Sinds de nationalisatie weten de werknemers van British Steel nog altijd niet of hun banen veilig zijn

Een paar mannen in werkplunje zitten aan hun full English breakfast. In het Dandi’s Café, op het industrieterrein pal naast British Steel, schuiven ze de laatste happen eieren, bonen in tomatensaus en aardappelkoekjes op hun vork. Als ze straks naar buiten stappen, zien ze de grote koeltorens van de staalfabriek een paar honderd meter verderop liggen.

Debbie Malkin is de manager van Dandi’s en ze vertelt hoe spannend de afgelopen weken zijn geweest hier in Scunthorpe, een fabrieksstadje in het midden van Engeland. „De jongens die hier kwamen eten, vroegen zich hardop af of ze hun salaris nog wel zouden krijgen.” Ze merkte ook dat ze minder aanloop had. „Klanten bleven weg omdat ze niet zeker wisten of ze volgende maand nog wel werk zouden hebben.”

Vorige week heeft de Labour-regering in allerijl de controle over British Steel overgenomen van het Chinese staalbedrijf Jingye. De fabriek in Scunthorpe is de laatste van het Verenigd Koninkrijk die hoogwaardig nieuw staal maakt, in plaats van circulair staal uit oude schroot. Maar British Steel leed verlies, al jaren. De afgelopen weken bleek dat de Chinese eigenaren hun bestellingen voor nieuwe grondstoffen wilden annuleren en hun betalingen niet meer voldeden. Jingye was van plan om de twee hoogovens te sluiten.

Spoedwetgeving

Het risico was reëel dat de hoogovens, eenmaal afgekoeld, niet meer goed aan de gang te krijgen zouden zijn. Daarom besloot de regering tot spoedwetgeving. Het Lagerhuis werd teruggeroepen van het paasreces en minister van Handel Jonathan Reynolds nam de leiding bij British Steel over. Afgelopen dinsdag kwam minister Reynolds persoonlijk kijken hoe in de haven vlak bij Scunthorpe ladingen steenkool vanuit een schip in vrachtwagens werden geladen en naar de fabriek gereden. De hoogovens konden blijven draaien.

Ondanks die eerste grote opluchting, zegt Debbie Malkin, zitten werknemers en andere inwoners van Scunthorpe nog steeds in onzekerheid. De regering heeft nu de dagelijkse leiding over British Steel, maar heeft nog niet officieel besloten of de fabriek wordt genationaliseerd en de overheid dus het eigenaarschap helemaal overneemt van Jingye. Malkin: „Tot definitief duidelijk is wat er gebeurt, blijft het vooruitzicht beangstigend voor velen. Op de een of andere manier moet British Steel openblijven, anders wordt Scunthorpe een spookstad. Wij en veel andere bedrijven zouden dan ook moeten sluiten.”

Het fabrieksterrein van British Steel ligt aan de oostkant van Scunthorpe en is bijna net zo lang als het stadje zelf. De lokale economie is voor een groot deel afhankelijk van de staalfabriek. Veel kleine en middelgrote bedrijven zijn onderdeel van de toeleveringsketen. In de hoogtijdagen van de Britse staalproductie in de jaren zestig werkten bijna 26.000 man op het terrein. Maar technologieën verbeterden, machines vervingen mankracht en nu zijn er nog ongeveer 2.700 werknemers over. De fabriek levert staal voor bijvoorbeeld spoorwegen, vliegtuigen, voetbalstadions en grote bouwprojecten.

Een bord met de tekst ‘Red onze staal’ bij een van de hoogovens van British Steel in Scunthorpe. Foto Darren Staples/AFP

Probleem voor de regering is dat de staalfabriek al jarenlang verlies draait. Volgens de huidige eigenaar ligt dat verlies zelfs rond de 700.000 pond (ruim 840.000 euro) per dag. Sinds de privatisering eind jaren tachtig had British Steel een handvol eigenaren, maar geen van hen lukte het om de fabriek structureel winstgevend te maken. De internationale concurrentie is groot en de energieprijzen liggen in Engeland veel hoger dan in andere landen. Die grote concurrentie is overigens ook een probleem voor de Nederlandse fabriek van Tata Steel in IJmuiden: daar kondigde de eigenaar eerder deze maand een grote ontslagronde aan.

Waarom doet de Britse regering dan toch zo’n reddingspoging? Strategische en geopolitieke overwegingen spelen mee. Internationaal gezien werden protectionistische neigingen de afgelopen maanden sterker na de herverkiezing van Donald Trump in de VS en de instabiliteit als gevolg daarvan. Een ‘eigen’ productie van nieuw en sterk staal zien veel landen als cruciaal voor de veiligheid van hun inwoners. Europa-breed gaan landen weer meer geld uitgeven aan defensie, aan de productie van tanks en schepen.

Alles in China besloten

Zonder British Steel zou het Verenigd Koninkrijk het enige land zijn van de G7, een groep van zeven belangrijke industrielanden, dat zelf geen hoogwaardig staal meer zou produceren. In die andere G7-landen is de staalsector relatief gezien toch al flink groter dan in het VK. „Het laat zien dat we ergens iets missen, dat we het beter moeten doen”, zei de Britse minister Reynolds eind vorig jaar al. Labour trok toen 2,5 miljard pond (ruim 3 miljard euro) uit voor investeringen in de staalindustrie. Van dat geld worden nu de kosten voor de deze week aangeleverde grondstoffen in Scunthorpe betaald.

chart visualization

Veel werknemers hopen en verwachten dat de regering binnenkort besluit om British Steel te nationaliseren en dat Labour een privaat bedrijf bereid vindt om méé te investeren om de fabriek weer winstgevend te krijgen. „Geen van onze eigenaren deed de afgelopen jaren de investeringen die nodig waren. Nu moeten we laten zien dat wij hier goede kwaliteit staal kunnen maken, aan de overheid en aan de belastingbetaler”, zegt Ian Linklater. Hij werkte meer dan 25 jaar bij een van de walsmolens in Scunthorpe. Sinds een paar maanden is hij voltijds vertegenwoordiger van Community, de belangrijkste vakbond in de staalindustrie.

Ian Linklater doet liever niet al te zuur over Jingye, „want ze hebben ons toch vijf jaar lang draaiende gehouden”. Maar het management en de besluitvorming waren traag, zegt hij. „Wij hadden het idee dat alle dagelijkse besluiten in China werden genomen.” En ze moesten geregeld werken met matige kwaliteit cokes, een belangrijke grondstof voor de staalproductie. „Vorig jaar zorgde die slechte kwaliteit ervoor dat een van de twee hoogovens niet meer goed werkte. De temperatuur daalde te hard. Het kostte vier maanden om de oven te fiksen.”

Labour mag het einde van British Steel voorlopig hebben voorkomen, maar de regering heeft zich ook gecommitteerd aan het doel om de Britse samenleving klimaatneutraal te maken, met netto-nul CO2-uitstoot. Deadline is het jaar 2050. De staalindustrie is sterk vervuilend en is verantwoordelijk voor ongeveer 14 procent van de CO2-uitstoot van de maakindustrie in het VK. Traditionele hoogovens stoten veel meer schadelijke broeikasgassen uit dan de nieuwe, elektrische ovens.

Toch ziet Ian Linklater het liefst dat de twee hoogovens openblijven en dat er één of twee elektrische ovens bijgebouwd worden in Scunthorpe. Net zero, dus die netto-nul uitstoot, krijgt wat hem betreft even geen prioriteit. Belangrijker vindt hij het dat British Steel weer genoeg bestellingen voor hoogwaardig staal binnenkrijgt. „Wie weet komt er in de tussentijd nieuwe technologie op de markt waardoor de hoogovens kunnen blijven draaien, maar dan met minder uitstoot.” Jingye kreeg vorig jaar al een vergunning voor de bouw van een elektrische oven, maar liet die plannen voor wat ze waren.

Vier koninginnen

Ook andere inwoners van Scunthorpe vinden verduurzaming minder belangrijk dan hun lokale werkgelegenheid. „Het is goed voor het moreel van Scunthorpe als de staalfabriek openblijft”, zegt John Barber. „En enorm ambitieus doen over net zero heeft geen zin als andere landen daar toch niet aan meedoen.” Met een vriend maakt de vijftiger een wandelingetje door de belangrijkste winkelstraat. De twee vragen zich hardop af welke van de vier hoogovens nu nog in gebruik zijn. „Queen Anne, toch? Of zijn het Vicky en Bess?” De ovens zijn ooit vernoemd naar vier Britse koninginnen: Mary, Anne, Victoria en Elizabeth. Anne en Bess zijn nog in functie.

Als twintiger werkte Barber ook bij British Steel, als uitzendkracht hielp hij een elektricien met klusjes. Fantastisch leuk vond hij het. „De sfeer was geweldig, in die tijd bruiste het hier. Iedereen kon werk vinden bij de fabriek als-ie wilde. Al stelden veiligheids- en gezondheidsvoorschriften toen nog weinig voor. Ik ben deels gestopt vanwege de risico’s voor je gezondheid.” Daarna werkte Barber jarenlang als postbode. Nu zit hij thuis en wacht hij op een operatie aan zijn voet zodat hij weer aan het werk kan.

chart visualization

Bruisend is Scunthorpe niet bepaald meer te noemen. In de winkelstraat wisselen barbierszaken, goedkope drogisten, wedkantoren en dichtgetimmerde ruiten elkaar af. De belangrijke rol van British Steel voor het stadje is wel nog zichtbaar. Pubs hebben namen als Queen Bess, Smoke and Iron en de Iron Forge, de IJzersmederij.

Bij het lokale uitzendbureau hangen vacatures voor kiepwagenchauffeurs die ladingen steenkool over het fabrieksterrein moeten rijden, en voor operationeel medewerkers die kleine kranen en vorkheftrucks kunnen bedienen. Salaris: omgerekend tussen de 16 en 22 euro per uur. Scunthorpe heeft in vergelijking met de rest van Engeland veel praktisch geschoolde arbeiders en inwoners zonder kwalificaties. Er wonen weinig managers en juist veel mensen die machines bedienen en lopendebandwerk doen.

Nigel Farage stookt

Het ingrijpen van Labour om de grondstoffen op tijd bij British Steel te krijgen en het spoedberaad in het Lagerhuis vorige week werden in de Britse media en door de vakbonden over het algemeen positief onthaald. Binnen de partij waren leden opgetogen, omdat ze na maanden van zinloze onderhandelingen tussen de regering en Jingye eindelijk iets konden betekenen voor de werknemers en voor de internationale industriële positie van het VK. Labour is nu bijna een jaar aan de macht, maar sindsdien is de economie er amper op vooruitgegaan en heeft de partij weinig concrete succesmomenten gehad.

De Britse premier Keir Starmer deze maand tijdens een ontmoeting met arbeiders van British Steel, nabij Scunthorpe. Foto Peter Byrne/Reuters

John Barber vindt het fijn dat nu eindelijk iets is veranderd voor British Steel. „Al heeft het ze een flinke tijd gekost.” Verder geeft hij Labour er weinig erkenning voor – hij heeft niet veel meer op met Labour of met de Conservatieven, de twee grootste politieke partijen in Westminster. „Die politici zijn allemaal hetzelfde. Ze zitten erin voor hun eigenbelang.” Barber stemde in juli vorig jaar op Reform UK, de populistisch-rechtse partij van professioneel politiek relschopper Nigel Farage. Ook rond British Steel probeerde Farage te stoken. Hij zei dat de plannen van Jingye om de fabriek te sluiten, pure strategie waren van de Chinese Volkspartij. Bewijzen daarvoor had hij niet. „Noem het intuïtie.”

chart visualization

De afgelopen weken gingen allerlei geruchten rond over mogelijke sabotage van Jingye. Ze hadden Chinees staal willen verkopen onder de Britse vlag, ze hadden de productie van het Britse spoor naar China willen verplaatsen, ze zouden alle winst naar China hebben weggesluisd. Minister Reynolds (Handel) zei kort na het besluit om de controle over British Steel op zich nemen dat hij „persoonlijk geen Chinees bedrijf meer in onze staalsector zou willen”. Van die opmerking kwam hij later terug. Labour probeerde de afgelopen maanden juist om de relatie met China te verbeteren, omdat het VK investeringen in de economie goed kan gebruiken.

Binnen de Britse politiek, ook binnen regeringspartij Labour, gaan nu stemmen op voor een breder onderzoek naar Chinese investeringen in sectoren die van strategisch belang zijn. Zoals een Lagerhuislid van Labour tegen dagblad The -Guardian zei: „Economische veiligheid kan niet langer bijzaak zijn. Sommigen die hier investeren, zijn op zoek naar meer dan alleen winst – ze zoeken macht over ons land.”


In de handelsoorlog tussen de VS en China springt de strijd om aardmetalen eruit

In de handelsoorlog die zich ontspint tussen de Verenigde Staten en China vallen de maatregelen rondom een handelsstroom extra op: kritieke grondstoffen, zoals zeldzame aardmetalen, die belangrijk zijn voor onder meer de auto- en luchtvaartindustrie. En ook Europa wordt in deze strijd meegezogen.

Nadat de Amerikaanse president Donald Trump begin april enorme heffingen had aangekondigd op Chinese producten, sloeg China terug door de export van zeven aardmetalen aan banden te leggen. Geen heffingen dus, maar concrete exportbeperkingen, op belangrijke materialen. Opvallend: de beperkingen van China gelden voor export naar alle landen – dus ook naar Europa.

Afgelopen week kwam Trump daar weer overheen. Hij maakte bekend een onderzoek te starten naar hoe de Verenigde Staten minder afhankelijk kunnen worden van het buitenland op het gebied van kritische grondstoffen. Volgens het Witte Huis zijn de VS „zwaar afhankelijk van buitenlandse machten, in het bijzonder niet-bevriende landen, voor deze essentiële materialen”. Specifieke heffingen voor deze materialen waren expliciet een optie – wat grote gevolgen kan hebben voor allerlei sectoren, niet in de laatste plaats de Amerikaanse defensiesector.

