Voor cruciale grondstoffen heeft Europa de rest van de wereld gewoon nodig

‘Laat ons zo moedig zijn om een autonoom, verenigd en democratisch Europa op te bouwen”, sprak Emmanuel Macron in 2017 toen hij net verkozen was tot president van Frankrijk. Maar niemand luisterde. Zijn toespraak aan de Parijse Sorbonne-universiteit werd afgedaan als bombastisch, een typisch staaltje Frans theater. Zeven jaar later, in 2024, stond Macron er weer. De wereld zag er totaal anders uit, maar zijn boodschap was onveranderd. Dit keer vielen zijn woorden wel in goede aarde.

Inmiddels vinden ze weerklank door heel Europa. Door de geopolitieke onrust die president Donald Trump zaait, weten veel regeringsleiders het nu zeker: de EU moet haar eigen boontjes doppen. Het besef is ingedaald dat Europa op een paar fundamentele terreinen aan het infuus van buitenlandse grootmachten ligt. Door de militaire dreiging uit Rusland ligt de focus vooral op versterking van Europese legers, maar minstens zo urgent is de aanvoer van kritieke grondstoffen. Die zijn onmisbaar voor de energietransitie, gezondheidszorg en de hightech-industrie. Omdat de EU zelf weinig van deze grondstoffen produceert, is zij sterk afhankelijk van import uit andere continenten.

Bepaalde grondstoffen worden kritiek genoemd vanwege hun grote economische en strategische belang. Denk aan lithium en kobalt voor in batterijen, wolfraam en magnesium voor in smartphones, en silicium voor de productie van zonnepanelen. De toelevering van zulke grondstoffen is kwetsbaar; slechts een klein aantal landen wint ze. Zeldzame aardmetalen bijvoorbeeld, essentieel voor de productie van windmolens, komen bijna allemaal uit China. Chili en Australië leveren de grootste hoeveelheid lithium en kobalt komt hoofdzakelijk uit Congo.

Fabriek van de wereld

Maar dan heb je het alleen over de onbewerkte grondstoffen. „Kobalt mag dan vooral in Congo gemijnd worden, het grootste deel van de verwerking gebeurt in China”, vertelt René Kleijn, hoogleraar industriële ecologie aan de Universiteit Leiden. „Als het gaat om winnen en verwerken van kritieke grondstoffen, heeft China een totaal dominante rol in de wereld. Batterijen, zonnecellen, magneten voor windmolens, onderdelen voor elektrische auto’s – China is de fabriek van de wereld.”

De Europese afhankelijkheid van buitenlandse grondstoffen is logisch, vindt Kleijn. „Vroeger was mijnbouw een regionale activiteit, iets wat we alleen op het eigen continent deden. Maar dat is allang niet meer zo.” Door lage lonen elders en de opkomst van betaalbaar internationaal transport is Europa voor zijn grondstoffen steeds meer buiten het continent gaan kijken. Goedkope toevoer van cruciale materialen droeg bij aan de economische voorspoed.

Tegelijk is die afhankelijkheid enorm risicovol gebleken. Door problemen in de aanvoerlijn kunnen belangrijke goederenstromen vastlopen. Zo zette de coronapandemie een rem op de wereldwijde grondstoffenhandel. Of neem de blokkade van het Suezkanaal in 2021, waardoor het zeetransport via deze cruciale route stil kwam te liggen. En ook handelsoorlogen en geopolitieke conflicten kunnen roet in het eten gooien.

Kleine voorraden aanhouden is een prima methode om kosten te besparen, maar het maakt je heel kwetsbaar voor verstoringen in de wereldhandel

René Kleijn
hoogleraar industriële ecologie

Kwetsbaarheid

Nederland is slecht bestand tegen zulke schokken, meent Kleijn. Veel productiebedrijven houden tegenwoordig vanuit financieel oogpunt kleine materiaalvoorraden aan. „Dat is een prima methode om kosten te besparen, maar het maakt je heel kwetsbaar voor verstoringen in de wereldhandel.” Hij verwacht dat veel Nederlandse bedrijven hoogstens enkele weken droge voeten houden als de toevoer van cruciale materialen ineens stopt.

Het kabinet-Schoof wil daarom ‘ongewenste afhankelijkheden’ afbouwen en de eigen voorraden scherper in de gaten houden. In februari werd op initiatief van Economische Zaken het Nederlands Materialen Observatorium (NMO) opgericht, dat is ondergebracht bij onderzoeksorganisatie TNO. Het NMO moet de kritieke grondstoffen die Nederland binnenkomen grondig in kaart brengen en aan de bel trekken wanneer Nederland en Europa te afhankelijk dreigen te worden van één land.

Geen makkelijke klus, weet grondstoffenexpert Ton Bastein, als onderzoeker bij TNO nauw betrokken bij het NMO. Het complex van winning, toelevering en gebruik van grondstoffen is namelijk erg ondoorzichtig.

Bastein: „De wereldhandel wordt vaak onderverdeeld in slechts 5.800 productgroepen. Dan gaat veel detail verloren. Van bijvoorbeeld een bril wordt niet bijgehouden dat er polycarbonaat in zit; dat moet je maar net weten als je de importcijfers bekijkt.”

Nog ingewikkelder is dat bij een motor voor elektrische auto’s. Dat daar koper, kobalt en allerlei andere kritieke grondstoffen in verdwijnen, en hoeveel dan precies, houdt geen overheid bij. Zomin als uit welke landen die materialen komen.

Onafhankelijker worden

Toch is die kennis voor de EU van belang. Vorig jaar kwam de Unie met de Critical Raw Materials Act, bedoeld om voor kritieke grondstoffen onafhankelijker te worden van andere landen en er meer uit eigen bodem te winnen. Het streven is in 2030 maximaal 65 procent van een specifieke kritieke grondstof uit één land te importeren.

„Een flinke uitdaging”, zegt Peter Paul van ’t Veen, directeur van het NMO. „Er zijn een paar gevallen waarbij we echt extreem afhankelijk zijn van een enkel land.” China dus, maar ook bijvoorbeeld Zuid-Afrika, hoofdleverancier van het schaarse metaal platina.

In Nederland valt er weinig te mijnen, maar in andere Europese landen is de bodem rijk aan (met name) lithium, mangaan, koper en nikkel. Daarmee kan een flink deel van de productie van elektrische auto’s worden gedekt. De EU wil in 2030 minstens 10 procent van de benodigde kritieke grondstoffen uit eigen bodem halen.

Makkelijk wordt dat niet. De Europese winning bedraagt nu zo’n 3 procent. „Om het Europese doel te halen, moeten we dus ruim drie keer zo veel grondstoffen gaan winnen”, zegt Van ’t Veen. „Het bouwen van een mijn duurt al gauw vijftien jaar. Je ziet dus al: dat gaat wrijven.”

De benodigde investeringen en hoge kwaliteitseisen maken mijnbouw in Europa, met ook nog hoge loonkosten, relatief duur. Volgens de onderzoekers van het NMO moet Europa zich daarom afvragen: accepteren we de hoge prijs van strategische autonomie?

Strategische autonomie

Hoogleraar Kleijn denkt dat de EU onmogelijk zelfvoorzienend kan worden. „Dat is een illusie. Maar strategische autonomie is een ander verhaal. Dat houdt in dat je op zoek gaat naar de grootste risico’s en die probeert te verkleinen.” Bijvoorbeeld door bepaalde grondstoffen niet uit één, maar uit meer landen te halen.

Ook is het belangrijk grondstoffen langer ‘in het systeem’ te houden, bijvoorbeeld door ze terug te winnen uit afgedankte producten. Op dat gebied gaat het in Nederland nog helemaal mis, concludeerde het Planbureau voor de Leefomgeving in een recent rapport. Recycling komt moeizaam van de grond; vaak zitten er maar kleine hoeveelheden kritieke materialen in een product, en zijn die er bovendien lastig uit te peuteren. Maar het gebeurt nu te weinig, vindt het Planbureau. Kritieke grondstoffen zijn eindeloos opnieuw te gebruiken.

Dat recycling maar spaarzaam plaatsheeft, komt doordat het onvoldoende loont. Arbeid is duur, nieuwe grondstoffen relatief goedkoop. Daarom kiezen productiebedrijven liever voor nieuwe materialen en verdwijnen kostbare grondstoffen in de verbrandingsoven. Dat verandert pas als het verdienmodel voor recyclers gunstiger wordt, bijvoorbeeld met subsidies of door verplicht gebruik van gerecyclede materialen.

Dat gaat Nederland in zijn eentje niet lukken, denkt TNO-expert Bastein. „De technologie om te recyclen bestaat, het laaghangende fruit is geplukt. Blijkbaar ligt hier de grens van de markt. Om op grote schaal grondstoffen te recyclen, hebben we Europese regels en investeringen nodig.”

Minder verbruik

Mogelijkheden daartoe gaat het NMO de komende tijd in kaart brengen. Maar het is onvermijdelijk dat de samenleving ook gewoon minder grondstoffen gaat gebruiken. Kritieke grondstoffen mogen recyclebaar zijn, de voorraad is ook eindig.

Bastein: „In de discussie over materialen voor de energietransitie gaat het vooral over productiviteit en behoud van werkgelegenheid. Niet over vermindering van ons grondstoffenverbruik. Dat is best dubbel. Wil je nu de wereld redden of vooral Europese banen?”

Lees ook

Lees ook: In de handelsoorlog tussen de VS en China springt de strijd om aardmetalen eruit

De Anjihai Grand Canyon in het noordwesten van China. Dat land is de dominante leverancier van zeldzame aardmetalen. Foto Getty Images


Tijdens de grote stroomstoring van maandag kreeg Frankrijk binnen dertig seconden weer stroom, met dank aan de EU-landen

Miljoenen kilometers aan dikke, koperen kabels onder de grond en lijnen door de lucht houden Europese landen letterlijk met elkaar in verbinding. Ze lopen van Europa’s noordelijkste puntje naar Portugal, naar Oekraïne en alles ertussenin. In rap tempo schiet elektriciteit door de kabels van de ene plek naar de andere. Het stroomnet is de grootste machine die de mensheid ooit heeft gebouwd, wordt weleens gezegd.

Maar wel een machine waarvan de afstelling nauw luistert. Want cruciaal is dat iedere seconde vraag en aanbod nauwkeurig in balans worden gehouden. Wat er gebeurt als dat niet goed gaat, kan in het ergste geval leiden tot grootschalige stroomuitval, zoals afgelopen maandag in Spanje, Portugal en een deel van Frankrijk.

Hoe deze grote stroomstoring, een power black-out, kon gebeuren is nog onbekend. Maar het heeft wel de vraag opgeroepen: hoe kwetsbaar is het Europese stroomnet, waarvan honderden miljoenen mensen afhankelijk zijn?

Vroeger was het elke stad of provincie voor zich. Ieder gebied legde draden, stations en generatoren aan om straatverlichting en machines van stroom te kunnen voorzien, zegt Peter Palensky, hoogleraar elektriciteitsnetten aan de TU Delft. Als losse eilandjes.

Het bijzondere aan een stroomnet is dat de frequentie waarop de infrastructuur is afgesteld continu gelijk moet blijven, anders raken onderdelen beschadigd. Het is cruciaal dat vraag en aanbod steeds met elkaar in evenwicht zijn, anders kan een storing ontstaan. Daarom zijn back-ups nodig die snel extra stroom leveren voor als ergens aanbod wegvalt.

„Al snel groeide het besef dat als je die eilanden met elkaar verbindt, niet iedereen hoeft te investeren in een eigen super-zekere back-up stroomvoorziening”, zegt Martien Visser, lector energietransitie aan de Hanzehogeschool in Groningen. „In gevallen van nood kan je stroom lenen van de buren, die dan tijdelijk even wat meer opwekken.” Palensky: „En als ergens onderhoud wordt gedaan, hoeft niet de hele stad in het donker te wachten. Dan neem je gewoon even wat vermogen van de buren.”

Afwijkingen

Eerst werden de steden en provincies op landelijk niveau met elkaar verbonden. Sinds de Tweede Wereldoorlog werden, land voor land en over tientallen jaren, lidstaten gekoppeld. „Dat begon in het westen van Europa”, zegt Jan Vorrink, senior adviseur van Tennet, de beheerder van de Nederlandse hoogspanningsnetten, die samen met andere internationale netbeheerders meewerkt aan een onderzoek naar de stroomstoring van deze week. „De Baltische staten, Moldavië en Oekraïne zijn recent aangesloten.”

