Eigenlijk zijn alle gerechten bij Café Klein goed bedacht

Café Klein is niet zo klein, zeker niet als je de private dining Studio Klein meerekent. Toch weten ze, ook als het niet druk is, een fijn geborgen sfeertje te creëren – gewoon, door achter in de zaak het licht uit te doen, niemand die er last van heeft. De inrichting is verder modernebistro-minimalistisch: tafeltjes netjes ingedekt met wit linnen en papier erover, een lange rij lege wijnflessen op de witte lambrisering over de gehele lengte van de tent. Het menu is een trits deelbare gerechtjes, onderverdeeld in snacks, koude en warme gerechten. Het zijn er nét iets te veel om met z’n tweeën een heel rondje te maken. Jammer, want eigenlijk klinkt alles op papier heel aantrekkelijk. Ook voor de prijs hoef je het niet te laten: voorgerechten tussen de 12 en 14 euro per bord, het duurste hoofdgerecht is een tomahawk van 34 euro – maar dat is dan ook een jakker van een varkenskotelet. Kortom: Klein is zo’n tent waar je eigenlijk altijd goed terechtkunt, of je nu uitgebreid wil tafelen of gewoon een beetje borrelen-plus.

De avond komt ietwat sputterend op gang met een tweetal rammelende snacks: een lekkende gougère (hartige soes) gevuld met een veel te dunne, gladgedraaide caponata die eruit spuit bij het happen, en een flauwe krabsalade, op een nog flauwere langoustinemayonaise, op een veel te groot stuk briochetoast. Met de oeufs mayonaise daarentegen is absoluut niets mis. De dooiers zijn diepgeel en smeuïg, de dragonmayonaise is prachtig glanzend egaal olijfgroen, lopend en lekker zuur. Een troostrijke klassieker, maar ook eigen.

Dan neemt Klein een vlucht. De dorade is het mooist gecomponeerde gerecht van de avond: forse plakken kraakverse rauwe vis gecombineerd met een mildzure karnemelkcrème en een meer fruitige en lactische ‘umeboshi’ van rabarber, die heel goed zijn crunch behoudt, en aardbei die meer mushy wordt, maar ook ongelooflijk aromatisch is, en dus prachtig kleurt bij het parfum van het engelwortelschuim. Mooie bruggetjes.

Ook de tostada met wortel is geweldig verrassend: een knapperig gefrituurde tortilla met een berg blokjes van dry-aged, gebarbecuede wortel, met een hollandaise van wortelsap en geitenboter. De kauwsnoepige, ingedroogde wortelstructuur, met de zwoele rookzweem én dat animale van de geitenboter geeft een enorm vlezige bevrediging. Het roept de herinnering op aan de tweeënhalf uur in geitenboter gegaarde wortel die ik tien jaar geleden bij De Nieuwe Winkel, vlakbij, at. Wellicht is het een inspiratie geweest. In dit geval is de wortel knap afgemaakt met een zure chimichurri en sprankelende kruiden, waaronder zuring en pittige Oost-Indische kers. Echt heel plezierig.

Tintelend van de szechuan

De prei in doenjangsaus [zie inzet] met chili-olie, is knapperig squishy, lekker pittig en de macadamia met zacht, zilt zeewier geeft cachet. Kokkels in sherry-achtige shaoxing-kookwijn met sappig varkensgehakt, licht tintelend van de szechuan, en Thaise basilicum zijn gewoon heel lekker.

De pasta van de ravioli is wat dik en daardoor taai aan de randen, de vulling van geitenkaas nogal fors en daardoor drogend in de mond, die had best wat afgeslapt mogen zijn. De saus van morilles daarentegen is diep en rijk, bijna cappuccino-achtig, maar wel te dun, waardoor die niet aan de pasta blijft plakken. Zelfde tikkie taaie euvel hebben we met het deeg van de gyoza’s (eigenlijk grote tortelloni), in een wel weer mooie boterige bisque. Ze zijn gevuld met een varken-garnalenfarce, een dimsummige combinatie, die nogal frivool wordt van een overdaad aan limoenblad: alsof de gyoza zich voor carnaval heeft verkleed als Thais viskoekje. Een zwaar gerecht in zowel vorm als smaak. Fijn dat we delen.

Dat gevoel hebben we ook bij twee nogal plompe koolrollen gevuld met zwarte linzen. Gerookteknolselderijcrème met fivespicejus eronder doen erg hun best, maar krijgen het feest niet op gang.

Bij zo’n verzameling gerechten om te delen wordt natuurlijk geen vast arrangement geschonken, maar bij bijna elk gerecht wordt een passende open wijn aangeraden. Dat advies is de ene keer raker dan de andere. De cider bij de kokkels is een schot in de roos, fruitigheid voor bij zoet-zilte schelpjes, zoetigheid om de pit te dempen en een zweempje stal voor bij het varkensgehakt. Zelfde geldt voor de lichte, aardse pinot noir bij die morillesaus. Nergens is de wijn echt mis, hoogstens minder memorabel.

Er past nu helaas nog maar één hoofdgerecht bij, dus dat moet dan toch die tomahawk zijn, die lonkt al de hele avond. Zo’n mooi stuk varken zouden we vaker moeten eten: goedkoper en vooral duurzamer dan biefstuk van de koe, én, mits ordentelijk gesourced en goed klaargemaakt, zéker niet minder smaakvol. Het betreft een ribkotelet van het livar (Limburgs kloostervarken), mooi gegrild, mals en sappig. (Van mij persoonlijk had het nog een fractie meer rosé mogen zijn, maar ik kan met goed voorstellen dat veel gasten beginnen te steigeren als je roze varken serveert. Gelukkig is het vlees aan het bot altijd nét iets rauwer, dus daar is nog wat te kluiven voor de liefhebber.)

Het ene dessert – sesamijs, met sesamcrumble en sojacaramel – is zonder omwegen zoet en bevredigend. Het ander juist fris en creatief: niet te zoete dille-sorbet, met komkommers ingelegd in vlierbloesemsiroop, met gin-tonic-schuim.

Eigenlijk zijn bijna alle gerechten heel leuk bedacht. De meeste zijn ook goed uitgevoerd, sommige kunnen nog iets scherper. Wat duidelijk is, is dat hier iemand met heel veel plezier creatief staat te koken (en met liefde voor Chinese smaaktwists). En dat voor een hele aangename prijs, een fles wijn hoeft ook niet meer dan 40 euro te kosten. We kunnen nu met zekerheid bevestigen: Klein is een plezierige tent waar je voor elke gelegenheid binnen kunt vallen.


Leer het water lezen, je weet niet wat je ziet

Als een zot in een zwemshort loop ik het strandje op. Aan de overzijde de skyline van Rotterdam, op mijn hoofd een duikbril op sterkte, -7, de jampotglazen extra dik. In tijden van ChatGPT is het de taak van de schrijver om daar te gaan waar nog geen data zijn. Afdalen naar de diepten van de ziel, bijvoorbeeld, of een duik nemen in de raadselen van de Nieuwe Maas.

Het water is nog winterkoud, bijt in mijn enkels. Graag had ik deze plons aan AI uitbesteed, maar dat moderne orakel is helaas nog te dom. Kort geleden vond ik hier aan de vloedlijn bijvoorbeeld de rottende kop van een beest, de kraaien dansten eromheen. ‘Een bruinvis,’ hallucineerde mijn identificatie-app, ‘100 % zeker’. Maar de hoektanden van het dier prikten in je vingertoppen, de knobbelkiezen voelden hobbelig precies zoals bij omnivoren: het bleek de schedel van een zwijn. O die stekeblinde zelfverzekerdheid van het computerbrein. Je trapt er zo in, maar moet dus zelf uit je doppen blijven kijken.

En daarom spring ik nu het water in, met één, doodsimpele vraag: hoe ziet de rivier er onder de waterspiegel uit?