1 Wat is er precies aan de hand?

Voor zeven van de in totaal zeventien zeldzame aardmetalen heeft China aangekondigd dat voortaan een exportvergunning nodig is. Voor het invoeren van dat systeem heeft het land naar eigen zeggen tijd nodig, zo’n 45 dagen, waardoor de export op dit moment stilligt. Dat geldt ook voor een aantal magneetsoorten die gemaakt worden op basis van deze aardmetalen.

Het gaat om relatief onbekende namen als lutetium, dyprosium en samarium – maar ze zijn cruciaal in veel productieprocessen. Zo zit lutetium in PET-scanners, dyprosium in motoren van elektrische auto’s, en vinden veel zeldzame aardmetalen hun weg naar defensie-toepassingen, in bijvoorbeeld sensoren en lasersystemen. Omdat de materialen goed tegen grote hitte kunnen, zijn ze aantrekkelijk voor producten die onder extreme omstandigheden moeten functioneren.

Zeldzame aardmetalen zijn een subgroep van wat wel ‘kritische mineralen’ worden genoemd: elementen die voor een enorme reeks producten cruciaal zijn, maar waarvan de winning en verwerking relatief moeilijk is. Je haalt ze niet uit de grond als grote brokken steenkool, maar de materialen zijn vaak met elkaar verbonden en lastig te scheiden. Onder deze noemer vallen ook iets bekendere namen als gallium, grafiet en lithium, die onder meer nodig zijn voor batterijen. Op enkele van deze materialen heeft China al eerder exportbeperkingen ingevoerd.

Die laatste kennen wereldwijd echter meer leveranciers dan China, dat de dominante leverancier is van zeldzame aardmetalen. Zo halen de VS slechts 3 procent van hun lithiumimport uit China, aldus The New York Times.

2 Hoeveel impact heeft dit?

Afhankelijk van hoe China zich de komende maanden opstelt, kunnen de gevolgen groot zijn, voor Europa en de VS. Zeldzame aardmetalen kennen veel toepassingen, met name in de defensie-industrie, de chipindustrie en de auto-industrie. Ze zitten onder meer in F-35 straaljagers en onderzeeboten, vaak in significante hoeveelheden: zo gaat er ruim 400 kilogram aan zeldzame aardmetalen in een F-35. In Amerikaanse media verschenen al snel zorgelijke berichten over de gevolgen voor het Amerikaanse leger, wanneer de productie van defensie-materiaal in het geding komt.

Zit je net aan het einde van je geïmporteerde container, dan kan je fabriek stil komen te liggen

Benjamin Sprecher
industrieel ecoloog

Voor betrokken bedrijven is nu vooral belangrijk hoeveel voorraad ze hebben om de 45 dagen door te komen, zegt Benjamin Sprecher, industrieel ecoloog aan de TU Delft. „Zit je net aan het einde van je geïmporteerde container, dan kan je fabriek stil komen te liggen.” Wel is bekend dat ook het Pentagon beschikt over voorraden van aardmetalen, hoewel niet duidelijk is hoe groot deze zijn.

De vraag is wat er na de 45 dagen gebeurt. Komt de handel dan weer op gang, zij het met exportvergunningen? Blijft China export blokkeren? „Dat is nog onduidelijk”, zegt Irina Patrahau, die voor The Hague Center for Strategic Studies aardmetalen volgt. „Het kan ook zijn dat dit een manier is voor China om even te laten zien welke macht ze hebben.” China maakt nu goed duidelijk dat de schaduw van het land over de Amerikaanse defensiesector hangt.

Als ook op langere termijn de handel beperkt blijft, kunnen er zeker problemen optreden – ook voor Europa, zegt Patrahau. „Denk aan alle geplande windparken, de productie van elektrische auto’s, nieuwe bestellingen voor militaire systemen – die hebben allemaal zeldzame aarmetalen nodig.”

3 Kunnen landen op andere manieren aan deze materialen komen?

Dat is lastig. China heeft verreweg de meeste capaciteit om deze metalen te verwerken, bijvoorbeeld door raffinage: een cruciale stap om het materiaal bruikbaar te maken. Bij sommige aardmetalen „gaat het in feite om een monopolie” op het gebied van verwerking, zegt Patrahau. Ook zeldzame aardmetalen die in Australië gewonnen worden, gaan bijvoorbeeld vaak naar China voor verwerking. „Zomaar een mijn openen is dus geen oplossing.”

In feite komen de zeldzame aardmetalen op aardig wat plekken voor; ondanks de naam zijn ze niet heel zeldzaam. De VS waren een paar decennia geleden nog groot in het winnen en verwerken van zeldzame aardmetalen, maar daar is bijna niks meer van over. De vervuilende en weinig winstgevende productie verdween met name naar China, dat er wel vol op inzette.

De VS hebben zelf één mijn voor zeldzame aardmetalen, in Mountain Pass, langs de snelweg tussen Las Vegas en Los Angeles. Die is goed voor iets meer dan 10 procent van de wereldwijde productie van zeldzame aardmetalen. Maar de verwerkingscapaciteiten van de VS zijn nog altijd erg beperkt, aldus onderzoekers van het Center for Strategic and International Studies (CSIS) in een analyse.

De Mountain Pass-mijn stuurt ongeveer twee derde van de productie naar China voor verwerking, aldus The Wall Street Journal.

De laatste jaren stromen honderden miljoenen dollars overheidsgeld naar het ontwikkelen en opzetten van een keten voor mineralen- en metalenproductie in de Verenigde Staten, maar deze is nog niet operationeel. Plannen voor een verwerkingsfabriek in Texas lopen al jarenlang vertraging op.

Het kan ook zijn dat dit een manier is voor China om even te laten zien welke macht ze hebben

Irina Patrahau
deskundige

De Europese Unie kampt met een vergelijkbare afhankelijkheid van China en trage opschaling van eigen verwerkingscapaciteiten. Het Belgische chemieconcern Solvay kondigde na de Chinese maatregelen aan in een Franse fabriek de capaciteit voor verwerking van aardmetalen te willen opschalen, zodat deze in 2030 aan 30 procent van de Europese vraag kan voldoen. Ook heeft de Europese Unie plannen voor eigen mijnen, maar net als in de VS vergen die nog veel tijd.

Industrieel ecoloog Sprecher: „Europa heeft net als de VS als doel om minder afhankelijk te zijn van China voor zijn grondstoffen, maar de individuele lidstaten die dat doel moeten implementeren, blijven lang hangen in onderzoek.”

Wat Sprecher betreft zouden landen ook het ontwerp van producten moeten aanpassen zodat er minder grondstoffen nodig zijn. „Vaak zijn alternatieve ontwerpen mogelijk. Je kan een magneet hittebestendig maken met het dysprosium, waar China nu een exportverbod op heeft ingesteld. Maar je kan ook de koeling rondom de magneet verbeteren, waardoor je het dysprosium helemaal niet meer nodig hebt.”

In Japan gebeurt dat al. „Daar zegt de overheid tegen bedrijven: als je in je product kritieke grondstoffen gebruikt, dan moet je een aantal weken voorraad aanhouden. Dan gaan bedrijven automatisch beter nadenken over of ze die grondstoffen niet gewoon kunnen wegontwerpen, omdat het zoveel gedoe is.” Japan heeft volgens hem geleerd van een situatie in 2010: toen stopte China zeven weken met de export van zeldzame aardmetalen naar het land, na een diplomatieke rel.

4 Hoe hebben de VS gereageerd?

Niemand koppelde het expliciet aan de maatregelen van China, maar op woensdag maakte de regering-Trump bekend dat ze onderzoek laat doen naar toeleveringsketens van kritieke mineralen: een grotere groep, dus, dan alleen zeldzame aardmetalen. De bedoeling is minder afhankelijk te worden van andere landen. Heffingen zouden een optie zijn, aldus de regering. (De hoge heffingen die Trump heeft ingevoerd op producten uit China gelden al voor zeldzame metalen.)

Luchtfoto van grondstoffen. Foto Getty Images

Duidelijk is dat deze soorten metalen en mineralen op het netvlies staan van Trump. Daarvan getuigt ook zijn obsessie met Groenland, dat over veel voorraden beschikt. En met Oekraïne wil hij een deal sluiten waarbij de VS toegang krijgen tot Oekraïense mijnen. Donderdag ondertekenden de twee landen daarvoor een belangrijke intentieverklaring.

De wereld moet niet verbaasd zijn als conflicten over deze grondstoffen verder escaleren, zeggen experts. China heeft al vaker laten zien dat het er niet voor terugdeinst om kritische grondstoffen in te zetten als machtsmiddel, zoals in 2010 tegen Japan. Patrahau van The Hague Center for Strategic Studies: „En een paar jaar geleden hebben ze al beperkingen ingevoerd op het exporteren van technologie die nodig is voor het winnen van deze materialen. Je kan echt niet zeggen dat het nieuws nu als een verrassing kwam.”


Wie of wat is het nou ‘de middenklasse’?

Als we de coalitiepartijen mogen geloven, is er één grote winnaar van het akkoord over de Voorjaarsnota: de middenklasser. Maar aan tafel bij Bar Laat had JA21-lijsttrekker Joost Eerdmans in het akkoord „de hele middenklasse eigenlijk niet gezien”. En Jimmy Dijk van de SP zei dat hij het woord niet meer wil zien: „Het is een politieke opportunistische term, laten we die niet meer gebruiken”.

Toch is het een populair begrip in Den Haag. Begin maart was er zelfs een debat in de Tweede Kamer over de positie van de middenklasse in Nederland. Hier zei iedere partij van links tot rechts op te komen voor de middenklasse. Maar het is onwaarschijnlijk dat iedere partij zich bij de ‘middenklasser’ dezelfde persoon voorstelt. Dat roept de vraag op: wie of wat is de middenklasse?

Heb je geen woordenboek?

Jawel, maar dat helpt niet veel. Van Dale definieert de middenklasse als ‘de klasse tussen hoog en laag’. Klinkt goed, zegt weinig.

In Nederland duikt het woord in 1880 voor het eerst op in de Tweede Kamer als term „voor de klove, die tusschen arm en rijk bestaat”. De term middenklasse zegt dus vooral iets over wat het níet is: geen elite en ook geen arbeidersklasse. Maar wat dat concreet betekent – qua inkomen, beroep, opleiding of levensstijl – blijft onduidelijk.

Werd dat tijdens het Kamerdebat dan niet duidelijk?

Niet echt. SP’er Dijk zei meerdere keren aan VVD-leider Yesşilgöz te hebben gevraagd wie zij tot de middenklasse rekent. Haar antwoord: „Dat zijn al die mensen die dit land draaiende houden. Die elke dag naar hun werk gaan.” Volgens het CBS werkt 73 procent van de 15- tot 75-jarigen. Als dat allemaal middenklassers zijn, is de groep wel héél ruim.

Middenklasse, middeninkomen, middengroep, middenstand – het klinkt als variaties op hetzelfde, maar ze wijzen elk een iets andere kant op. De een zegt iets over inkomen, middenstand iets over een beroepsgroep en middengroep alleen dat er een groep tussen twee groepen in zit. Maar maakt niet concreet welke groepen dat zijn.

Maar hebben daar dan geen instanties voor?

Jawel, maar ook die zijn het niet eens. De OESO hanteert een inkomensgrens van 75 tot 200 procent van het mediane inkomen. Het IMF kiest voor 50 tot 150 procent. De Wereldbank kijkt weer meer sociologisch: een huishouden behoort tot de middenklasse als het een relatief laag risico heeft om in armoede te vallen.

In Nederland vermijdt het CBS het woord liever en gebruikt termen als ‘middeninkomens’ of ‘inkomenspercentielen’, meestal de middelste 60 procent van huishoudens. Het CPB gebruikt ‘middenklasse’ niet, omdat het „niet meer zegt dan ‘middengroep’” en dus teveel openstaat voor eigen invulling. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid doet een poging. Inkomen tussen de 60 en 200 procent van het mediaan. Iets concreter dus, maar nog steeds ruim: het omvat 60 procent van de bevolking.

Dus… wie of wat is het nou ‘de middenklasse’?

Tja, ‘de middenklasse’ lijkt vooral een containerbegrip waarin iedereen alles kan projecteren. Voor politici is het vooral een handige term: vaag genoeg om niemand uit te sluiten, herkenbaar genoeg om iedereen aan te spreken. Of, zoals Jimmy Dijk suggereerde bij Bar Laat: je kunt er alle kanten mee op. En precies dát maakt het zo politiek bruikbaar.


Wie Trump wil begrijpen moet kijken naar zijn plannen met de dollar

Onbedoeld bereikt Donald Trump wat hij meermaals als diepe wens heeft uitgesproken: een stevige daling van de dollarkoers. Die heeft ingezet sinds hij 2 april zijn handelsoffensief opende. Door een lagere waardering van de dollar is de export van Amerikaanse bedrijven goedkoper en zijn ze concurrerender op de wereldmarkt. Dat ziet Trump graag.

Alleen gaat die daling van de dollar dwars tegen de economische theorie in. Normaal gesproken gaat de koers van een munt omhoog als een land invoerheffingen oplegt. Omdat consumenten en bedrijven dan minder producten uit het buitenland gaan kopen is de vraag naar buitenlandse munten lager. En daardoor stijgt de koers van de binnenlandse munt. In dit geval: de dollar.

Dat de dollar in de afgelopen weken toch wegzakte, komt door een oplopend wantrouwen in de dollar als dominante munt in het internationale economische systeem. En dat wil Trump niet. De dollar is doorgaans de betaaleenheid waarmee in het internationale handelsverkeer voor veel goederen en diensten wordt afgerekend. Dollars worden bovendien door buitenlandse overheden en institutionele beleggers aangehouden als veilige reserve, die altijd makkelijk verhandelbaar zijn. Dat geeft de VS een machtspositie.

Maar die komt nu onder druk. Door het schijnbaar willekeurig opleggen van invoerheffingen aan andere landen en alle onzekerheid die daar het gevolg van is, rijzen de twijfels over de VS en de dollar . Daar komt bovenop dat de VS zijn reputatie als veilige rechtstaat verliezen door alle manieren waarop Trump iedereen die hij als vijand ziet onder druk zet. Of het nu gaat om landen, bedrijven, universiteiten of advocatenkantoren.