Inmiddels is de stroom die landen kunnen krijgen van buurlanden allang niet meer alleen bedoeld voor noodgevallen. Machiel Mulder, hoogleraar energie-economie aan de Rijksuniversiteit Groningen: „Sinds in de jaren negentig de vrije markteconomie in Europa opkwam, gebruiken marktpartijen de koppeling ook om onderling energie te verhandelen. De verbinding wordt nu heel intensief gebruikt.” Een beetje voor noodgevallen, veel voor handel.

In Portugal waren ze afgelopen maandag niet blij met de sterke Europese verbinding

Langzaam ontstond zo een gezamenlijk, gestandaardiseerd net. De frequentie moet overal in Europa strak rond de 50 hertz blijven. Bij afwijkingen springen andere landen bij om de onbalans glad te trekken. Interconnectie maakt het stroomnet robuuster en de energie goedkoper.

Maar in Portugal waren ze afgelopen maandag niet blij met die sterke Europese verbinding. Gegevens die de Spaanse netbeheerder tot nu toe heeft verzameld, wijzen erop dat de oorzaak van de stroomstoring in Spanje begon, ten zuiden van de Pyreneeën. Een nog onbekend probleem daar bracht een kettingreactie op gang waarbij de storing zich als een olievlek verspreidde. Daarom was Portugal ook de pineut. Maakt de verbondenheid de elektriciteitsvoorziening dan niet juist kwetsbaarder?

Nee, onder de streep niet, zeggen vier experts, geraadpleegd voor dit artikel. Al is het alleen al omdat landen verplicht zijn elkaar te helpen het elektriciteitsnet weer op de bouwen na een probleem. Met vermogen van Frankrijk en Marokko, die meehielpen om de eerste paar centrales in Spanje weer aan de praat te krijgen, had bijna het hele Iberische eiland nog geen 24 uur later weer stroom.

En omdat landen elkaar dus helpen om een storing te voorkomen door spanningsschommelingen glad te strijken. Het bewijs dat dit in de praktijk echt werkt, was dat de storing van maandag zich niet verder in Frankrijk verspreidde, zegt Vorrink van Tennet. In Spanje viel in één klap om onbekende reden veel capaciteit weg en die werd niet snel genoeg aangevuld door buren. Lokaal schakelde daarom automatisch de beveiliging op de infrastructuur in om te voorkomen dat onderdelen beschadigd raakten. Daardoor kreeg Frankrijk plots geen 2.400 megawatt (genoeg voor zeven steden ter grootte van Amsterdam) meer geleverd vanuit Spanje. Lokaal veroorzaakte dat een tijdelijke storing. „Maar Frankrijk staat goed in verbinding met andere landen in Europa. Daarom konden alle lidstaten Frankrijk helpen door capaciteit te leveren en bleef Frankrijk verder in verbinding.” Dat ging allemaal automatisch, binnen dertig seconden.

Spanje en Portugal zijn door hun ligging en de Pyreneeën die ertussen liggen met slechts met enkele verbindingen tussen Spanje en Frankrijk verbonden met de rest van Europa. Zij konden niet de capaciteit krijgen uit andere landen, zoals Frankrijk. In Spanje moesten de eerste uitgevallen gebieden aanspraak doen op de beperkte omringende infrastructuur, die toen ook overbelast raakte. Toen viel in Spanje en Portugal de stroom uit op grote schaal. Volgens een onderzoek uit 2023 in het wetenschappelijke tijdschrift Joule zijn zulke cascadestoringen, waarbij uitval in het ene gebied leidt tot uitval in het andere gebied, de grootste bedreiging voor het moderne stroomnet. Weersomstandigheden zijn de meest voorkomende oorzaak van dergelijke kettingreacties.

Het aanleggen van nieuwe kabels kost miljarden en jaren aan planning, „maar dat is geen reden voor ons geen nieuwe koppelingen aan te leggen”, zegt Vorrink. „In de Pyreneeën hebben de Spaanse en Franse netbeheerders zelfs een tunnel aangelegd voor een nieuwe verbinding om aan de weerstand van natuurorganisaties en inwoners tegemoet te komen.” Het zijn juist activisten uit het goed verbonden Frankrijk die de komst van nieuwe verbindingen met Spanje dwarsbomen. Netbeheerders willen een nieuwe verbinding tussen het Franse Bordeaux en het Spaanse Bilbao, maar vooral in de Franse regio Les Landes is er verzet, omdat de verbinding door kwetsbare natuurgebieden loopt. Visser: „Nu is het plan om een nog duurdere kabel door de Golf van Biskaje te leggen in plaats van door de Pyreneeën.”

Geografisch gezien is de ene plek in het Europees netwerk kwetsbaarder dan de andere

Nadeel van een gezamenlijk Europees net is volgens Visser wel dat je soms ziet dat landen gaan vertrouwen op die interconnectie en in het binnenland relatief weinig maatregelen nemen om zelf bestand te zijn tegen een stootje. „Binnen Europa is ook geen regelgeving die landen verplicht maatregelen te nemen. Zo kon België zijn kerncentrales sluiten omdat het ervan uitging dat Nederland en Frankrijk wel zouden bijspringen.”

En ja, een nadeel is inderdaad ook dat als ergens een probleem zit, een buurland ook kan worden geraakt, zoals Portugal van de week. Maar als Portugal niet verbonden was geweest met het Europese stroomnet, hadden ze daar veel vaker storingen gehad, zeggen de geraadpleegde experts. Palensky: „Kleine, lokale disbalansen gebeuren vaak, maar die leiden over het algemeen niet tot storingen omdat we zo’n groot netwerk hebben.”

Geografisch gezien is de ene plek in het Europees netwerk kwetsbaarder dan de andere. Alle ogen zijn nu gericht op Portugal en Spanje, maar je hoeft er alleen maar een kaart van Europa bij te pakken om te zien dat ook andere gebieden minder goed verbonden zullen zijn dan Midden-Europa. Vorrink van Tennet: „ Bijvoorbeeld alle eilanden, ook de Waddeneilanden, het Verenigd Koninkrijk, Italië, waar in 2003 nog een grote black-out was.”

Inertia

Nu en de komende jaren gaat het stroomnet door gigantische veranderingen, die nieuwe kwetsbaarheden met zich meebrengen. Met de toevoeging van hernieuwbare energiebronnen wordt het ingewikkelder om vraag en aanbod iedere seconde in balans te houden. Het aanbod zonne- en windenergie is op korte termijn lastiger te voorspellen dan bijvoorbeeld een gascentrale die je volledig zelf regelt, want weersvoorspellingen zullen nooit perfect zijn. Tegelijk worden regelbare bronnen zoals kolen- en kerncentrales gesloten.

Daarbij hebben zonnepanelen en windmolens bijvoorbeeld geen grote, zware roterende turbines die ‘traagheid’ toevoegen aan het systeem. Is er ergens een stroomuitval, dan blijven zware turbines van velen tonnen nog wel even doordraaien, die komen niet zomaar tot stilstand. In de energiewereld noemen ze dat inertia.

Na de uitval in Spanje ontstond de discussie of zonnepanelen de oorzaak waren van het plots wegvallen van een grote hoeveelheid capaciteit. In het gebied waar de storing begon wordt veel zonne-energie opgewekt. Maar er waren veel andere bronnen in de buurt, zoals kerncentrales, die wel inertia hebben.

Volgens Palensky moeten de extra technische moeilijkheden om het net stabiel te houden niet aangegrepen worden als argument tegen de energietransitie. „Los van de noodzaak ervan om de klimaatdoelen te halen, zorgen zonne- en windenergie ook juist voor leveringszekerheid.” Voor fossiele brandstoffen zijn we afhankelijk van andere landen. Dat werd duidelijk tijdens de energiecrisis na de Russische invasie van Oekraïne. Palensky: „Zon en wind hebben ons nooit, in miljoenen jaren niet, in de steek gelaten. En niemand kan die bronnen van ons wegnemen.”

Bovendien zijn de moeilijkheden die de energietransitie met zich meebrengt technisch oplosbaar. Mulder: „Er wordt aan manieren gewerkt om duurzame bronnen wel inertia te geven. Bijvoorbeeld door vliegwielen toe te voegen die door zonne-energie worden aangedreven.” Batterijen kunnen ook inertia nabootsen. „En doordat we bijvoorbeeld de hoek van de bladen van windturbines ten opzichte van de windrichting kunnen veranderen, kunnen producenten met windturbines het aanbod van windenergie ietwat afstemmen op de vraag.” Maar het zijn wel extra, snel veranderende uitdagingen waar netbeheerders mee om moeten gaan. Dat wel.

99,99988 procent

En dan zijn er ook nog cyberaanvallen, waarop het risico toeneemt door zowel de huidige geopolitieke spanningen als het feit dat het net steeds meer gedigitaliseerd wordt. Vorrink: „Cyberaanvallen zijn tegenwoording inderdaad een groter risico. We hebben altijd al cybermaatregelen genomen en nu investeren we daar meer geld in.” Wat die maatregelen zijn wil de netbeheerder niet zeggen, uit veiligheidsoverwegingen.

Hoewel de energietransitie en cyberaanvallen het lastiger maken voor netbeheerders om het systeem in balans te houden en niet alle gebieden in Europa even goed aangesloten zijn, is het Europees net al met al heel betrouwbaar. In Nederland bijvoorbeeld, is de leveringszekerheid 99,99988 procent. Daarom is wereldwijd nu zoveel aandacht voor de storing van afgelopen maandag: het is heel uitzonderlijk. De laatste grote storing was zo’n twintig jaar geleden.

„Wel zijn we heel afhankelijk van het stroomnet”, zegt Han Slootweg, directeur Operaties van netbeheerder Enexis. „Dat zagen we afgelopen maandag, toen het dagelijks leven in Spanje en Portugal vrijwel stilviel. Onze afhankelijkheid van elektriciteit neemt steeds meer toe. En die afhankelijkheid, dat is de echte kwetsbaarheid.”


De Nederlands-Indiase Rattan Chadha verkoopt luxe boetiekhotelketen CitizenM

Voor velen zal bij de naam Rattan Chadha (1949) niet gelijk een belletje gaan rinkelen. Wie Chadha googlet vindt een schatrijke ondernemer die in de Quote 500 staat, drie volwassen kinderen heeft en een kunstcollectie van negenhonderd werken. Hij lijkt alles te hebben en dat is nooit anders geweest. De in India geboren Chadha had als jongste kind uit een rijke Indiase familie nog nooit een keuken van binnen gezien, heeft hij ooit gezegd, en altijd al een grote hang gehad naar ondernemen en avontuur: „Ik werkte zeven dagen per week en was altijd op reis.”

Dit bracht hem op het idee om in 1971 van New Delhi naar Nederland te liften. Als echte hippie met paardenstaart en duizend gulden op zak trok hij naar het Zuid-Hollandse Voorschoten. Van daaruit begon hij met het importeren van kleding uit India, die hij verkocht aan warenhuizen. In de jaren tachtig deed Chadha dit vanuit zijn eigen merken Moustache en Emanuelle, die hij in 1986 samenbracht onder het label Mexx.

Tot de verkoop van het meerderheidsbelang ter waarde van 264 miljoen Amerikaanse dollar aan het Amerikaanse Liz Claiborne in 2001, telde Mexx op het hoogtepunt wereldwijd 50 filialen en een kledingproductie van 40 miljoen stuks. De rol als ceo bij dit bedrijf vervulde Chadha tot 2006. In 2004 ontving hij de prestigieuze modeprijs Grand Seigneur, voor zijn visie, durf en gevoel voor organisatie en marketing. Thomas Grote, die het stokje destijds van hem overnam, verklaarde dat met Chadha „ook de spirit van Mexx” verdween. Na zijn vertrek focuste Chadha zich voornamelijk op zijn private equitybedrijf KRC Capital BV, dat hij in 1991 oprichtte en investeerde in mode, hotels en ontroerend goed.

Is geld dan zijn enige drijfveer?