Die vraag werd me ingefluisterd door het boek How To Read Water van de Britse natuurgids Tristan Gooley. Dat boek veranderde mijn dagelijks leven een beetje. In dat leven fiets ik bijna dagelijks naar mijn werkplek in de bocht van de rivier, een halfuur heen, een halfuur terug. Onderweg doe ik aan visueel strandjutten. Ik speur tussen de basaltblokken naar met slib besmeurde lachgasflessen en gestolen kentekenplaten; naar wilgentakken met knaagsporen van bevers; naar palingen gehakseld door scheepsschroeven. Ik dacht de rivier wel te kennen: de ritmes van het getij, de ziltig rottende algen, de kraaien en meeuwen die op krabbetjes jagen in de poeltjes.

Maar de dingen die je altijd ziet, zie je niet meer, bleek toen ik How To Read Water las. Gooley vertelt hoe je sporen kunt lezen in het water, zoals de Vikings of de Polynesiërs dat deden. Gooley beklom zelf als tiener de Kilimanjaro en stak later solo de Atlantische Oceaan over – zowel per vliegtuig als per zeilboot. Zulke extreme padvinders zijn vaak strontvervelend, meer bezig met records dan met rondkijken. Maar Gooley is een gulle, nieuwsgierige nerd. Hij vertelt hoe de Polynesiërs naar de ‘rimpelkaarten’ op zee tuurden en op basis van de golfpatronen konden afleiden of er kilometers verderop een eiland lag. Maar je hoeft gelukkig niet naar de Stille Oceaan: water gedraagt zich overal hetzelfde dus je kunt net zo goed turen naar de rimpelingen van een eend in een sloot. Of de golven van je lokale rivier.

In een spiegel gekeken

Tot ik dit boek las, had ik mijn ogen stuk gekeken op die simpele vraag: welke kleur heeft de rivier? Groenbruin natuurlijk, leek me, als bemost boomschors. Of nu ja, soms ook modderig als de Amazone. Oké, vaak tegen de avond ook donkerblauw, neigend naar mijn indigo-vulpeninkt. Bij tijd en wijle dooraderd met zilverstrooisel, in zeer uitzonderlijke gevallen azuurblauw, als een lagune, of oranje van de sissende zon.

Enzovoorts. Al die antwoorden waren wellicht prachtig en waarachtig – allemaal evengoed fout.

Gooley liet me deze simpele kijkoefening doen: ga aan de kade van een brede rivier staan, kijk eerst recht naar beneden naar het water en laat je blik dan langzaam naar de overkant glijden, lettend op de kleur van de rivier. Je zult merken dat de tint verandert, al naargelang de hoek van je blik. Net zoals wanneer je schuin naar een telefoonschermpje kijkt, legt hij uit: dan wordt het scherm een spiegel. Dat effect merk je ook bij water, niet voor niets heet het een ‘waterspiegel’.

Schokkend: als je naar water kijkt, zie je zelden het water zelf, meestal de lucht erboven. Daarom lijkt de rivier blauw onder een blauwe hemel en grijs als het bewolkt is. Als de wind over het water strijkt, naar jou toe, dan lijkt het water donkerder (ongeveer zoals fluweel van licht naar donker verandert als je erover strijkt).

Dan is er nog het zwembad-effect: een zwembad lijkt hemelsblauw, maar de tegels zijn wit en water heeft geen kleur. Hoe kan dat? Omdat water kleuren wegfiltert. Blauw blijft het langst over. Ook de rivier kan zo’n zwembad zijn, bij helder licht en water. Heel soms, als je langs de oever loopt en loodrecht door de spiegel heen naar het gele zand op de bodem kijkt – ja dan kan ook die Hollands rivier azuurblauw lijken. Maar laat vervolgens een flesje water aan een touwtje zakken en hijs het weer op en, kijk nou, het rivierwater is zo kleurloos als kraanwater.

Ik had de rivier al duizenden keren helemaal niet gezien: al die tijd had ik in een spiegel gekeken.

Het boek leerde me kijken als een detective en maakte van de fietstocht een spannende serie. Ik wist wel dat de Nieuwe Maas een getijdenrivier is: het verschil tussen hoog en laag water is zo groot als de lengte van een mens. Maar dankzij Gooley leerde ik dat er behalve de maan en de zon nog honderden andere factoren zijn die bepalen welk lapje strand er vandaag droogvalt (sommigen variabelen doen zich eens in de achttien jaar voor, noteer: in 2033 is er weer een supergetij!).

Enfin. Op zulke dingen ging ik letten, onderweg. Hoe je ‘kattenpootjes’ kunt zien: donkere vlekken op het water waar een windvlaag was; hoe een getijdenrivier soms twee kanten tegelijk op kan stromen: op de ene plek stroomt het water nog richting de bergen, een paar kilometer verderop alweer richting zee; hoe je aan de oranje en grijze korstmossen op de kade groeien kunt aflezen hoe hoog het water staat; dat aalscholvers jagen bij laagwater; hoe helikopters als ze boven steden vliegen vaak de rivier volgen, ze tekenen in de hemel meanders uit – enzovoorts.

Heb je er wat aan? Niets, dacht ik eerst, het water lezen is gewoon geinig, net zoals je een dennenappel als barometer kunt gebruiken. Schubben wijd open? Mooi weer. Schubben dicht? Regen op komst. (Thuis grapt men: dennenappel nat? Het regent! Dennenappel weg? Een tornado).

Maar je hebt er wel iets aan, weet ik nu. Ten eerste wordt je leven minder saai als je weet waar je op moet letten. Dan krijgen je ogen weerhaakjes en vangen ze steeds meer. Een aalscholver met een paling in de bek die zich als een wurgslang rond de nek van de vogel kronkelt. Scholeksters die foerageren daar waar een keerstroom achter een strekdam zand aanvoert en korfmossels floreren. Een zwerm van tientallen halsbandparkieten die laag boven de oranje rivier scheert als een groene wolk (ik wacht nog op het moment dat een slechtvalk op de wolk duikt: naar me is verteld spat de zwerm dan als een vuurpijl alle kanten op).

Verplicht schoolvak

Dronken van het kijken kom ik aan op mijn werk, alsof ik kilometers door aquaria heb gefietst. Wat is de wereld fucking mooi, schrijf ik dan op. Ik kan Silicon Valley wel de schuld geven van mijn schermpjesverslaving, maar misschien had ik al die tijd dat andere scherm, mijn natuurlijke blikveld, onnodig saai gemaakt.

En verder: je zintuiglijke zelfvertrouwen neemt toe zodra je de logica kent achter de zinsbegoochelingen.

Dronken van het kijken kom ik aan op mijn werk, alsof ik door aquaria heb gefietst

Volgens de heilige Thomas van Aquino (1224-1274) voeren er twee wegen naar God: het lezen van de Bijbel en het lezen van het boek der natuur. Dat laatste boek lees ik onderweg. En ik ga vanzelf geloven in de goden die je op je huid kunt voelen. De zon schijnt, in het water zie ik het glitterpad, dat bestaat uit duizenden golfjes die allemaal als dansende spiegeltjes fungeren. Halverwege is de glitterbaan smaller, wat logisch is – weet ik inmiddels dankzij Gooley – omdat er net een schip voorbij is gevaren. Een schip strijkt het water plat: minder spiegeltjes.

Alles is met alles verbonden: daar is niets zweverigs aan. En als je zelfs de logica kunt zien in ogenschijnlijk doelloos geklots, geeft dat grip, in een wereld die verder steeds chaotischer lijkt.

Alleen al daarom zou deze omgevingsgeletterdheid, deze vaardigheid van waterlezen, een verplicht schoolvak moeten zijn.

Alles klopt als je goed kijkt. Na een weekend met zon dobberen er meer lachgasflessen. Na Diwali, het lichtjesfeest, spoelen er oranje aardewerken kaarsenkommetjes aan. Na Pasen breekt het basalt haast open van de heermoes en varens en grassen. Na volle maan is er meer drijfhout, omdat de vloed dan hoger komt.

Tussen dat drijfhout zie ik de laatste tijd veel twijgen en stammetjes van wilgen, afgeknaagd door bevers in het natuurgebiedje even verderop. Beverbrieven, noem ik die takken. Soms raap ik er een paar op, probeer de hiërogliefen te lezen die ze in de wilgenbast hebben geknaagd.

Ze schrijven dat het weer beter met ze gaat. Bijna twee eeuwen geleden werd de laatste inheemse bever doodgeslagen omdat hij een dijk zou hebben ondermijnd. Nu leven er weer zesduizend. Ook in Rotterdam wonen er een paar. En zie je dus twijgjes en takken voorbijdobberen.

