Cléo, drie jaar oud, stond met haar armen omhoog geduldig te wachten. De jurk was mouwloos, met een zilveren bandje om haar middel. Ik trok het ding, een beetje huiverend, over haar hoofd. Hij hing stijf af tot op haar enkels. Polyester is een kille, voelbaar gevaarlijke stof, maar zij streek verrukt met haar handen over het zilver op haar buik. Ik keek naar de doos van prinsessenjurk.nl. Nog meer stof, glitters en kralen bulkten over de rand. Een goedkope bruidsschat, glimmend, vederlicht. Ze had om de jurk gevraagd, op de vage, grillige manier die peutereigen is. Een vraag die ik met gemak had kunnen negeren, maar ik had haar, plotseling begerig, een jurk laten uitkiezen en de bestelling gedaan.
Ze begon in de doos te graaien, trok opeens een blonde nepvlecht met een speldje eraan uit de kluwen, keek er vertwijfeld naar en gaf het ding toen maar aan mij. Ik voelde aan haar lange bruine krullen. De schaamte overviel me. Hoe kon ik haar het vervloekte verlangen naar blond zijn zo in de schoot werpen. Toch hing ik de vlecht in haar staart. De koningsblauwe lange handschoenen, te groot, gingen om haar vingers. Over de handschoenen een ring, in haar oren plastic oorclips. Dan nog een ketting en een armband, met grote plastic kralen. En dan het pièce de résistance: een mantel van doorzichtig organza, met geborduurde ijskristallen en een capuchon. Als laatste zette ze zelf een tiara op haar hoofd.
En daar stond ze dan, aangekleed op een manier die rennen en springen bemoeilijkte. Door de capuchon, de oorbellen en de grote ketting had de uitdossing een nogal ongemakkelijke associatie met een bruidsjurk. Maar meer nog: voor het eerst in haar leven was ze een gebakje, een buitenkant: gehuld in de kenmerken van een eeuwenoude rol. Het leek zelfs alsof zij zich daar bewust van was. Stil, met rode wangen en ernstige ogen deed ze een paar voorzichtige stappen door de kamer. Haar broers, vader, ik: we keken allemaal naar haar alsof er plots een hangende tuin van Babylon in ons midden verschenen was. „Wat is dit vreemd”, fluisterde ik tegen Willem. „Ik vind het ook een beetje afschuwelijk”, fluisterde hij terug.
Ik heb als kind nooit zo’n jurk gehad. Ik mocht het simpelweg niet. Bovendien waren meisjesdromen in brandbaar pastel absoluut geen gemeengoed op schoolpleinen, niet zoals nu. Ik ben het in mijn volwassen leven altijd eens geweest met mijn moeders’ progressieve jarennegentigmentaliteit om make-up, glitters en wafeltangen gedurende mijn kinderjaren bij mij weg te houden. Het heeft me op een tamelijk onnadrukkelijke manier mijn seksuele identiteit laten ontdekken en vormgeven. Dus wat was ik hier in godsnaam aan het doen?
Toch bleef ik gefascineerd naar Cléo kijken, hoe ze ging zitten op de bank, de jurk netjes om zich heen schikte, de vlecht keurig over haar ene schouder drapeerde. Hoe ze haar gehandschoende handen in haar schoot liet rusten, en met kaarsrechte rug wat spottend naar haar broers keek die nu, inmiddels ook uitgedost in nepfluweel en cowboyhoed, overdreven reverences voor haar maakten. Ze speelde iets wat ik nooit heb gespeeld.
Opeens had ze er genoeg van. De mantel en de accessoires werden in een hoek van de kamer gesmeten. Alleen de jurk mocht blijven, want daarin kan je uitstekend grommend over de grond rollen, zo bleek.
Ik begon de plots vergeten prinses op te vouwen, aaide even teder over de ijskristallen en stopte haar toen diep, diep weg in de verkleedkist.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.
‘Deze vrolijke foto van mijn ouders en broer werd in 1957 op het strand genomen. Mijn ouders leerden elkaar kennen op de HBS in Den Haag. Mijn vader zat een klas hoger dan mijn moeder. In 1948 vroeg hij haar mee voor een fietstochtje en toen was het aan. Ze trouwden zeven jaar later. Mijn vader had zijn opleiding aan de Tropische Land- en Tuinbouwschool in Deventer afgerond en wilde naar Indonesië om te werken. Ondanks zijn aanstelling ging de reis op het laatste moment niet door vanwege de politieke situatie daar.
Na haar eindexamen was mijn moeder in het bedrijf van haar vader gaan werken. Mijn opa had vanaf zijn twaalfde jaar gewerkt en een succesvolle brandstoffenhandel in Den Haag opgebouwd. Nu het avontuur in Indonesië niet doorging, bood hij uitkomst: mijn ouders gingen werken in één van de brandstoffenwinkels van het bedrijf en wonen in het flatje erboven, waar mijn broer Rob en ik werden geboren.
In 1960 openden mijn ouders zelf een winkel in huishoudelijke artikelen en gereedschappen in de nieuwe naoorlogse wijk Vrederust. Ook hier woonden we boven de zaak, mijn jongere broer werd er geboren. Mijn ouders werkten hard, maar het winkeliersbestaan beviel mijn vader niet. Na tien jaar verkochten ze de zaak en ging mijn vader werken als assistent-bedrijfsleider bij een groothandel. Uiteindelijk werd hij directeur in Delft en vond voldoening als gewaardeerde ‘mensen-manager’.
Het overlijden van mijn lieve, aardige broer heeft hij gelukkig niet meegemaakt. Agressieve kanker maakte te vroeg een einde aan zijn leven. Rob had geen kinderen en misschien daarom had hij de innigste band met mijn ouders. Mijn dementerende moeder moet met het verlies van haar man en zoon omgaan in de schemerwereld waarin haar geest nu verkeert. Hopelijk komen de beelden van gelukkige vroeger tijden er af en toe ook langs.”
Mensen die me kennen weten het: als het over logeren of vakantie gaat, mijd ik alle luxe. Ik hak nog liever m’n rechterhand af, dan dat ik in een hotel ga slapen. Infinitypools, luxe ontbijtbuffetten en ruime hotelsuites? No way.
Ik ga liever met een tentje en een paar vieze sokken in m’n rugzak de wildernis in. Leven op een paar appels, wat bessen en regenwater. Een incidenteel konijn dat ik met blote handen uit de bosjes trek, en rooster op een vuurtje. Slapen op de koude rotsgrond, poepen achter een struik, en lekker stinken in een wollen trui zonder toilet of (warm) stromend water – dát is leven.
Maar soms wordt het niet geaccepteerd als ik tijdens een congres in een kartonnen doos op de parkeerplaats wil slapen, tijdens een stedentrip in een steeg, of in een slaapzak onder het Hollywood Sign. En móét ik wel in een hotel.
Wat me dan opvalt: altijd weer diezelfde 17 dingen waaraan ik me erger. Soms vraag ik me af: zouden hoteleigenaren ooit zélf in hun kamers slapen? Dan zouden we toch allang van al die hotelergernissen verlost zijn? Komen ze.