Zeker niet. Chadha doet alleen dingen waar hij passie voor heeft. „Als je geen passie hebt, geen doel, dan is het leven niet waard geleefd te worden”, verklaarde hij in 2016 in de Volkskrant. Met deze overtuiging richtte Chadha in 2006 met Michael Levie hotelketen CitizenM op en werd hij bestuursvoorzitter. Deze boetiekketen moest zich onderscheiden van traditionele hotels en zich richten op een nieuwe generatie van reizende zakenlui die betaalbare luxe willen. De hotels zijn ingericht met „alles wat reizigers nodig hebben en met niets dat zij niet nodig hebben”, zei Chadha destijds. Dat betekent: slimme technologie, efficiënte inrichting, geen traditionele lobby en aandacht voor comfort en stijl. Momenteel heeft CitizenM bijna veertig hotels, verspreid over wereldsteden als New York, Londen en Shanghai. Vier daarvan staan in Nederland: twee in Amsterdam, een in hartje Rotterdam en een bij Schiphol.

En nu?

Na de verkoop aan Marriott afgelopen week voor minimaal 355 miljoen dollar – dat nog kan oplopen tot 465 miljoen – blijft het vastgoed en beheer in bezit van CitizenM. Dit bedrag is overigens aanzienlijk lager dan de 4 miljard euro waarop de keten vorig jaar werd geschat. Toch blijft Chadha positief: „Ik voorzie dat deze samenwerking de wereldwijde aanwezigheid en merkimpact van CitizenM aanzienlijk zal vergroten.”

Mocht je denken dat dit het uitgelezen moment is voor Chadha om met pensioen te gaan, dan heb je het mis. Zijn niet te stillen honger naar meer heeft hem jarenlang vooruit gebracht en plannen om te pensioneren heeft hij absoluut niet. In een interview met het FD vorig jaar liet Chadha weten dat met pensioen gaan zelfs zijn allergrootste angst is: „Dat is voor mij hetzelfde als doodgaan.”


Europa als nieuwe politieagent van de wereldhandel? Zo ver is het nog lang niet

Zo druk is Ursula von der Leyen, de machtigste vrouw van de Europese Unie, de laatste tijd met het sluiten van handelsakkoorden en het in stand houden van de wereldorde, dat ze soms haast begint te klinken als haar tegenpool aan de overzijde van de Atlantische Oceaan.

„Landen staan in de rij om met ons aan de slag te gaan”, pochte ze onlangs tegenover Politico, het lijfblad van de Brusselse politieke bubbel. „Er is interesse uit zó veel landen om nauwer samen te werken”, heette het in een interview met de Financial Times. En in Die Zeit deed de voorzitter van de Europese Commissie er nog een schepje bovenop: „Wij hebben geen bro’s en oligarchen die de dienst uitmaken.”

Von der Leyen is op een missie: Europa’s positie in de wereldwijde vrijhandel overeind houden, nu de Verenigde Staten dreigen weg te vallen als betrouwbare handelspartner en als beschermheer van het systeem. Steeds weer benadrukt het hoofd van de Commissie wat de EU de wereld te bieden heeft: een voorspelbare handelsrelatie met een markt van kapitaalkrachtige Europese burgers en bedrijven die popelen om hun euro’s, zloty’s en kronen uit te geven.

Het leidde sinds de herverkiezing van Donald Trump in de VS tot een lange lijst aan buitenlandse reizen. Onderhandelingen die al jaren vastzitten, worden ineens vlot getrokken. In december zette Von der Leyen, die daarvoor een mandaat heeft, in Uruguay haar handtekening onder een akkoord met Mercosur, het Zuid-Amerikaanse landenblok. De EU-landen moeten dat nog doen. Maar zelfs Frankrijk, dat zich al meer dan twintig jaar tegen het akkoord verzet, lijkt nu bereid zijn zegen aan de deal te geven.

En zo gaat het overal. De EU heeft sinds afgelopen november ook onderhandelingen over het sluiten of uitbreiden van akkoorden gevoerd met onder meer India, Maleisië, Mexico, Thailand, de Verenigde Arabische Emiraten en Zwitserland. Er kwam een investeringspakket bij voor Zuid-Afrika, en één voor Centraal-Azië, trots door Von der Leyen gepresenteerd in Oezbekistan. Zelfs met China, dat op de meeste beleidsterreinen nog steeds geldt als een rivaliserende grootmacht, worden heel voorzichtig de banden aangehaald.

Zo lijkt de oplossing voor de onrust op het wereldtoneel haast terug te brengen tot een eenvoudige formule: wat minder handel met de VS, wat meer met India, China en Brazilië, klus geklaard. Maar zo’n sommetje onderschat hoe groot de gevolgen zijn van een kantelende wereldorde, waarschuwen economen. De EU zal veel meer moeten doen als ze de handelsklap wil opvangen, laat staan als Europa de rol van de VS als mondiale marktmeester wil overnemen.

„Laten we eerlijk zijn: de grootste economische relatie in de wereld is die tussen de EU en de VS. Als die relatie onder druk komt te staan, zijn we slechter af. Punt”, zegt Maria Demertzis, als econoom verbonden aan denktank The Conference Board en eerder aan de Brusselse denktank Bruegel. „De vraag die ertoe doet, is: staat die relatie onder druk door dingen die wij kunnen beïnvloeden, of door oorzaken die buiten onze macht liggen?”

Ongezonde afhankelijkheid

Het is te simpel om alleen te wijzen naar de keuzes van het Witte Huis, vindt Demertzis. Zeker, het is Trump die de huidige onzekerheid aanjaagt, maar al doende legt hij kwetsbaarheden bloot die al langer bestaan. „Wat is het eerste principe dat je leert op een managementopleiding? Bedrijfscontinuïteit: hoe garandeer ik dat ik mijn product of dienst kan blijven leveren zoals ik beloofd heb? Dat is prioriteit nummer één, voor de kosten, voor de winst. In de wereldeconomie zijn we dat principe volkomen vergeten. Nu zien we hoe kwetsbaar dat ons maakt.”

Dit was natuurlijk al een van de lessen van de coronapandemie. Daar ging het om tijdelijke schokken die de handelsketens bruut verstoorden. Maar het kan evengoed gaan om langdurige keuzes: wat als een handelspartner zich bedenkt en andere prioriteiten stelt? „Als de VS het wil, staan alle clouddiensten in Europa morgen stil. Voor onze betalingssystemen zijn we voor 70 procent afhankelijk van de VS”, aldus Demertzis.

Moeten we deze bedrijven dan boycotten? „Je kunt die diensten waarderen én tegelijkertijd zeggen: deze afhankelijkheid is ongezond. Dus moet je diversifiëren en op eigen benen staan. En bedenk wel dat de rest van de wereld dit óók denkt, en dan diezelfde vraag stelt over Europa: is te veel afhankelijkheid van Europa een risico? Ook zij willen economische zekerheid.”

Eén route om Europa beter bestand te maken tegen schokken is door de blik naar binnen te richten en de eigen markt te verstevigen. Op dit moment leunt de Europese economie zwaarder op export op de wereldwijde markt dan elke andere grote economie, ook de Chinese. Dat betekent dat iedere ontwrichting van het systeem in Europa harder aankomt dan elders.

De interne markt is, ondanks alle lovende woorden van Europese politici, nog altijd onderontwikkeld. Handelsbarrières in de vorm van regels en logistieke uitdagingen maken het voor bedrijven binnen de EU lastig om elders in de unie uit te breiden. Het Internationaal Monetair Fonds becijferde dat deze barrières zo duur uitpakken dat ze gelijkstaan aan een heffing van 44 procent voor grensoverschrijdend goederenverkeer, en zelfs 110 procent voor diensten.

De andere route om het continent robuuster te maken, loopt juist via het aanhalen van de banden met zoveel mogelijk andere landen. Dan is een schok in de wereldeconomie of een verschuiving in de geopolitiek makkelijker op te vangen. En Europa heeft iets te bieden, zo benadrukt Von der Leyen met haar betoog over de eerlijke en voorspelbare handel met Europa.

Veel landen zien de EU helemaal niet als een handelsblok dat draait om eerlijkheid en voorspelbaarheid

Hosuk Lee-Makiyama
directeur ECIPE

Alhoewel? „Heel veel landen zullen naar de EU kijken en helemaal niet een handelsblok zien dat draait om eerlijkheid en voorspelbaarheid”, zegt Hosuk Lee-Makiyama, directeur van het European Centre for Political International Economy. „De EU is een zelfbenoemde regulerende supermacht, die bovendien de regels regelmatig herziet. Dat betekent dat jij niet weet waar je over vijf jaar aan toe bent als jij hout of rundvlees of een innovatieve dienst met AI naar de EU wil exporteren.”

Hoe hoog de spanningen daarbij kunnen oplopen, werd vorig jaar duidelijk bij de invoering van de Europese antiboskapwet. Die wet is bedoeld om wereldwijd illegale ontbossing tegen te gaan. Fabrikanten van hout, maar ook van koffie, soja en vlees moeten kunnen aantonen dat er geen land is ontbost voor hun productie, als ze hun waren in Europa willen verkopen.

De overheden in Indonesië, Maleisië en Brazilië waren woedend: zij zagen in de plannen geen vorm van natuurbescherming, maar extra regelgeving en papierwerk, waardoor het veel moeilijker zou worden voor bedrijven om vanuit hun landen naar Europa te exporteren.

Het hielp niet dat de Europese Commissie pas zeer laat met duidelijkheid over de precieze handhaving kwam. En de frustratie liep verder op toen de EU de wetgeving onlangs vereenvoudigde voor de eigen lidstaten door hen grotendeels uit te zonderen van de regels, omdat het risico op ontbossing binnen de EU minimaal zou zijn. Europese bosproducenten stonden te juichen: minder bureaucratie. De niet-Europese overheden bleven verbolgen achter.

Tastbare voordelen

De VS mogen dan nu de aandacht trekken in negatieve zin, maar het aanbod dat de Amerikanen vanaf de Tweede Wereldoorlog aan de rest van de wereld deden was er een met tastbare voordelen, zegt Hosuk Lee-Makiyama. Vanaf de jaren vijftig en zestig hebben de VS hun handelsbarrières immers in veel verdere mate afgebouwd dan de EU, qua heffingen en regels.

„Daardoor hebben ze ook iets te bieden: vrije toegang tot een gigantische markt. De VS waren bereid een handelstekort van een biljoen dollar te accepteren, waardoor Europa en de rest van de wereld voor dat bedrag een handelsoverschot konden opbouwen”, zegt Lee-Makiyama. „En: de Amerikanen bouwen fabrieken overal ter wereld om nieuwe markten aan te boren. Wat doet Europa? Wij bouwen onze fabrieken op eigen bodem, wij creëren de banen hier en verschepen vervolgens de goederen.”

De Verenigde Staten bouwden deze wereldorde met harde macht en handel. Lee-Makiyama: „Feitelijk zeiden de VS: wij zijn bereid een handelstekort te draaien zodat Europa en Azië kunnen groeien via export – mits jullie onze regels volgen. Ik zie Europa noch China bereid hetzelfde te doen om Zuid-Azië en Afrika via export uit de armoede te helpen.”

Dat de onzekerheid van het huidige tijdperk dwingt tot politieke keuzes is goed terug te zien in het Europees Parlement. Daar zien politici van alle windrichtingen deze dagen de noodzaak van een handelsbeleid dat verder gaat dan een extra vrijhandelsakkoord hier of daar.

Aan de ene kant is daar D66-fractieleider Gerben-Jan Gerbrandy, die nu zijn pleidooi voor hechtere Europese samenwerking bevestigd ziet. „Noem het een Pax Europeana, als opvolger van de Pax Americana. Als de VS wegvallen, is het aan Europa om een alternatief te bieden.”

Dat vergt keuzes, erkent hij. Zo zal Europa een volwaardige territoriale defensiemacht nodig hebben en serieus moeten gaan nadenken over het aangaan van gemeenschappelijke Europese leningen om de euro te versterken. „Het doel is niet dat we als politieagent van de wereld gaan opereren, maar we moeten onze economische macht wel kunnen onderbouwen.”

Aan de andere kant klinkt het geluid van Jessika van Leeuwen (BBB). Haar partij ziet in het huidige tijdperk juist iets anders: de risico’s van onderlinge afhankelijkheid. „Wij zijn in principe voor vrijhandel, maar wij sluiten iets cruciaal als voedselzekerheid daarvan uit.” Om die reden wordt Van Leeuwen weinig enthousiast van de onderhandelingen van de EU met Australië, Thailand en het Mercosur-blok.