Zonder dat er van een doelbewuste regie sprake lijkt te zijn, dreigt er met de dollar te gebeuren wat sommige van Trumps adviseurs in het Witte Huis al langer beogen. In de weken voor 2 april bediscussieerden veel economen een essay uit november van de econoom Stephen Miran – nu een van Trumps belangrijkste economische adviseurs. Miran zet daarin uiteen dat de dollar veel te duur is doordat die de reservemunt voor de wereld is en Amerikaanse bedrijven daarvoor de prijs betalen. Tal van initiatieven en zelfs een internationaal akkoord moeten de koers van de dollar omlaagbrengen, betoogt Miran. En tegelijk moet die wel de centrale munt blijven in het wereldwijde financiële stelsel.

Door dit essay leken meerdere van Trumps grillen op hun plek te vallen: van het machtsvertoon met importheffingen tot zijn initiatieven rond cryptomunten. Van zijn kritiek op de Fed, de Amerikaanse centrale bank en de volgens Trump te hoge rente tot harde woorden over bondgenoten die alleen maar profiteren van de VS.

Dat Trump geobsedeerd is door de dollar en de machtspolitiek die ermee bedreven kan worden, is helder. Met zijn acties van de afgelopen weken heeft hij vijandige gevoelens ten opzichte van de VS opgewekt en bewerkstelligd dat het internationale vertrouwen in die dollar ernstig is ondermijnd. Daarom: de vier aspecten van de dollar die iedereen nu bezighouden.

Daan van Lent

De dollar geeft macht, maar Trump kan die op het spel zetten

Je kunt ermee terecht in Afghanistan, in Nigeria of Brazilië. De Amerikaanse dollar is even wijdverspreid als de Engelse taal: er is altijd wel iemand die met de greenback overweg kan. Hoeveel dollarbiljetten buiten de Verenigde Staten circuleren, is niet precies bekend. Volgens schattingen gaat van de huidige 2.300 miljard dollar aan papiergeld slechts de helft om in de Verenigde Staten. De andere helft wordt elders gebruikt – als regulier betaalmiddel, als oppotgeld of bijvoorbeeld voor transacties die het daglicht niet altijd verdragen.

Waarom? Een dollar is betrouwbaar, verliest zijn waarde niet of nauwelijks. En hij is universeel: een echte wereldmunt. Dat geldt zeker niet alleen voor het informele en criminele economische circuit. Integendeel: sinds de Tweede Wereldoorlog, toen de Verenigde Staten hun stempel drukten op de vrije wereld, is de dollar de spil geworden van het internationale economische en financiële systeem.

Eerst was die rol formeel: afgesproken werd al in 1944, in de nadagen van de oorlog, dat de dollar de belangrijkste valuta werd. Alle andere munten werden ondergeschikt en kregen een vaste wisselkoers tegenover de dollar. Daar stond de afspraak tegenover dat dollars altijd inwisselbaar waren voor goud.

Dat systeem bezweek weliswaar in het begin van de jaren zeventig, toen president Nixon de dollar loskoppelde vna goud, maar toen was de Amerikaanse munt al onmisbaar en dominant geworden. Die positie heeft hij tot de dag van vandaag. Een paar voorbeelden: het gros van de grondstoffen, olie voorop, wordt afgerekend in dollars. Voor veel invoer geldt dat eveneens. Bijna 60 procent van alle valutareserves die landen aanhouden – om bijvoorbeeld die invoer mee te kunnen betalen – bestaat uit dollars.

In het internationale betalingsverkeer luidt 60 procent van alle transacties tussen banken, via internationaal betalingssysteem Swift, in dollars. En in de valutahandel, goed voor 7.500 miljard dollar omzet per dag, maakt de dollar deel uit van negen van de tien valutaparen die worden verhandeld (bijvoorbeeld euro-dollar, pond-Zwitserse frank, etc). Je kunt op die markt niet zomaar een Indonesische roepia omwisselen in een Braziliaanse real. De dollar zit er vrijwel altijd en overal tussen.

Bovendien: kortlopende Amerikaanse staatsleningen zijn de smeerolie van de Amerikaanse én internationale financiële markten. Ze zijn onderpand voor kortdurende transacties, of hun rente is de maatstaf in internationale financiële contracten.

Dat geeft privileges. De Verenigde Staten betalen bijvoorbeeld een lagere rente dan het geval zou zijn als de dollar een gewone munt was, in plaats van de maat van alle dingen. Amerika is een veilige haven, met rechtszekerheid en de mogelijkheid altijd geld en kapitaal van en naar het land te verplaatsen. Daarom trekt het makkelijk kapitaal aan.

Dat geeft ook macht: de dollar is zó alomtegenwoordig, dat je er als land of bedrijf bijna niet omheen kunt. Daarom zijn Amerikaanse financiële sancties zo angstaanjagend, bijvoorbeeld tegenover Iran of Rusland. Wie die aan zijn broek krijgt, wordt vrijwel uitgesloten van de gangbare wereldeconomie. Als er dan ook nog ‘secundaire’ sancties zijn, waarbij iedereen die zaken met jou doet óók van dollars wordt uitgesloten, ben je al snel een paria.

Dat laatste is de belangrijkste reden dat opkomende machten, China voorop, hard bezig zijn een parallel stelsel op te tuigen als rivaal voor de dollar. Dat betekent: afrekenen van olie in Chinese renminbi, bijvoorbeeld. Of optuigen van een eigen tegenhanger voor Swift. En dat gaat best snel. De renminbi maakte vijftien jaar geleden nog geen procent uit van alle verhandelde valutaparen. In 2022 was dat al 7 procent. En als later dit jaar nieuwe gegevens worden gepubliceerd, zal dat aandeel ongetwijfeld fors gestegen zijn.

Want de Amerikaanse financiële sanctiewapens raken bot als ze te vaak worden gebruikt, zoals tegen Iran en Rusland. Die sancties wijzen opkomende wereldmachten als China erop dat het nuttig is snel een alternatief te ontwikkelen. De regering-Trump is beducht voor machtsverlies van de dollar. En terecht. Het waren de VS zelf die het einde bespoedigden van die vorige wereldmunt, het Britse pond, die net als het Verenigd Koninkrijk zelf in de negentiende en begin van de twintigste eeuw, onaantastbaar leek.

Maarten Schinkel

visualization

Wens voor zwakkere dollar vergroot recessierisico

De 47ste president van de Verenigde Staten heeft wel iets van de gespleten hoofdpersoon uit de gothic novel van Robert Louis Stevenson, Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde. Zeker als het gaat over de positie van de Amerikaanse nationale munt, de dollar. Aan de ene kant wil Trump dat de dollar sterk is, een valuta die de huidige status van wereldmunt waar kan blijven maken. Aan de andere kant wil hij de munt juist verzwakken, om de Amerikaanse economie een steuntje in de rug te geven. Één ding is zeker: allebei tegelijk kan niet.

In valutapolitiek komt alles samen: macro-economie, handelseconomie en monetaire economie. Een zet op het ene bord heeft invloed op de andere borden. Landen hebben in hun onderlinge verkeer te maken met wisselende waardes van hun munt ten opzichte van andere valuta. Een land met een zwakke munt is in het buitenland duur uit. Omgekeerd biedt een sterke munt juist de mogelijkheid betrekkelijk voordelig te importeren. De waarde van munten ten opzichte van elkaar is – zoals bijna alles in de economie – het gevolg van vraag en aanbod.

De dollar is zo sterk als hij is door de economische realiteit. En die realiteit is dat Amerikanen meer consumeren dan ze op basis van hun economie aankunnen. Daardoor moeten ze producten importeren en hebben ze een jaarlijks financieringstekort én een tekort op de handelsbalans. De staatsschuld (de optelsom van alle financieringstekorten) is hierdoor gestegen tot 36.700 miljard dollar, het jaarlijkse handelstekort (het verschil tussen import en export) tot ruim boven de 1.000 miljard.

De sterke internationale positie van de dollar heeft voordelen. Mathijs Bouman, columnist van Het Financieele Dagblad, somde ze deze maand even op: het trekt buitenlandse investeringen aan, reduceert de kans op een betalingsbalanscrisis tot vrijwel nul, stelt de Amerikaanse overheid in staat veel te lenen tegen lage rente en gaf het land veel geopolitieke macht. En ja, het draagt bij aan een groter tekort op de handelsbalans, maar gezien al die voordelen is dat een prijs die de VS bereid zouden moeten zijn te betalen.

Trump zou Trump niet zijn als hij de oorzaak van de in zijn ogen te sterke Amerikaanse dollar niet buiten de VS zou plaatsen. Doordat de dollar als mondiale reservemunt wordt gebruikt, houden ook andere landen veel dollars aan als reserve. Met dat bezit kunnen ze bijvoorbeeld handelen in olie. Wel vergroten die buitenlandse reserves de vraag naar dollars en laten ze de waarde van de dollar stijgen. De munt wordt dus sterker dankzij de internationale reservefunctie.

De reden dat Trump de dollar wil verzwakken is simpel, zegt de Groningse hoogleraar internationale economie Steven Brakman. „Hij wil bedrijvigheid terugbrengen naar de VS. Daarvoor moet de waarde van de dollar omlaag, zodat de vraag naar Amerikaanse producten toeneemt.”

Een zwakkere dollar leidt tot een verschuiving van handel: producten uit de VS worden aantrekkelijker qua prijs en producten uit bijvoorbeeld China en de Europese Unie relatief onaantrekkelijker. Wat dat betreft ondersteunt Trumps dalendedollarwens zijn andere manier om de bedrijvigheid naar Amerika terug te brengen: via importheffingen. Brakman: „Door importheffingen wordt invoer duurder. Het is dan aantrekkelijker in eigen land te produceren en verkopen.”

De heffingen die Trump op 2 april over een brede linie aankondigde, werken volgens de gangbare economische theorie echter tegen de gewenste verzwakking van de dollar in. Heffingen maken geïmporteerde goederen duurder. De vraag naar producten uit Europa, China of Canada zal afnemen, waardoor de waarde van de dollar ten opzichte van de valuta van die landen juist stijgt.

Kunstmatig duurdere import (via heffingen) betekent ook dat de inflatie toeneemt. Producten die Amerikanen uit het buitenland laten komen, worden immers duurder. Die hogere inflatie vertaalt zich in hogere lonen, en voor Amerikaanse bedrijven hogere kosten.

De Federal Reserve, het Amerikaanse stelsel van centrale banken, heeft beteugelen van inflatie als belangrijkste doel. In reactie op oplopende inflatie zal ze de rente moeten verhogen. Zo wordt geld lenen duurder en zal er meer gespaard en minder geïnvesteerd worden, wat de inflatie moet afremmen.

Een hoge rente maakt het voor internationale investeerders echter nog aantrekkelijker in Amerikaanse dollars te beleggen. Het rendement op de dollar is immers hoger dan op bijvoorbeeld de euro; de rente van de ECB is veel lager dan in de VS. Dat leidt tot extra vraag naar dollars en drijft de koers ervan opnieuw op: de dollar wordt er sterker door.

Als het Trump ernst is wat de zwakkere dollar betreft, zal hij bereid moeten zijn aan alle knoppen tegelijk te draaien. Invoerheffingen om de bedrijvigheid te bevorderen, druk op centrale banken in het buitenland om dollars te dumpen en op zijn eigen centrale bank om de rente te verlagen. Daarbij is het de vraag of zulk drastisch ingrijpen de dollar niet meer kwaad dan goed doet.

Ironisch genoeg kan juist onzekerheid over de mogelijke schade van Trumps beleid hem nu helpen. Op de valutamarkten is de dollar de afgelopen weken als gevolg van de onrust al gedaald. Niet zozeer omdat die markten naar importheffingen en inflatie kijken, maar omdat de maatregelen het Amerikaanse groeiperspectief op langere termijn verslechteren, stelden onder anderen valuta-analisten van Deutsche Bank. Een Amerikaanse overheid die moedwillig de Amerikaanse economie schaadt en zo het risico op een oplopende staatsschuld vergroot, zet ook de dollar onder druk. De markten verliezen vertrouwen in de VS. De oplopende rentes op Amerikaanse staatsobligaties en de verzwakkende dollar zijn daar de meest zichtbare tekenen van.

Trump heeft al laten weten dat een recessie wat hem betreft een prijs is die Amerika bereid moet zijn te betalen voor (wat hij ziet als) het herstel van de wereldhandelsorde. Alles voor de zwakke dollar dus. Alleen de manier waarop dat nu gebeurt past niet in zijn plan: de markten trekken voorlopig aan het langste eind. Trump moet zijn beleid gaan bijstellen.

Egbert Kalse

Illustratie Anne van Wieren

Bemoeienis met de centrale bank is riskant voor de dollar

Donald Trump en de Amerikaanse centrale bank: ze onderhouden een gespannen relatie. Deze week nog dreigde Trump op sociale media impliciet met het ontslag van Fed-voorzitter Jerome Powell (omdat deze te traag zou zijn met renteverlagingen). De verziekte verhoudingen kunnen een probleem worden voor Trumps wens om de dollar te verzwakken én tegelijkertijd als internationale reservemunt te bewaren.

In het eerder genoemde essay van Miran, die nu hoog economisch adviseur van Trump is, staat uitgewerkt hoe dit dubbele doel kan worden bereikt. Miran stelt voor om vreemde landen met dollarreserves te dwingen tot een ruil: ze moeten hun dollars verkopen – wat de waarde van de dollar drukt – en omwisselen in Amerikaanse staatsobligaties met een looptijd van wel honderd jaar, waarop de Amerikaanse staat weinig rente zou gaan betalen. Landen die meewerken, krijgen minder hoge importheffingen en een plekje onder de Amerikaanse defensieparaplu. De positie van de dollar als reservemunt blijft zo bestaan, maar het aanhouden van dollars wordt een voorrecht.

De Fed heeft, net als andere westerse centrale banken, een onafhankeijke positie. Miran schrijft evenwel dat het „zou helpen” als de Fed „vrijwillig” een handje meewerkt bijzijn dollarplan.