Klompen cadeau

Vroeger dacht ik: wat rot voor een wilg om te worden opgegeten door een bever. Maar hoe meer ik de rivier lees, hoe meer verbanden ik zie. Want die twijgjes en takken blijven steken langs de oever. Ze schieten wortel. Er groeien nieuwe verse wilgen. Warempel een win-win, de bever eet de wilg, de wilg vermenigvuldigt zichzelf terwijl-ie opgegeten wordt. Zoiets heet symbiose.

Nog niet zo lang geleden deed de mens aan deze wisselwerking. Zorgde goed voor de wilgen en kreeg klompen en manden van wilgenhout als cadeau. Dat was in de tijd toen we het water nog lazen en tegen bomen praatten zoals nu tegen ChatGPT. Het een is niet idioter dan het andere.

Ik jaag als aalscholver, kronkel als paling, peddel als bever, schiet als een snoekbaars

Het is geen idioot idee om die oude vaardigheden te kussen, om eens op blote voeten een rivierstrandje op te lopen. Aan de vorm van de zandribbels onder je blote voeten kun je afleiden welke kant het water op heeft gestroomd, leerde ik van Gooley, net zoals de Toeareg in de Sahara aan de vorm van de duinen aflazen hoe de wind waaide. Je hoeft niet bij de Toeareg of de Maori of de Polynesiërs te behoren om een verbintenis met je omgeving te ervaren: we zijn allemaal ergens inheems, hooguit zijn sommigen dat vergeten.

Er schuilt een revolutionaire kracht in oplettendheid, in water lezen. Elk strandje is een barst in de kade. Je leest er dat de rivier niet plat is, niet een platte snelweg, maar een wezen met diepte.

Dwars door de stad kronkelt een zanderige kloof van een halve kilometer breed en soms wel vijftien meter diep. Tot op heden las ik alleen het omslag: de waterspiegel. Vandaag duik ik met laserogen naar die diepte, ik jaag als aalscholver, kronkel als paling, peddel als bever, schiet als een snoekbaars. Scheepsmotoren bonken in het hoofd, ik zie niets, alleen zand en groen-geel licht en rare schaduwen – ik zie ik zie wat geen computer ziet.


Moet onze 5-jarige door met dansles?

Ouders: „Onze dochter (5) danst sinds anderhalf jaar. We zagen dat ze het hartstikke leuk vond, ook de dansshow in het theater aan het einde van het eerste seizoen. Maar sinds een week of tien klaagt ze dat ermee wil stoppen. Ze vindt het stom zegt ze, heeft geen zin om te gaan. We vinden het moeilijk te peilen of ze het echt niet leuk vindt, of dat ze bang is het niet goed te doen. Ze vindt de dansjes moeilijker, en de druk van de volgende theatershow neemt toe. Maar volgens de dansjuf gaat het prima tijdens de les. Onze dochter wil graag in één keer iets goed kunnen. Volgens school is ze perfectionistisch. Thuis danst ze graag, vooral dansjes van anderen op de tv na dansen vindt ze leuk. Wat is verstandig om te doen? Als ze het niet leuk vindt, kan ze wat anders zoeken. Dan is nog de vraag of ze het jaar moet afmaken of niet. Maar we vinden het zonde als ze de lessen zou staken omdat ze geen fouten durft te maken.”

Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.) Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]

Speels oefenen

Marga Akkerman: „Laten we geen etiketten plakken op zo’n jong kind. Perfectionisme is een vaag begrip, en heeft niks te maken met niet willen oefenen. Maar oefenen voor een theatershow haalt het speelse weg. Het betekent dezelfde dansjes herhalen. Misschien vindt jullie dochter dat saai, wil ze iets nieuws leren, en durft ze dat niet te zeggen. Op deze leeftijd willen kinderen vooral lief gevonden worden. Of ze vindt het inderdaad te moeilijk, en wil vrij dansen en niet hoeven presteren.

„Jullie kunnen het haar vragen. Wat haar antwoord ook is, de huidige danslessen lijken niet meer te passen. Omdat het in deze ontwikkelingsfase gaat om plezier, en niet om ‘doorzetten’ is het seizoen afmaken niet per se nodig.

„Belangrijk is om een omgeving te creëren waarin jullie dochter geen druk ervaart, maar wel uitdaging. Laat het idee van perfectionisme los. Jullie zien nu overal aanwijzingen voor het bestaan ervan maar op een heleboel andere momenten zullen die niet aan de orde zijn. Ieder kind verzamelt informatie op haar eigen manier en komt tot eigen beslissingen. Wees daar vooral nieuwsgierig naar, en waardeer haar daarom.”

Lekker dansen

Carolien Hermans: „Ik zou niet kiezen voor doorgaan met de lessen als het plezier ontbreekt. Op deze leeftijd is het belangrijk om het plezier centraal te stellen. Dat is de intrinsieke motivatie voor een bezigheid op de lange termijn. Druk of verplichting kan dat in de weg staan.

„Kijk eens naar danslessen in de omgeving die mogelijk beter aansluiten. Laat jullie dochter wat proeflesjes doen. In de lessen die ze nu doet staat een strakke choreografie centraal, maar er zijn ook dansdocenten die hun lessen creatiever inrichten, en meer met vrije expressie doen.

„Een theatershow voor kleuters werkt alleen als die goed wordt begeleid, in een veilige sfeer. Een vaste choreografie is vaak te veel gevraagd. Op deze leeftijd is een informele sessie met ouders vaak veel leuker, daar kun je een feestje van maken.

„De vraag is of dansles nodig is. We denken dat als kinderen iets leuk vinden, het goed is ze op les te doen. Maar dat hoeft eigenlijk niet. Als uw dochter thuis danst, draagt dat ook bij aan wat we ‘de dansante ontwikkeling’ noemen. U kunt dat thuis stimuleren door samen te dansen, bijvoorbeeld door na het eten een muziekje op te zetten. Dat is voor een kind een veilige, fijne situatie om lekker te dansen.”

Marga Akkerman is niet-praktizerend klinisch jeugd- en kinderpsycholoog. Carolien Hermans is als choreograaf en orthopedagoog verbonden aan o.m het Conservatorium van Amsterdam. Zij schreef Naar een pedagogiek van de beweeglijkheid.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.


Seksisme? Nee joh! Haha! Het moet wel gezellig blijven

M’n hele leven verzamel ik al seksistische opmerkingen. Of nou ja, niet dat het mijn doel is, of een hobby ofzo, maar ik heb het inmiddels zo vaak meegemaakt, dat ik er tegenwoordig bijna lol in heb gekregen. Opmerkingen als: ‘Als je nog kinderen wil, zou ik niet op deze functie solliciteren’. ‘Jij hebt humor, weet je wel hoe zeldzaam een vrouw met humor is?’ of ‘jij bent stoer, echt one of the boys’.

Of die ene lezer! Die dacht dat Japke een mannennaam is, en teleurgesteld was toen ik een vrouw bleek te zijn, omdat ik „zulke leuke stukjes schreef”. De man die verbaasd was dat ik economie had gestudeerd, omdat dat ‘best een moeilijke studie is’. De leidinggevende die ons, drie vrouwen in een team, kwam vertellen dat er een extra coördinator, een man, boven ons zou worden aangesteld, omdat hij „een evenwichtig iemand” erbij wilde, ‘een anker’. Elke keer is het wel weer wat nieuws.

Laatst had ik ook weer een mooie! Toen kwam er, nadat ik een taallezing over jargon had gegeven – de hele zaal lag plat van het lachen – een man naar me toe om te zeggen dat hij mijn lezing heel stom had gevonden.

Je kent het type wel, zo iemand die het nodig vindt om nog even te laten vallen dat hij ooit in een bestuur heeft gezeten. Vervolgens boog hij zich naar me over, zodat de omstanders het niet konden horen, en fluisterde hij in mijn oor: ‘ik vond het een beetje dameshumor’.