Ook op andere dossiers zal de EU heel goed moeten nadenken over de voorwaarden, zegt Van Leeuwen. „Vrije handel bestaat bij de gratie van goede regels. Hoeveel staatssteun krijgen de Chinese auto’s die hier rijden? Hoe zit het met de kwaliteit van de Chinese goederen die straks onze kant op kunnen komen als ze niet meer naar de VS worden gestuurd? We kunnen dat nu al amper tot niet controleren.”

En dan moet de de rest nog overtuigd worden. „We zijn de free rider van de wereldeconomie geweest”, zegt Hosuk Lee-Makiyama. „Goedkoop Russisch gas, een Amerikaanse veiligheidsparaplu en een wereldmarkt die al onze geëxporteerde spulletjes kocht. Natuurlijk wil Europa dat het oude systeem intact blijft. Maar het is niet gek dat veel landen er hetzelfde over denken als Trump: het huidige systeem komt vooral de Europeanen ten goede.”

Lees ook

Lees ook: Trumps heffingenpolitiek is een afrekening met decennia aan Amerikaans geloof in de vrijhandel

President Donald Trump presenteerde woensdag zijn ‘wederkerige’ heffingen in de Rozentuin bij het Witte Huis. Foto Saul Loeb/AFP


Start-up Paebbl maakt beton groener – maar wie durft te bouwen met nieuwe materialen?

Onderweg naar de knalgele installatie waarmee start-up Paebbl binnenkort een grondstof voor hypermodern beton gaat maken, komen we langs een muur van stokoud beton vol butsen. „Het is erfgoed, beton van voor de Eerste Wereldoorlog”, zegt Ana Luisa, ‘VP of Product’ bij Paebbl en verantwoordelijk voor het product en het contact met de markt. In de muur zit een deur die ze opent met een app op haar telefoon.

Het Zweeds-Fins-Nederlandse Paebbl bestaat ruim drie jaar. Investeerders waaronder Capnamic, Holcim, Amazon en Pale Blue Dot hebben tot nu toe 33 miljoen euro geïnvesteerd. Het bedrijf – met zo’n zestig medewerkers – huist in een loods op de voormalige RDM-werf in Rotterdam. Op dit terrein barst het van de havengerelateerde innovatieve bedrijven en fieldlabs. „Met ons chemische proces passen we goed in deze omgeving”, zegt Pol Knops, mede-oprichter van Paebbl. „Hier zijn ook de juiste technici te vinden.”

Paebbl maakt een poederachtig materiaal dat iets weg heeft van cement. Maar waar cementproductie tot veel CO2-uitstoot leidt, gebeurt bij de fabricage van dit materiaal het omgekeerde: er wordt CO2 in vastgelegd.

Het poeder, magnesiumcarbonaat, is het resultaat van razendsnelle verwering van silicarijk gesteente. In de reactor van Paebbl gebeurt onder hoge druk en bij hoge temperatuur in drie uur wat in de natuur jaren in beslag neemt. Het poeder kan cement deels vervangen.

„Dit hebben we nog maar net: het is gewapend beton”, zegt Luisa glunderend, terwijl ze naar een blok beton op de grond wijst. „Dit is het echte werk, een demonstratie dat ook constructieve toepassingen mogelijk zijn met ons product.”

Luisa krijgt meer verzoeken tot samenwerking dan ze aankunnen, vertelt ze. „Dat was eerder wel anders”, zegt Knops, die al twee decennia met het idee voor Paebbl rondloopt. „Ik sprak een paar jaar geleden met dezelfde bedrijven als nu, maar toen was niemand geïnteresseerd. Nu moeten ze serieuze plannen maken om hun CO2-uitstoot omlaag te brengen en zijn wij ineens interessant.”

Zo’n 8 procent van de wereldwijde CO2-uitstoot komt van de cementindustrie. Deze uitstoot staat te boek als hard to abate, moeilijk te vermijden. Waarom eigenlijk? Er zijn wel degelijk mogelijkheden om te verduurzamen. Maar gaan die ook doorbreken?

Chemische reactie

De cementgerelateerde uitstoot is tweeledig. Allereerst is er het brandstofgebruik. De grondstof, kalksteen, moet tot 1.400 graden verhit worden en hoewel dat in theorie ook met bijvoorbeeld (groene) waterstof kan, gebeurt dit met fossiele brandstoffen. Daarnaast zit het hem in het kalksteen zelf, de chemie ervan. Dat is een fundamenteler probleem. Van het kalksteen (calciumcarbonaat) moet eerst het halffabrikaat klinker (calciumoxide) gemaakt worden. Bij die chemische reactie komt CO2 vrij; twee derde van de cementgerelateerde CO2-uitstoot.

Portlandcement, twee eeuwen geleden gepatenteerd, is tot op de dag van vandaag het meest gebruikte type cement in beton. Na toevoeging van water verandert het cementpoeder in het bindmiddel dat zand en grind – de andere grondstoffen van beton – bij elkaar houdt.

Wereldwijd wordt jaarlijks 4,5 miljard ton cement geproduceerd, waar 30 miljard ton beton mee wordt gemaakt. „De helft hiervan wordt gemaakt en gebruikt in China”, zegt Jos Brouwers, hoogleraar bouwmaterialen aan de TU Eindhoven. „In China en ook in India gaat de productie de laatste jaren enorm omhoog. De bevolking groeit en de urbanisatie is in volle gang. Een heel andere situatie dan in Europa.”

Overal grondstoffen

Beton is razend populair als bouwmateriaal omdat het in allerlei vormen te gieten is en lang meegaat zonder dat onderhoud nodig is. „Het is ook heel goedkoop”, zegt Brouwers. „De grondstoffen zijn overal beschikbaar. Kalksteen – mergel – was in Limburg te vinden en over de grens in België en Frankrijk. Ook zand en grind vind je overal.”

Hard to abate of niet, net als alle industrieën moeten ook de cement- en betonindustrie in 2050 ‘netto nul’ uitstoot veroorzaken. De Global Cement and Concrete Association heeft als doel voor 2030 gesteld dat de betonsector 25 procent minder uitstoot dan in 2020. Nederland wil koploper zijn in deze transitie. Het Betonakkoord, waarin de bouwketen samenkomt om te verduurzamen, stelt een veel ambitieuzer doel: 70 procent reductie en zo mogelijk klimaatneutraal in 2030.

Vanuit chemisch oogpunt is van alles mogelijk. Omdat de meeste CO2 vrijkomt bij de productie van klinker, is veel winst te behalen door het recept voor klinker aan te passen. Hoogovenslakken en as die overblijven na verbranding van steenkool worden onder meer in Nederland al gebruikt als substituut. Beide zijn reststromen uit de industrie, wat de beschikbaarheid relatief beperkt.

Nederland wil koploper zijn, en mikt op 70 procent reductie en zo mogelijk klimaatneutraal in 2030

Andere klinkerachtige opties die cement deels kunnen vervangen, zijn vulkanische as en gecalcineerde klei. Beide zijn ruim voorradig. Het ovenproces om er reactief poeder van te maken, vergt lagere temperaturen dan bij kalksteen.

„De milieubelasting is bij gecalcineerde klei 40 procent lager dan bij kalksteen”, zegt Brouwers. „Dat is een flinke reductie, maar je bent nog niet bij nul uitstoot. Mensen die hier streng op zijn, zijn hiermee dus niet tevreden. Een groot voordeel is dat klei in de bestaande ovens kan. Dat maakt het wel een belangrijke tussenstap.”

Helemaal zonder cement kan het ook. Dan worden bindmiddelen gebruikt die niet onder de noemer cement vallen, maar wel sterk beton opleveren: geopolymeer beton. De bindmiddelen (aluminiumsilicaten) reageren niet onder invloed van water, maar door alkalische activators zoals natriumhydroxide toe te voegen. Dan vormen zich ketens van polymeren die net als cement uiteindelijk hard worden. Een oven is niet nodig, wat een hap uitstoot scheelt.

Vulmiddel

Waar past Paebbl in dit verhaal? Het poeder dat dit bedrijf maakt is deels bindmiddel, deels vulmiddel. In het blok gewapend beton dat Luisa toont, is een kwart van het cement vervangen door materiaal van Paebbl. Luisa hoopt de bindende eigenschappen ervan te verbeteren, zodat het de helft kan worden. „Maar ook 25 procent heeft al veel positieve impact. Voor dezelfde hoeveelheid beton hoeft minder cement gemaakt te worden, en per kubieke meter beton zit er 18,7 kilo CO2 in opgeslagen.”

Luisa en Knops beseffen dat hun product soepel moet passen in het productieproces van beton om Paebbl te laten slagen. Ze hoorden van betonmakers dat het belangrijk is dat hun poeder lekker mixt, en dus sleutelden ze aan de structuur van het materiaal. En de nieuwe installatie, zojuist in gebruik genomen, werkt net als cementfabrieken met een continuproces. In tegenstelling tot de kleinere reactor ernaast, die met ladingen werkt en steeds moet opwarmen en afkoelen.

„We doen alles tegelijk”, zegt Luisa. „We onderzoeken hoe ons product zoveel mogelijk CO2 kan opnemen en we willen ons bewijzen aan de markt”, zegt Luisa. De nieuwe reactor kan 1 kiloton (een miljoen kilo) poeder per jaar produceren, genoeg voor enkele ‘echte’ toepassingen. Ter vergelijking: de grootste Chinese cementfabriek produceert op dit moment 12 kiloton per dág.

Monsters van verschillende soorten beton bj de fabriek van Paebbl. In het beton van Paebbl zit per kubieke meter 18,7 kilo CO2 opgeslagen.
Foto Walter Herfst

Veranderen vergt tijd

Technisch en chemisch gezien zijn er dus mogelijkheden om CO2-uitstoot te verminderen en zelfs om die helemaal te omzeilen. Waarom het dan toch moeilijk is?

„Niet alleen het product moet veranderen, maar het hele systeem eromheen, inclusief constructieve normen en aanbestedingsprocedures”, zegt Jacqueline Cramer. De voormalig minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (PvdA) en emeritus hoogleraar sustainable innovation aan de Universiteit Utrecht is ruim zes jaar voorzitter van het Betonakkoord, dat in Nederland de verduurzaming van de sector voorttrekt.

Zoals in meer sectoren stelde de industrie zich in eerste instantie conservatief op, zegt Cramer. „De cementmarkt is erg gecentraliseerd. Wereldwijd zijn er zo’n acht grote cementbedrijven en die hebben veel fabrieken die ze niet zomaar willen afschrijven. Ze waren niet tegen verandering, maar zeiden dat ze zeker twintig jaar nodig zouden hebben.” Halverwege 2023 stapten de cementbedrijven uit branchevereniging Betonhuis omdat het verduurzamingstempo in het Betonakkoord werd opgeschroefd naar een in hun ogen onrealistisch tempo.

„De positie van de cementsector is anders dan die van de beton- en bouwsector”, zegt Cramer. „De verandering is heel fundamenteel, hun product is op termijn niet meer gewenst. Betonmakers kunnen overstappen naar een ander bindmiddel, de bouwsector kan daarnaast werken aan levensduurverlenging, hergebruik en circulair ontwerpen.”

Daarom geven cementmakers de voorkeur aan duurzame opties die in hun productieproces passen. „Recycling is daar ook een voorbeeld van”, zegt Cramer. „Er zijn bedrijven bezig om uit oud beton het cement los te maken. Daar zijn cementmakers enthousiast over, want dat kunnen ze eenvoudig inpassen in wat ze al doen.”

Langer in de mal

Ook betonproducenten zijn gehecht aan traditioneel Portlandcement. „Cement met hoogovenslak is minder reactief”, zegt Niki Loonen, adviseur bij bouwconcern TBI en lid van de expertgroep binnen het Betonakkoord. „Het moet langer in de mal zitten voor het hard is. In de praktijk betekent dit dat een maker van prefab-beton met Portlandcement vijf keer per week beton kan storten, en met hoogovenslak maar drie keer per week. Dan is het businessmodel naar de knoppen. Je kan tijd winnen door de mallen of de fabriekshal te verwarmen; dan hardt het beton sneller uit. Maar dit kan vaak niet zomaar.”