1 Het ellenlange inchecken. Met paspoort, rijbewijs, postcodes en telefoonnummers. Terwijl je alles, maar dan ook echt álles – tot je onderbroekenmaat toe – al online hebt doorgeven. En dan nóg zitten ze bij recepties urenlang op toetsenborden te tikken. Waarom?
2 De hitte in je kamer. Of de kou. OMDAT DE VERWARMING NIET UIT KAN, of omdat er een airco hangt die je als een overspannen straaljager naar de tering blaast. In een hotelkamer word je altijd als een uitgedroogd veenlijk wakker.
3 De hippe glazen badkamerdeuren. Waardoor je vol zicht hebt op je kakkende partner. Of de ‘douchedeur die halverwege ophoudt’. Waardoor je na elke douche een zwembad in je kamer hebt.
4 De doucheknoppen waar je een universitaire graad voor nodig hebt. En die uiteindelijk toch weer een laf straaltje geven dat van gloeiend heet naar ijskoud gaat. En terug. De handdouche die je alleen op buikhoogte kan ophangen als je je wil inzepen. De ‘regendouche’ waaronder je je nek verrekt, als je je haar droog wil houden.
5 De föhn. Die vakkundig op een geheime plek verstopt is, blaast als een laf nat windje, eruitziet of hij de Eerste Wereldoorlog nog heeft meegemaakt, en waarvoor nooit een stopcontact beschikbaar is naast een spiegel. Of nog erger: de föhn die – logisch – vastzit aan de muur met een snoertje van twee centimeter.
6 Het ontbijtbuffet. Dat bestaat uit een paar droge broodjes, koffie die al de hele nacht op een pitje heeft staan borrelen, het grijze roerei dat eruitziet als een experiment van NASA, en een vaag vleeswarenplankje dat lekker ligt te zweten.
7 Het hotelzwembad. Dat op de foto een olympische afmeting heeft, maar in werkelijkheid een badkuip blijkt die dicht is, ijskoud, ‘onder constructie’, of allemaal tegelijk.
8 Het ‘zeezicht’. Dat je alleen kan zien als je jezelf drie meter horizontaal uit het raam schuift. Of de kamer met ‘uitzicht’ – op de parkeerplaats, de airco’s, een blinde muur, de vuilcontainers of de achterkant van een andere kamer, waar een toerist in zijn onderbroek op bed ligt.
9 De minibar die ’s nachts ineens gaat rochelen als een ouwe walrus. Met flesjes van 12,50 euro. „Nee, de flesjes water die naast uw bed stonden, waren niet inbegrepen.”
10 De ‘Gratis wifi in het hele hotel’. Die alleen bij de receptie werkt – als je in een bepaalde hoek staat en één been omhooghoudt – en zelfs dán nog steeds trager is dan 3G in een verlaten weiland.
11 De gehorige kamers! Of de afgesloten tussendeur! Waardoor je de plassende man naast je drie keer per nacht in een kale buis kan horen kletteren, of nog erger: de buren die doktertje aan het spelen zijn.
12 Het raam dat niet open kan. Terwijl de vorige gast best last had van flatulentie.
13 De verlichting. Die met een niet te snappen knoppenpaneel naast je bed bediend moet worden. Er is altijd één lamp die niet uitgaat. Jammer.
14 De knipperende lichtjes ’s nachts. Van de tv, de rookmelder, de koelkast, de bewegingssensor, de telefoon, de thermostaat en de alarmklok waardoor je vreest dat je óf breinschade hebt, óf in een gamehal zit.
15 Het ‘kingsize’ bed. Dat uit twee losse bedden bestaat die uit elkaar schuiven zodra je erop gaat liggen, en dat altijd veel te strak is ingestopt!! Waardoor je kramp krijgt van het lostrappen. De twee dikke kussens, in plaats van een dikke en een dunne, waardoor je als buikslaper nekkramp krijgt. Als rugslaper ook trouwens.
16 De strijkplank (??). Die je nooit nodig hebt, maar wel altijd op je hoofd flikkert als je iets uit de kast wil pakken. De vier kleerhangers, voor twee personen.
17 De receptiemedewerker die ‘het zal doorgeven’ als je ergens over geklaagd hebt. Tuurlijk joh. O man.
Ik kan niet wachten tot ik weer in m’n tentje lig.
In Relinde de Graaffs eind vorig jaar in eigen beheer uitgegeven roman Het is goed zo heet haar man Maarten en haar zoon Daan. In het echt zijn hun namen Thijs en Flynn. En er zijn meer verschillen tussen fictie en werkelijkheid. Zoals dat ze in het boek een vervelende moeder heeft (haar echte moeder is heel leuk) en een mogelijke minnaar, een mediterraanse vader van het schoolplein.
Maar overeenkomsten zijn er ook, met als belangrijkste: de hoofdfiguur in het boek kan geen tweede kind krijgen. En dat wil ze heel graag, lees je. Ze volgt twee jaar lang een ingrijpend medisch traject, maar het lukt niet. En daar moet ze mee leren leven.
Uit het boek: „In het begin probeerde ik het te negeren. Ik wilde geen tijd en energie stoppen in het rouwen om een kind dat er nooit was geweest. Ik was bang dat dat ten koste zou gaan van onze zoon, bovendien voelde ik de druk om elk moment van hem te genieten. Ik zag hem zo snel groot worden – en ik wist dat ik die fases niet nog eens mee zou maken.”
Haar boek, stond in het persbericht dat ze meestuurde, is bedoeld om een taboe te doorbreken. „Het is goed zo gaat onder andere over het rouwproces bij een onvervulde secundaire kinderwens. Ik hoop dat mijn openheid over dit thema een taboe doorbreekt en herkenning en erkenning kan geven aan anderen die hiermee worstelen.”
We spreken elkaar bij haar thuis, in de vensterbank staat een bloemstuk dat ze kreeg bij de presentatie van het boek. ‘Gefeliciteerd met Het is goed zo’, staat op het kaartje dat erin hangt. Op het raam aan de achterkant zijn in feestelijke kleuren de letters FLYNN geplakt, dat is nog van zijn laatste verjaardag.
Flynn is 8, hij werd geboren toen Relinde de Graaff 31 was. Op haar 32ste was ze weer zwanger, dat werd een miskraam. „Ik dacht: dat is niet erg, we hebben nog tijd genoeg. Je denkt heel lang dat je vanzelf weer zwanger wordt. Maar het gebeurde niet.” Op haar 37ste begon ze aan een ICSI-behandeling, een bevruchting in het laboratorium die wordt ingezet wanneer de kwaliteit van het zaad verminderd is. Zelf was ze vervroegd in de overgang gekomen, waardoor ze minder eicellen aanmaakte. Relinde de Graaff is 39.
Hoe was het medische traject?
„Dat had veel impact. Je bent er continu mee bezig, want je zet elke dag drie keer een spuit hormonen in je buik. Dus als mensen zeggen dat je je niet druk moet maken en moet ontspannen, dan weet je: dat kan niet want dit slokt mijn hele dag op.”
En aan het einde van het traject?
„Dat ze niks meer konden doen, vond ik heel erg. Je kan ergens anders gaan wonen, een keer een nieuwe baan zoeken, een andere carrière beginnen, maar dit was voor altijd, definitief voorbij. Het was de afsluiting van een deel van mijn leven.”