Dameshumor! Whaaaaa! Die kende ik nog niet. Wat zou dat zijn? Humor van zijn vrouw? Grapjes van zijn moeder, van zijn dochter? Van Brigitte Kaandorp? Of een grap waarin iemand zijn vleesstaaf in een muizenval legt, en die door vrouwen wordt opgegeten?

En wat is ‘herenhumor’ dan? Iets waar Gijp om moet lachen misschien. Een kaars die in een vrouw gaat, en nu eindelijk eens wordt aangestoken? In ieder geval iets over bootvluchtelingen, of over seks, toch? Dat je vannacht weer zo’n man had die de weg kwijt was en dacht goed bezig te zijn door je navel te stimuleren. Of is dat juist weer dameshumor? Maar dat zei ik uiteraard allemaal niet.

Eerlijk: je zou zo’n man een paar pompen op z’n kanis willen verkopen. Of zeggen dat als er iemand op z’n piemel heeft getrapt hij misschien eens naar de uroloog zou moeten gaan, in plaats van tegen jou aan te zeiken. Maar dat doen wij vrouwen niet, haha echt niet! Het laatste wat je wil, is dat je een zure trut gevonden wordt die niet tegen kritiek, of nog erger: die niet tegen ‘een geintje’ kan.

En toch denk ik de laatste tijd steeds vaker: misschien moeten wij vrouwen tóch eens iets gaan terugzeggen op al dat alledaagse seksisme. Of misschien moet ik zelf die taak op me nemen, namens alle vrouwen ter wereld, ha! Wacht, dan trek ik ondertussen even m’n Superman-pak aan.

M’n mannenvrienden zeggen altijd: lekker negeren. „Dit soort mannen is gewoon zélf onzeker, en sterft vanzelf uit. Het is maar één eikel, daar sta je boven.” Maar is dat zo?

Want we hébben het al zolang genegeerd. En het stopt niet. Sterker nog, met de komst van Donald, Elon, Andrew en al die mannen die vrouwen ‘sperma-emmers’ vinden, lijken er steeds meer eikels bij te komen.

Negeren helpt sowieso zelden. Zo hebben we jarenlang Snollebollekes genegeerd, en kijk nu eens. Of de ‘live, love, laugh’-bordjes, Gerard Joling en AI, en dat woekert nu ook overal. En dus vraag ik het jullie maar, lieve lezers: wat te doen? Moet ík iets gaan doen?

Misschien moeten we op Vrouwendag bushokjes in elkaar gaan rossen. Misschien moeten we dingen gaan zeggen als: „Ik accepteer dit niet, dit is denigrerend”. Misschien moeten we de penisvergroting in het basispakket van de ziekenfondsen opnemen.

Misschien moeten we het aan de seksisten uitleggen. Dat het voor sommige mannen misschien heel bedreigend is, maar dat vrouwen tegenwoordig ook volle zalen aan het lachen kunnen krijgen, dingen doen, belangrijke banen hebben, en irritant zijn.

Misschien moeten we mannen mobiliseren om voor ons op te komen. Een beetje zoals je vroeger je broer erbij haalde, of je vader, als de jongens aan je haar trokken.

Of misschien moeten we, en daar kwam een vriend van me mee, vanaf vandaag voor alle seksistische mansplainers ‘consent’ verplicht stellen!

Dus dat ze, voordat ze aan hun opmerkingen beginnen, eerst iets moeten zeggen als: ‘Hee, ik ga zo iets rolbevestigends zeggen dat eigenlijk niets met jou te maken heeft, maar alles met mijn kijk op vrouwen – heb ik daar je toestemming voor?’ En dat we dan zélf, als vrouwen, kunnen kiezen of we de ‘feedback’ als cadeautje willen aannemen.

Nou ja, benieuwd wat jullie vinden! Ik ben sowieso benieuwd naar jullie ervaringen met dit soort seksisme. Errug! Of wacht, ik moet zeggen: ‘gezellig!’.

Laat maar weten!


Alex Luigjes restaureert glas-in-lood: ‘Als je restaureert, stel je je ten dienste van de kunstenaar’

Op de site van glazenier Alex Luigjes staat zijn curriculum vitae. Het is overzichtelijk:

1964-1969 Studie ‘monumentale en architectonische vormgeving’ aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Utrecht

1969-1974 Werkzaam als glazenier in het atelier van Alex Luigjes sr.

1974-1979 Maatschap met Alex Luigjes sr.

Vanaf 1979 Continuering zonder Alex Luigjes sr.

Maar Alex Luigjes (77), vertelt hij in zijn atelier in Amersfoort, wílde helemaal geen glazenier worden. Dat was zijn vader al, diens atelier was op de begane grond van het woonhuis. „Als je thuiskwam van school, kon je daar tekenen of met glas gaan spelen: de creativiteit lag voor het oprapen.”

Hij vond het fijn, maar toch: „Ik voelde altijd druk: dat ik in zijn voetsporen moest treden. En op de academie ging ik me daartegen verzetten. Daar ontdekte ik andere dingen: beeldhouwen, textiele vormgeving. En daar wilde ik in door. Maar toen kwam het examenjaar en moest je opdrachten uitvoeren. Dat was een heleboel werk, dat je thuis af moest maken. Toen merkte ik: het is wel makkelijk als je thuis alle faciliteiten hebt, een groot atelier en veel materialen. En ik besefte: het is best een leuk vak.”

Ze gingen samenwerken: zijn vader restaureerde glas-in-loodramen, hij deed de administratie en maakte vrij werk: ruimtelijke objecten, soms voor particulieren, vaak voor bedrijven. „De kerken gingen naar mijn vader. Zelf zat ik nog steeds met het idee: ik wil mijn eigen richting kiezen.”

Foto Lars van den Brink

Na tien jaar ging zijn vader met pensioen. En kwam er wéér een kentering: „Precies op dat moment kwam een grote stroom restauraties op gang, allemaal kerkelijke opdrachten. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig was dat.”

Het waren de gebrandschilderde ramen van katholieke kerken uit de tweede helft van de negentiende eeuw, die aan vervanging toe waren. Die kerken waren gebouwd nadat in de Grondwet van 1848 ‘vrijheid van vereniging en vergadering’ was opgenomen én, in 1853, de bisdommen waren hersteld. De nieuwe kerken waren vrijwel allemaal neogotisch, met in spitsboogvensters bijbelse vertellingen in glas-in-lood.

„Van zulke kerken zijn er honderden gebouwd. En na honderd, honderdtwintig jaar laat in de ramen de kit tussen het glas en het lood los: die is dan verdroogd. Dan gaat het lekken, er ontstaat roest in de stalen constructie van het venster, en daardoor kan het glas kapot gaan knappen. Dus er kwam opeens enorm veel werk op ons af. En niet alleen werk voor mij, je had in die tijd een stuk of vijf, zes grote ateliers die dit werk deden. Daarvan was ik de kleinste, ik had drie mensen in dienst.

Is restaureren ook mooi om te doen?

„Ja. Jazeker. Want je duikt toch in een andere tijd, die van de glasschilders van de negentiende eeuw. Als je restaureert, stel je je ten dienste van de kunstenaar die het glas heeft ontworpen – je vervangt wat hij heeft gemaakt. Je moet je erover inlezen, sommige schilders zijn bekend, andere minder. Je had ook veel van hetzelfde hoor, kant-en-klare ontwerpen voor als ergens de zoveelste kerk verrees. Een eentweedrietje, noemden wij dat: dat je dezelfde ramen in meer kerken terug ziet komen. Maar toch: je kijkt naar de manier van schilderen, elke glazenier heeft zijn eigen handschrift. Je gaat analyseren: wat is de glaskleur, wat is de kleur van de glasverf. Welke techniek gebruikte hij, kwaste hij alleen of tamponneerde hij ook, dus dat je de verf deppend opbrengt.

„Het is een hele moeilijke techniek, hè. Als jij papier hebt en je verft, dan zuigt dat papier die verf op. Maar glas is glad – en daar moet je dan toch verf op zetten. Het zijn ook speciale verven, chemisch samengesteld met bindmiddelen en vloeimiddelen. Het geheim van brandschilderen is: glas heeft geen smeltpunt maar een weekpunt, het wordt als je het verhit nooit helemaal vloeibaar. En als je bij het eerste weekpunt bent – net boven de zeshonderd graden – dan trekt de glasverf samen met de oppervlakte van het glas, verf en glas versmelten als het ware met elkaar. Als de samenstelling van de verf goed is, en je hebt het hele protocol gevolgd, dan gaat glasverf eeuwen mee.”