Wat meespeelt, is dat Portlandcement zich uitgebreid heeft bewezen. Dit is geen triviaal punt. Niemand wil een kostbaar viaduct of gebouw neerzetten dat na een tijdje niet veilig blijkt. „Onze partnerbedrijven zijn terecht voorzichtig”, zegt Cramer. „Ze hebben nu een goed product en zijn als de dood dat ze iets gaan leveren van mindere kwaliteit.”

Toch willen de betrokkenen bij het Betonakkoord van Nederland een proeftuin maken, die hopelijk ook elders verandering kan aanjagen. De strategie is dat er koplopers zijn, innovatieve bedrijven die laten zien wat mogelijk is, en een peloton – dat snel volgt als succes gebleken is.

Daarvoor moesten constructieve normen op de schop. Die zijn geformuleerd toen er alleen nog Portlandcement was. „Een deel van de normen is geschreven op basis van gebruik in de praktijk”, zegt Loonen. „Tegen roest in gewapend beton is bijvoorbeeld gebleken dat een deklaagje van 3 centimeter goed werkt. Zulke empirische data zijn er voor de nieuwe materialen nog niet. Zo komen er met nieuwe materialen allerlei variabelen bij die onbekend zijn.”

Innovatieve producten

Inmiddels is de hobbel rond normering zo ongeveer genomen, meldt Cramer in een webinar over de voortgang van het Betonakkoord. Naast bestaande prescriptieve normen, die een bepaald minimumpercentage cement voorschrijven, is er nu een parallelle standaard in ontwikkeling die is geformuleerd rond te leveren prestaties. „Voor innovatieve producten met geen of weinig cement was het anders onmogelijk eraan te voldoen”, zegt Cramer.

Nu moet de productie op gang komen. „Opdrachtgevers zijn hierbij cruciaal”, zegt Cramer. Er is wetgeving in voorbereiding die publieke opdrachtgevers in de grond-, weg- en waterbouw verplicht om steeds strengere contracteisen te stellen aan marktpartijen. Voor private opdrachtgevers gaat dit op vrijwillige basis. „Hoe strikt deze eisen in de tijd worden, hangt af van het tempo waarin koplopers hun innovaties weten op te schalen. Om hen zekerheid te bieden, hebben we met het Betonakkoord zeven grote coalities van opdrachtgevers georganiseerd die zo ambitieus mogelijk gaan uitvragen.”

Waar Cramer nog mee zit, zegt ze, is dat de koplopers nu fabrieken moeten bouwen. „Die moeten gefinancierd worden, maar ook voor banken zijn de alternatieven nieuw – en die vinden risico’s moeilijk. En betonproducenten willen zich niet vastleggen op één alternatief materiaal. We zijn er dus nog niet helemaal, maar ik ben positief gestemd.”

Uitstootloos kan nog niet

Hoogleraar Brouwers beschouwt de transitie meer vanuit internationaal perspectief, en is terughoudender: „De stand van de techniek is er nog lang niet naar dat het uitstootloos kan. De hoeveelheden cement en beton die wereldwijd jaarlijks gemaakt worden zijn zó gigantisch – alternatieven kunnen dat nog niet vervangen. Qua hoeveelheid niet, en economisch ook niet. Afstappen van fossiele brandstoffen is makkelijk gezegd, maar er is helemaal niet voldoende waterstof beschikbaar. Het is riskant normen en milieu-eisen snel zo streng te maken. Bouwen kan daardoor duurder worden. Daar hoor ik weinig mensen over. Voor starters op de woningmarkt is het nu al moeilijk, en bouwen wordt ook door andere beperkingen duurder.”

Om het uiteindelijke doel van netto nul uitstoot te bereiken zijn veel kleine stapjes nodig, denkt Brouwers. Dat is ook het beeld dat oprijst uit een vergelijkende wetenschappelijke studie naar de alternatieven voor de wereldwijde cementsector die vorig jaar is gepubliceerd. Daarin wordt het streven naar netto nul omschreven als een „ambitieuze onderneming” die om „onwrikbare toewijding van alle betrokkenen” vraagt.

„Ik denk dat deze transitie voor de cementindustrie zal verlopen langs dezelfde lijnen als het de duurzame energie vergaat”, zegt Brouwers. „In bepaalde gevallen zijn wind- en zonne-energie nu concurrerend, maar dat heeft wel dertig jaar geduurd.”

Automakers zeiden ook heel lang dat ze niet konden verduurzamen. Het kan snel gaan

Pol Knops
mede-oprichter Paebbl

De Global Concrete and Cement Association rekent daarom ook op grootschalige toepassing van technologieën om vrijkomende CO2 op te vangen en al dan niet ondergronds op te slaan (CCS). Naar verwachting zal een derde van de CO2-reductie in 2050 gerealiseerd worden dankzij CCS-technologieën. Die moeten overigens nog grotendeels van de grond komen en zijn niet goedkoop.

De CO2 kan ook hergebruikt worden. Hier komt Paebbl weer om de hoek. Omdat in zijn proces CO2 wordt vastgelegd, is het idee interessant in rekensommen om bij ‘netto nul’ te komen. De CO2 die vrijkomt in een cementfabriek, zou na afvang wellicht zelfs ter plekke in CO2-vastleggend materiaal verwerkt kunnen worden.

Dat de houding van bedrijven de laatste jaren verandert, is veelzeggend, denken Luisa en Knops. Luisa: „De wereld begon te verduurzamen bij de energiesector. Inmiddels gaat steeds meer aandacht naar materialen, in het bijzonder materialen in de gebouwde omgeving omdat die lang meegaan. Overheden stellen grenzen, maar ook gebouweigenaren vragen vaker om duurzame opties.”

Knops: „Automakers zeiden ook heel lang dat ze niet konden verduurzamen. Inmiddels moeten ze wel elektrische modellen maken, want anders houdt het voor ze op. Het kan snel gaan.”


Opinie | Al het dividend is al uitgekeerd

Onlangs sprak ik met studenten over economische oplossingen voor milieuproblemen. Mijn vooruitgangsgeloof botste met hun vrees voor verslechtering. Is mijn perspectief misschien gekleurd doordat mijn generatie veel economische meewind heeft gehad? Die is voor de studenten van nu weggevallen, omdat veel dividend de afgelopen decennia al is uitgekeerd. Dat geldt niet alleen voor het milieudividend, dat we onszelf uitkeerden door niet de volledige kosten van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen te betalen.

Er zijn nog meer dividenden die nu op zijn. Het eerste is het demografisch dividend. Door vergrijzing neemt het aandeel van de beroepsbevolking sinds de eeuwwisseling af en daarmee ook het groeivermogen van de economie. De komende twintig jaar stijgen door vergrijzing bovendien de uitgaven aan AOW en zorg en die verdringen de uitgaven aan onderwijs en klimaatbeleid.

Het tweede is het vredesdividend, dat vanaf de val van de Muur tot heel recent is uitgekeerd. Pas sinds vorig jaar voldoen de defensie-uitgaven van Nederland aan de afgesproken norm van 2 procent van het nationaal inkomen. Daardoor heeft Nederland net als veel NAVO-lidstaten miljarden uitgespaard. De Volkskrant berekende dat Nederland alleen al tussen 2006 en 2024 ruim 100 miljard euro bespaarde door niet aan de norm te voldoen. En dit is nog buiten de onderbesteding aan defensie tussen 1990 en 2005 gerekend.

Het derde dividend kwam uit de Groningse gasvelden. In 1959 werd het eerste veld ontdekt in Slochteren. De aardgasbaten waren belangrijk voor de naoorlogse ontwikkeling en opbouw van de Nederlandse welvaartsstaat. Het CBS berekende dat tussen 1959 en 2018 bijna 417 miljard euro aan gasbaten naar de schatkist vloeide. Omdat de gaswinning in Groningen doorging tot oktober 2024, liggen de werkelijke opbrengsten nog veel hoger.

Grip op leven

Dan ten vierde het mondialiseringsdividend. Vrijhandel heeft ons, en zeker Nederland met een kleine thuismarkt, veel welvaart gebracht, al kon de verdeling daarvan beter. Die welvaart staat onder druk sinds de financiële crisis, toen de groei van de wereldhandel in goederen afnam. Die afname zette door tijdens de pandemie, en ook de recent door Amerika gestarte handelsoorlog zal ten koste gaan van internationale specialisatie.

Na het gesprek met de studenten realiseerde ik me dat de generaties die de economische meewind missen, anders denken over oplossingen voor economische problemen. Er is minder ruimte voor rationaliteit. Niet langer worden besluiten overwegend genomen op basis van een doordachte en consistente redenering en afweging van feiten. Besluiten worden meer beïnvloed door emoties of onlogische argumenten.

Lees ook

Mijn toekomst staat niet in de Voorjaarsnota

Foto Kim van Dam/ ANP

Uitkering van de dividenden voedde de breed in de samenleving levende overtuiging dat we er elk jaar wat op vooruit zouden gaan, in inkomen, voorzieningen of levensverwachting. Tegenover deze rising expectations staat de fear of falling. Mensen zijn bezorgd om hun huidige levensstandaard, status, of economische zekerheid te verliezen.

De vrees om op de sociaal-economische ladder te dalen, maakt dat we kansenongelijkheid veel harder moeten bestrijden. Niet omdat het wegvallen van meewind automatisch betekent dat er tegenwind komt. Wel omdat investeren in het vermogen om met minder meewind of misschien toch tegenwind om te gaan, bijdraagt aan het gevoel grip op het leven te hebben. Daarbij gaat het niet primair om inkomen, maar ook om werkzekerheid, toegankelijke zorg en betaalbare huisvesting.

Faire kans

Gebrek aan huisvesting is het gevolg van een vijfde verdwenen dividend. Laat ik dat het wederopbouwdividend noemen. Na de Tweede Wereldoorlog bouwden we veel woningen. In 1973 piekte de toevoeging aan de woningvoorraad. In dat jaar werden volgens het CBS ruim 142 duizend woningen toegevoegd, zo’n 3,4 procent van de woningvoorraad. Vorig jaar was dat slechts 70 duizend, nog geen 1 procent van de woningvoorraad. Tot 1997 was de woningtoename hoger dan de groei van het aantal huishoudens. Sindsdien is dat omgekeerd, met als gevolg dat starters nu nauwelijks kans maken op de woningmarkt.

Dat is een typisch voorbeeld van kansenongelijkheid tussen insiders en outsiders, zoals die ook op bijvoorbeeld de arbeidsmarkt of financiële markten speelt. Alleen als we outsiders een faire kans geven, zal die ongelijkheid afnemen. Ja, dat zal ten koste van insiders gaan. Maar dat is niet onredelijk gezien de dividenden waarvan zij vele decennia hebben kunnen profiteren.


Nieuwe importheffingen? De douane heeft zich voorbereid

‘Af en toe denk ik weleens: moet dit nou?” De douanemedewerker zucht bij het beeld van wereldleiders die elkaar om de oren slaan met invoerheffingen. Maar hij relativeert direct: „Anticiperen op handelsmaatregelen is dagelijkse kost. Dat ís ons werk.”

Zijn de heffingen eenmaal vastgesteld, dan gaat zijn team het kat-en-muisspel aan met importeurs die de regels proberen te ontwijken. „Ons werk is te denken zoals deze importeurs denken.”

Op deze afdeling van de douane zijn ze zich druk aan het voorbereiden op de heffingen die de Europese Commissie wil invoeren op een aantal Amerikaanse producten. Volgens de douane gaat het om goederen ter waarde van 450 miljoen euro. President Trump heeft op het moment van het bezoek nog niet de ‘pauzeknop’ ingedrukt – negentig dagen uitstel van flink hogere importheffingen.

Aan journalisten zijn ze op deze afdeling niet gewend. Die hebben vooral aandacht voor onderschepping van drugs of wapens. Maar nu de invoerheffingen het nieuws domineren, staat ook de fiscale tak van de douane in de schijnwerpers. Aan de grijze vloerbedekking, het systeemplafond en de halfhoge dossierkasten zie je niet dat dit kantoor een cruciale schakel huisvest in de controle op het internationale goederenverkeer: het Douane Landelijk Tactisch Centrum (DLTC).