Dat zou dan als volgt moeten gaan. Om landen te bewegen hun dollarreserves te verwisselen voor eeuwigdurende Amerikaanse staatsobligaties, zoals Miran wil, moeten die landen wel nog iets hebben aan hun reserves in tijden van nood. Met eeuwige staatsleningen kan je niet veel in een crisissituatie: je kan er niet mee betalen. Landen zouden daarom, met de eeuwigdurende Amerikaanse leningen als onderpand, dollars moeten kunnen lenen bij de Fed. Toegang tot zo’n swap line (wisselloket) zou een „krachtige” manier zijn om landen te dwingen mee te werken, meent Miran.

Betrokkenheid van de Fed bij zo’n ingewikkelde, politiek ingegeven constructie zou de onafhankelijkheid van de centrale bank fors onder druk kunnen zetten. Die onafhankelijkheid is in principe door het Amerikaanse Congres vastgelegd in wetgeving, al zijn experts het er niet over eens hoe sterk de juridische waarborgen precies zijn. Onafhankelijkheid van de Fed dient om te voorkomen dat de politiek de centrale bank inzet voor haar doeleinden – met potentieel rampzalige gevolgen: uit de hand lopende inflatie, financiële instabiliteit.

Trump kan het toch al niet laten zich telkens toch wél met de centrale bank te bemoeien. Dat was al zo tijdens zijn eerste termijn als president (2017-2021), toen hij de Fed geregeld aanviel omdat die de rente te hoog zou houden. Dat is slecht voor de beurskoersen, slecht voor de economie, en dus slecht voor hem, meent Trump. De Fed negeerde die kritiek.

In zijn tweede termijn is Trump niet veranderd: vorige maand nog bekritiseerde hij de Fed omdat ze de rente niet had verlaagd.

Om de Fed mee te krijgen in het dollarplan, moet Trump de centrale bank wel „publiekelijk ondersteunen” in haar „onafhankelijkheid”, schrijft Miran. Dit om de schijn van bemoeienis te vermijden. De president zou de Fed met name níét moeten bekritiseren wanneer ze de kortetermijnrentes verhoogt om de inflatie te bedwingen. Waarom schrijft Miran dit? Zijn plan werkt, in elk geval op korte termijn, inflatieverhogend. Een zwakkere dollar maakt de import van buitenlandse producten, betaald in dollars, namelijk duurder.

De Fed níét bekritiseren– dat zou een hele opgave zijn voor Trump. Een acute test voor de onafhankelijkheid van de Fed is of Trump Powell laat blijven zitten tot diens termijn afloopt in mei 2026. Powell staat bekend om zijn stoïcijnse houding bij presidentiële kritiek. Powell stelt dat het de president „wettelijk niet is toegestaan” hem te ontslaan. Maar tot dusver heeft Trump, in zijn ambitie de bestaande orde omver te werpen, niet veel respect getoond voor wettelijke regels.

Mark Beunderman

Illustratie Anne van Wieren

Trump wil digitale dollars, maar niet via de centrale bank

Stablecoins moeten de mondiale ‘dominantie’ van de dollar verder stutten, hebben Trump en minister van Financiën Scott Bessent aangekondigd. Want Amerika wil ook in de virtuele financiële wereld de grootste en de machtigste zijn. Stablecoinwetgeving is daarom in hoog tempo in de maak.

Stablecoins zijn cryptomunten met onderpand, waardoor ze waardevast zijn. Meestal zijn ze een-op-een gekoppeld aan een traditionele munt. Voor 1 dollar krijg je dan 1 stablecoin, een soort digitale tweeling. Die stablecoin is uitgegeven door een bedrijf dat die dollar voor je bewaart, zodat je hem later weer in kunt wisselen. Daarvoor betaal je een kleine vergoeding. Met die stablecoin kun je online transacties doen. Dat kunnen cryptotransacties zijn, maar de stablecoin kan ook handig zijn om geld van het ene land naar het andere te sturen zonder hoge bankkosten.

Eigenlijk doen stablecoins al precies wat de regering-Trump beoogt: de positie van de dollar versterken. Het onderpand voor de meeste stablecoins ís immers de dollar. De bedrijven die de stablecoins uitgeven, houden enorme tegoeden aan in dollars en kortlopende Amerikaanse obligaties. Zo maken ze de dollar belangrijker. En door stablecoins een wettelijke basis te geven, maakt de regering-Trump die cryptodollars weer belangrijker. Dat kan innovatie bevorderen, bijvoorbeeld door het gebruik van die cryptodollars in het dagelijks leven.

Tot zover niet veel vreemds. Stablecoins zijn al redelijk geaccepteerd in het internationale betalingsverkeer en hun gebruik groeit. Bijna de helft van alle cryptotransacties is tegenwoordig in stablecoins. Ook tal van traditionele banken overwegen een eigen stablecoin uit te geven. De Europese Unie loopt wat voor op de Amerikanen en heeft al in watgeving gedefinieerd wat een stablecoin is en waaraan bedrijven moeten voldoen die ermee actief zijn op de Europese markt. De EU gebruikt die wetgeving ook om de positie te versterken van aan de euro gekoppelde stablecoins. Want die worden tot nu toe veel minder gebruikt dan stablecoins gekoppeld aan de dollar.

Maar Trump doet meer dan alleen een wettelijke basis opzetten voor stablecoins. In het presidentiële decreet waarmee hij op 23 januari stablecoinwetgeving aankondigde en een werkgroep oprichtte voor overig cryptobeleid, legde hij ook de ontwikkeling stil van een digitale dollar door de centrale bank.

Wereldwijd werken centrale banken aan digitalisering van de munt die ze uitgeven. De meeste ervan zorgen tot nog toe namelijk alleen voor chartaal geld; de munten en biljetten. Commerciële banken regelen dan dat die digitaal in omloop komen. En omdat de rol van contant geld afneemt en die van digitaal geld groeit, verzwakt de macht van de centrale bank ten opzichte van die commerciële banken. En dat willen centrale banken niet.

Om wat macht terug te pakken en relevant te blijven, willen centrale banken ook een digitale variant van hun munt. Zie het als een soort stablecoin, maar dan uitgegeven en gedekt door een centrale bank en niet door een bedrijf. De ECB werkt aan een digitale euro. De Amerikaanse Fed sinds 2022 aan een digitale dollar. China heeft al een e-yuan, en ga zo maar door.

De president maakt met het decreet duidelijk dat zijn regering kiest voor een commerciële en alternatieve digitale dollars, stablecoins dus, en tégen de variant die de Amerikaanse centrale bank zou uitgeven. Dat is een politiek statement van jewelste.

Maar dit digitale geld van centrale banken (Central Bank Digital Currencies, CBDC’s) wordt gewantrouwd, onder meer door Donald Trump. In zijn decreet staat dat Amerikanen moeten worden beschermd tegen de risico’s van CBDC’s. Die zouden de financiële stabiliteit bedreigen, individuele privacy in gevaar brengen en de soevereiniteit van de VS aantasten. Termen die anderen vaak gebruiken over cryptovaluta en stablecoins. Hier clashen twee visies op de werkelijkheid.

Trump kiest radicaal voor een route buiten de gevestigde orde om. Dat hij het meent, blijkt onder meer uit de jongste cryptomunt die het aan hem gelieerde zakenimperium lanceerde. Dat is een stablecoin.

Marloes de Koning


Trumps handelsoorlog: voor het ene bedrijf een kans, maar voor de meeste een gruwel

Wel heffingen, geen heffingen – van vijfentwintig naar tien procent, met en dan weer zonder Europese tegenreactie. De door de Amerikaanse president Donald Trump gestarte handelsoorlog verandert voortdurend van route. Bedrijven hebben maar te dealen met die onzekerheid: wat de ene dag is aangekondigd, kan een week later alweer zijn ingetrokken. En dan zijn er nog de onvoorspelbare gevolgen voor valutakoersen en de economie als geheel. Intussen zitten bedrijven met concrete vragen over hun productieketens, hun afzetmarkt, werknemers en business case.

Hoe gaan zij daarmee om? Op die vraag is geen eenduidig antwoord te geven: de situatie verschilt sterk per land, per sector en zelfs per product. Bedrijven zijn bovendien niet erg scheutig met informatie geven: hoewel er intern vaak druk wordt gerekend en vergaderd over scenario’s en strategie, houden ze naar de buitenwereld de lippen stijf op elkaar. Er is immers veel onduidelijk – de Amerikaanse heffing van 25 procent op Europese producten staat bijvoorbeeld tot half juli op pauze – en vooral beursgenoteerde ondernemingen willen geen onnodige onrust zaaien. Tot onvrede van beleggers; de Vereniging van Effectenbezitters zei afgelopen week die „afwachtende houding” niet meer te accepteren en antwoorden te verwachten op aandeelhoudersvergaderingen.

Er valt, ondanks de onduidelijkheid, wel te beredeneren wat de gevolgen voor Europese bedrijven zijn van de Amerikaanse invoerheffingen, die voor China nu op 145 procent staan en voor de EU op 10. Op auto’s, staal en aluminium geldt een tarief van 25 procent. En dan hangen er nog aparte tarieven voor chips, medicijnen, koper en hout boven de markt.

Vijf scenario’s met voorbeelden uit verschillende sectoren.

1Bedrijven die kansen zien

Foto Getty Images

Op 2 april startte Trump een handelsoorlog met de hele wereld, op 9 april zwakte hij zijn maatregelen tegen de meeste landen af – behalve tegen China. Voor Amerikaanse importeurs zijn Chinese producten door de torenhoge importheffing sindsdien fors onaantrekkelijker geworden. En dat betekent: kansen voor Europese winkeliers. Want als Chinese fabrieken en loodsen vol liggen met producten die voorlopig niet naar de VS toe kunnen, hebben Europese importeurs een betere onderhandelingspositie. Meer aanbod bij dezelfde vraag: dat betekent dat de prijzen dalen.

„Zeker goederen die al geproduceerd zijn, zullen snel een nieuwe markt moeten vinden”, zegt Olaf Zwijnenburg, sectormanager retail bij de Rabobank. „Retailers kunnen hiervan profiteren door deze producten tegen lagere prijzen in te kopen.” Het overaanbod zal voorlopig nog wel blijven, verwacht hij. Het lijkt hem onwaarschijnlijk dat Chinese fabrikanten minder zullen gaan produceren. „Je kunt fabrieken vaak niet ineens afschalen.”

De Nederlandse winkelketens HEMA, Action en Zeeman zijn alle drie sterk afhankelijk van Chinese producenten. Zeeman en HEMA hebben openbare overzichten van de fabrieken waar ze mee samenwerken. Daaruit blijkt dat ongeveer de helft in China zit. Action, dat een veel sneller wisselend assortiment heeft, houdt het iets vager en zegt dat de helft van zijn producenten in Azië zit.

Maar over het scenario van goedkopere import uit China willen zij niets kwijt. „Er gebeurt zoveel dat de situatie van de ene dag op de volgende alweer heel anders kan zijn”, zegt Action. „Het is nu nog te vroeg om conclusies te trekken”, vindt ook HEMA. Zeeman laat weten „op korte termijn geen prijsveranderingen te verwachten” en benadrukt langetermijnrelaties met zijn fabrikanten aan te gaan.

Hoewel ‘goedkoop’ en ‘kansen’ positief klinken, brengt dit scenario ook risico’s met zich mee. Consumenten kunnen gewend raken aan prijzen die veel lager zijn dan nu gebruikelijk is – iets wat al gebeurt sinds de opkomst van Chinese winkelplatforms zoals Temu. „Die nieuwe norm kan serieuze impact hebben op de detailhandel”, zegt Zwijnenburg. „Lagere prijzen zetten grote druk op marges en verdienmodellen en helpen niet bij de bestrijding van overconsumptie.”

De handelsoorlog speelt nu vooral tussen de VS en China, maar dat kan veranderen als onderhandelingen tussen de Amerikanen en andere landen stuklopen. Of als de EU met maatregelen komt om dumping tegen te gaan. Is het slim om nu alvast koopjes te hamsteren en het huidige prijsvoordeel over een langere periode uit te smeren? Ook dat is niet zonder risico, zegt Zwijnenburg. „Ondernemers die extra voorraad aanleggen tegen lagere prijzen, hebben ook te maken met hogere opslagkosten en risico’s. Deze strategie werkt zolang de vraag en omzet op peil blijven, maar bij dalende vraag wordt de extra voorraad een last.”

2Bedrijven die nog snel inslaan

Foto Getty Images

Toch zijn er bedrijven die wél op koopjesjacht zijn. In de chipsector is sprake van een shopping spree. Chips zitten in (bijna) alle apparaten; elektrische tandenborstels, telefoons of de datacenters achter ChatGPT. De markt voor halfgeleiders en elektronica is uitgesmeerd over de hele wereld. De meeste chips worden in Azië gemaakt.

Zelfs chips die in de VS gemaakt worden – zoals Trump graag wil – reizen de wereld rond. Ze worden in Azië verwerkt tot elektronische componenten, en dan opnieuw geïmporteerd, bijvoorbeeld in iPhones. In theorie levert dat een driedubbele heffing op. Sinds Trump vorige week een tijdelijke uitzondering op telefoons, computers, chips en chipmachines afkondigde, buigen zijn ambtenaren op het Ministerie van Handel zich over een nieuw heffingensysteem dat niet de hele techwereld om zeep helpt. Tot die tijd is internationale handel een opeenstapeling van onzekerheden.

Maar één ding is zeker: dát het onzeker is. Daarom hamsteren bedrijven componenten waarvan ze verwachten dat die duurder worden. Hierdoor stijgen de prijzen van bijvoorbeeld geheugenchips. Waarschijnlijk dalen die weer zodra nieuwe heffingen van kracht zijn: bedrijven kopen immers niet méér spullen, ze kopen ze eerder.

Dat effect zie je bij TSCM, de grootste chipmaker ter wereld, die afgelopen kwartaal goede omzet scoorde omdat klanten de heffingen vóór willen zijn. Afgelopen kwartaal zag TSMC zijn winst met 60 procent stijgen ten opzichte van het eerste kwartaal van 2024. Er is wel wat ruimte om zelf marge in te leveren, maar als bijna-monopolist voor geavanceerde chips kan TSMC de heffingen ook doorberekenen aan grote klanten als Nvidia en Apple.