En de eigen ontwerpen?

„Het restaureren verdiende goed, daardoor kon ik het combineren met andere opdrachten: ramen voor particulieren en bedrijven, nieuwe ramen in kerken. En dat was fijn, want restaureren is mooi werk, maar het is niet erg creatief. Je bent vooral bezig met het ambacht.”

Hoe gaat dat, nieuwe ramen ontwerpen voor een kerk? Heb je dan de vrije hand?

„Nee, dat niet. Een kerkelijke opdrachtgever heeft een verhaal dat hij kwijt wil in een venster. Dus je zit in het harnas van die opdracht. En ik werk abstract, dus dat is best moeilijk: ik moet toch dat verhaal vormgeven. En er zijn meer dingen om rekening mee te houden. Je zit met het kader van het raam: is dat een klassiek of een modern venster. Je zit met de lichtkant, krijg je noorderlicht of zuiderlicht – de inval is bepalend voor de kleur van het glas. En binnen al die kaders moet je ontwerpen.”

Foto Lars van den Brink

En als ze dan zeggen: doe de kruisafname?

„Dat zal ik toch in abstractie moeten vinden, dus bepaalde kleuren en vormen. Wacht, ik laat je een voorbeeld zien.”

Hij pakt zijn laptop en opent de link naar zijn site. Je ziet foto’s van twee spitsboogvensters naast elkaar, links met een gele driehoek van glas-in-lood, rechts met een rode, deels in stukken verdeelde driehoek. Ze zijn van elkaar afgekeerd: de gele driehoek heeft de lange zijde rechts, de rode heeft de lange zijde links. Beide driehoeken lijken te zweven: rondom is het glas doorzichtig. Alex Luigjes ontwierp de ramen in 1998 voor de Sint-Catharinakerk in Doetinchem.

„De ramen in die kerk waren aan restauratie toe, maar ze wilden ook iets nalaten uit de twintigste eeuw. ‘Geest’ en ‘vuur’, kreeg ik als opdracht – en dat is wat je ziet in de ramen. Het vuur was het makkelijkst, vuur is rood en vlammend. De geest was moeilijker: hoe laat je dat zien. Uiteindelijk is het een kwestie van interpretatie en gevoel. En wat ik ook gedaan heb, wat ik altijd doe: dat je naar buiten kunt kijken. Vensters zijn de ogen van een gebouw, vind ik. Voor mij is een raam geen schilderij waar je tegenaan kijkt, de functie moet bewaard blijven. Wat je erdoorheen ziet, wat zich buiten afspeelt: dat vind ik niet storend.”

Op dit moment is hij bezig met wat „misschien wel het project van mijn leven is, in elk geval een project dat maar aan mij blijft hangen, mijn onvoltooide ding”.

Het gaat om een aantal grote, gebrandschilderde ramen die meer dan veertig jaar bij hem in de opslag hebben gelegen.

Hij weet nog precies hoe het begon. „Ik werd die dag gebeld, of ik langs kon komen bij een kerk die werd verbouwd. Een appartementencomplex ging het worden. En er zaten glas-in-loodramen in waarvan ze zich afvroegen: zijn die de moeite waard.”

We moeten zorgen dat het klassieke restaureren niet verdwijnt

Hij reed er in de auto naar toe, de kerk kende hij niet. ‘De Nicolaas Pieck’ in Gorinchem is genoemd naar een van de ‘martelaren van Gorcum’: rooms-katholieke geestelijken die in Gorinchem werkten toen de geuzen dat innamen in 1572. Ze waren niet bereid afstand te doen van hun geloof, werden gemarteld en opgehangen. In 1867 werden ze door paus Pius IX heilig verklaard.

In de kerk bleken ze allemaal een eigen venster te hebben. „Ik zag die ramen: jemig wat imposant – en mooi van techniek, ook nog. Dus ik zei: die ramen moeten eruit, zo snel mogelijk. De aannemer had al boorpalen in de kerk, hier en daar waren er ramen uitgeslagen. In een week, twee weken tijd hebben we er tien ramen uit gehaald. Maar de gemeente wist er geen raad mee, dus toen zei ik: ik sla ze voorlopig wel op.”

Ze waren vierenhalf, vijf meter hoog, samengesteld uit panelen van zestig bij zestig centimeter. „Die codeer je, je maakt foto’s en je haalt de panelen uit het venster. Daarna sla je de panelen op.” In de loop van de tijd kwamen er weleens mensen langs die zeiden er iets mee te willen, maar dat gebeurde nooit. „En na dertig jaar had ik ze nog steeds.”

Totdat – na een paar vastgelopen, lokale initiatieven – in 2019 de ‘Stichting gedenkplaats martelaren van Gorcum’ werd opgericht. Nu worden vier ramen gerestaureerd, waarna ze als kunstwerk in de buitenlucht zullen komen te staan.

Foto Lars van den Brink

Alex Luigjes heeft de panelen in zijn atelier. Het gekke is, zegt hij: „Die martelaren zijn over de hele wereld bekend, maar niet bij ons. En wat ik leuk vind: de ramen zijn ontworpen door de toenmalige pastoor. Pastoors hadden vaak een vak: pater-schilder, pater-timmerman. En dit was een pater-glazenier.”

We bekijken een paar panelen, je ziet publiek dat naar de terechtstelling kijkt, iemand is vrolijk en drinkt bier, een ander heeft de handen voor de ogen geslagen. Soms is een klein stukje glas kapot, een andere keer ontbreekt een compleet gezicht. Wat doet hij dan? „Zo’n hoofd moet ik opnieuw schilderen – dat mag ik dan zelf ontwerpen, maar wel in dezelfde stijl natuurlijk. Er zijn meer van die hoofden, dus die bestudeer ik: wat zijn dat voor karakters. De techniek van de ontwerper was: zachtjes tamponneren, decoratief en nonchalant schilderen. Dus zo moet je dat dan ook een beetje doen. En het hoeft niet zo te worden als het was hè, dat kan ook niet. Maar als je het raam straks tegen het licht ziet, moet je mijn werk niet terug kunnen vinden. Dan moet het opgenomen zijn in het geheel.”

Dus het is niet alleen dienstbaarheid, maar ook eigen inbreng?

„Ja, dat klopt. Als een collega het zou doen, zou het raam anders uitpakken. Maar ook zijn interpretatie zou opgaan in het geheel.”

Heeft hij een speciaal gevoel bij dit project? „Ik ken de meeste kerken, heb gewerkt voor alle mogelijke genootschappen. Maar ik ben niet religieus van huis uit. Dus zo’n gevoel is het niet. Maar dit vind ik wel een heel bijzonder verhaal, het gaat over leven in vrijheid, over respect en tolerantie.”

En, vindt hij ook: „Dit gaat over een ambacht dat aan het verdwijnen is. Mijn generatie glazeniers is zo’n beetje aan het stoppen. Veel zijn van mijn leeftijd, iets ouder, iets jonger. En het is een heel technisch vak hè, je hebt het niet zomaar in de vingers. Een kunstschilder heeft verf, een kwast en een doek en dan gaat-ie aan de gang. Maar als glazenier heb je je oven, je slijpmachines, je bent met chemie bezig. Je moet alles weten van uitzettings- en krimpingscoëfficiënten van glas, want anders gaat het fout. En als je dan een vakman bent die iets voor anderen uitvoert, dus die wel de techniek beheerst maar minder bezig is met creativiteit, en zo’n soort vakman willen jonge mensen niet meer zijn – dan verdwijnt het klassieke restaureren, het klassieke brandschilderen. We moeten ervoor zorgen dat dat niet gebeurt.”


Ik ging in relatietherapie met mijn telefoon

‘Je telefoon, alsjeblieft?” De man bij de entree van het café houdt glimlachend zijn hand op. Mijn iPhone verdwijnt tussen tientallen exemplaren in het telefoonhotel: een kluis met perfect op formaat gemaakte gleuven. De komende drie uur organiseert The Offline Club in Amsterdam een telefoonvrije middag. De laatste keer dat ik geen toegang had tot mijn telefoon kan ik me niet herinneren. Moet ik echt 12,50 euro betalen om dat te bereiken?