„Welkom bij de douane”, zegt coördinerend risico-adviseur Alice. Haar achternaam is bij de redactie bekend, net als de volledige namen van de twee andere medewerkers die NRC spreekt. De dienst wil die niet gepubliceerd hebben; dat is een voorwaarde voor het bezoek. Ook de omvang van het team blijft vaag. „Meer dan tien, minder dan honderd”, zegt Alice met een glimlach. ‘Incidenten’ hebben het team terughoudend gemaakt met het delen van informatie – zelfs over wat die incidenten inhielden.

De risico’s zijn reëel: Medewerkers van het team houden zich bezig met gevoelige informatie over bedrijven, handelsstromen en mogelijke fraudeconstructies. Zulke kennis maakt hen kwetsbaar: wie weet waar controles plaatsvinden of hoe risico-analyses werken, is interessant voor kwaadwillenden.

Waar collega’s jagen op drugs, wapens en andere verboden spullen, speurt dit team naar fouten in cijfers: onjuiste goederencodes, verkeerd vermelde waarden. Als zo invoerrechten worden ontdoken, kan dit de staatskas miljoenen kosten. Alice is de spil tussen enerzijds risicoanalisten en beleidsmedewerkers ‘op kantoor’ en anderzijds de teams die de controle uitvoeren in havens en op vliegvelden.

Als de politiek rechtsaf wil, gaan wij rechtsaf

Alice
DLTC

Afdracht

Iedereen die exporteert naar de Europese Unie, moet aangeven om wat voor goederen het gaat, waar ze zijn geproduceerd, de waarde ervan en welke tariefcode erbij hoort. Op basis daarvan bepaalt de douane of en, zo ja, welke invoerrechten de importeur moet betalen. Dat gaat om btw, accijnzen, import- en andere heffingen, afhankelijk van aard en herkomst van het product. „Wij bepalen welke aangiften andere teams controleren”, zegt Alice. „Ons doel is: de juiste, volledige en tijdige afdracht van invoerrechten.”

Bepalen welke aangifte controle vergt, gebeurt op basis van risicoanalyses. „Bij een correct ingevulde aangifte komen wij niet in beeld. Wij focussen op waar het fout kan gaan.” Factoren die daarbij een rol spelen: land van oorsprong, producttype, waarde en eerdere ervaringen.” De analyses doet Alice niet zelf – daarvoor heeft ze collega’s „die niets anders doen dan data uitpluizen”.

De medewerkers van het DLTC kijken uit over de Maas, de rivier waarover dagelijks duizenden containers vanuit de zeehaven naar het Europese achterland gaan. De heffingen op goederen van buiten de EU, bestemd voor Nederland of voor doorvoer naar andere EU-landen, financieren mede de Europese begroting.

Nederland incasseerde vorig jaar bijna 4,2 miljard euro aan invoerrechten voor ‘Brussel’. Daarvan mocht het een kwart zelf houden. „Voor de onkosten. Om ons salaris te betalen dus”, grapt een van de analisten.

En als Nederland fouten maakt? Dan moet het misschien zelf bijbetalen. Zo bleek in 2019 dat Nederland in de periode 2015-2017 had verzuimd voor ruim 824 miljoen euro aan heffingen op Chinese zonnepanelen te innen. Die hadden veel onderdelen uit China, maar kwamen via andere landen binnen. Daarom zag de douane de panelen niet als Chinees en legde geen heffing op. Ten onrechte, oordeelde de Europese Commissie, waardoor Nederland miljoenen moest betalen. „Dat willen we voorkomen”, zegt Alice.

De nieuwe heffingen van de EU op Amerikaanse producten bedragen 25 procent, hoger dan de gebruikelijke 5 procent. „Dat maakt het spannend”, zegt een analist. „Bij zulke tarieven, en zo’n grote goederenstroom, kan de EU snel veel geld mislopen.”

Vroeger was het bladeren tot je erbij neerviel. Respect voor de vorige generatie

Analist DLTC

Spijkerrok

In de vergaderzaal wijst de analist naar het smartboard, de tafel en een koffiemok. Elk product krijgt een cijfercode die bepaalt wat je aan de grens moet betalen. De importeur voert de cijferreeks zelf in — bijvoorbeeld voor een spijkerbroek. Maar als de douane controleert en het blijkt een spijkerrok, dan zijn er mogelijk consequenties.

Vroeger stonden die codes in dikke ordners. Duizenden bladzijden vol afkortingen, tariefniveaus, invoerrechten, vrijstellingen, verordeningen en voetnoten. In het Douane Museum aan de overkant van de Maas is een origineel te vinden: een papieren labyrint vol ingeplakte wijzigingen, gekleurde tabbladen en stickertjes. „Dat was bladeren tot je erbij neerviel”, zegt een analist lachend. Nu laat zijn collega de digitale variant zien. „Respect voor de vorige generatie.”

In de Europese verordening die vanaf 15 april zou gelden, staan 353 goederencodes. Zo heeft de Harley-Davidson Street 500 code 8711 30 9000, en valt de Harley-Davidson Nightster 975 onder code 8711 5000 00. Invoertarief straks: 25 procent.

Kleine verschillen tellen bij de bepaling van invoerrechten. Heeft een jas een capuchon? Is rijst gepeld? Zit er een zijspan aan een motor?

‘Zeilende’ goederen

Voordat de voorzitter van de Europese Commissie haar handtekening zet onder wetgeving die invoerheffingen mogelijk maakt, hebben de lidstaten zich al over de economische, diplomatieke én praktische gevolgen gebogen. Ook de douane en het ministerie van Financiën denken dan mee. Voor de douane draait het vooral om de uitvoerbaarheid: is duidelijk welke producten onder de heffing vallen, en zijn die aan de grens ook makkelijk te herkennen? Onduidelijkheid vergt extra mankracht en vergroot de kans op missers.

De Nederlandse douane telt zo’n 6.000 medewerkers, overigens niet allemaal betrokken bij fysieke en administratieve controles. Met jaarlijks ruim 1,4 miljard zendingen die de EU via Nederland binnenkomen, is het sowieso onmogelijk alles grondig te inspecteren.

‘Zeilende’ goederen zijn een bijzonder punt van aandacht. Wat als een motor net voor de nieuwe heffing inging naar de EU is verzonden, maar pas erna arriveert? „Dan bepaalt de EU of daar een overgangsregeling voor komt”, zegt Alice. Vaak gebeurt dat.

Dergelijke praktische complicaties worden afgestemd met Brussel. Douanediensten van lidstaten hebben ook onderling overleg; overal moet immers hetzelfde douaneregime gelden.

Soms lobbyen landen bepaalde goederen ‘uit de heffing’. Zo verdween Amerikaanse bourbon van de lijst nieuwe EU-heffingen. dat gebeurde naar verluidt omdat Frankrijk vreesde dat zijn champagne-export naar de VS in gevaar zou komen.

Gewijzigde regelgeving doorvoeren in de douanesystemen is niet al te ingewikkeld. Nieuwe tarieven lopen min of meer automatisch de aangiftecomputers van de lidstaten in.

Politieke prioriteiten

De voorgenomen wijzigingen staan klaar, al ruim een week voor ze zouden moeten ingaan. Toch zegt een van de risicoanalisten „wel een beetje zenuwachtig” te zijn. „Ik ga natuurlijk de dag nadat de heffingen zijn ingegaan alles goed in de gaten houden.” En ervoor wakker blijven? „Nee, dat hoeft echt niet.”

De echte uitdaging is de druk op het personeel. Veranderingen betekenen extra werk, en de controlecapaciteit is toch al krap. „We willen het liefst grip op alles houden, maar dat moeten we doen binnen de mogelijkheden”, zegt Alice.

In de praktijk is dan maar een beperkt aantal controles mogelijk. Alice: „Dan is het aan mijn team de juiste te kiezen, de controles met het meeste belang of effect.” Dat gebeurt met behulp van risicoprofielen, die stoelen op onder meer ‘signalen uit het veld’, gegevens van eerdere controles en politieke prioriteiten. „Ook de douane heeft opdrachtgevers”, zegt Alice. „Als de politiek rechtsaf wil, gaan wij rechtsaf.”

Wij beoordelen alleen de aangifte. Of iets opzettelijk fout is ingevuld, is aan anderen

Alice
DLTC

Opzettelijk fout

„We gaan ervan uit dat importeurs hun aangifte eerlijk doen”, zegt Alice, hoewel ze weet dat sommigen „bewust invoerrechten proberen te omzeilen”. Toch spreekt haar afdeling niet over ‘fraudeurs’ of ‘criminelen’. Het zijn ‘klanten’ en ‘importeurs’. „Wij beoordelen alleen de aangifte. Of iets opzettelijk fout is ingevuld, is aan anderen.”

De risicoprofielen die het DLTC opstelt, helpen inschatten bij welke zendingen de kans op fouten of ‘omzeiling’ groot is en kunnen leiden tot extra controles. Daarbij letten de douaniers onder meer op het land van herkomst, een opvallend lage of hoge opgegeven waarde, of eerdere incidenten. Wordt iets verdachts gevonden, dan worden de profielen aangescherpt. „Een bedrijf gaf invoer van surfplanken op, maar bij een steekproef bleken het tv’s”, vertelt Alice. „Dan weet je zeker dat er iets niet klopt.” Daarna begint het leerproces: „Was dit een vergissing, of zien we dit vaker? Is het alleen dit bedrijf, of wijst het op een breder patroon?”

Een analist: „We kijken voortdurend naar opvallende veranderingen. Bijvoorbeeld als goederen die normaal uit de VS komen ineens massaal via Canada binnenkomen. Of als er ineens veel meer producten worden ingevoerd onder een andere, lager belaste goederencode.” Door dat soort verschuivingen op te merken, wordt het controlesysteem steeds een beetje slimmer.

Een van de analisten laat zien hoe één cijfertje verschil kan maken: „Neem schoenen met een binnenzool van 24 centimeter of meer”, zegt hij. „Als dat een mannenschoen is, valt die onder code 6403 5995 – daarop gold in 2018 een importheffing van 25 procent. Maar werd dezelfde schoen opgegeven als vrouwenschoen, onder code 6403 5999, dan gold die heffing niet.”

Thaise Harleys

Ook een ander land van oorsprong kan helpen heffingen te omzeilen. „Niet alle Harleys komen uit de VS”, zegt Alice. „Sommige worden in Thailand gebouwd – dan kan dat de oorsprong zijn.” Niets aan de hand, lijkt het, maar het wordt ingewikkeld als de motor met veel Amerikaanse onderdelen in Thailand is afgemonteerd. Dan moet de douane bepalen wat het werkelijke land van oorsprong is.

Soms is zelfs dna-onderzoek nodig, zoals bij maïs. Een analist: „Komt het volgens de papieren uit Mexico, maar blijkt het in het lab Amerikaans.”

En dan valt nog te sleutelen aan de invoerwaarde. Over een Harley Nightster van 20.000 euro moet bij 25 procent heffing 5.000 euro worden betaald. „Maar als iemand die ineens voor 10.000 euro aangeeft? dat is strafbaar. Dan gaan er alarmbellen af.”

Worden ze bij de douane nog door frauduleuze praktijken verrast? „Niet echt”, zegt de analist. „We kennen inmiddels de meeste trucs.” Of zijn de importeurs het team gewoon te slim af? „Dat hopen we niet – en daar werken we hard voor.” En niet alleen in Nederland. „We delen risicosignalen met collega’s van andere lidstaten.”

De kunst is ‘omzeilers’ een stap voor te blijven. „Als nieuwe heffingen ingaan, zetten importeurs echt niet klokslag middernacht een knop om”, weet de analist. „Wij gaan dus ook niet pas vanaf dat moment opletten.” De douane is daarom al eerder alert, en moet dat blijven. „Dan wachten ze bewust nog een maandje, in de hoop dat wij dan minder scherp zijn.”

Afstoffen

Het heffingenpakket dat de EU op 15 april zou invoeren, bevatte overwegend maatregelen die de Unie al hanteerde tijdens Trumps eerste termijn als president. Een douanemedewerker: „Die risicoanalyse konden we afstoffen.”

Spannender is het Europese heffingenpakket dat in mei zou volgen en meer dan 1.300 goederencodes omvat. Daarmee is minder ervaring, al zegt het DLTC de risico’s goed in kaart te hebben gebracht. Dat de EU in reactie op het Amerikaanse uitstel nu ook haar heffingen negentig dagen opschort, maakt Alice niet veel uit. „We hoeven alleen de ingangsdatum aan te passen”, zegt ze. „Alles ligt klaar.”