Apple, dat met Tim Cook een topman heeft met een uitgesproken hekel aan inefficiënt voorraadbeheer, verscheepte snel voor 2 miljard dollar aan iPhones uit India naar de VS om heffingen voor te zijn. De fabriek in India draait op volle toeren voor de Amerikaanse markt. De apparaten die uit China komen, worden namelijk zwaarder belast.

Vraag je Nederlandse chipbedrijven naar de gevolgen van de handelsoorlog op hun productieketens, dan hoor je de vraagtekens door de lijn. „We kijken ernaar.” Of: „Onze specialisten zijn ermee bezig.” Nederlandse bedrijven als ASML, ASM International en Besi staan met hun chipmachines aan de basis van de techindustrie, gebouwd op een fundament van hoofdzakelijk Europese toeleveranciers. Die volledige productieketen verplaatsen naar Amerika is te complex en onrendabel. Dan maar heffingen slikken.

ASML is in theorie vier maal de klos, legde financieel directeur Roger Dassen deze week uit. Onderdelen van Amerikaanse ASML-fabriek in Wilton, Connecticut worden waarschijnlijk belast met heffingen van andere landen, en voor spullen voor ASML-vestigingen in de VS en chipmachines die bestemd zijn voor Amerikaanse fabrieken, gelden ook meer invoerrechten. Daarnaast betaalt ASML meer aan toeleveranciers die geplaagd worden door heffingen.

Tijdens een gesprek met analisten afgelopen woensdag zei Dassen dat ASML de invoerrechten die de VS zullen heffen op een chipmachine doorberekent aan „de volgende schakel in de waardeketen”. Dat zou TSMC zijn, dat de extra kosten weer zal verhalen op Apple, dat dan de prijzen van de iPhone moet verhogen. Zo belanden Trumps heffingen uiteindelijk op het bordje van de Amerikaanse consument.

3Bedrijven die bang zijn voor dumping

Foto Getty Images

Een ander mogelijk gevolg van de invoerheffingen: dumping, het fenomeen waarbij fabrikanten voor kunstmatig lage prijzen producten verkopen. Zoals de afgelopen jaren bij zonnepanelen is gebeurd: de Europese markt werd overspoeld met goedkope door China gesubsidieerde panelen, waardoor Europese bedrijven omvielen. Die vrees leeft nu in de Europese plasticsector.

Die industrie kwakkelt al en kan er helemaal geen problemen meer bij hebben. Dus fabrikanten krijgen al hoofdpijn van het idee: komt er nu nóg meer plastic uit China deze kant op? Goedkoop plastic uit onder meer China is momenteel al een belangrijke stoorzender voor de markt. Plastics Europe laat weten „bezorgd” te zijn dat overcapaciteit in China de Europese markt „overspoelt, wat schadelijk kan zijn voor de industrie, die al kampt met hoge energieprijzen”. De Vereniging Afvalbedrijven vreest dat als de export naar de VS stokt, „wij worden overspoeld met plastic producten, halffabricaten, nieuw plastic en gerecycled plastic”, aldus woordvoerder Jeroen Stein.

Een duik in data over handelsstromen leert echter dat de stroom van zogeheten virgin plastic van China naar de VS wel meevalt, oftewel de plastickorrels die bijvoorbeeld worden vervaardigd uit aardolie. Die korrels staan aan de basis van allerlei plastic producten. De VS hebben zelf een grote industrie (dankzij goedkoop schaliegas) die zulke korrels maakt, bovendien zijn ze naast China een van de belangrijkste exporteurs van plastic naar Europa.

Wel exporteert China redelijk wat zogenoemd bewerkt plastic naar de VS, en dat kan door handelsrestricties in Europa terechtkomen. De industrie van plasticverwerkers (zoals verpakkingenproducenten) is er dus ook niet gerust op, zegt Harold de Graaf van de Federatie Nederlandse Rubber- en Kunststofindustrie. „Je kan bijvoorbeeld denken aan folie voor vuilniszakken”, zegt hij. „Als daar door overcapaciteit in China de prijzen nog lager voor worden, is dat schadelijk voor onze Europese makers van vuilniszakken.”

Veruit het meeste plastic dat China exporteert valt in de categorie final products, denk aan speelgoed, auto-onderdelen en huishoudelijke apparaten. De export vanuit China naar de VS en de EU is gigantisch. Het grootste risico op dumping ligt dus ook daar: bij de spullen. Zo zijn Europese speelgoedfabrikanten daar bezorgd over. Ook omdat veel speelgoed niet aan Europese regels voldoet.

Een andere sector waar wordt gevreesd voor dumping, is de kledingindustrie. En dat komt vooral door het Chinese koopjesplatform Temu. Dat domineert sinds zijn lancering in 2023 de advertenties die boven in de zoekresultaten bij Google getoond worden – of je nu een kattenborstel, een zonnebril of een set strijkkralen zoekt. Ook op de sociale media van Meta is het een grote adverteerder.

In de VS heeft Temu de kraan met advertentiedollars al dichtgedraaid. Ook de meer op kleding gefocuste concurrent Shein heeft zijn advertentiebudgetten voor de VS fors teruggeschroefd. Maar in verschillende Europese landen zijn de advertentie-uitgaven juist toegenomen, ziet marktonderzoeker Sensor Tower. Temu geeft 20 procent meer uit, Shein zelfs 25 procent. In de winkelbranche klinken hier zorgen over. Partijen als het Duitse Zalando klagen al langer dat online adverteren duurder is geworden doordat Shein en Temu daar zoveel geld aan uitgeven. In de EU is Temu de tweede grootste adverteerder onder retailers, zegt Mike Ryan van marketinganalysebureau Smarter Ecommerce, na Amazon.

4 Bedrijven die hun vestiging in de VS opschalen

Foto Getty Images

Wat in sommige gevallen ook kan, als een bedrijf al een Amerikaanse vestiging heeft: de productie daarnaartoe verplaatsen. Industrieconcern VDL Groep bijvoorbeeld heeft in de VS locaties voor onder meer verpakkingen, productie-automatisering en hightech onderdelen. Directeur Willem van der Leegte zei in maart tegen NRC dat het bedrijf bekeek of het daar de productie kon opschroeven als er heffingen zouden komen. Maar gemakkelijk is dat niet. „Je moet onder meer een goed IT-systeem hebben voor planning en assemblage”, zei Van der Leegte. „En werkinstructies. De mensen daar moeten het ook onder de knie kunnen krijgen.”

Een Nederlandse fabrikant van auto-onderdelen die anoniem wil blijven vanwege de gevoeligheid van het onderwerp, zegt ook te kijken naar het opschalen van productie in de VS. Het Woerdense Kiremko, dat aardappelverwerkingsmachines bouwt, stuurde er de afgelopen tijd al personeel naartoe. In Idaho heeft het een partnerbedrijf waar het intensief mee samenwerkt.

„Wij sturen nu mensen daarheen voor de productie, en om de productielijnen op te starten”, vertelde directeur Marcel van Huissteden aan NRC. Idaho Steel Products kan zo de Amerikaanse markt van Kiremko beleveren. Daarvoor hebben de twee bedrijven een licentiemodel opgetuigd. Kiremko haalt nu 5 à 10 procent van de omzet van ongeveer 125 miljoen euro uit het land.

En wie geen vestiging in de VS heeft, denkt daar nu soms wel over na. Het Veluwse Royal Vaassen bijvoorbeeld maakt complexe aluminium verpakkingen waar al heffingen op zitten van 25 procent. De VS zijn een belangrijke markt voor het bedrijf, dat er zo’n 10 procent van de omzet van circa 150 miljoen euro vandaan haalt, met de hoogste marges.

Directeur Dries Knaapen zei tegen NRC dat hij zijn klanten had geïnformeerd dat hij de heffingen zou doorberekenen, zelf kon hij ze niet dragen. Volgens Knaapen snapten ze dat. Vanaf zijn vakantieadres appt hij dat de schade vooralsnog meevalt: het bedrijf verkoopt in de VS nu nog voorraden die er voor de invoerheffingen al aanwezig waren. „We zijn wel bezig het snijden van ons product in de VS te gaan doen op kortere termijn […].” Op de langere termijn overweegt hij „het hele proces” daar naartoe te brengen, “als het niet anders kan”.

5Bedrijven die bang zijn voor duurdere ingrediënten

Foto Getty Images

Elke dag zitten inkopers van veevoederproducent ForFarmers achter grote schermen om grondstoffen in te kopen. Ze bellen rond, vergelijken de prijzen, kijken naar wisselkoersen en wegen de risico’s. Ze kopen soja van verschillende aanbieders, waaronder Bunge en Cargill. Grotendeels uit Zuid-Amerika, waar de eiwitkwaliteit hoog is. Maar ook uit Europa, Azië én de VS.

Heffingen van de EU op grondstoffen uit de VS kunnen Nederlandse bedrijven treffen die deze goederen inkopen, vooral als er weinig uitwijkmogelijkheden zijn. Als Amerikaanse soja door EU-heffingen te duur wordt, zullen inkopers Zuid-Amerikaanse soja kopen. Maar EU-landen moeten op die markt concurreren met China. Die grootafnemer schuift al langer naar Zuid-Amerika voor soja. De EU heeft nog wat tijd – de heffing van 25 procent op soja gaat pas op 1 december in. Maar nu al is Brazilië het stabiele alternatief voor de VS en dat drijft de prijzen op, liet de Financial Times pas nog zien.

Ongeveer een kwart van de soja in Nederlands veevoer komt uit de VS, schat directeur Henk Flipsen van de brancheorganisatie van Nederlandse veevoederbedrijven (Nevedi). Europees is dat bijna de helft, volgens de Europese koepel Fefac. Begin april waarschuwde Fefac dat de kosten van soja de komende tijd wereldwijd met 5 tot 10 procent kunnen stijgen. De VS zijn na Brazilië de grootste exporteur van sojabonen.

Bij ForFarmers, met een nettowinst van ruim 40 miljoen euro in 2024, is het nog relatief rustig, zegt Ilse Niehof namens het Lochemse bedrijf. „Op dit moment passen we onze inkoopstrategie nog niet aan.” Tegelijk zullen handelaren van álle veevoederproducenten de markt scherp in de gaten houden; ze zullen vooral kijken hoe China – grootafnemer op de sojamarkt – steeds meer naar Brazilië beweegt en daar de prijzen opstuwt.

1 december is nog ver weg. Er kan nog van alles gebeuren. En anticiperen op de volatiele grondstofprijzen deden inkopers altijd al – dat is hun werk. Niehof: „Als de prijzen van bepaalde grondstoffen hoog uitkomen, kunnen we de samenstelling van veevoeders iets aanpassen.”

Maar soja is niet onbelangrijk. Hoewel het gemiddeld slechts zo’n 10 procent van de grondstoffen van de veevoeders van ForFarmers beslaat, is het vanwege de hoge voedingswaarde nu nog lastig te vervangen. „We zijn al langer op zoek naar alternatieven, om minder afhankelijk te zijn van producten overzees. Maar verantwoord ingekochte soja heeft, in tegenstelling tot wat veel mensen denken, een lagere CO2-voetafdruk dan veel lokale gewassen.”

Veel meer landbouwproducten uit de VS staan op de lijst van de Europese Commissie. Maar soja is het enige product waarin de EU niet zelfvoorzienend is. Wel raken heffingen op soja de VS veel harder dan die op andere landbouwproducten, en de klap komt extra hard aan in staten met veel Republikeinse kiezers. Meer dan 80 procent van de Amerikaanse sojabonenexport naar de EU komt uit Louisiana, de thuisstaat van de voorzitter van het Huis van Afgevaardigden, de Republikein Mike Johnson.

Onzekerheid is op dit moment de enige garantie op de grondstoffenmarkt. Alleen al de dreiging van heffingen kan ertoe leiden dat inkopers uitwijken naar Zuid-Amerika, verwacht Henk Flipsen. Bovendien: niet alleen zullen de sojaprijzen stijgen als zowel China als de EU op Brazilië zijn aangewezen. Ook andere kosten nemen toe – als de leveringszekerheid afneemt, worden risicoverzekeringen bijvoorbeeld duurder.

Het is vooral het ongewisse dat Flipsen beangstigt. „Duurdere grondstoffen betekent duurder voedsel. Leidt dat tot protesten wanneer consumenten het niet meer kunnen betalen? Ik houd mijn hart vast.”


De sociale huur blijft gelijk, de middenhuur mag stijgen: rampscenario of goed idee?

De coalitie PVV, VVD, NSC en BBB heeft besloten de huren van sociale huurwoningen dit en komend jaar te bevriezen en de Wet betaalbare huur te versoepelen. Dat staat in de Voorjaarsnota, waarover de coalitie woensdagavond een akkoord bereikte. Woningcorporaties en projectontwikkelaars vrezen dat het nu onmogelijk wordt meer sociale huurwoningen te bouwen. Belangenbehartigers van huurders vinden dat overdreven. Zij zijn juist blij met de bevriezing, maar kritisch over de versoepeling van de huurwet. Wat staat er op het spel? Vijf vragen over de besluiten.

1 Wat zijn de plannen?

Jaarlijks wordt vastgesteld met welk percentage verhuurders de huur van hun woningen mogen verhogen. Regels over de verhoging verschillen per huursector, maar huren mogen over het algemeen pas omhoog als de inkomens ook stijgen. De huur van sociale woningen mocht vanaf 1 juli 2025 met 5 procent worden verhoogd, in lijn met de gemiddelde loonontwikkeling. Dat hadden kabinet, woningcorporaties en gemeenten afgelopen december besloten tijdens de Woontop. Met het bevriezen van de sociale huren wijkt de coalitie plotseling af van die afspraken.

Ook wordt de Wet betaalbare huur „fors versoepeld”, die een maximum stelde aan huurprijzen voor middelhoge huurwoningen in de particuliere sector, en die vorig jaar werd ingevoerd. Dat stelde Dilan Yesilgöz woensdag op X. De fractievoorzitter van de VVD schrijft dat minder huizen onder de wet zullen vallen, waardoor de huren in het middensegment weer kunnen stijgen.