Waarom was één kind niet genoeg?
„Dat weet ik niet zo goed. Ik hoopte dat ik dat ook zo zou voelen, eigenlijk. Maar een kinderwens is heel sterk, een soort oergevoel.”
Kun je dat uitleggen? Word je ’s morgens wakker en denk je: ik wil nog een kind?
„Ik heb kinderen altijd leuk gevonden. Vooral kinderen tussen twee en zes: hoe ze kijken en denken, fantastisch. Ik heb ook heel veel opgepast vroeger. De uitspraken die kinderen doen, dat je de wereld ziet door hun ogen. In die eerste jaren heb ik ook veel tijd doorgebracht met ons zoontje. Ik geloof dat het de meest vormende jaren zijn voor een kind – en dat had ik nog een keer willen meemaken. Nu is hij acht en denk ik: straks gaat hij naar de middelbare school en wil hij niks meer met mij te maken hebben. Ik had er graag nog één achteraan gehad. Of twee. Of drie.”
Foto Jagoda Lasota
Als je zo redeneert, kun je wel tien kinderen willen. Dan houdt het nooit op.
„Op een gegeven moment denk je vast wel: het is mooi geweest. Maar ik was er nog niet klaar mee, zeg maar.”
Hoe is het voor je om een kind te hebben?
„Kinderen krijgen en grootbrengen is volgens mij voor een groot deel waar het leven om draait. Voor mij is dat tenminste zo, het is wat ik in het leven wilde doen. Ik wilde weer zwanger zijn, kinderen op de wereld zetten, ze zien opgroeien, mijn liefde doorgeven. Ik weet nog hoe mijn zoontje zich aan mijn benen vastklampte toen hij klein was en we gingen zwemmen. Dat ik hem geruststelde, dat hij mij toen losliet en daar blij van werd. Dat vind ik prachtig aan moederschap: je biedt een kind een veilige haven, waardoor het zich kan vormen. Dat had ik met meer kinderen gewild.”
Je zou het ouderwets kunnen noemen: vooral moeder willen zijn.
„Daar heb ik ook altijd mee gestruggeld. Ik wilde kinderen, maar ik wilde ook een loopbaan. Ik heb me afgevraagd: was ik te veel gefocust op die loopbaan, had ik eerder moeten beginnen met het moederschap. Aan de andere kant wilde ik dat werk ook niet missen, ik ben actrice en filmmaker en dat is ook heel interessant. En ik denk ook wel dat ik op tijd ben begonnen met proberen kinderen te krijgen. Het was een beetje pech dat mijn man en ik fysiek gezien wat dit betreft een slechte combi zijn. Tegelijk denk ik dat veel mensen denken: je kan altijd nog kinderen krijgen. En dat is dus niet zo. Eén op de zes stellen heeft moeite met een kind krijgen, één op de tien met het krijgen van meer kinderen. En dat komt ook door laat beginnen.”
Wat vindt je man?
„Toen ik hem leerde kennen, zei ik: ik wil graag veel kinderen. Hij zei dat hij twee wel genoeg vond. Drie dan, kwamen we op uit. En toen het niet lukte om meer te krijgen, vond hij één ook wel goed. Maar we bleven het toch proberen. En toen gingen we ook nog dat traject doen – het was heel lief dat hij dat wilde, want de wens lag niet bij hem. Maar daardoor voelde ik me wel eenzaam in het rouwproces toen het niet lukte. Hij voelde het niet zoals ik het voelde.”
Je noemt het een rouwproces.
„Ik denk wel dat dat het is. Natuurlijk, het kind is er nooit geweest. Maar je neemt afscheid van een wens voor een kind dat er niet komt. Het stomme is: bij mensen die geen kinderen kunnen krijgen, begrijp je dat dat een verlies is. Maar als je er één of twee hebt en niet meer kunt krijgen terwijl je dat wel wilt, is dat ook een verlies. Ik weet: ik ben moeder, ik maak alle fasen van zijn leven mee, en daar ben ik heel blij mee. Maar ik heb ook verdriet – en dat verdriet lijkt er denk ik wel op. Ik vind ook dat de maatschappij te snel oordeelt: je hebt een kind, je moet niet zeuren.”
Wie bedoel je met de maatschappij?
„Niet de mensen die dicht bij me staan, die steunen me. Maar ik ben best wel open, dus als mensen vragen of ik nog meer kinderen heb, vertel ik vaak dat dat niet is gelukt. En dan merk ik dat mensen vinden: wees blij, je hebt een kind. En dat bedoelen ze goed hè, eerder troostend misschien. Maar op die manier wuif je het verdriet weg.
„Het viel mij ook op dat er geen boek bestond over secundaire kinderloosheid. Dat betekent dat er meer vrouwen zijn die ermee worstelen en die denken: ik mag het er eigenlijk niet over hebben, want ik heb al een kind. Maar ik geloof dat als je pijn hebt, je er aandacht aan moet besteden. Dat is een manier om te helen.”
Foto Jagoda Lasota
Je boek gaat ook over andere dingen: hokjesdenken, liefdesaffaires.
„Ik speelde al langer met het idee om een boek te schrijven, ik miste het creatieve proces. Ik heb een paar keer geprobeerd subsidie te krijgen voor films, maar dat is niet gelukt. En ik dacht: een boek kan ik schrijven zonder dat het geld kost. Het levert ook niks op, maar ik wilde iets maken. En als ik dit thema erin zou verwerken, zou ik ook nog iets nuttigs doen met mijn verdriet. Ik had al het hokjesdenken als onderwerp, daar begon ik mee. Dat gaat over hoe de maatschappij denkt en oordeelt.”
Je dacht niet: ik ga een boek schrijven over alleen dit onderwerp?
„Nee. Toen ik drie jaar geleden begon met schrijven, zat ik nog midden in het medische traject. Ik heb dit thema toegevoegd om bewustwording te creëren: op het gebied van hokjesdenken, maar ook over dit onderwerp. Probeer open te staan in plaats van meteen een oordeel te hebben. Ik krijg nu het boek uit is ook berichtjes van vrouwen die ik niet ken en die zeggen: ik heb dit ook, maar ik stop het gevoel altijd weg.”
Waarom denk je dat het een taboe is?
„Dat weet ik niet. Sowieso durven mensen die het medische traject ingaan, er vaak niet over te praten. Het is ook schaamte, denk ik: dat je lijf het niet goed doet. Terwijl er zoveel mensen zijn die hiermee in het ziekenhuis belanden, het is bijna normaal geworden. Maar dat je dan toch niet op je werk zegt dat dit de reden is dat je een vrije dag moet nemen.”
Je boek is best vrolijk.
„Ja, ik heb de boodschap verpakt in luchtigheid. Ik vind het zelf ook altijd fijn als ik niet wanneer ik een boek uit heb, eerst bij moet komen. En ik wilde er ook iets in van jong zijn, flirten met mannen, vruchtbaar zijn – vrolijke, jeugdige dingen in plaats van in de wachtkamer zitten en spuiten in je buik zetten. Je moet aan mijn boek ook hoop voor de toekomst overhouden.”
Hoe is het intussen met je kinderwens?