Toch doe ik het, mijn nieuwsgierigheid wint van mijn gierigheid.

Een drankje is niet inbegrepen, dus voordat ik de confrontatie aanga met telefoonloze vreemden en mijn eigen aandachtsspanne, eerst een cappuccino. 3,80 euro. Automatisch grijp ik in mijn tas – geen telefoon. Ik tover een pas uit een verwaarloosde portemonnee. Betaling mislukt, verschijnt in koeienletters op de pinautomaat, blijkbaar is de pas in kwestie al twee maanden verlopen. Ik vind nog een verfrommeld tientje. Nee, we accepteren geen cash, zegt de barman. Hallo, afhankelijkheid.

De Bulgaarse Martina Zhekova (26), ook zonder telefoon maar met betaalpas, schiet te hulp. Ze is hier gekomen omdat ze graag haar gedachten ordent door te journallen, creatief te kriebelen in een dagboek, maar er thuis nooit aan toekomt. Samen zoeken we een plekje aan een lange houten tafel. Overal om ons heen verschijnen boeken, breinaalden en kleurstiften. Op een barkruk rijgt iemand kralenkettingen. De vrouw tegenover me mompelt tegen haar sudoku. Een man in een fauteuil verderop staart naar het plafond. Als ik even later weer zijn kant op kijk, is hij in slaap gevallen.

Rust vult de ruimte zonder dat het stil is. Ik leg mijn notitieblok weg en pak mijn boek.

Smartphone pinky

De afgelopen maanden hing er een opdracht boven mijn hoofd: voor een NRC Masterclass – een zesweekse cursus waar ík als auteur het goeie voorbeeld moet geven – de strijd aangaan met mijn schermtijd.

De manier waarop ik me kon verliezen in mijn favoriete algoritmes, om later met een tollend hoofd weer boven te komen, zat me steeds meer dwars. Evenals mijn steeds kortere spanningsboog voor films, boeken of gesprekken. Daarnaast ontdekte ik in mijn rechterpink een deuk precies op de plek waar mijn vinger mijn telefoon ondersteunt, iets dat op het internet liefkozend een smartphone pinky wordt genoemd. Hoeveel controle had ik eigenlijk over mijn aandacht?

Begin dit jaar haalde ik een stapel boeken uit de bibliotheek met titels als Digital Minimalism, De aandacht verloren, Indistractable, How To Break Up With Your Phone, De dopamine factor, Superverslavend. De toon is soms wat alarmistisch, maar ze terzijde schuiven als nietszeggende zelfhulp is te makkelijk.

Illustratie Chris Bosch

Want dat er íéts aan de hand is, staat vast: onderzoek leert dat de aanwezigheid van je telefoon ervoor zorgt dat je trager en minder aandachtig werkt, zelfs als je hem niet gebruikt. Zo presteren mensen met hun telefoon op hun bureau slechter in cognitieve testen dan mensen die hem in een andere kamer bewaren. Ook zijn we minder goed in staat om diepgaande gesprekken te voeren: met een telefoon op tafel voelden gesprekspartners minder empathie.

Elke week probeerde ik een nieuwe strategie om me los te weken van het toestel. Ondertussen interviewde ik onderzoekers, mailde met Amerikaanse zelfhulpboekenauteurs, keek naar TedTalks, sprak fervente aanhangers van telefoonvrije weekenden en struinde internetfora af. Het voelde als relatietherapie met mijn telefoon, waarin ik elke week een beetje controle probeerde terug te krijgen.

Instagram, TikTok, YouTube en alle andere spannende algoritmes moesten verdwijnen. Ik doopte mijn bank om tot ‘telefoonvrije zone’, zette mijn scherm op zwart-wit en installeerde strenge app-blokkers. Ook sleurde ik een ander proefkonijn met een lichte telefoonverslaving mee in het experiment. Tot slot verborg ik mijn telefoon een weekend lang in mijn keukenla.

Zo opgesomd klinkt het idyllischer dan het was: ik beantwoordde appjes zittend op de vloer omdat ik niet meer met mijn telefoon op de bank mocht zitten en betrapte mezelf erop dat ik mijn bankapp bleef openen bij gebrek aan beter entertainment.

De persoonlijke strijd tegen mijn schermtijd voelde vaak als een frustrerend gevecht met mijn wilskracht, maar het werkte wel: hij kroop van 4, richting de 2 om vervolgens te zakken tot 1,5 uur per dag.

Ik beantwoordde appjes zittend op de vloer omdat ik niet meer met mijn telefoon op de bank mocht

Maar wat ik in die eerste weken ook merkte: ook al daalde mijn schermtijd gestaag, ik greep nog even vaak naar mijn telefoon. Zo’n 140 keer per dag. De gewoonte was te sterk.

Waarom doe ik dat? Om die vraag te beantwoorden, ging ik naar de Utrechtse Uithof.

Digitale kooi

„Wat hierbinnen gebeurt is ongelofelijk”, zegt Stefan van der Stigchel, hoogleraar cognitieve psychologie aan de Universiteit Utrecht, terwijl hij met twee handen zijn hersenpan vastpakt. In zijn Attention Lab bestudeert hij samen met promovendi en postdoctorale onderzoekers de werking van onze aandacht.

Ik vertel dat ik me door mijn telefoon niet beter voel dan de duiven van B.F. Skinner. Deze psycholoog en grondlegger van het behaviorisme beloonde bepaald gedrag van zijn proefdieren niet consistent, maar onregelmatig. Hij bewees waar de gokindustrie en later sociale media dankbaar gebruik van zouden maken: we zijn gevoeliger voor variabele beloningen, niet wetend wat we kunnen verwachten als we aan de hendel van de fruitmachine trekken of blijven scrollen. Net als de duiven van Skinner willen we meer, meer, meer. Het ontwerp is expres superverslavend gemaakt.

Illustratie Chris Bosch

„Je kunt het jezelf eigenlijk niet kwalijk nemen”, zegt Van der Stigchel. „Je telefoon is een zorgvuldig ontworpen omgeving waar je brein dol op is. Het enige dat je jezelf kan verwijten, is dat je in de kooi bent gaan zitten. De kooi waar je soms een beloning krijgt, en soms niet. Maar als je er eenmaal in zit, dan ga je op dat knopje drukken.”

Uit de kooi breken is zo makkelijk niet. Voor veel andere ongezonde gewoonten – van alcohol tot roken – geldt: door de wc spoelen, cold turkey. In het geval van de telefoon kan dat niet, het moderne bestaan is omgeven door digitale tralies. De maatschappij hangt aan elkaar van online betalingen, appjes over afspraken, mailverkeer, de trein-app, DigiD of, in het geval van Van der Stigchel, „of de tennisles van mijn kind vanavond doorgaat”.

Het goede nieuws, volgens de hoogleraar: we zijn niet kansloos. „We moeten met elkaar de omgeving anders gaan inrichten.”

Dat kan op middelbare scholen, kantoren maar ook in gezinnen of vriendengroepen. Als iedereen tijdens een etentje besluit zijn telefoon op een stapel op de hoek van de tafel te leggen, bijvoorbeeld.

Als je alleen bent moet je volgens Van der Stigchel waken voor de ‘transitiemomenten’. Als je switcht tussen twee taken, zijn de meeste mensen het makkelijkst te verleiden om in hun telefoon te tuimelen. Dus op de bus wachten, bij het koffiezetapparaat, thuiskomen van werk, voordat je in slaap valt.

Het is makkelijk om onze telefoon de schuld te geven, maar in de praktijk zijn we het meestal zelf. Een studie voorzag 37 proefpersonen van een bril met een camera. Uit meer dan 200 uur aan videomateriaal blijkt: 89 procent van de telefooninteracties waren geïnitieerd door de gebruiker zelf, slechts 11 procent door een notificatie van de telefoon.

