de maximizersstrategie: misloopangst, teleurstelling om een ‘suboptimale’ uitkomst, en het daarbij behorende zelfverwijt, want ben jij, stomkop, niet zélf degene die de campingplattegrond niet diepgravend genoeg hebt geanalyseerd, of niet genoeg geluisterd hebt naar wat je werd ingefluisterd door stemmetjes, innerlijke gidsen en spirituele totemdieren?

Er is geen Ware. Al willen datingapps het tegendeel bewijzen. Zelfs voor de cruciale levenszaken – huizen (Funda), partners (Tinder) en wijn (Vivino) – zijn er filters waar je de schuifjes zo secuur kunt instellen dat alleen jouw op het lijf geschreven optie door de mazen komt geglipt, als een godsgeschenk. De politiek versplintert omdat iedereen die Ene partij zoekt die exact zegt wat hij denkt. Ik kon er geen cijfers van vinden, maar ik heb de indruk dat alles ons steeds meer in de hoek duwt van de rationele maximizer: de overvloed aan rankings, de filters en data, de perfectere levens op andermans Instagram.

De theorie van maximizers en satisficers heeft zijn oorsprong al in de jaren veertig, maar is deze eeuw uitvoeriger bestudeerd door de Amerikaanse psycholoog Barry Schwartz. In The Paradox of Choice (2004) stelt hij dat meer keuzeopties juist tot slechtere keuzes leiden. Maximaliseerders kiezen misschien ‘beter’, maar zijn minder gelukkig met die keuze. Uit een onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat ze een startsalaris hebben dat 20 procent hoger ligt, terwijl ze toch minder gelukkig zijn dan de satisficers.

Slimmer kiezen

De remedie lijkt dan voor de hand te liggen: combineer de strategieën. We moeten niet méér kiezen maar slimmer kiezen. Tegenover de dominantie van de rationele maximizer, moeten we vooral ruimte geven aan de intuïtieve satisficer-strategie.

Toen ik met mijn zoon weer buiten over de Einsteinweg liep, vertelde hij dat archeologie hem geweldig leek. „Ik zou morgen al willen beginnen!” Hierdoor herinnerde ik mij een andere uitspraak van Einstein: ‘De mens kan wel doen wat hij wil, maar hij kan niet willen wat hij wil.’ Je kunt niet beslúíten iets of iemand aantrekkelijk te vinden. Voorkeuren, nieuwsgierigheid en passie ontstaan altíjd achter de gesloten deur van het bewustzijn.

Pas later zouden we het hebben over afwegingen als arbeidsmarktperspectief, voertaal, reistijden. Ach, hij heeft nog tijd genoeg. Maar dit lijkt me de juiste strategie: de intuïtieve satisficer kiest, daarna slijpt de rationele geest de keuze fijn tot een ‘educated guess’. Zo voorkom je de verlammende illusie dat er één perfecte optie is.

Niet ‘amor fati’ als levensmotto, maar iets anders, dat me buiten het blauwe kubusgebouw intuïtief inviel. Ik keek nog even op naar het raam waarachter ik mijn eerste stukken schreef. Achteraf lijkt het allemaal logisch, maar toen waren het gewoon keuzes, die aantrekkelijk voelden op het moment zelf. Welke afslagen je ook volgt, de route ontstaat pas als je ze neemt. C’est la vie.


De Subaru Forester is functionaliteit boven vorm – en dat maakt hem aantrekkelijk

Hij loopt 1 op 12. Hij is niet elektrisch. Maar een beetje hybride. En een suv. Een naar de maatstaven van 2025 problematisch langzame, ook dat nog. En de door zijn CO2-uitstoot van 183 gram per kilometer opgedreven bpm maakt hem onbetaalbaar. Van de Subaru Forester verkoopt de importeur voor 76 mille alleen de duurste versie. In België is hij 30 mille goedkoper. Een doodnormale middenklasser.

Dus hij is een no-go en toch niet. Ja, hij staat met de rug naar de energietransitie. Maar achter dat logge voorkomen is hij een harde, uit hoogmoed genegeerde les voor een door tech verblinde industrie. Subaru adresseert nog systematisch praktische basisvragen die de meeste fabrikanten laten liggen. Wat moet hij kunnen? Wat hem in Zwitserland populair maakt. Ruim en sterk zijn, een paard trekken en een stuk onverhard rijden naar de berghut. Wat doen we met de wielen? Niet overdrijven. Maximaal 19 inch en banden met hoge wangen voor beter veercomfort en minder velgschade dan de BMW-millennial riskeert met zijn oversized aluminiumpannekoeken. Hoe dienen we de klanten? Met gemak.

Afbeelding met meerdere focuspunten die samen een verhaal vormenZoom in voor alle details van de Subaru ForesterKlik op de punten voor uitleg over de details.

Subaru hield de Forester met 1 meter 83 prettig smal, zegen in steden en parkeergarages. Oudere Subaru-rijders zullen het enorme glasoppervlak waarderen. Ze kijken bij het inhalen nog ouderwets over hun schouder in de ooit gewettigde verwachting achteropkomend verkeer door een echt raam te zien naderen. De ruiten zijn van voor tot achter groot, zodat je niets ontgaat van wat je in 99 procent van zijn soortgenoten zonder 360-gradencamera’s en dodehoeksensoren over het hoofd ziet door beroerd design met miserabel uitzicht. Zijn vijfsterrenscore in de Euro NCAP is een overbodig privilege. De Forester is zo traag dat de kans op een ongeval minimaal is. Hij ziet er met die boksersneus trouwens uit alsof dat al heeft plaatsgevonden. Esthetica was bijzaak. Functionaliteit ging voor de vorm en de plompverloren zichtbaarheid van dat principe maakt hem juist aantrekkelijk. Eat that, designers.