„De wens is niet weg, als ik moeders zie met kleine kinderen dan denk ik: wat had ik dat graag gewild. Maar het gaat beter, het heeft me geholpen dat ik het van me af heb geschreven. Dan heeft het zo moeten zijn, is misschien een groot woord. Maar ik heb er wel iets moois mee kunnen doen, waar anderen wat aan kunnen hebben.”
Relinde de Graaff: Het is goed zo. 260 blz, €23,99. https://hetisgoedzo.com
Vader: „Mijn zoon van 23 (op kamers vanaf zijn achttiende) rondt bijna zijn studie af. Ik begrijp dat we wel zo’n beetje aan het einde van de opvoeding zijn gekomen, maar twijfel of ik toch mijn perspectief nog eens moet inbrengen. Veel studiegenoten gaan voor het grote geld; werkgevers staan blijkbaar te springen om de kwaliteiten van deze studenten. Ook mijn zoon, die in computer science afstudeert, lijkt hier niet ongevoelig voor. Als vader vind ik uiteraard dat hij zijn eigen keuzes moet maken, maar ergens vind ik het ook wat armzalig, dat lonken naar geld. Ik zou liever zien dat hij ‘betekenisvol bezig zijn in de wereld’ zwaarder laat wegen dan geld. Ik denk dat dit zowel voor hem als de wereld beter zou zijn. De spanning zit er voor mij in dat ik niet mijn mening belangrijker wil laten zijn dan zijn keuzevrijheid, terwijl ik toch graag mijn perspectief zou willen inbrengen. Alleen hoe? We praten niet heel gemakkelijk samen, maar het kan wel. Mijn vrouw en ik zijn betrokken opvoeders geweest van onze vier kinderen, maar hij heeft al jaren zijn eigen leven.”
Naam en woonplaats zijn bij de redactie bekend. De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Open gesprek
Leo Molenaar : „Mooi dat uw zoon een onderwerp heeft gevonden dat hem blijkbaar zo interesseert dat hij bijna zijn master heeft afgerond. Ik lees dat u een scheiding aanbrengt tussen ‘het grote geld’ en ‘betekenisvol bezig zijn in de wereld’. Zijn dat wel echte tegenstellingen? Dat zou een uitgangspunt kunnen zijn voor een gesprek met uw zoon. Wat betekenen die begrippen voor jullie?
„Ik legde de vraag voor aan mijn studenten medische natuurwetenschappen (tweedejaars bachelor). Unaniem kozen ze ervoor dat u zich uitsprak. ‘Hoe eerder hoe beter’, luidde hun advies. Mijn eigen aanvulling: niets zeggen zou waarschijnlijk betekenen dat uw mening onbewust toch doorsijpelt in de communicatie.
„Hoe ga je dat gesprek dan aan? Dat vonden de studenten een lastige vraag, maar het sleutelwoord was ‘nieuwsgierigheid’. U mag best uw mening geven, zeiden ze, maar het moet vooral een uitwisseling van ideeën worden, waarin goede vragen centraal staan.
„Vanuit mijn eigen ervaring voeg ik hieraan toe: geen waarom-vragen stellen. Die klinken namelijk als een beschuldiging. Begin de zinnen met ‘Hoe denk jij over…?’ ‘Ik ben benieuwd hoe jij…’ ‘Mag ik vertellen hoe ik daarnaar kijk?’ Die helpen bij het voeren van een open gesprek.”
Gezamenlijke activiteit
Bas Levering : „Uw zoon is 23. De opvoeding is voorbij. Hoewel neuropsychologen er tegenwoordig op hameren dat het brein op het achttiende jaar nog niet is uitgerijpt, wordt uw zoon gelukkig wettelijk al vijf jaar in allerlei opzichten als zelf verantwoordelijk en aansprakelijk, dus als volwassen, beschouwd. Dat de meeste volwassenen zich soms ‘onvolwassen’ gedragen, krijgen we de wereld niet uit.
„En toch moet u de betekenis van wat u vandaag inbrengt beslist niet onderschatten. Het komt nogal eens voor dat kinderen die in hun jeugd nadrukkelijk van de opvattingen van hun ouders afstand nemen, er later, ter lering van hún kinderen, zonder enige terughoudendheid naar verwijzen. ‘Míjn vader zei altijd!’
„Dat u de materialistische houding van uw zoon betreurt – er zelf andere idealen op nahoudt –, vormt een boeiend onderwerp van gesprek. Het is mooi dat hij al zo lang zelfstandig woont, maar dat heeft het aantal ontmoetingen in de afgelopen jaren beperkt. Bedenk een gezamenlijke activiteit waarin regelmatig van alles en nog wat aan de orde kan komen. Als u uw zoon als volwassen gesprekspartner beschouwt, loopt zijn keuzevrijheid geen enkel gevaar.”
Leo Molenaar is decaan aan het Murmellius Gymnasium Alkmaar en geeft aan universitaire tweedejaarsstudenten het vak studie & loopbaan.
Bas Levering is oud-lector pedagogiek.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
In een vorig leven, een mooi en interessant leven, was ik veel op vuilnisbelten te vinden. Het was in de jaren tachtig en ik bevond me in Frankrijk, daar waren ze toen overal. Het afval van het Bourgondische dorp waar ik met mijn vriend verbleef werd gedumpt op een idyllische plek in de heuvels, een fietstochtje ernaartoe leverde altijd wel iets bruikbaars op. Ook in de rest van Frankrijk spreidden de vuilnisbelten zich ‘wellustig wel driehonderd meter langs beide kanten van de weg uit’, zoals ik in mijn dagboek noteerde. Mijn vriend was bedrevener in het speuren tussen andermans afval dan ik, zodat ik eens een verjaardagscadeau van hem kreeg waarmee ik eerst niet blij kon zijn. Teleurgesteld over mijn reactie riep hij uit: ‘Maar ik heb hem schoongemaakt en ontroest, draai eens aan dat wieltje, geweldig mechaniek!’ Tot op de dag van vandaag heb ik plezier van mijn slagroomklopper-van-de-vuilnisbelt.
Ook Lijsje Lorresnor, de hoofdpersoon in het gelijknamige kinderboek van J. M. Selleger Elout uit 1932, krijgt na een vondst op de vuilnisbelt een teleurstelling te verwerken. Het verhaal, dat begint met de zin ‘Moeder, magge we naar de vullis?’, gaat over een meisje uit een arm gezin dat tijdens het ‘lorren snorren’ een geweldig strohoedje tegenkomt. Ze denkt iets wat ik zelf ook vaak heb gedacht: hoe is het toch mogelijk dat mensen zoiets weggooien! Tot haar vreugde komt ze ook nog een stukje fluweel tegen, haar moeder maakt er een lint van voor om de hoed. Nadat Lijsje de volgende dag als een chique dame naar school is gekomen, verraadt haar jongere zusje per ongeluk de herkomst van het hoofddeksel.
Gesponnen aardolie
Anno 2025 zijn er in ons deel van Europa gelukkig nauwelijks open vuilnisbelten meer. In plaats daarvan hebben we kringloopwinkels. Vijftig jaar geleden kon je voor meubels al bij Emmaus terecht en voor kleding bij het Leger des Heils, maar het aantal kringloopzaken dat Nederland inmiddels telt is ongekend. Volgens allekringloopwinkels.nl zijn het er ruim tweeduizend, zo langzamerhand hebben we allemaal onze adresjes.