Of die voorbereidingen adequaat zijn geweest, kan vanaf maandag 14 juli blijken. Leidt het handelsoverleg tussen EU en VS niet tot resultaat, dan gaan de nieuwe heffingen op die datum alsnog in.


Nederlanders zijn tevreden met hun woonsituatie vergeleken met andere Europeanen, ondanks groeiende verhuiswens

Vergeleken met andere landen in Europa zijn Nederlanders het meest tevreden over hun huidige woonsituatie. Dat blijkt uit onderzoek van onderzoeksbureau Opinium, in opdracht van internationaal makelaarsbedrijf RE/MAX Europe.

Opvallend, want het aantal Nederlanders dat wil verhuizen groeit tegelijkertijd. Vorig jaar wilden ongeveer 3,6 miljoen Nederlanders verhuizen, ongeveer een half miljoen meer dan drie jaar geleden. Ongeveer de helft daarvan, ruim 1,4 miljoen mensen, kan geen woning vinden ondanks een actieve zoektocht. Dat maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) deze week bekend.

Opinium vroeg twintigduizend Europeanen uit 21 landen ook hoe zij hun kansen op hun lokale woningmarkt inschatten. Ongeveer duizend deelnemers per land maakten de enquête, wat volgens de onderzoekers genoeg is voor een representatief beeld van alle inwoners.

Nederlandse woningen zijn goed onderhouden vergeleken met die in andere Europese landen

Joost Nieuwenhuijzen
directeur EFL

Schimmel

In Nederland is meer dan 80 procent van de inwoners tevreden over hun huidige woonsituatie volgens het onderzoek. „Nederlandse woningen zijn goed onderhouden vergeleken met die in andere Europese landen”, zegt Joost Nieuwenhuijzen, directeur van het Europese netwerk voor woningcorporaties European Federation for Living (EFL). „Dat komt deels omdat het woningbezit in Nederland relatief hoog is, en de eigenaren zelf veel in hun huizen investeren.”


Bovendien heeft Nederland relatief veel sociale woningbouw die wordt verduurzaamd en gerenoveerd, waarbij de huur betrekkelijk weinig wordt verhoogd. Daardoor blijven die huizen redelijk betaalbaar, legt Nieuwenhuijzen uit.

Dat geldt niet voor alle huurwoningen in Nederland. Nieuwenhuijzen: „Huisjesmelkers in de private verhuur investeren minder in de kwaliteit van hun woningen, omdat ze bijvoorbeeld een paar jaar willen verhuren en er daarna weer mee ophouden.” Uit het Woononderzoek van het CBS bleek onlangs dat de vocht- en schimmelproblemen van Nederlandse huizen toenemen, vooral in huurwoningen.

Lees ook

Waarom de verhuisdrift in Nederland groeit – en het aantal woningen met vocht- en schimmelproblemen ook

Woningzoekenden in Rotterdam tijdens de Open Huizen Dag van makelaarsorganisatie NVM. Foto Robin Utrecht  / ANP

Maar over het algemeen zijn ventilatieproblemen weinig aanwezig en is de private huursector in Nederland klein. Zeker op Europees niveau, ziet Nieuwenhuijzen van EFL. „Kijk bijvoorbeeld naar het Verenigd Koninkrijk of Duitsland”, zegt Nieuwenhuizen. „Daar worden huizen slechter onderhouden, met slechte ventilatie en een hogere energierekening als gevolg.” Ook heeft Nederland een „behoorlijk sterke huurbescherming” vergeleken met andere Europese landen.


Verhuiswens

De deelnemers die aangeven niet te kunnen verhuizen terwijl ze dat wel wilden, geven de hoge prijzen als voornaamste reden. In Nederland ervaart 57 procent dit probleem. Daarmee staat Nederland op de 17de plek van de 21 deelnemende landen.

Nederlanders ervaren volgens het onderzoek wel de meeste problemen bij de verhuizing doordat de beschikbare huizen niet naar wens zijn. Ongeveer 35 procent van de Nederlanders vindt de locatie van een beschikbaar huis niet bevredigend, of vindt de indeling, staat van het huis of grootte niet goed genoeg.


Toch is er een groeiende groep Nederlanders die wil verhuizen en groeit het aantal mensen dat geen huis kan vinden, ondanks een actieve zoektocht.

Het gaat vooral om jongvolwassenen die nog bij hun ouders wonen en alleenwonende huurders die willen verhuizen. De meesten zochten, tevergeefs, al zeker een half jaar actief naar een woning. De cijfers over 2024 komen uit het driejaarlijkse WoON-onderzoek van het CBS.

„Dat kun je interpreteren als: ‘de huizenmarkt zit voor een toenemend aantal mensen op slot’”, zegt Tanja Traag, hoofdsocioloog van het CBS. Dat zoveel mensen een onvervulde verhuiswens hebben, is niet eerder voorgekomen sinds het CBS dit onderzoek startte in 2012.

Een mogelijke verklaring, naast de krapte en prijzen op de woningmarkt, is een veranderende woonwens van jongeren, zegt Traag. „Steeds meer jongeren zoeken een koophuis en willen niet naar een klein appartementje met een hoge huur. En als je echt iets wil hebben dat niet haalbaar is, ben je langer op zoek.” Ook ziet Traag dat meer mensen in hun buurt willen blijven wonen.


Middelbare school

De groeiende onvervulde verhuiswens van jongeren is „een typisch Nederlands probleem”, ziet EFL-directeur Nieuwenhuijzen. Ten eerste is „de onbetaalbaarheid van woningen in Nederland sterk uitvergroot”, zegt hij. Met name omdat Nederland „gewoon een klein land is”. „De meeste Europese landen zijn veel groter, waardoor de krapte op de huizenmarkt vaker lokale dan landelijke problemen zijn.

Zo snel mogelijk uit huis na de middelbare school is bovendien uniek voor de Nederlandse cultuur, ziet Nieuwenhuijzen. „In Zuid-Europa, zoals Spanje of Italië, blijven mensen veel langer thuis wonen. Vaak tot ze een partner vinden en daarmee een huis kopen.” Dat jongeren in Nederland zo veel problemen op de huizenmarkt ervaren is daarom mogelijk te wijten aan die cultuurverschillen.

Tegenwoordig zijn de Nederlandse huizenprijzen zo hoog, dat starters moeilijk een eerste huis kunnen bemachtigen zonder een groot eigen vermogen of een schenking van familie te ontvangen. Sinds de jubelton in 2023 werd afgeschaft stijgt het aantal starters met zo’n schenking. Bovendien worden die bedragen steeds hoger, zo meldde ING vrijdag. Mede daardoor worden de huizenprijzen opgedreven en de markt nog schever getrokken.

Kopen zonder overbieden is op de Nederlandse huizenmarkt bijna onmogelijk, blijkt ook uit de meest recente cijfers van de NVM, de grootste makelaarsvereniging van Nederland, bleek dat er de afgelopen drie maanden bij meer dan tweederde (68 procent) van alle verkochte NVM-woningen werd overboden. Bij tussenwoningen was dat zelfs 80 procent. Gemiddeld werd een huis voor 4,4 procent boven de vraagprijs verkocht.

Vergelijkbare problemen spelen ook in Oostenrijk. Op Europees niveau achten Oostenrijkers de kans dat zij binnen twaalf maanden kunnen verhuizen het kleinst, blijkt uit het onderzoek. Logisch, vindt Nieuwenhuijzen. Ook daar geldt: weinig om uit te kiezen en hoge prijzen, zeker in grotere steden. „Er is veel sociale woningbouw, maar met lange wachtlijsten. Net zoals in Nederland zijn mensen daardoor gedwongen tot de particuliere sector, die duurder is.”


In de grootste zonnecelfabriek van Europa ronken de machines, maar concurreren met China blijft lastig

Als een stadsgids leidt de Italiaanse topman Stefano Lorenzi een groep journalisten rond in zijn duizelingwekkend grote zonnepanelen- en zonnecellenfabriek. Om zich verstaanbaar te maken boven de loeiende machines, praat hij in het microfoontje van zijn headset. De journalisten die haastig achter hem aan lopen, luisteren via een oortje. Op zijn witgrijze haren draagt Lorenzi een witte helm, over zijn wit-rood gestreepte blouse een oranje veiligheidshesje. Hij laat zijn fabriek met trots zien, maar details zijn concurrentiegevoelig. Wie ergens te lang stilstaat, wordt weggetrokken door een medewerker.

Zonnepanelen- en -cellenfabriek 3Sun, de grootste in Europa, staat midden op een verlaten vlakte, iets ten zuiden van de Siciliaanse stad Catania. Een statig, blokkerig gebouw, met verduisterde ramen, binnen een hoog zwart hek. Vier verdiepingen van elk 25.000 vierkante meter, ertegenaan twee etages van 50.000 vierkante meter. Binnen, achter beveiligingspoortjes, na enkele donkere gangen, een zwarte deur en een groot plastic flappengordijn, staan de kwetsbare machines die de panelen maken, ver afgescheiden van de rest van de wereld.

Uit deze megafabriek op Sicilië moet straks een belangrijk deel komen van de in Europa gemaakte zonnepanelen – de EU wil voor haar energietransitie minder afhankelijk worden van China. De Europese Commissie investeerde zo’n 99 miljoen euro in 3Sun (600 werknemers). Het is een dochter van energiebedrijf Enel, dat deels in handen is van de Italiaanse staat. Eind dit jaar, zo is de bedoeling, maakt de fabriek 15.000 zonnepanelen per dag. Wat per jaar neerkomt op een productiecapaciteit van 3 gigawatt (GW), genoeg stroom voor ruim driehonderdduizendhuishoudens.

Maar veruit de meeste machines hier staan nog uit. De fabriek is in de opstartfase. Bovendien is er nog geen gegarandeerde afzet voor de duurdere zonnepanelen en zonnecellen Made in Europe, zeggen ze bij 3Sun. Voormalig premier van Italië en oud-voorzitter van de Europese Centrale Bank Mario Draghi stelde dat vorig jaar ook vast. Europa staat er tegenover China in veel takken van industrie beroerd voor, inclusief de zonnepanelenindustrie. Europese producenten kunnen al jaren nauwelijks concurreren met de spotgoedkope panelen uit China. Het idee om de eigen industrie te redden was ook een van de hoofdlijnen van het Competitiveness Compass, een plan van de Europese Commissie eerder dit jaar waarmee het bedrijfsleven de concurrentiestrijd met de VS en China moet aangaan. Dit plan borduurt voort op het Draghi-rapport.

De Europese Unie wil vanaf 2030 30 GW per jaar aan zonnepanelen produceren voor de eigen markt

Blauwe sokjes

Hoe kan Europa de zonnepanelenmarkt naar zich toe trekken en de regie nemen in zijn eigen energietransitie, zoals de Europese Commissie wil? Wat heeft Lorenzi nodig om de ‘Made in Europe-fabriek’ eind 2025 op volle capaciteit te laten draaien? Daarover vertelt hij tijdens de rondleiding.

Achter het flappengordijn lopen tientallen mannen met blauwe sokjes over hun schoenen. Dat doen ze om niet te veel stofdeeltjes mee naar binnen te nemen. Zij dragen net als Lorenzi oranje hesjes en witte helmen. De enkele machines die wel draaien,maken de ruimte benauwd. De chemische geur van een tandartspraktijk mengt zich met die van rubber. Overal waar je kijkt staan witte machines met knipperende lampjes. De tl-verlichte paden ertussen lijken eindeloos.

Om mee te doen aan het faciliteren van de energietransitie, zou Europa zich kunnen richten op innovatie en duurzaamheid in de productie van bijvoorbeeld zonnepanelen, zei Draghi. De hypermoderne machines hier bij 3Sun maken zonnecellen die meer zonne-energie omzetten in elektriciteit dan de varianten uit China. En ze zijn robuuster, zeggen ze bij 3Sun.

Waarom de grootste zonnepanelenfabriek van Europa op Sicilië staat? De universiteit van Catania besteedt veel aandacht aan high power electronics.