Laat je bij optrekken niet weerhouden door de kreunende tweeliter-boxermotor aan de teugels van die comateuze automaat. Je haalt er de snelweg mee en daar is hij stil. Op onverharde ondergrond vast minder, maar daar heeft hij echte terreinkwaliteiten met permanente vierwielaandrijving. Hij is op intensief en grof gebruik gebouwd, terwijl hij heerlijk zit en van alle elektrisch verstelbare gemakken is voorzien. En dan die ruimte, meesterlijk.

Vermogen steeg niet, maar daalde

Bijna alle veranderingen ten opzichte van de vorige Forester zijn objectieve, door Subaru met harde cijfers gestaafde verbeteringen, waarover de altijd amusante persberichten van het merk uitputtend informeren: 39 procent minder ruis, 10 procent stijver chassis. De kofferruimte, hoera, is nu voorzien van haken en bevestigingspunten. De prestaties bleven bijzaak. Dit moet een van de weinige auto’s zijn waarvan het vermogen bij de modelwisseling niet steeg maar daalde – van 150 naar 136 pk, enigszins gecompenseerd door 14 elektrische pk’s. Hoe zelden rijd ik nog auto’s met een acceleratie van 0 tot 100 in ruim twaalf seconden? Belangrijker vindt Subaru dat het trekgewicht van 1.870 kilo ongemoeid bleef. Onderweg wíl je ook helemaal niet hard. Je kijkt om je heen en ondergaat na al die claustrofobisch dichtgemetselde crossovers van de lemmingenconcerns de zegeningen van het licht. Wat een heerlijk transparante auto. Je voelt je de koetsier op de bok in een negentiende-eeuwse roman met happy end, een vertelling van Dickens waarin het ongerepte platteland de stadsmens lokt met jacht- en drinkgelagen. Dat geluk krijg je er gratis bij.

Het lijkt op design,
maar daar doet Subaru niet aan, dus het zal wel een functie hebben.
Moderner kan het bij
dit merk niet worden; lichtbalk voor
de dagrijverlichting.
Kijk nou, haakjes om dingen aan op te hangen, superhandig weer.
Het multimediascherm lijkt inbouw achteraf, maar het is veel beter dan het oogt.

Foto’s Merlijn Doomernik

Op één wedstrijdonderdeel is de Forester zeer bij de tijd: Veiligheidssystemen in het Kijk Naar De Weg-genre. En maar knipperen. Ze zijn gelukkig eenvoudig uit te schakelen via het gewiekst ontworpen touchscreen. Dat ziet eruit alsof iemand in 2000 2025 heeft willen nadoen, maar het multimediasysteem is geniaal in zijn eenvoud. De airco bedien je weliswaar via het scherm, maar met een icoon waarop Aan/Uit staat en bij Aan een groen lampje brandt, net als vroeger. Je weet niet half hoe gelukkig zoiets maakt.

De fiscale handicap van deze koene ridder is ondraaglijk. Zijn bpm-probleem moet worden opgelost. Subaru-rijders verdienen als cultureel erfgoed een eenmalige aankoopkorting die gezien hun beperkte aantallen de staatskas niet zal ruïneren. Doe het maar, overheid. Het duurzaamheidscertificaat zijn de bestuurders zelf. Die rijden hun laatste Forester tot hun dood over een jaar of dertig. Begraaf ze desnoods in hun auto’s, nazaten. Is zelfs het hergebruik geborgd.


De laatste stoepborden

Het ambachtelijke stoepbord is een vorm van direct marketing die bijna uit het straatbeeld is verdwenen. Maar de laatste exemplaren, die vaak letterlijk op hun laatste geveerde pootjes staan, houden nog verrassend lang stand. De stoepborden zijn waarschijnlijk het uitvloeisel van de oermarketing uit de Middeleeuwen, toen het gros van de bevolking nog analfabeet was. Toen werkte de middenstand al met afbeeldingen van varkens, een brood en een vis aan de gevel. Een big met een slabbetje om is anno 2025 natuurlijk nog steeds een eenduidige boodschap. Slager Edwin Wiebrands in Bellingwolde heeft nog een opvallend gaaf exemplaar langs de weg, maar dat stond er ook al toen zijn ouders de zaak nog hadden, en dat is al meer dan 25 jaar geleden. Hetzelfde geldt voor de vrolijke kok van Cafetaria de Venne in Winschoten. Die zat ooit bij de inboedel toen de huidige eigenaar Johan Sneijders de zaak overnam. Ruwe schatting: 40 jaar oud. De meeste borden staan pal voor de winkel waarbij ze horen, maar in de Van Eeghenstraat in Amsterdam wijst al jaren een bloemenmeisje de weg naar de kraam van Barry de Bie, vijftig meter verderop in de straat. De Bie: „Zij heeft zelfs nog een keer geholpen bij een fietsongeluk. Knalden er twee op elkaar, eentje kwam precies tegen het bord aan, maar ze veerde rustig mee en ving de fietser dus gewoon op. Die mensen kwamen mij nog bedanken, haha.”

Foto’s Jan Dirk van der Burg