Een paar eeuwen geleden werden ook al tweedehands spullen verhandeld. Bianca M. du Mortier, tot voor kort conservator van de kostuumverzameling van het Rijksmuseum, vertelt in een van haar boeken dat in de zeventiende eeuw kleren met de hand werden gemaakt en dus kostbaar waren. Na iemands overlijden gingen ze over op erfgenamen of werden doorverkocht door ‘oudecleercopers’ en ‘uytdraeghsters’. Een sterk staaltje van hergebruik zag ik in 2023 in het Catharijneconvent in Utrecht, waar op de tentoonstelling Fashion for God gewaden van katholieke geestelijken te zien waren. In de zeventiende en achttiende eeuw werden voor die gewaden regelmatig jurken gebruikt die deftige dames uit de parochie hadden geschonken, zodat je de stof tijdens de mis terugzag in de kazuifel van de priester.
Nog tot ver in de negentiende en twintigste eeuw is kleding iets gebleven dat je koesterde, dat een aanzienlijke waarde vertegenwoordigde. Het verhaal De mantel (1842) van de Russische schrijver Gogol draait om een winterjas die zo dun is geworden dat hij niet meer op te lappen valt. De hoofdpersoon, een ambtenaar, moet al zijn geld bij elkaar schrapen om een nieuwe te kunnen laten maken. Als hij er dan eindelijk in rond paradeert, wordt de mantel, op z’n Gogols, vrijwel meteen van zijn lijf gestolen.
Bevalt een broek of een trui niet meer, weg ermee
In de eenentwintigste eeuw hullen wij ons in goedkope stof van gesponnen aardolie, zoals je polyester zou kunnen noemen. Bevalt een broek of een trui niet meer, weg ermee, bij het vuilnis, en in het gunstigste geval naar de kledingbak of de kringloopzaak. Het is zelfs zo ver met ons gekomen dat we een zogenaamde R-ladder nodig hebben om ons te beteugelen. Die bestaat uit tien Engelse termen die met een R beginnen en wordt gehanteerd door instanties die naar afvalreductie streven, maar komt ook van pas voor consumenten. Bovenaan staat Refuse, wat je zou kunnen vertalen als: ‘misschien moet je maar gewoon helemaal niets kopen’. Reduce staat op twee, daarna volgt Re-use, zoals je kopen bij de kringloop zou kunnen noemen.
Oh’s en ah’s
Dat is overigens niet de reden dat ik zelf zo graag naar kringloopwinkels ga. Ik loop er niet rond te snuffelen om de duurzaamheid te bevorderen. Meestal heb ik ook niet per se iets nodig, want dan zou ik beter gericht op Marktplaats of Vinted kunnen kijken. Naar de kringloopwinkel ga ik voor de oh’s en ah’s, voor de verrassingen, bijna alsof ik er door een museum dwaal. In kringloopwinkels gaat het me om de lol, om het verkneukelen, het vooruitzicht dat ik misschien iets zal tegenkomen dat ik eventueel wel in mijn bezit zou willen hebben. Je hebt nog geen idee wat het zal zijn, totdat je plotseling ergens door wordt getroffen, en meestal is dat dan iets dat vrijwel niets kost.
Zo bemachtigde ik een paar maanden geleden een jasje waarover ik nu voortdurend complimenten krijg, en waarvoor ik om precies te zijn 7,80 euro heb neergeteld. Een andere dierbare jas viert dit jaar het tienjarige jubileum, die kocht ik in 2015 voor 6 euro. Op foto’s draag ik hem zo vaak dat ik nu misschien toch maar eens iets anders moet aantrekken. Aan de andere kant: een twaalfeneenhalfjarig jubileum zou ook leuk zijn.
De laatste tijd is het wel lastiger geworden om voor zo weinig geld nog iets goeds te scoren. De aangeboden koopwaar wordt aantrekkelijk gepresenteerd, zodat het verschil met een ‘normale’ winkel kleiner wordt. Kleding hangt in de kringloop tegenwoordig op soort en op kleur, en met de bekende oudelappengeur lijkt het ook afgelopen, zelf merk ik er tenminste weinig meer van. In winkels met het woord ‘vintage’ in de naam is vaak al een voorselectie op merk en kwaliteit gemaakt, zodat er modebewuste mensen van alle leeftijden rondlopen die van bijzondere stukken houden, onder wie opvallend veel jonge mannen.
Zelfs een ander menstype heeft dit soort plekken ontdekt. Laatst zag ik in een doodgewone kringloopwinkel een vrouw die duidelijk naar een dure kapper was geweest. Ze was gehuld in een camelkleurige outfit en trok een mandje op wielen voort dat was gevuld met kleren in dezelfde tint. Buiten zag ik haar wegrijden in iets dat in mijn ogen het midden hield tussen een Buick en een Rolls Royce.
Misschien had deze vrouw zonder het te weten wel de afdankertjes van haar vriendinnen aangeschaft, er wonen nogal wat gefortuneerden in de plaats waar deze scène zich afspeelde. Er bestaat vaker een zekere relatie tussen het aanbod en de omgeving, zodat ik een tip heb voor wie een donker hoedje nodig heeft: ga eens naar de kringloop in Urk. Reken dan nergens op, want kopen bij de kringloop draait nooit om zoeken, kopen bij de kringloop draait om vinden.
Wel kun je het toeval een beetje helpen, een ervaren kringloopganger weet van tevoren wat het aanbod ongeveer zal zijn. Toen wij tijdens een kampeervakantie ontdekten dat we zowel onze plastic bekertjes als een emmertje waren vergeten, kwamen we niet eens op het idee om naar een winkel met huishoudelijke artikelen te gaan. In plaats daarvan togen we naar de plaatselijke kringloop en schaften vervangers aan voor het geweldige bedrag van 25 cent per stuk. Doordat we er ook nog een goed boek ontdekten namen de kosten wel toe, zodat we uiteindelijk toch 2,40 euro moesten neertellen. Tijdens dezelfde vakantie kochten we elders ook nog een ongebruikte, perfecte passende zomerbroek die weliswaar niet noodzakelijk was, maar die voor 2 euro de vrijwel onuitroeibare eenentwintigste-eeuwse koopbehoefte wist te bevredigen. In een van mijn dierbaarste boeken, Een kwestie van hebben of zijn van Erich Fromm uit 1976, stelt de psycholoog en filosoof ‘zijn’ voor ‘hebben’. Wil een hedendaags mens af en toe toch graag ‘hebben’, dan zijn dergelijke winkels een uitkomst.
Vorige eigenaren
Een van de essenties van de kringloop is dat je niets weet van de mensen die ooit eigenaar van de aangeboden spullen waren. Heb je zo iemand wel gekend, dan wordt het meteen een stuk lastiger om tussen zijn of haar voormalige bezittingen te grabbelen. Laatst werd er een schuurverkoop gehouden achter het huis van een kennis, die op hoge leeftijd was overleden. De schuur stond vol beeldjes, serviesgoed en andere kleine voorwerpen die ooit zorgvuldig waren verzameld. Aangezien de kinderen van de overledene aanwezig waren, durfde ik nauwelijks iets op te pakken en nader te bekijken. Toen ik uiteindelijk toch iets uitkoos, een ouderwetse ingelijste prent, mocht ik die als aandenken gratis meenemen.