2 Waarom is deze beslissing genomen?

Het besluit tot huurbevriezing en versoepeling van de huurwet lijkt op een politieke ruil tussen de PVV en de VVD. De VVD is niet te spreken over de Wet betaalbare huur en is van mening dat de huurmarkt een geheel vrije markt moet zijn. De PVV pleit juist voor lagere huren. Mogelijk heeft de VVD wat concessies gedaan over de sociale huur door akkoord te gaan met de huurbevriezing, in ruil voor versoepeling van de Wet betaalbare huur.

De coalitie wil met dit voorstel zowel de particuliere verhuur weer rendabel maken als sociale huurders tegemoetkomen. Vicepremier en minister van Volkshuisvesting Mona Keijzer (BBB) pleit ook al langer voor een versoepeling van de Wet betaalbare huur, die werd geïnitieerd door haar voorganger Hugo de Jonge (CDA). Sinds de wet vorig jaar in werking trad, moesten verhuurders in het middensegment zich houden aan een maximale huurprijs, gekoppeld aan een puntenstelsel. Verhuren werd daardoor minder lucratief, waardoor veel particuliere verhuurders hun woning verkochten. Daardoor is het huuraanbod geslonken.

Keijzer wilde die regels eerder al versoepelen om de verdwijning van huurwoningen tegen te gaan. In de tweede week van april presenteerde zij dat plan voor het eerst, maar afgelopen dinsdag stemde de Tweede Kamer daar nog niet mee in.

3 Wat zijn de reacties?

Vooral de huurbevriezing doet stof opwaaien. De Woonbond is daar blij mee: zij ziet veel huurders worstelen met hun rekeningen en vindt de huurbevriezing een positieve ontwikkeling. „We hebben hard gestreden om een huurexplosie te voorkomen”, zegt woordvoerder Mathijs ten Broeke.

De Woonbond is echter sceptisch over de versoepeling van de huurwet: „Dat klinkt alsof je een uitzondering maakt voor ridicule huurprijzen van huisjesmelkers. Terwijl de wet juist bedoeld is om huurders tegen dat soort praktijken te beschermen.”

De vereniging van woningcorporaties Aedes is „verbijsterd” over de huurbevriezing, schrijft zij in een verklaring. De maatregel zet een streep door alle bouw-en verduurzamingsplannen, vindt de organisatie. Huurbevriezing lijkt „makkelijk scoren”, stelt Aedes, „maar de coalitie laat vooral woningzoekenden aan hun lot over”.

4 Waarom is er zoveel kritiek?

Huurverhoging is een essentiële inkomstenbron voor woningcorporaties, legt Ernst Koelman, woordvoerder van Aedes uit. „Met die inkomsten betalen wij de leningen af die wij aangaan om te bouwen en te verduurzamen. Maar als de huren gelijk moeten blijven, lopen we miljarden mis en vermindert onze investeringscapaciteit.” Volgens de laatste berekeningen van Aedes lopen woningcorporaties de komende tien jaar zeker 47,5 miljard euro mis door deze plotselinge verandering. Daardoor zouden zeker 170.000 woningen niet gebouwd kunnen worden, terwijl in december was afgesproken dat er de komende tien jaar ruim 254.000 woningen opgeleverd zouden worden, stelt Koelman.

De Woonbond zegt het probleem kennen, maar vindt dat de oplossing niet ligt in het verhogen van de huren. De bond vindt het oneerlijk dat huurverhoging door corporaties wordt gebruikt om sociale huurwoningen te bouwen en te verduurzamen. Zittende huurders betalen zo voor toekomstige huurders, stelt woordvoerder Ten Broeke. „Daar zijn we het niet mee eens. Van kopers wordt zoiets niet gevraagd.” Bovendien moeten woningcorporaties winstbelasting afstaan aan de overheid, waardoor hun inkomsten ook afnemen.

Het rampscenario dat de corporaties schetsten is een tikkeltje overtrokken, vindt ook Taco van Hoek, directeur van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB).

Gebrek aan locaties om te bouwen is volgens hem een groter probleem dan gebrek aan geld. „De overheid stelt te weinig ruimte beschikbaar om te bouwen”, zegt hij.

Het verlies van huurinkomsten beperkt de investeringscapaciteit van corporaties wel omdat zij daardoor minder kunnen lenen. Maar een groot deel van de woningcorporaties heeft zelfs dan nog ruimte om extra te investeren, zegt Van Hoek. Volgens de EIB-directeur zijn de gevolgen van de bevriezing daarom niet zo groot als wordt voorgesteld.

„Woningcorporaties zouden minder kunnen verduurzamen, dat is inderdaad een keuze”, erkent Koelman van Aedes. „Maar dan worden zittende huurders benadeeld. En als er niet wordt gebouwd, hebben toekomstige huurders een probleem. De indirecte gevolgen van huurbevriezing blijven gigantisch voor alle betrokken partijen.”

5 Hoe nu verder?

Dat bespreekt het kabinet donderdag in de ministerraad. In reactie op alle ophef over de huurbevriezingen, heeft minister Keijzer gezegd ervan uit te gaan dat wooncorporaties compensatie krijgen voor het geld dat zij mislopen, zei ze donderdag in Den Haag. Hoeveel dat wordt, zei ze niet te weten.

PVV-leider Wilders sprak woensdag van een ‘boodschappenbonus’ door de bevriezing. Wilders stelde dat ook de huurtoeslag omhoog zou gaan en dat mensen daarom meer geld overhouden voor hun boodschappen, maar hoe dat gerealiseerd gaat worden, is niet bekend.

Die ‘boodschappenbonus’ verhelpt de structurele oorzaken van het gebrek aan betaalbare woningen niet, vindt de Woonbond. „Het is een lapmiddel”, zegt woordvoerder Ten Broeke. De overheid moet meer investeren in volkshuisvesting met subsidies en geen winstbelasting aan wooncorporaties opleggen, is het standpunt van de Woonbond.

Maar voordat dat geregeld is, zijn we jaren verder, is het standpunt van corporatievereniging Aedes. Koelman: „Om de woningnood nu aan te pakken, hebben woningcorporaties die extra huurinkomsten nodig om te investeren in nieuwbouw.”


Wereldwijde handelstekorten? Amerika is de grootste exporteur van diensten ter wereld

De hardwerkende Amerikaanse arbeider, zo zou je het archetype kunnen noemen in wiens naam president Donald Trump zijn handelsoorlog met de rest van de wereld is begonnen. Het terughalen van klassieke fabrieksarbeid naar de Verenigde Staten is zijn uitgesproken doel. De handen uit de mouwen: maakindustrie, in de ouderwetse zin van het woord: auto’s, elektronica, maar ook kleding, schoenen en zo verder. In het Engels wordt deze arbeider ook wel blue-collar worker genoemd, naar de blauwe overall die door veel fabrieksarbeiders werd gedragen.

De herrijzenis van de fabrieksarbeider is een van de beloften die Trump in zijn campagne deed. Het Make America Great Again is gestoeld op deze wat ouderwetse opvatting van de economie. De heffingenoorlog is er ook op gebaseerd: Trump kijkt bij het vaststellen van de handelsbarrières die andere landen de VS opleggen alleen maar naar goederen. Op basis van de Amerikaanse goederenhandelsbalans met de rest van de wereld stelde hij zijn inmiddels beruchte staalkaart van ‘wederkerige’ heffingen op: 20 procent voor Europa, 46 procent voor Vietnam, 30 procent voor Zuid-Afrika en zo verder. De meeste heffingen staan sinds vorige week on hold voor negentig dagen, maar de dreiging blijft, net als de basis: goederen.

De Amerikaanse president bepaalt het speelveld van de handelsoorlog, zoveel is duidelijk. Maar het onbegrijpelijke eraan is: de Amerikaanse economie draait al lang niet meer op blauwe kragen. In de jaren vijftig werkte nog zo’n 35 procent van de Amerikaanse werknemers in de particuliere sector in de maakindustrie. Dat aandeel is gedaald naar 9,4 procent nu (nog altijd een kleine 12,8 miljoen banen).

Het merendeel (ruim 75 procent) van de Amerikaanse werknemers draait zijn uren tegenwoordig ‘op kantoor’, in de dienstensector. Denk aan financiële diensten als banken en verzekeraars, zakelijke diensten als accountancy of advocatuur, maar ook telecom, IT, zorg, horeca, cultuur en recreatie. Deze white-collar worker (naar de witte kraag van het overhemd) heeft in economisch belang het stokje al lang geleden overgenomen van de overalls.

Die verschuiving geldt voor de VS, maar eigenlijk voor het grootste deel van de westerse economieën. In Nederland werkt nog zo’n 2 procent van de werkenden in de landbouw (primaire sector), een kleine 20 procent in de industrie (secundaire sector) en de rest, zo’n 80 procent dus, in de dienstverlening (tertiair en quartair, voor privaat en publiek).

1.026 miljard aan diensten

De claim van Trump dat de VS door zo een beetje de hele wereld gepakt worden (het Amerikaanse handelstekort), houdt echter vooral stand als gekeken wordt naar de goederenstromen. Wie de diensten erbij betrekt, ziet ineens een veel genuanceerder beeld. Waar de VS in 2024 een tekort op de handelsbalans voor goederen hadden van ongeveer 1.060 miljard dollar, sloeg de balans voor diensten de hele andere kant op. Amerika exporteerde voor 1.026 miljard aan diensten, en is daarmee de grootste exporteur van diensten ter wereld. Amerika importeerde voor 748 miljard dollar aan diensten. Per saldo hadden de VS dus een dienstenhandelsoverschot van een kleine 280 miljard dollar.

chart visualization

Diensten zijn moeilijker te exporteren dan goederen. Waar bij goederen een container wordt volgeladen met producten of grondstoffen, zijn diensten veelal gekoppeld aan personen. Het is ook veel lastiger importheffingen te rekenen over diensten, al was het maar omdat de omzet en de winst van diensten makkelijk ‘verplaatst’ kan worden.

Maar de Amerikaanse dominantie op dienstengebied is wel degelijk in elk land voelbaar. Bancair maken kolossen als Goldman Sachs en JP Morgan de dienst uit. De grootste vermogensbeheerders ter wereld (BlackRock, Vanguard) zijn Amerikaans. Grote Amerikaanse advocatenfirma’s zijn in elk zakendistrict ter wereld belangrijke spelers. En zo ongeveer het hele internet (sociale media, zoekmachines, clouddiensten) is in handen van Microsoft, Meta, Amazon, Apple, Google en Facebook.

chart visualization

In de financiële dienstverlening alleen al hebben de VS een overschot op de handelsbalans van 113 miljard dollar, op het gebied van andere zakelijke dienstverlening (advocaten en zo) een overschot van 109 miljard. Ook bij intellectueel eigendom, telecom en reizen slaat de balans voor de VS positief uit: op al deze terreinen exporteert Amerika meer dan het importeert.

Tarief van 218 procent aan VS

Alles bij elkaar opgeteld (goederen en diensten) resteert nog steeds een Amerikaans handelstekort van zo’n 750 miljard dollar, maar het is wel een stuk kleiner dan waar Trump mee rekent. Derhalve zouden de wederkerige heffingen die Trump anderen wil opleggen fors lager moeten zijn. En wie verder inzoomt naar individuele landen, ziet de balans soms zelfs helemaal omslaan. In een recente nieuwsbrief van Global Trade Alert, een ngo die handelsbarrières bijhoudt en analyseert, doen twee auteurs een vingeroefening wat die totale handelsbalans voor consequenties zou kunnen (zeker niet moeten, zeggen ze erbij) hebben. Een land als Saoedi-Arabië zou een tarief van 218 procent aan de VS mogen opleggen als de dienstensector de maatstaf zou zijn. Brazilië kan een heffing van 148 procent invoeren, Ierland 112 procent. En zelfs China zou met Trumps eigen methodiek het ‘recht’ hebben een heffing van 70 procent op Amerikaanse diensten in te voeren.

Het is onwaarschijnlijk dat dergelijke tarieven ooit ingevoerd zullen worden, geen enkel land (behalve China) lijkt bereid de wapens die Trump heeft ingezet op gelijke wijze te hanteren. Maar dat diensten wel een onderdeel van de handelsoorlog kunnen gaan uitmaken, bleek uit de reactie van de Europese Commissie vorige week. Die kijkt nadrukkelijk ook naar de grote Amerikaanse techbedrijven bij het formuleren van een gepaste reactie op Trumps heffingen. Diensten dus. Trump mag dan het speelveld bepalen voor zijn deel van de heffingenstrijd, over de antwoorden van zijn tegenstanders in de handelsoorlog heeft hij weinig te zeggen.


Het nieuwe containerschip van Maersk vaart op methanol. Vraag blijft: wat is de ‘groene’ brandstof van de toekomst?

Een ijzige wind waait door de Rotterdamse haven, langs de torenhoge blauwe containerkranen, over het water, tussen de duizelingwekkende stapels kleurrijke containers door. Af en toe rijdt er een trein voorbij met een ketting van containers, richting het achterland. De lucht is helderblauw, net als de 350 meter lange romp van het nieuwste schip van de Deense rederij Maersk. Het schip waar het op deze dag eind maart allemaal om draait. „All the way to zero”, staat in witte koeienletters op de boeg. Dit schip kan deels varen op methanol. Methanol wordt gezien als een duurzame brandstof voor schepen; de verbranding van methanol zorgt volgens Maersk voor 65 tot 90 procent minder CO22-uitstoot dan traditionele scheepsbrandstof.

Het nieuwe methanolschip wordt hier in Rotterdam ‘gedoopt’. Een rode loper voert naar de metalen trap die de kade verbindt met de ingang van het schip. Drummers in kapiteinsjassen maken muziek, een champagnefles slaat kapot tegen de boeg. De bemanning wordt een behouden vaart toegewenst. En het belangrijkste: de naam wordt onthuld. ‘Adrian Maersk’ komt tevoorschijn wanneer het spandoek dat de naam bedekt naar beneden valt.

Adrian Maersk vaart dual fuel. Dat wil zeggen dat de verbrandingsmotoren kunnen schakelen tussen duurzamere methanol en vervuilende stookolie. Wisselen van brandstof kan ook onderweg. Maersk investeerde in ongeveer twintig van dit soort schepen, die naar schatting 180 tot 200 miljoen euro kosten. Adrian Maersk ligt klaar om, na deze feestelijke doop, de Azië-Mediterrane handelsroute te bevaren.