Ook al voelt het scrollen na een lange dag als ontspanning, dat is het niet, verzekert Van der Stigchel. „Als je blijft prikkelen, prikkelen, prikkelen” – hij begint snel met zijn vingers te knippen – „dan overvraag je een systeem dat even rust nodig heeft. Dat weet je omdat je tijdens het scrollen niet kan dagdromen. Pas als onze gedachten de vrije loop krijgen, dan geef je je aandacht rust, omdat je dan een beroep doet op een ander gedeelte van je brein. Dat gebeurt tijdens lummelen, de vaatwasser uitruimen, wandelen.”

Telefoonbegrafenis

Na de eerste 1,5 uur in stilte te hebben doorgebracht in het Amsterdamse café, zegt de organisator van The Offline Club dat er nu ook een moment is om contact te maken met elkaar. Op tafel verschijnen kaartjes met vragen, gespreksopeners. Boven op de stapel: „Als je een begrafenis voor je telefoon moest organiseren, welke vijf mensen zou je uitnodigen en waarom?”

Illustratie Chris Bosch

Aan het antwoord komt mijn groepje nooit toe, wel bespreken we restaurant- en boekentips die we bij gebrek aan Google Maps en Goodreads in de kantlijn van ons boek krabbelen.

Erkin Atay (24) heeft al bijna vijftig evenementen van The Offline Club bijgewoond. Hij is introvert, zegt hij, en gesprekjes aanknopen is makkelijker als niet iedereen als een zombie naar beneden staart. „Zodra de digitale toestellen weg zijn, worden mensen weer wat menselijker.”

Als iedereen zich om de kluis heeft verzameld, wisselen we nog wat laatste tips uit om vaker offline te gaan. Ga eens boodschappen doen zonder telefoon (maar vergeet je pinpas niet), combineer geen groot scherm (Netflix op je tv) met een klein scherm (TikTok) en onthoud: als het product gratis is, ben jij het product.

De paniek om zonder telefoon te zijn heeft inmiddels plaatsgemaakt voor angst om hem juist weer terug te krijgen, zegt de Bulgaarse Martina naast me, „en gebombardeerd te worden met berichtjes”.

Voordat ik op de fiets stap, heb ik mijn telefoon al aangezet. Even kijken waar mijn eetafspraak is.

NRC Masterclass
Stoppen met scrollen

In de zesdelige NRC Masterclass Stoppen met scrollen helpt Laura Hoogenraad je in zes weken meer grip te krijgen op je schermtijd. Elke week staat in het teken van een methode die helpt om van je telefoon af te komen. Je kunt direct starten, daarna ontvang je wekelijks een nieuwe aflevering in je inbox. En ja, daar mag je je telefoon nog best even voor pakken.


Column | Meisje

Er is een meisje geboren. Ze ligt op de leeggelopen buik van haar moeder te wriemelen, haar mond gaat open en dicht. Ze is een roze molletje met een rug vol donshaar en de handen van haar vader. Ze drinkt, ze groeit, ze zit plots op een stoel, aan een tafel vol stralende gezichten. Ze ziet mama en reikt, haar tulen jurkje kruipt op en kriebelt, ze weet niet waar en hoe te krabben, ze begint te huilen. Er wordt voor haar gezongen. Ze groeit, klimt uit de stoel. Ze wordt naar bed gebracht. Morgen gaat ze naar groep vier. Haar moeder kamt d’r haren. Het doet pijn, ze kijkt naar haar broertje dat door de gang rent met een onderbroek op zijn hoofd. „Je bent stoer, je bent slim, je bent mooi”, hoort ze haar moeder zeggen. Ze slaapt en wordt wakker in de eerste klas. Ze pakt een spijkerbroek, een navelshirt. Ze doet haar vriendschapsarmbandjes om, alle tien. Ze grabbelt in een la, haalt een roze lipgloss tevoorschijn en propt die in haar zak. Op school zal ze met haar nieuwe vriendinnen de wc bezetten. Ze zullen elkaar ondersmeren. Ze hoort de hoge, dwingende stemmen, het harde lachen. Ze huivert, kijkt nog een keer in de spiegel, draait zich om en klost de trap af. „Til je voeten op”, hoort ze haar moeder uit de keuken.

Ze is vanaf het eindexamenfeest alleen naar huis gefietst. Haar vader zit nog in de keuken, onder de lamp de krant te lezen. Hij kijkt op, ze zwalkt naar binnen. Normaal doen nu. Ze stommelt de trap op, haar bed in, dan pas denkt ze aan haar klasgenoot die, tegen de muur van de aula. Een hand in haar broek.

„Zou dit nou mijn hele schooltijd verpest hebben?” zoemt het, terwijl ze in slaap valt.

Ze wordt wakker naast een heel lief vriendje. Hij ligt te slapen. Ze aait hem over zijn gladde wang. Ze verveelt zich dood. Die avond slaapt ze met een jongen van de werkgroep. Hij ademt op haar borsten uit en zucht: „Ook weleens leuk, zoveel vlees op de botten.”

Ze ondergaat een abortus. Ze gaat alleen. Ze komt weer thuis. Ze drinkt thee. Ze belt haar vader. Hij vindt het heel erg. Ze hangt op. Ze denkt aan zijn verdriet en aan haar mislukking.

Ze stopt met eten, vreet zich vol. Gaat uit. Stopt met uitgaan, spaart geld, geeft alles uit, elke dag een kater, elke dag groentesap. Ze weet niet wie ze is. Ja jong, en een soort van mooi.

Ze wordt verliefd, nu echt. Ze wil een kind. Te vroeg misschien, maar ze wil iets bestendigen.

Er komt een kind, een meisje. Ze voelt voorzichtig aan de haartjes op de rug, hoe de handjes in haar vel knijpen. Het mondje zuigt aan haar tepel, ze zakt weg in een put van hormonen, waarom heeft niemand haar dit vooraf verteld.

Ze staat aan de rand van een voetbalveld, haar dochter heeft groene, gebutste knieën. Ze scoort. De zon schijnt, haar moederhuid is onbarmhartig slap in dit licht, maar ze juicht en is heel gelukkig.

Ze is alleen in huis. Er is een krant, een poes en alles staat op de juiste plek. De bel gaat. Het kleinkind stort zich op haar, ze kan het niet meer tillen.

Ze is oud en ligt in een bed dat ze niet kent. Haar lichaam slaapt al. Er kriebelt iets, ze kan er niet bij. Maar daar is ze aan gewend.

Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.


En weer een bak erbij

De luiercontainer is een fenomeen dat steeds vaker opduikt in het assortiment van de afvalscheiding. Logisch, 8 procent van ons afval bestaat uit luier- en incontinentiemateriaal; als we dit in de voorscheiding eruit kunnen vissen, is het een behoorlijke hap minder.

De gemeente Emmen is landelijk koploper met 31 bovengrondse luiercontainers, strategisch geplaatst in kinderrijke buurten en rond kinderdagverblijven. Maar er is natuurlijk ook nog een andere doelgroep, want de luiercontainer is de plek waar jong en oud elkaar ontmoeten. Alleen veel senioren blijken het loopje richting luierrecycling als een walk of shame te beschouwen. Zeker als er heel groot LUIERS op de bak staat, die in de regel solitair is geplaatst, ver van de reguliere glas- en papierbakken op het afvalpleintje. Dan kan je dus niet de alcoholistentruc uithalen door je flessen vieux en jenever om het oud papier te doen en ze terloops te deponeren in de bak ernaast. Dat kan dus beter. Wat ook beter kan, is de luierverwerking. Het aanbod is nu groter dan de capaciteit, terwijl je denkt: van luiers weer biogas en kunststof maken: dat is toch een klassieke no-brainer. Theoretisch kan een kind dus weer met plastic speelgoed spelen dat van zijn volgescheten luier is gemaakt.

Maar de grootste vijand van meer luierverwerkingsfabrieken is de gedachte dat die juist slecht zijn voor het milieu. Die stroming stelt dat het stimuleren van luierrecyclen het gebruik van uitwasbare luiers – nóg duuurzamer – zal ontmoedigen. Dat die ouders denken, nou, er staan nu zoveel makkelijkecontainers, ik ga de luiers echt niet meer uitwassen. Dan wordt het oppassen voor de grootste ergernis van de luiercontainer, namelijk de geur van bijplaatsing ernáást , als-ie vol is.