Toen mijn schoonmoeder naar een verzorgingstehuis ging, moesten wij haar flat ontruimen. Iedereen die zoiets meemaakt kent het: in korte tijd moet je de ene na de andere beslissing nemen. Een aantal dingen verhuisden met haar mee, een enkel meubel hielden we zelf, en wat overbleef reden we in een gehuurde bus naar de grootste kringloopwinkel van de stad.
Daar verdween het laatste restje naïviteit dat ik nog in me had. Bij de ietwat verscholen achteringang die bestemd was voor de aflevering, zag ik om de vijf minuten wel iemand met goede gaven arriveren. In een enorme opslagruimte waren medewerkers bedrijvig met kasten en tafels aan het sjouwen. Enkele streng kijkende mannen staken hun neus in de laadruimte van onze bus en begonnen het aanbod te inspecteren. Het spande erom of alles wel werd geaccepteerd, van sommige potentiële koopwaar had deze kringloop al veel te veel. Ondertussen was een jongen vanaf een verhoging bezig de inhoud van incomplete spelletjesdozen in een container uit te schudden, een regen van puzzelstukjes, dobbelstenen, kaartjes, pionnen en namaakgeld dwarrelde neer.
Een deel van mijn schoonmoeders huisraad moesten we inderdaad mee terugnemen. Ook van onze tweede bus vol kringloopgiften, allemaal degelijk spul, kwam niet alles door de keuring. Zelfs een schone, goedwerkende koelkast moest uiteindelijk naar de plaatselijke afvalverwerking, ik was onthutst.
Als ik nu winkels met tweedehands koopwaar bezoek, zit deze ervaring in mijn achterhoofd. Onwillekeurig moet ik dan denken aan de achteringang die er bij al die tweeduizend zaken moet zijn. Desondanks laat ik me mijn verrukking niet afpakken; in de kringloop blijf ik rondkijken alsof alle verrassingen er regelrecht voor mij uit de hemel zijn komen vallen.
Om je te bescheuren. De Ioniq 5N maakt geluidjes. Dat is zo geestig, omdat hij loopt op stroom en dus muisstil zou moeten zijn. Maar dat zouden de fans van vurige Hyundai’s uiteraard nooit dulden. En omdat dit het eerste elektrische N-model van Hyundai is, in dit brave huis het GTI-hoekje met de N van Spierballen en Veel Peekaas, moet hij leven maken zoals waakhonden blaffen en sirenes gillen. Dus heeft het elektronische nepgeluidjesmenu een echt, hysterisch brommend motorgeluid op de kaart, waarmee je via de stuurflippers zogenaamd net echt kunt schakelen. Zo wordt de keurige, riante familiewagen die de 5 al vier jaar is een soort opgevoerde nozembrommer, en voor niet-brommerrijders de atavistische herinnering aan de trapauto waarin de jongetjes van mijn jeugd ter simulering van de race-ervaring zo hard mogelijk vroemvroem brulden.
Zoom in voor alle details van de Hyundai Ioniq 5NKlik op de punten voor uitleg over de details.
De Ioniq 5N is Trump op wielen. Je hoort en ziet een joch van tien met prepuberale psychologie de grote ongelikte beer uithangen. En dat joch was je zelf geweest wanneer je keurige ouders je de toegang tot dit overlastverheerlijkende tokkiegetto niet humaan hadden belet. Op het ongemakkelijke kruispunt van culturen dat we guilty pleasure noemen staan we nu moreel verscheurd te zijn met 650 pk onder de leden en de alle menselijke waardigheid slopende settings van het Active Sound N+-programma tipklaar op het touchscreen. Kiezen uit Ignition, Evolution of Supersonic en brullen maar. De toelichtingen op het scherm doen likkebaarden. ‘Versnel tot supersonische snelheden met het krachtige stuwgeluid geïnspireerd door straaljagers.’ Mijn passagier, evenmin ongeschonden uit een politiek-correcte puberteit gekomen, startrekt uit volle borst mee. Binnen drie minuten hebben wij, kinderen uit autohatende VPRO-milieus, het trauma van een autoloze jeugd onder het stroompedaal vermorzeld. En de koek is nog lang niet op. Wat betekent dat rode knopje met de letters NGB op het stuur? Onze door beschaving gefrustreerde geweldsfantasieën scheuren alle kanten op. Nu Geen Beschaving? Nuclear Ghetto Blaster? Nog Grotere Bek? Nee, Gore Burgerlul? Het blijkt voor N Grin Boost te staan, volgens Hyundai de weg naar Onmiddellijke Stuwkracht Van De Twee Motoren Door Een Tijdelijke Verhoging van Vermogen En Koppel. Dan weet je wat er komt met 650 pk onder de rechtervoet. Ik hoor de andere hoogopgeleide naast me FOKKING HELL zeggen. Wat heerlijk allemaal, helemaal als we ontdekken dat het volume meekleurt met de rij-instellingen, hoe ruiger hoe harder. In Eco is Ignition al een vrij nerveus geluid, in Normal begint het te razen en in Sport geniet de hele samenleving mee. Tenzij je ervoor kiest de soundtrack binnenboord te houden, want de buitenboel muten kan natuurlijk ook, nep is nep.
Rehabilitatietraject
Nog één keer vol gas en dan snel terug naar de niet-compromitterende ouwelullenrijstijl die de actieradius na een week van 3- naar 400 kilometer heeft opgestuwd. Na dit rehabilitatietraject durf ik de NRC-lezer weer onder ogen te komen met de deemoedige bekentenis dat je dit niet zou moeten willen. Hier zijn we als beschaafde mensen echt te oud voor. Wij gaan voor de gewone, net vernieuwde 5 in de luxueuze Lounge-versie, die in navolging van de N nu ook te koop is met de grotere 84kWh-batterij, 7 kWh meer dan de vorige. De winst is met 530 kilometer rijbereik tegenover voorheen 476 beperkt, maar omdat hij ook iets zuiniger is geworden, maak je makkelijker meters. Helemaal nu hij kan snelladen tot 320 kW is de 5 een verbazingwekkend goede metgezel op lange reizen. Zijn maximale laadsnelheid heb ik hem niet zien halen, maar overal zag ik de laaddisplays ver boven de 200 kW pieken. Zo kon ik pauzes kort houden en met kruissnelheden tussen 120 en 140 binnen zeven uur Berlijn passeren. Ook fijn: hoewel het meubilair even vorstelijk en het veercomfort zo boomervriendelijk zachtmoedig bleef als het al was, werd de civiele 5 zonder die boze N stukken betaalbaarder. Het oude topmodel was 4.000 euro duurder, en een tijdelijke kortingsactie maakt de 5 nog eens 3.000 euro goedkoper.
De versierdrang reikte bij Hyundai tot de pedalen.De enige muziek die cultuurdragers in dit verdorven universum trekken.Rechts op het met schakelaars beladen stuur de rode NGB-knop voor de echte krachtexplosies.Hyundai weet hoe het hoort. Remklauwen hebben een felle kleur om iedereen te laten zien wat je in huis hebt.