De grote vraag is nu: gaan schepen zoals dit straks echt varen op methanol? Of blijft methanol nog te duur en onvoldoende beschikbaar en worden de dual-fueltanks vooral gevuld met gangbare, vuilere brandstof? Groene methanol kost op dit moment minstens twee keer zoveel als traditionele scheepsbrandstof.

Daarover kwam vorige week meer duidelijkheid – eindelijk, een beetje. De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) van de VN besprak in Londen een week lang hoe de scheepvaart „rond 2050” concreet klimaatneutraal moet worden, zoals bijna twee jaar geleden afgesproken. Welke koers neemt de scheepvaart richting vergroening?

De belangrijkste afspraak die de 175 IMO-lidstaten, waaronder Nederland, maakten (en die in oktober definitief moeten worden afgehamerd): vanaf 2028 komt er een wereldwijde heffing op broeikasgassen. Elk schip groter dan 5.000 brutoton moet 100 dollar betalen per ton CO2-uitstoot en ander broeikasgas als de emissie hoger is dan een afgesproken hoeveelheid. De opbrengsten, volgens de IMO circa 10 miljard euro per jaar, komen in een fonds voor de verduurzaming van de scheepvaart. De VN-organisatie noemt dit de eerste mondiale heffing op broeikasgassen ooit. Ook komt er een (beperkt) handelssysteem voor emissierechten.

De top in Londen verliep gespannen: de VS trokken zich terug, China en Brazilië blokkeerden vergaande klimaatmaatregelen en Saoedi-Arabië en andere olieproducerende landen stemden tegen het eindvoorstel. Een meerderheid van de IMO-landen stemde echter voor en als de maatregelen in oktober definitief worden aangenomen, moet elk land zich aan de afspraken houden – ook de VS die niet meestemden.

Veel deelnemers zijn tevreden dat ze alsnog een akkoord hebben bereikt; „Multilateralisme is niet dood”, aldus een vertegenwoordiger van de Europese milieuorganisatie Transport & Environment. Ontwikkelingslanden in de Grote Oceaan en het Caribisch gebied, waarvoor klimaatverandering een reële en zeer urgente bedreiging vormt, reageerden teleurgesteld. Zij hadden een hogere heffing gewild en veel ambitieuzere doelen.

Het is de vraag of de afspraken van vorige week de scheepvaart klimaatneutraal zullen maken, zeggen deskundigen. Zo lijken de afgesproken regels gunstiger uit te pakken voor schepen die varen op biobrandstoffen. Die zorgen voor minder uitstoot, maar er is veel land nodig om sommige biobrandstoffen te produceren. Ook krijgen rederijen die kiezen voor ‘groenere’ brandstoffen als methanol of ammoniak minder (financiële) steun van de IMO dan ze hadden gehoopt.

Groeiende emissies

De internationale scheepvaart moet verduurzamen – daarover zijn de meeste IMO-leden het al jaren eens. De scheepvaart, die meer dan 80 procent van de wereldhandel vervoert, veroorzaakt circa 3 procent van de wereldwijde broeikasgasuitstoot. En waar bijvoorbeeld het wegtransport zijn uitstoot beperkt, zijn de maritieme emissies de afgelopen jaren gegroeid.

Wanneer de internationale scheepvaart klimaatneutraal wil zijn, was al bekend – min of meer dan. In juli 2023 sprak de IMO af dat „om en nabij 2050” de zeevaart emissievrij moet zijn. Ook kwamen er ‘tussendoelen’. In 2030 moet 20 tot 30 procent minder broeikasgas worden uitgestoten dan in 2008. En in 2040 70 tot 80 procent. Die maatregelen zijn bindend, ook voor bijvoorbeeld de VS, die zich terugtrokken uit de IMO-top in Londen – ze komen in het internationale zeevaartverdrag Marpol.

Hóé zij nu precies klimaatneutraal wil worden, schoof de IMO voor zich uit. Tot vorige week, tot de 83ste editie van de milieuvergadering van de VN-scheepvaartorganisatie, de Marine Environment Protection Committee (MEPC83). Vrijdagavond kwam de slotverklaring, met de primeur van de mondiale heffing.

De Nederlandse scheepvaartsector is tevreden over het resultaat, „hoewel nog veel werk moet worden verzet de komende jaren”, meldde Nick Lurkin van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR) vrijdagavond vanuit Londen. „Wij zijn groot voorstander om klimaatmaatregelen wereldwijd, in de IMO, te regelen en niet regionaal in de EU of nationaal. We zijn een mondiaal opererende sector die niet ophoudt bij de nationale of Europese grenzen én klimaatverandering is een mondiaal probleem.”

Econoom Rico Luman van ING, gespecialiseerd in transport en logistiek: „Het IMO-akkoord overtreft de verwachtingen wat betreft de bereidheid om een wereldwijd systeem met financiële prikkels in te voeren voor decarbonisatie van de scheepvaart.” Maar, zegt hij: „Vanuit economisch oogpunt is een CO2-heffing de meest inefficiënte oplossing om het speelveld gelijker te maken.” Is de heffing te laag, dan rekenen de grote reders die gewoon door aan hun klanten.

Een ander bezwaar, stelt Luman, is dat de overgrote meerderheid van de scheepvaartemissies niet onderworpen is aan belasting. „Dat beperkt de kracht van het voorgestelde systeem.” Volgens klimaatorganisatie Transport & Environment zou slechts 10 procent van alle uitstoot van de scheepvaart worden aangemerkt als te vervuilend en geldt daarvoor de afgesproken heffing.

Het is ook lastig, zegt Luman: „Het gaat om mondiale en dwingende regulering, waarbij nogal wat lidstaten tot consensus moeten komen. Het momentum voor maatregelen is wat minder geworden, de aandacht gaat nu meer naar de handelsoorlog.” Tegelijkertijd, zegt Luman, zijn de emissies de afgelopen jaren alleen maar toegenomen in de wereldwijde scheepvaart. „Dit heeft te maken met verstoringen in de internationale toeleverings-ketens en uiteraard het omvaren rondom Afrika en mijden van de Rode Zee.”

Foto Marco Hoope/ANP/HH

Bioscoop, sportschooltje

Ook de Adrian Maersk vermijdt op dit moment de onveilige route door de Rode Zee en neemt de omweg via Kaap de Goede Hoop – van Rotterdam naar Maleisië. Een paar maanden geleden is het nieuwe schip naar Rotterdam ook via die omweg van de werf in Zuid-Korea gekomen. Aan boord, eind maart, ruik je de nieuwe verf nog. Door de omweg slapen de bemanningsleden ongeveer tien extra nachten in hun kajuit, op een enkele reis die normaal iets meer dan een maand duurt. De kajuiten zitten onder de brug van het nieuwe schip. De brug (de stuurhut van een groot schip) zit aan de voorkant, in tegenstelling tot bij andersoortige schepen zoals olietankers. Zo belemmeren de hoge stapels containers het uitzicht van de kapitein op zee niet.

Er is een kleine bioscoop, een sportschooltje, een spelletjeskamer, dinerkamer met uitzicht op de eindeloze zee. Veel meer is er niet voor de ongeveer twintig bemanningsleden, die zo’n drie maanden achter elkaar op zee zitten op de Adrian Maersk – heen en weer tussen Azië en Europa.

Bij de tenaamstelling in Rotterdam was Stephanie Pullings Hart de doopvrouw van de Adrian Maersk. Zij is operationeel directeur van Nestlé. Het Zwitserse voedingsmiddelenconcern zegt al zijn lading te willen laten vervoeren met de methanolschepen van Maersk. Zo wil Nestlé zijn toeleveringsketen verduurzamen. Het voedingsconcern zou een van de weinige verladers zijn die (veel) meer willen betalen voor schoner zeevervoer. Groene methanol is veel duurder dan traditionele stookolie.

Dat roept de vraag op: is methanol dan wel de groene scheepvaartbrandstof van de toekomst? En wat zijn de alternatieven? Dat was een belangrijk thema tijdens de IMO-top vorige week in Londen. „Cruciaal” noemde rederij Maersk vooraf de beslissingen die de IMO-lidstaten in Londen hierover zouden nemen. „We hebben dringend regelgeving nodig om het gebruik van brandstoffen te ondersteunen die de uitstoot van broeikasgassen aanzienlijk verminderen”, stelde operationeel directeur Karsten Kildahl in een persbericht over de doop van de Adrian Maersk.

Van bron tot uitstoot

Wie had gehoopt dat de IMO-lidstaten in Londen een voorkeur voor een groene brandstof zouden afspreken, werd teleurgesteld. De deelnemers hebben weliswaar afgesproken dat schepen in de komende jaren steeds meer schonere brandstof moeten gebruiken – tot 2035, nog niet tot 2050 – maar welke brandstoffen, daar laat de IMO zich niet over uit. De regels zijn ‘brandstofneutraal’.

De goedkopere en gemakkelijkst te gebruiken biobrandstoffen zullen de voorkeur krijgen

Rico Luman
econoom ING

„Dat betekent”, zegt ING-econoom Luman, „dat de goedkopere en gemakkelijkst te gebruiken biobrandstoffen de voorkeur zullen krijgen. Hierdoor zal de opgang en ontwikkeling van schonere, alternatieve brandstoffen zoals methanol en ammoniak niet veel gemakkelijker worden. Dat stimuleert de vraag naar biobrandstoffen, op een moment dat die vraag ook vanuit de luchtvaart toeneemt.” Vliegen op biokerosine (frituurvet) is op dit moment een van de weinige (iets) schonere alternatieven voor gewone kerosine.

„Je moet niet alleen kijken naar de uitstoot van het schip””, zegt Nick Lurkin (KVNR). „Maar ook naar hoe een brandstof wordt geproduceerd – van bron tot schoorsteen.” Zo levert grijze waterstof (met aardgas) bijvoorbeeld meer uitstoot op dan de stookolie waar de zeevaart sinds decennia op vaart.

De voorkeur voor minder schone groene brandstoffen is al te zien aan de groeiende populariteit van vloeibaar aardgas (liquefied natural gas, lng) in de scheepvaart. Lng is weliswaar schoner dan zware stookolie, maar nog steeds een fossiele brandstof met een schadelijk neveneffect, namelijk lekkage van het sterke broeikasgas methaan, bij productie, opslag en gebruik van lng, naast CO2. Het is nog onbekend in hoeverre schepen op lng een CO2-heffing zullen moeten betalen.

Eind 2024 vroeg de Britse maritieme informatieleverancier Lloyd’s List aan de scheepvaartsector: als je nu moet kiezen voor nieuwbouw van een schip, voor welk type kies je dan? Bijna een derde zei lng, een kwart koos methanol (dual fuel) en 24 procent van de ondervraagden koos voor een nieuw schip op conventionele brandstof.

In 2023 koos 35 procent van de ondervraagden voor (dual fuel) methanol en iets minder voor lng. Volgens Lloyd’s List hebben rederijen op dit moment twijfels over de wereldwijde beschikbaarheid van methanol.

In 2024 voer meer dan twee derde van de 515 schepen die gebruikmaakten van een alternatieve brandstof op lng. Dat stelt de maritieme dienstverlener DNV. Methanolschepen vormden minder dan een derde van het totaal. De Zwitsers-Italiaanse marktleider MSC, het Franse CMA-CGM en het Israëlische ZIM hebben allemaal lng-schepen besteld.

Zelfs de ‘methanol-fans’ van Maersk. In november 2020 stelde de Deense onderneming nog dat lng „niet de oplossing is die ons dichter bij nul uitstoot brengt” en dat het bedrijf kijkt „naar duurzame oplossingen voor de langere termijn”. Maar in augustus 2024 meldde Maersk dat het ook nieuwe schepen op lng heeft besteld.

Merk je het verschil tussen varen op stookolie, lng of methanol? Nee, zegt de Nederlandse kapitein van de Adrian Maersk tijdens de doop van het schip eind maart. Hij maakt zich klaar voor vertrek vanuit Rotterdam naar Azië. Maar de ingenieurs in de machinekamer merken het wel. Zij moeten extra rekening houden met de veiligheid. Zo kan methanol in brand staan zonder dat je vlammen ziet.

Het Maersk-concern merkt het grootste verschil. De complexe dual fuel-motor maakt de bouw van het schip zo’n 10 à 15 procent duurder. Dat gaat al gauw over miljoenen. Maar zolang er nog geen duidelijkheid is over de toekomst van duurzame brandstoffen, zal de scheepvaartwereld blijven investeren in goedkopere alternatieven.


‘Strijdbare taal uit Washington en Beijing is voor de bühne, uiteindelijk zullen ze moeten onderhandelen’

Na een week van escalatie in de handelsoorlog tussen de Verenigde Staten en China laten de gevolgen zich in beide landen niet alleen op de beurzen zien. Een sojaboer in Kentucky, die zegt trouw op Trump te stemmen, lijdt door de Chinese tegenmaatregelen verlies op zijn oogst. China is ruimschoots de grootste afnemer van Amerikaanse sojabonen. Om een langdurige handelsoorlog te overbruggen, moet hij net als veel collega’s leningen afsluiten, schrijft hij in een opiniestuk op de website The Free Press. „In feite moeten we nu betalen om ons werk te doen.”

Twaalfduizend kilometer verderop, in de Oost-Chinese stad Yiwu, leven vergelijkbare zorgen. Jiang Jiayu produceert daar kerstdecoraties, waarvan ze een aanzienlijk deel naar de VS exporteert. Normaal zouden de bestellingen nu binnenstromen, maar dit jaar blijven die uit. Ze overweegt te stoppen als er niet snel iets verandert, zegt ze tegen persbureau AP. „Ik ga er geen geld op toeleggen om in deze markt te blijven.”

Maar een snel einde aan de handelsoorlog lijkt nog niet in zicht. Washington stapelde sinds vorige week de ene importheffing op de andere: 34 procent, 50 procent, 20 procent, 21 procent, opgeteld 125 procent. Die nieuwe heffingen komen nog bovenop de 20 procent die de VS eerder al op Chinese producten legden. En China reageerde steeds met eenzelfde tegenmaatregel, zodat op de invoer van Amerikaanse producten in China sinds vrijdag eveneens 125 procent invoerbelasting moet worden betaald. ’s Werelds grootste twee economieën liggen op ramkoers en aan beide zijden overheerst strijdbare retoriek.