Foto’s Jan Dirk van der Burg


BMW 120: de perfecte reisauto voor oudere stellen

De 1-serie was in 2007 de eerste democratische BMW sinds mensenheugenis. Hij sleepte de BMW-strijdkreet ‘Freude am Fahren’ voor minder geld maar met behoud van de sportieve achterwielaandrijving naar de bovenkant van de Golf-klasse. Gouden greep. Je haalde met dat BMW-logo alvast nieuwe rijken binnen die het nog moesten worden. Hij was niet te duur maar reed toch lekker, de klanten genoten. Wie hem nieuw niet kon betalen nam een niet eens afgetrapte tweedehands, want het wagentje bleek vrij solide en de nieuwe doelgroep keurig volk.

Na de ingrijpende facelift van de huidige, inmiddels voorwielaangedreven 1-serie is de vraag wat van dat aura rest. Zijn oorspronkelijke publiek ziet hem achttien jaar later niet meer staan. Dat bewoont designvilla’s met Porsches voor de deur en Mini’s voor mevrouw, sorry maar waar. Millennials rijden deelauto’s en de carrièristen onder hen moeten van de baas meteen aan de EV. De spectaculaire 1-series met zescilinders zijn niet meer. De potigste modellen hebben viercilinders met vierwielaandrijving, een elektrische 1 ontbreekt. Met zijn verschraalde halo staat hij wat verweesd in de succesagenda.

Afbeelding met meerdere focuspunten die samen een verhaal vormenZoom in voor alle details van de BMW 120Klik op de punten voor uitleg over de details.Foto Merlijn Doomernik

Maar hij kan een uitkomst zijn voor liefhebbers die het onder de motorkap graag ouderwets hartig horen brommen. Ze komen in de nieuwe aan hun trekken met de driecilinders van de 118 en de 120, de meest gangbare modellen. In de testauto met het modelopschrift 120 zou je bij BMW een tweelitermotor verwachten, maar cijfers corresponderen bij dit merk allang niet meer met de cilinderinhoud. Dan had er 115 gestaan, van 1.500. Zo weinig? Geen paniek: Het 1.499 cc metende motortje is snel zat met 156 pk plus een beetje elektroboost van een 15kW-dynamo die het totale vermogen op 168 pk brengt. Het trekt beter en loopt mooier dan de driecilinder van de vorige generatie, toen de armelijke Aygo-associaties wat nerveus maakten. Hier alleen na de koude start. Dan reutelt het motortje als een brommer en voel je lichte vibraties in de koets. Eenmaal warm merk je akoestisch geen verschil met BMW’s uit de oude doos. Het stuurgedrag is navenant verheugend en het windgeruis blijft bij forse tegenwind gering. Uitstekend werk. Dat geldt nog meer voor het verbruik. De 120 loopt ook bij barre weersomstandigheden 1 op 18 en zal ’s zomers nog veel efficiënter zijn.

Zoeken naar het knopje

De vreemdste mode van vandaag; lichtgrafieken zonder enige logica.
Kleine wielen op
een BMW kunnen
natuurlijk niet.
Zelfs het logo op de speakers is verlicht.
Daar begint het multimediagedonder al;
eerst met BMW ID
aanmelden voor toegang tot alle functies.

Foto’s Merlijn Doomernik

Enkele onhebbelijkheden heeft hij wel. De pauzeknop bij het afspelen van muziek wordt pas zichtbaar bij aanraking van het touchscreen. De bediening vond ik soms omslachtig. BMW heeft de neiging per modelgeneratie de bedieningslogistiek weer net iets anders in te steken. Naar het knopje voor het boordcomputermenu op het stuur is het even zoeken. De iDrive-draai- en drukscroller mis ik nog steeds. Hij was veiliger en bedieningsvriendelijker dan het huidige touchscreencircus met tientallen apps die je soms eerst in beeld moet swipen. Het meterhuis is me te excentriek gelijnd en het stuur net te dik. Net als bij Mini zit het keuzemenu voor de stoelmassageprogramma’s achterlijk verstopt onder het icoon ‘instellingen wijzigen’. De massagekracht valt wat tegen, al ben je in mijn levensfase blij met alle beetjes zachte aandacht. Maar de 1 zit voorin excellent, met de voor BMW karakteristieke verlengbare zitting als welkome comfortbonus voor langbenige bestuurders. Mijn vrees dat de lage en ietwat benauwde instap voor die groep bezwaarlijk zou kunnen zijn is majestueus ontkracht door zwager S. Hij past er met zijn lange lijf uitstekend in en heeft zich als seniore 1-rijder verzoend met de puberale driekleurige stikseltjes respectievelijk de ietwat geforceerde maar stiekem gave lichtshow op het dashboard. Dat schenkt retro-scifi uit de jaren zeventig met een rood-blauwe lichtarmatuur en een blauw lichtraster links en rechts met de structuur van ventilatieroosters. Verder geen klachten. De A-stijlen zijn niet beeldversperrend vet, het uitzicht rondom is redelijk en de Harman Kardon-stereo met de vertederend banaal verlichte merklogo’s klinkt uitstekend. Blijmakend is een echt schuifdak, al is het gat te krapjes om een hoofd doorheen te persen.

Ik zie een nieuwe doelgroep voor de yuppenhatchback van weleer. Dit is de ideale, compacte reisauto voor oudere stellen met lange pensionadotrips door heel Europa. Geen laadgedoe in moeilijke landen, alsnog een schappelijk klimaatprofiel. Uit de kinderen, dus geen ruimteprobleem. Van wat ze op een suv besparen, nemen ze een extra fijn hotel. Voor kampeerders kan er zelfs een klapkar achter, weet ik uit betrouwbare bron. Freude am Sparen!


‘Ze gingen op zondag na de koffie gearmd de tuin door, kijken hoe planten en struiken groeiden’

‘In hun woonplaats Woerden trouwden Theo, zoon van de melkboer, en Bets, dochter van de banketbakker, in 1941. Samen stichtten mijn ouders een gezin met zeven kinderen. Hij werd boekhouder bij de dakpannen/steenfabriek, zij was telefoniste en richtte zich op het huishouden.

Rond 1950 kreeg pa een baan in Zwolle als administrateur en later als rechterhand van de directeur bij een groothandel in bouwmaterialen. De jongste twee kinderen werden in Zwolle geboren.

In 1957 kochten mijn ouders een stuk grond van een boerenfamilie, naast de boerderij in Ittersum bij Zwolle, een aannemer bouwde ons nieuwe huis. Eerder al hadden onze ouders een toepasselijke naam bedacht en zodoende heeft de ouderlijke woning van ons gezin de naam ‘De Woelige Stal’.

In de zomers gingen we enkele weken naar Katwijk aan Zee, daar namen onze intrek in een verhuurde woning van een gezin. Iedere dag, als het weer het toestond, op naar het strand! Voor de lunch boterhammen en beleg mee, melk, karnemelk en twee thermosflessen met koffie.

Er werden ook talloze foto’s gemaakt; pa was een verwoed hobbyfotograaf. Ook het ontwikkelen en afdrukken ging hem goed af. Voor elk kind werd een compleet jeugdalbum vervaardigd, voorzien van begeleidende tekstjes bij de foto’s.

Toen pa op latere leeftijd zijn rijbewijs haalde werd een gebruikte auto aangeschaft: een Opel Rekord. Het hele gezin paste er in. Toen we met een vouwcaravan erachter op vakantie naar Denemarken gingen, telde de Duitse douanier tot zijn verbazing negen personen in één auto. Ook van die vakantie vonden veel foto’s hun weg in de ingebonden albums die wij later kregen. Jaren later heb ik dat hele foto-archief gedigitaliseerd in de hoop dat het ook voor het nageslacht bewaard blijft.

Thuis was het in de zomer gebruikelijk dat papa en mama ’s zondags na de koffie gearmd de tuin door liepen, om te kijken hoe de planten en struiken groeiden en bloeiden. Een paar keer per jaar bezoek ik hun graf en dan zet ik er altijd wat plantjes neer. Ik denk met liefde en respect aan mijn ouders terug. Niet alleen omdat ze me op de wereld hebben gezet, maar ook omdat ik dankzij hen een hele fijne jeugd heb gehad.”