Foto’s Merlijn Doomernik
Wie zijn geweten niet meer kan verbinden met een Tesla, neme deze. Zelfs de batterij is Koreaans en dus Niet Chinees, om na alle Musk-bashing eens een ander moreel pijnpunt aan te stippen. Voor wie het niet kan laten: bij Hyundai-dealers staan nog twaalf N’s te koop voor tussen de 64 en 74 duizend euro, kleingeld in een tijd waarin 650 pk bij Porsche meer dan drie ton kosten. Wat het ook wordt, veel plezier. Ik begrijp alles.
Ik droom, heel diep en zwart. Twee handen vouwen zich over mijn ogen. Ik open ze en zie tussen Kaas’ vingers een brede mond met piepkleine broktandjes. Zijn kleine knieën rusten in mijn buik. Een arm heb ik om zijn smalle rug gevouwen. Hij is weer bij ons gekropen vannacht, zich geruisloos voegend naar onze plooien. Ik geef een kus op zijn sproetenneus. Ik schuif ons uit het bed, hij zet zijn voeten op mijn voeten en we lopen samen lachend naar de gang. Ik kijk de kamer van Cléo in. Daar is ze, in haar pyjamaatje, net wakker, op de commode. Willem staat voor haar met een tuinbroek. „Dag mama!”, zegt ze, en maakt een tuitmondje. Ik geef haar een kus en til Kaas op om datzelfde te doen. Daarna slinger ik hem als een aapje richting het stapeltje kleren bij de trap. We kleden de kleintjes aan en zijn tegelijkertijd klaar. Zij gaan lachend op hun billen – bomp bomp – de trap af. Wij knijpen even in elkaars hand en lopen achter hen aan. Beneden staat Ezra, de vroegste vogel, op een stoel bij de voorraadkast. „Goedemorgen jongens”, kwinkeleert hij en pakt de ontbijtkoek van de bovenste plank. Hij draait om zijn as en slaat met zijn elleboog het kastje dicht. Hij springt van de stoel, net niet op Kaas. Willem smeert boterhammen aan het aanrecht, mathematisch, acht stuks, de trommels staan al klaar. ‘’s Aaaaavonds bloeit de liefde op’, klinkt uit de speakers in de woonkamer. We neuriën. Ik zit aan de keukentafel, warm van trots om deze geoliede liefdesmachine. Ezra playbackt, midden in de keuken op de tafel, zijn ontbijtkoek als microfoon. Cléo loopt langs met papier en schaar en laat een spoor van snippers vallen. „Ezraaaaaa, IK wilde een liedje kiezen”, roept Kaas opeens en trekt aan Ezra’s broekspijpen. Ze vallen allebei op de tegelvloer. Er ontstaat direct een ruw gevecht. „Mag ik Babybel”, vraagt Cléo aan mij. Ik pak een Babybel. „Twee”, zegt ze en houdt dreigend de schaar bij haar paardenstaart. „Oké, tijd om jassen aan te doen. Naar school!”, overziet Willem de ontsporende situatie, maar struikelt over de voeten van Kaas en Ezra, die nu onder de tafel proberen in elkaars kont te bijten. Een stoel valt om, de kat schiet weg. „Knip”, zegt Cléo. Er valt een dikke lok haar op de grond. Ik probeer de schaar af te pakken, maar ze rent naar de woonkamer en grist onderweg de afstandsbediening mee. Ze drukt op het volumeknopje. ‘WAAR VIND JE NOU ZO’N VRIEND ALS IK’, klinkt dreunend door het huis. „Uit”, gilt Ezra. „UIUIUIUIT!” „Willem, de overprikkeling!” roep ik, maar Willem zit opeens op de wc. „Papa zit ALTIJD op de wc”, roept Ezra. Kaas kijkt in een broodtrommel. „Ik zei toch ik wil GEEN HUMMUS”, krijst hij. „Ik word HELEMAAL GEK van jullie ammelaal!”, schreeuwt Cléo, en stort zich voorover op de bank. Ze blijft met haar gezicht in een kussen liggen. „Wraaw, wraaw”, hoor ik zachtjes. De kat zit midden in de keuken met schokkende rug zijn eten op te kotsen.
Als ze weg zijn, kijk ik om me heen. Haar, papier, kots, hummus, ‘DENK JE EENS IN, EEN ZEEMEERMIN LUI OP HET STRAAAND’ in mijn oren. Ik maak schoon zonder weerzin, zing zachtjes mee. Ik ben niet teleurgesteld om de ochtend, bedenk ik me opeens. Ik neem het zoals het is.
En dan, valt me opeens in: ik ben er nu pas écht ervaren in, dat moederschap.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.
Mag ik hier even een monumentje oprichten voor de palmkool? Palmkool als in cavolo nero, de van oorsprong Toscaanse kool die in ons land weliswaar nog lang niet de status van boerenkool heeft bereikt, maar die in toenemende mate ook op Nederlandse bodem wordt geteeld en als gevolg daarvan steeds vaker opduikt in onze groenteschappen, vooral bij eco- en boerderijwinkels en bij de beter gesorteerde groenteboer.
Toegegeven, de palmkool is al vrij monumentaal van zichzelf. Z’n langwerpige, diep donkergroene bladeren, bobbelig als bubbeltjesplastic, groeien aan een stam de lucht in, waar ze weelderig uitwaaieren als het blad van een palmboom. En niet eens een poppenhuispalmboompje hè, de plant kan makkelijk een meter hoog worden en de bladeren minstens dertig centimeter lang. Wanneer je dit blad van onderaf begint te oogsten – en dat is de bedoeling – krijg je een steeds langere kale stam en een steeds imposantere bladenkroon.
Mijn buurttuinvrienden en ik vergaderen dezer dagen over welke groente we komend tuinseizoen willen gaan zaaien, en de Brassica oleracea var. palmifolia staat boven aan mijn verlanglijstje. Niet alleen vanwege z’n robuuste schoonheid natuurlijk, maar ook omdat het gewoon een erg lekkere koolsoort is. Hij smaakt net wat zoeter en delicater dan boerenkool, maar heeft ook iets aards en een klein bittertje. De textuur is stevig, maar minder vezelig dan die van boerenkool.
Zoals gezegd komt de kool oorspronkelijk uit Toscane en vormt daar een conditio sine qua non voor minestrone en ribollita, en het is een veelgebruikt ingrediënt in andere boerse wintersoepen. Je komt hem ook regelmatig tegen ‘in padella’, wat zoveel betekent als dat hij in een pan gaargestoofd is, meestal onder toevoeging van knoflook en een pepertje, soms ook met een paar gesmolten ansjovisjes erbij. Zulke gestoofde palmkool kan vervolgens weer op bruschetta gegeten worden, bijvoorbeeld in combinatie met witte bonen of met ricotta.
Allemaal verrukkelijk – mocht u denken dat ik zo’n alinea als de vorige met droge mond opschrijf; dat is beslist niet het geval – maar vandaag gaan we iets veel minder gebruikelijks doen met de kool. We gaan hem rauw eten, in een winterse salade. Ik zal u eerlijk zeggen: ik wist ook niet dat dit kon. Maar bij mij in de buurt zit een etablissement waar ik graag en vaak ga lunchen en op een dag bestelde ik er de ‘lof-salade, peer, sumac, walnoten & pecorino’ en vond tot mijn verbazing in stukjes gescheurd palmkoolblad op mijn bordje. Sindsdien ben ik helemaal in de ban van deze uitvinding.