Lees ook

Voor China ‘zullen de Amerikaanse heffingen een shock veroorzaken, maar de hemel zal niet naar beneden vallen’

Klanten kopen kerstversiering in op een internationale handelsmarkt in de Chinese stad Yiwu. Foto Go Nakamura/Reuters

Toch is Jue Wang, die aan de Universiteit Leiden doceert over de politieke economie van China, voorzichtig optimistisch dat beide partijen met elkaar gaan praten. „Ik denk niet dat de heffingen verder omhoog gaan, want ze zijn al veel te hoog”, zegt ze. „Uiteindelijk moet er onderhandeld worden, want dit loopt uit de hand.”

Er is hierover voor zover bekend nog geen enkel contact tussen China en de VS. Hoe ziet u die onderhandelingen tot stand komen?

„Beide regeringen begrijpen dat de welvaart van producenten en van handelaren wordt aangetast, onderhandelingen zijn de enige uitweg. Ik kan niet zeggen wie de eerste stap zal zetten, maar uiteindelijk doet dat er niet toe. Het is nu zo hoog opgelopen, dat de impact niet meer te kwantificeren valt. Wat betekent 145 procent eigenlijk? Wat doet dat met je bbp? Hoeveel ondernemers gaan er failliet? De getallen hebben bijna hun betekenis verloren. Ongeacht wie de eerste stap zet: beide partijen zoeken een manier om dit op te lossen.

„Ze zullen nu op zoek zijn naar de juiste mensen om de boodschap over te brengen. Dat is hoe het altijd werkt als staten onderlinge problemen willen oplossen. Zo hebben China en de VS het contact hersteld in 1972 [toen de Amerikaanse president Richard Nixon naar China reisde voor een bezoek dat buitenlandminister Henry Kissinger in het geheim had voorbereid]. Ik weet niet precies wie dat nu doen voor China. Waarschijnlijk dezelfde of een vergelijkbare groep mensen als die de onderhandelingen met de VS deden na de eerste ronde van de handelsoorlog.”

Dit weekend werd duidelijk dat de Amerikaanse heffingen voorlopig niet gelden voor elektronica, zoals iPhones. Is dat een olijftak?

„Nee, dat is welbegrepen eigenbelang. Sommige belangrijke producten kunnen ze niet zelf maken. En sommige sectoren hebben veel invloed binnen de Amerikaanse regering, waaronder de industrie die je noemt.”

Zou China, met zijn haperende economie, een langdurige handelsoorlog eigenlijk wel aankunnen? Bestaat het gevaar dat dit tot sociale onrust leidt?

„China is in staat de situatie enige tijd onder controle te houden. De regering kent een traditie van steun aan exporteurs en producenten en ze heeft instrumenten om consumenten te ondersteunen.

„Kan China het overleven? Ja. Kan Amerika het overleven? Ja. Maar op de lange duur is het natuurlijk niet wenselijk: als dit voortduurt, zullen meer mensen hun werk verliezen, meer fabrieken en boerenbedrijven zullen sluiten. En dat terwijl de Chinese economie al zoveel problemen kent. Maar mensen zullen niet in armoede en hongersnood vervallen, of de straat op gaan. De export naar Amerika is een deel van China’s bbp [ongeveer 3 procent], maar het is niet alles. Er zijn andere markten voor Chinese producenten. Er is ook een grote binnenlandse markt.”

China probeert de binnenlandse consumptie al heel lang aan te wakkeren om minder afhankelijk te worden van de export. Is deze crisis daar een extra katalysator voor?

„China heeft de laatste jaren geprobeerd de binnenlandse consumptie te bevorderen, maar niet als vervanging voor de export. Het wil natuurlijk dat de export ook blijft groeien, en die groei vertraagt nu – door stijgende productie- en loonkosten en door de handelsoorlog.

„De Chinese overheid kan de consumptie aanwakkeren met stimuleringsmaatregelen en steunpakketten, maar als je wil dat mensen minder sparen en meer uitgeven, moet je ze vertrouwen geven. Publieke dienstverlening moet zo goed zijn dat mensen minder geld opzij leggen voor onderwijs, gezondheidszorg of hun pensioen. Ik denk dat deze situatie de regering nog meer nadruk op binnenlandse bestedingen zal laten leggen, maar dat deed ze al enige tijd.”

Lees ook

China wil zich beschermen tegen geopolitieke turbulentie en economische afhankelijkheid

Afgevaardigden verlaten de Grote Hal van het Volk na de openingsceremonie van het jaarlijkse Nationale Volkscongres, afgelopen woensdag.

Denkt u dat China de verstoorde handelsrelatie met de VS ziet als een kans om de economische relatie met Europa te verbeteren?

„China heeft altijd gestreefd naar een sterke handelsrelatie met Europa, los van wat met de VS gebeurt. Het is geen simpele driehoeksverhouding. De EU heeft haar eigen zorgen over China, zoals veiligheid, de angst voor dumping van goedkope goederen, of de angst de VS te zeer tegen de haren in te strijken. Maar het bouwen van nieuwe handelsrelaties met Europa, en het bestendigen van bestaande, is voor China altijd een prioriteit. Europese beleidsmakers moeten nu urgent nadenken wat voor handelsrelaties zij met China wensen.”

Wat zou er bij een onderhandeling met de VS op tafel kunnen liggen?

„Allereerst moeten beide kanten kalmeren. Heffingen van 145 procent zijn choquerend – het worden holle getallen. Je zou ook kunnen zeggen: 2.000 procent, maar het slaat nergens op: mensen gaan simpelweg geen handel meer drijven. Dus als eerste stap moeten ze die heffingen terugbrengen naar niveaus waarover reëel te onderhandelen valt. En dan komen de andere punten weer in beeld: de Amerikanen willen dat China zijn markt verder openstelt, de Chinezen zullen bepaalde rode lijnen trekken. Daarbij zullen ze bijvoorbeeld eisen dat de Amerikanen hun beperkingen op China’s technologische ontwikkeling afzwakken. Of de Amerikaanse kritiek op de rol van de staat in de Chinese economie.”

De VS en China hebben allebei veel nationalistische retoriek gebruikt: China laat zich niet treiteren, Amerika laat zich niet uitknijpen… Hoe maak je dan de draai naar een gesprek?

„Ze bedienen hun thuispubliek. Dat is een politiek spel om te laten zien dat ze sterke leiders zijn, de juiste partij. Maar de Chinese regering is er ook goed in om politieke retoriek en propaganda te combineren met praktische oplossingen. Het is niet moeilijk om dan te zeggen: we moeten onze exporteurs en onze bedrijven beschermen. Wij zijn bereid om te onderhandelen, als de VS dat niet zijn, doen ze iets fundamenteel verkeerd.”


America first, zelfs op de bodem van de diepzee

Nu de grillen van één man zo ongeveer alle mensen op aarde treffen, zal het niet verbazen dat zelfs de bodem van de diepzee – waar nog nooit een mens is geweest – niet meer immuun is voor het gekrakeel op land. Mogelijk beslist de regering-Trump de komende tijd om de eerste vergunning voor commerciële diepzeemijnbouw ter wereld af te geven. De gevolgen daarvan kunnen groot zijn.

Het zou betekenen dat ook de ontginning van de diepzeebodem een kwestie wordt van America first. Dit in plaats van de internationaal gereguleerde operatie waar bijna alle andere staten al tientallen jaren voorbereidingen voor treffen. Er staat dus nogal wat op het spel.

De drijvende kracht achter de gebeurtenissen is The Metals Company (TMC), een Canadees bedrijf dat na jaren van ontwikkeling denkt technisch klaar te zijn voor het delven van zogeheten mangaanknollen. Dat zijn aardappelvormige stenen die op zo’n vierduizend meter diepte op delen van de zeebodem liggen. Ze bevatten mangaan, koper, kobalt en nikkel, zeer gewilde metalen voor de accu’s van elektrische auto’s. En ze liggen daar voor het oprapen; althans, voor wie erbij kan.

De knollen op 4.000 meter diepte bevatten mangaan, koper, kobalt en nikkel

Op verschillende plaatsen in de wereld werken bedrijven aan de benodigde technologie: rupsvoertuigen die de enorme waterdruk kunnen weerstaan en de mangaanknollen opzuigen van de bodem, waarna ze via een slang naar een moederschip worden vervoerd.

Als TMC dit op commerciële schaal kan doen, zou dat de aandeelhouders rijk maken én de energietransitie helpen. Op land zijn veel van de makkelijk winbare voorraden van deze metalen al op. Gerard Barron, mede-oprichter en directeur van TMC, zegt bovendien ervan overtuigd te zijn dat diepzeemijnbouw minder inbreuk op natuur en milieu maakt dan mijnbouw op land.

Roep om een moratorium

Veel natuurbeschermers vragen juist om een verbod. Zij zijn bang dat de schade voor ecosystemen op de diepzeebodem, die kwetsbaar zijn door het gebrek aan licht en zuurstof, te groot zal zijn. Een groeiend aantal staten en wetenschappers pleit voor een tussenweg: een moratorium van jaren, tot er meer bekend is over de gevolgen.

De organisatie die hier over moet besluiten, is de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA) in Jamaica. Deze club werkt al sinds zijn oprichting in 1994 aan een mijnbouwcode. Daarin komen de regels te staan voor diepzeemijnbouw in de volle zee, het deel van de oceaan dat niet onder specifieke landen valt. Dit gedeelte, dat the Area (het Gebied) wordt genoemd, beslaat ongeveer de helft van het aardoppervlak.

Nu is er veel te zeggen voor de opvatting dat de ISA traag is, maar haar opdracht is dan ook gigantisch. De lidstaten moeten het onder andere eens worden over de vraag wat ecologisch verantwoord is, hoe toezicht op vierduizend meter diepte eruit moet zien en wie waar mag mijnen. Omdat de laatste jaren het besef is gegroeid dat er nog heel veel onderzoek nodig is naar de draagkracht van het ecosysteem, is de mijnbouwcode voorlopig nog niet af.

De basis van het werk van de ISA is het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties uit 1982. Dat gaat behalve over diepzeemijnbouw ook over zeevaart, visserij en zaken als kabels en pijpleidingen. Een belangrijk principe uit het verdrag is voor de VS altijd moeilijk te verteren geweest: „Het Gebied en zijn rijkdommen zijn het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid.” Ze behoren dus niet toe aan een individu, bedrijf of staat. De afspraak is dan ook dat de opbrengsten van diepzeemijnbouw uit het Gebied worden gedeeld met lage-inkomenslanden.

President Ronald Reagan trok dit idee zo slecht dat hij in 1982 weigerde het Zeerechtverdrag te tekenen. „Onderontwikkelde landen […] zijn er wederom op uit om op onze kosten mee te liften”, zou hij gezegd hebben. Reagan stuurde zelfs een gezant, de latere minister van Defensie Donald Rumsfeld, de wereld over om andere landen in zijn kamp te trekken, wat overigens slecht lukte. In aanloop naar het Zeerechtverdrag, in 1980, hebben de VS hun eigen wet voor diepzeemijnbouw aangenomen. De Amerikaan die erin slaagt om de metalen naar boven te halen, mag ze volgens die wet zelf houden.

Destijds was het toekomstmuziek, nu wordt het menens. Eind maart kondigde Barron aan dat TMC (met een afgestofte Amerikaanse dochteronderneming) in het tweede kwartaal van dit jaar een exploitatievergunning gaat aanvragen onder de Amerikaanse wet. Hij is het zat om te wachten op de mijnbouwcode van de ISA, vermoedelijk mede doordat de financiële reserves van TMC opdrogen, en is in gesprek met de regering-Trump.

Barron steekt zijn woede niet onder stoelen of banken: „Een factie van staten en milieugroepen” doet er volgens hem alles aan om de regels van de ISA te vertragen, zegt hij in een verklaring. Zij doen dit met „het expliciete doel om de commerciële industrie om zeep te helpen”. Volgens Barron is de ISA „onwillig” en hebben de VS er „achteraf bezien goed aan gedaan om het Zeerechtverdrag niet te ratificeren”.

Honger naar kritieke metalen

Trump heeft zich nog niet persoonlijk over de kwestie uitgelaten, maar Barrons toenadering sluit perfect aan bij zijn honger naar kritieke metalen – zie ook zijn belangstelling voor de grondstoffen van Groenland en Oekraïne – en zijn minachting voor internationale organisaties en milieubescherming.

Volgens Leticia Carvalho, de Braziliaanse secretaris-generaal van de ISA, zou een Amerikaanse vergunning voor mijnbouw in het Gebied „een schending vormen van het internationaal recht en het vreedzaam gebruik van de zee”. Barron stelt juist dat zijn alleingang „volledig in lijn” is met het internationaal recht, omdat hij gebruik maakt van de „vrijheid van de volle zee”.

Alex Oude Elferink, hoogleraar Internationaal Zeerecht aan de Universiteit Utrecht, denkt dat TMC te ver gaat. Omdat de VS in 1994, onder president Clinton, wél de implementatieovereenkomst bij dit deel van het Zeerechtverdrag hebben ondertekend, mogen ze niets doen dat strijdig is met het doel en de strekking van het verdrag, zegt hij. „Tenzij ze aangeven dat ze daadwerkelijk geen partij meer willen worden.” In dat geval is relevant wat het gewoonterecht is, het recht dat bij gebrek aan wetgeving is ontstaan uit gewoonten. „Ik denk dat hier als gewoonterecht geldt dat het Gebied het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid is.”

De grote vraag is wat de ISA of de lidstaten kunnen doen met deze informatie. Ze kunnen onderzoeken of er juridische mogelijkheden zijn om een Amerikaanse vergunning tegen te houden. Daarnaast kunnen overheden de import van grondstoffen die afkomstig zijn uit diepzeemijnbouw verbieden. Hoe dan ook neemt de druk op de ISA toe om haast te maken met de regels.

„Er zal iets moeten gebeuren”, denkt hoogleraar Oude Elferink. „Als de staten hier niet tegen optreden legt dat een bom onder dit deel van het Zeerechtverdrag.”