Alle credits voor het recept van vandaag mogen wat mij betreft naar de chef van restaurant Bowie in Den Haag. Maar laat ik er voor de volledigheid toch even bij vermelden dat het niet precies dezelfde salade is als die daar uit de keuken komt. Dat zit hem niet alleen in de sumac die ik heb weggelaten – vanwege iets te geparfumeerd – maar vooral in de manier waarop ik de noten – pecan- in plaats van walnoten – heb gekaramelliseerd: in ahornsiroop in plaats van in een suikerkaramel. Dat scheelt een hoop gedoe, en geeft bovendien een wat minder overweldigende zoetheid, wat de smaakbalans als u het mij vraagt ten goede komt.
Björn de Waal doet veel. Hij brouwt zijn eigen bier, drie soorten. Maakt de kombucha’s voor zijn alcoholvrije arrangement, gelagerd op vaten. Onderhoudt een kruidentuin. Is al langer chef bij restaurant Het Arsenaal en sinds drie jaar ook eigenaar van het monumentale pand uit 1343. Hij is 27 jaar oud. Zelf rijpen, zelf plukken, zelf fermenteren. Toch vond hij tijd om af te reizen naar de Rotterdamse horecabeurs Gastvrij, waar hij de Restaurantprijs 2024 van branchevereniging Euro-toques won met zijn signature dish: een dry-aged wortel gerookt op snippers van oude biervaten, gepresenteerd in een houten rookkistje op hooi.
Dat is inderdaad een leuk gerecht. De wortel zelf is flink ingedroogd (het dry-agen brengt een klein zweempje naar boven van de kluiten klei die er ooit aan zaten aangekoekt, zo lijkt het), snoepig van structuur en dieporanje. Uiteraard ook zoet, net als de kweepeergelei eronder, maar dat wordt in dit geval redelijk uitgebalanceerd door de zoutzure umeboshi (zie inzet) van eigen pruimen en de saus van gefermenteerd wortelsap, basilicumolie en whisky-azijn – dit kleurt weer leuk bij de houtrook.
Vooraf kregen we een aantal wisselvallige amuses, die losjes (lees: vergezocht) verwijzen naar Nederlandse klassiekers – een vrij droge wafel van aardappel en appel, bij wijze van hete bliksem; een heel smakelijke tempeh van erwt met appellak en dotje rode kool, bij wijze van stamppot; een lekker Doesburgse-mosterdsoepje, ook als viering van stamppot – gevolgd door een dan weer weinig opzienbarende zoete-aardappelsalade die zonder opgaaf van reden wordt gepresenteerd in een lege oesterschelp.
Wat we tot aan de wortel kunnen concluderen is dat de chef graag aan de zoete kant van het spectrum kookt. Neem bijvoorbeeld de zoetzure koolrabi, die een mooie exacte garing heeft meegekregen en daardoor niet meer dat knapperige, rauwe radijzige heeft, maar juist een volle, hartige smaak en aangename zachte structuur, geserveerd in een lichtgebonden komkommerjus op smaak gebracht met venkelzaad (gekookt in appelsap, waardoor het niet onprettig is om op te kauwen – slim) en fruitige cascadehop. Leuke combinatie zeker met het kruidige van de Afrikaanse maniquette-peper, ofwel paradijszaad. Rauwe rietsuiker is leuk bedacht als crunchy seasoning. Maar het is allemaal al behoorlijk zoet. Als je met pure suiker gaat strooien, dan moet je er goed zuur onder durven te koken.
Het gevoel bekruipt dat de chef misschien een beetje té veel wil. In de volgende gang vergaloppeert hij zich behoorlijk. „Schaaf van wild zwijn” klinkt als een soort katsuobushi (zie inzet) van wild zwijn, opnieuw een prikkelend idee. Maar het is gewoon dungesneden gerookte roze ham, met een karakteristieke, intense, zwijnige wildsmaak, die op een onprettige manier botst met het vissige van de kabeljauw. Dan hebben we ook nog een fudge van pastinaak en appel, eekhoorntjesbrood, stuivende druiven die zich ertegenaan bemoeien en overheersende verveine, die zich op geen enkele manier wil schikken. Het is boven alles enorm verwarrend.
Soms lijkt het doel uit het oog verloren. Kombucha op oude bier- en wijnvaten lageren is echt een leuk experiment, maar als je dat mét scoby (startercultuur) twee jaar laat liggen, dan kan het niet anders dan dat er priemend zure drank uit dat vat komt. Om dat te serveren moet je het zó ver aanlengen en aanzoeten, dat je je kan afvragen hoeveel je nog van die houtlagering terugproeft. We krijgen er inderdaad weinig van mee in het non-alcoholisch arrangement, dat volledig is gebaseerd op die kombucha’s, en overigens wel heel mooi naar de gerechten is gekruid. Hij heeft zich zo verloren in z’n project dat hij de kombucha zelfs door z’n plantaardige boter slaat. Hou over: zure margarine. Op zo’n moment moet je een stap terug doen en even van een afstandje bedenken waar het ook alweer om te doen was, denk ik.
De chef is enorm gedreven, maar gaat een beetje gebukt onder zijn eigen ambitie. Het ontbreekt aan focus. Conceptmatig schiet het veel kanten op – van historisch Hollandse gerechten in de amuses en VOC-kruiden tot eigen fermentaties en brouwsels én lokale streekproducten én nadruk op groente en plantaardige boter, maar ook winterkabeljauw met wild. Maar vooral: de gerechten zouden er enorm van opknappen als de chef zou proberen minder smaken op één bord te proppen.
Want hij kan het wel! Vervolgens zet hij namelijk een uitermate smaakvol hert van de Veluwe op tafel: een sereen bord, klassiek in opzet, puntgaaf in uitvoering. Met een heerlijk chewy bietje (beetje zelfde structuur als die dry-aged wortel) gelakt in „vloeibare drop” en een buitengewoon geraffineerde portjus met bieten, bessen en een zelfgefermenteerde ‘sojasaus’ van kikkerwerten en koffiedik – de aardse én fruitige zoetheid van biet en bes gaan natuurlijk goed met rood wild, de sojasaus geeft een stevige umami-backbone waarop die droppige smaken rusten. Klasse.
Ook het dessert mag smaken: onder meer een fluweel lavendel-melkijs met een beetje olijfolie voor het romige mondgevoel, en mispels met witte chocolade. En bij de koffie worden we getrakteerd op het beste bokkenpootje dat we in tijden proefden, met mandarijnvulling.
Het Arsenaal is een charmante plek, om neer te strijken op het terras op een zonnige dag met een verfrissend zelfgebrouwen blond biertje met abrikoos, of om rustig te tafelen in een prachtige historische setting. De jonge chef heeft echt wat in zijn mars, het is alleen te hopen dat hij de komende tijd durft om wat scherpe keuzes te maken en meer focus aan te brengen, dan kan hij zeker stappen zetten.