Foto Antonio Parrinello

Elektrisch circuit

De productie van de zonnepanelen mag variëren, het basisidee is min of meer hetzelfde. Het begint met een glimmende dunne plaat, die hier 210 bij 210 millimeter meet. Die wafer is gemaakt van silicium, een chemisch element met halfgeleidende eigenschappen. De wafer wordt met chemicaliën zodanig bewerkt dat elektronen erin vrij gaan bewegen zodra er zonlicht op valt. Dan ontstaat elektrische stroom. Dunne metalen lijntjes die op het oppervlak zijn aangebracht vangen de stroom op en sturen die door kabels. Door meerdere van deze zonnecellen in een elektrisch circuit te verbinden en in een frame te plaatsen, krijg je een zonnepaneel.

Bij 3Sun voert een transportband de glimmende wafers aan door een opening in de vloer. De band is met glas omhuld, dat gevuld is met stikstof. Dit voorkomt dat ‘normale’ lucht de wafers aantast. De wafers komen voor een groot deel uit China. Het maken van die wafers is energieslurpend, en energie is goedkoper in China . „Een belangrijk deel van de machines komt wel uit Europa, veelal uit Duitsland”, zegt Lorenzi bijna verontschuldigend.

Op de lopende band leggen de wafers een kilometerslang parcours af door de fabriek. Onderweg dompelen grijparmen ze in chemische baden. Die machines zijn een soort couveuses, waarin de wafers stap voor stap een bewerking krijgen en steeds zwarter kleuren. Af en toe inspecteren medewerkers de voortgang, verder gaat alles automatisch.

De tour voert langs een grote zwarte ‘kast’. Hier vindt de bewerkingsstap plaats die de Italiaanse zonnepanelen efficiënter maakt dan de meeste modellen die nu op de markt zijn. Wat in die kast gebeurt, is niet te zien. Chief technical officer Cosimo Gerardi legt uit dat er laagjes van verschillende soorten silicium over elkaar heen worden gebracht op de wafer. Door die laagjes van zo’n 5 nanometer dik – een nanometer is een miljoenste millimeter – kan de elektrische stroom efficiënter uit de zonnecel worden ‘getrokken’.

Toevoeging van het kristal perovskiet kan zonnecellen anderhalf keer efficiënter maken

Perovskiet

Ook elders in Europa richten zonnepanelenfabrikanten zich nu op deze heterojunctietechniek, waarmee meer stroom uit een zelfde hoeveelheid zonlicht kan worden gehaald. „Die techniek maakt zonnepanelen 1 á 1,5 procentpunt efficiënter dan de oudere modellen waar China volop in heeft geïnvesteerd”, zegt Dick Heslinga, bestuurslid van SolarNL vanuit Nederland . Dit consortium van Nederlandse bedrijven en onderzoeksinstellingen helpt de fabricage van zonnepanelen en zonnecellen in Nederland op te zetten.

In de toekomst wil 3Sun nog efficiëntere zonnecellen produceren. Het is de bedoeling dat de wafers in de zwarte kast, nadat op de ene kant laagjes silicium zijn aangebracht, aan de andere kant een laagje perovskiet krijgen. Perovskiet is een kristal dat ook zonlicht kan omzetten in elektriciteit, maar het gebruikt daarvoor licht van een kortere golflengte. Een zonnepaneel dat stroom haalt uit licht van verschillende golflengten, werkt efficiënter dan panelen met enkel silicium. Zetten traditionele zonnepanelen iets meer dan 20 procent van het zonlicht om in elektriciteit, bij deze tandemtechnologie is dat al gauw 30 procent.

Zonnepanelen worden buiten getest. De Europese modellen zijn een fractie efficiënter dan de Chinese, maar zijn veel duurder.

Giovanni Cipriano

Dumping

Vooralsnog werkt de techniek alleen in laboratoria. Perovskiet is een relatief nieuw materiaal voor zonnepanelenbouwers. Onduidelijk is nog hoe kan worden voorkomen dat de kwaliteit al na enkele jaren achteruitgaat. In Nederland doet bijvoorbeeld TNO hier onderzoek naar.

Ondanks al die innovatie kunnen de Europese panelen qua prijs niet op tegen de goedkope varianten uit China, zegt Lorenzi. SolarNL bevestigt dat. Bestuursvoorzitter Albert Polman: „We kunnen in Europa wel efficiëntere zonnepanelen bouwen, maar als je veel duurder bent, raak je dat voordeel in de ogen van de afnemer al snel kwijt.”

China heeft goedkope arbeid, minder strenge milieu- en veiligheidsregels dan Europa en overheidssubsidies voor zonnepanelenfabrieken. „En alsof dat nog niet genoeg is, dumpt China sinds anderhalf jaar zonnepanelen op de Europese markt”, zegt Polman. Mede vanwege overproductie hebben de Chinezen hun prijzen met ruim 40 procent verlaagd, weet hij. „Vooral Europa heeft er last van. Hier ontbraken regels om de markt te beschermen tegen dumping. Daarom daalden hier, anders dan in Amerika, de prijzen van zonnepanelen extreem snel.” Daardoor gingen Europese bedrijven als Norwegian Crystals en de Oostenrijkse panelenfabrikant Energetica Industries bankroet.

Brandende laser

Lorenzi loopt naar een machine waar de lopende band de wafers onder een rode laser door voert. Die laser brandtfijne rechthoeken in de wafers voor geleiding van de stroom. In een volgende kast worden zonnecellen met transparant opdrogende lijm aan elkaar gezet. Zoef. Al die machines, de lasers, de transportbanden, de grijparmen – alles beweegt snel.

De machines die draaien, doen dat continu; even stopzetten is er niet bij. De lijm, bijvoorbeeld, zou uitdrogen. Nu produceert de fabriek op zo’n 30 procent van haar capaciteit. Voor maximale benutting moet de Europese markt eerst meer vraag naar made in Europe vertonen.

De Europese Unie wil dat zelf ook. Haar doel is om vanaf 2030 30 GW per jaar aan zonnepanelen te produceren voor de eigen markt. Brussel moet ingrijpen om Europese innovatieve zonnepanelen een duw in de rug te geven, vinden 3Sun en SolarNL. Bestuurslid Heslinga: „Bijvoorbeeld met regelgeving die afdwingt dat Europese landen voor een bepaald percentage Europese producten inkopen. Europa heeft minder de traditie om daarvoor instrumenten in te zetten door het geloof in de vrije markt, maar moet dat nu echt gaan doen.”

Europees beleid mikt erop dat tegen 2030 minstens 40 procent van de technologie om schadelijke uitstoot bij energieproductie te beperken – zoals batterijen en zonnepanelen – in Europa gemaakt is. „Komend jaar moeten lidstaten die Europese richtlijn nog omzetten in concrete regelgeving”, zegt Heslinga van SolarNL. In Italië geeft de overheid subsidie voor aanschaf van hoogwaardige Europese producten.

SolarNL-voorzitter Polman: „Een andere manier waarop Brussel kan ingrijpen, naast Made in Europe afdwingen, is door bij aanbestedingen bijvoorbeeld eisen te stellen aan de efficiëntie.”

Bovendien wordt ook duurzaamheid een belangrijker criterium voor afnemers, zien Europese zonnepanelenbouwers. Daarop zouden de nieuwe Europese fabrieken kunnen scoren. De manier waarop de Chinese panelen nu gemaakt worden, maakt dat ze moeilijk te recyclen zijn, volgens Polman. „Je moet er bij het ontwerp en de fabricage al rekening mee houden dat je later alle materialen weer uit elkaar kunt halen en hergebruiken.” De nieuwe Europese fabrieken kunnen nu in dat gat springen.

Polman ziet ook kansen voor zonnepanelen met bijzondere eigenschappen: „Zo zijn we in Nederland heel sterk in lichtgewicht panelen en panelen die onzichtbaar in bouwmaterialen en voertuigen zijn ingebouwd. Daar concurreer je niet direct met de Chinezen.”

Waarom de grootste zonnepanelenfabriek van Europa trouwens op Sicilië staat? Nou, daar staat ook een Italiaanse versie van Veldhoven, de Noord-Brabantse hightechregio. De universiteit van Catania besteedt veel aandacht aan high power electronics, dus die kennis is aanwezig. En ook infrastructuur was voorhanden: de reusachtige fabriek van 3Sun, bedoeld voor fabricage van microchips, stond toevallig leeg.

Check

Na twee uur eindigt de rondleiding in een hal waar een robotcamera de panelen controleert op mogelijke defecten. Medewerkers hangen de panelen vervolgens aan een balk, zodat ingenieurs ze van verschillende kanten kunnen bekijken voor de laatste check.

Dan verdwijnen de zonnepanelen in grote kartonnen dozen, met in koeienletters 3Sun. Vrachtwagens rijden af een aan om ze Europa in te brengen.


De Amerikaanse maakindustrie ging ten onder aan haar eigen zelfvoldaanheid

Het drama van Janesville begint op 2 juni 2008 als afgevaardigde Paul Ryan een telefoontje krijgt van de directeur van autofabriek General Motors, maker van de oer-Amerikaanse Chevrolet. Morgen zal hij aankondigen dat GM de vestiging in Janesville, Wisconsin, gaat sluiten. Ryan is verpletterd, hij roept in wanhoop nog de namen van een paar populaire modellen: „Geef ons dan nog de Cavaliers. De pick-up trucks.” Hij krijgt geen enkele toezegging. „Je verwoest onze stad, dat weet je, hè.”

De sluiting van de fabriek zou Janesville inderdaad verwoesten. Journalist Amy Goldstein vereeuwigde de stad, zijn 63.000 inwoners en de ramp die hen trof als ‘een Amerikaans verhaal’. Janesville werd een symbool voor de neergang van niet alleen de auto-industrie, maar de hele maaksector. Tussen 2000 en 2010 zou de Amerikaanse manufacturing industry 36 procent van haar werkgelegenheid kwijtraken.

Het is de zaaigrond voor de politieke carrière van Trump

William Bonvillian
econoom

Hoe kan de sluiting van één fabriek, al is het een grote, de economie en de sociale samenhang van een hele stad wegvagen? „Omdat de maakindustrie een veel groter effect op de economie heeft dan alleen met haar eigen productie en eigen arbeidsplaatsen”, zegt econoom William Bonvillian, docent aan de Massachusetts Institute of Technology via Zoom vanaf de Amerikaanse oostkust. „Als een paar duizend inwoners hun baan in de GM-fabriek kwijtraken, en hun relatief hoge lonen, dan stellen ze grote aankopen uit. Dan wachten ze met de reparatie van hun dak. Zo raken de dakdekkers hun baan kwijt. Dan sluiten de eerste winkels. Het is een lawine.”

Het slaperige monopolie

Die neergang heeft ook niet-economische gevolgen gehad, zegt Bonvillian: „Het is de zaaigrond voor de politieke carrière van Donald Trump.” In de verkiezingscampagne van 2016 richtte de Republikeinse presidentskandidaat zich tot de arbeiders die in de Rust Belt – genoemd naar de vervallen staalfabrieken – hun baan waren kwijtgeraakt. Als hij het heeft over America dat weer -Great moet worden, dan heeft Trump het over de wederopstanding van de maakindustrie die zo onaantastbaar leek in een groot deel van zijn leven. Dat hij de hele wereldeconomie in een handelsoorlog dreigt te storten, is omdat hij denkt dat invoerheffingen deze blue-collar banen kunnen terugbrengen.

Hoe is het zover gekomen met de Amerikaanse maakindustrie? Valt de neergang te keren? En zijn Trumps invoerheffingen werkelijk de sleutel voor een renaissance?

In 1923 rolde de eerste Chevrolet in Janesville van de lopende band. De fabriek moest in de grote crisis van de jaren 30 één jaar sluiten. Maar daarna heropende ze en steeg met de hele Amerikaanse maaksector mee omhoog, geholpen door consequente industriepolitiek van president Franklin Delano Roosevelt. De Tweede Wereldoorlog gaf een nieuwe impuls. „In 1940 beloofde Roosevelt dat de Verenigde Staten vijftigduizend gevechtsvliegtuigen per jaar zouden produceren”, zegt Bonvillian. „Iedereen dacht dat-ie gek was. We maakten duizend toestellen per jaar. Maar in 1943 waren het er vijftigduizend.”

Na de overwinning van de geallieerden stonden de VS eenzaam aan de top van de wereldproductie, zegt economisch historicus aan de universiteit van Florida Sean Adams aan de telefoon. In 1945 produceerde de staat Pennsylvania in zijn eentje meer staal dan de vooroorlogse industriële grootmachten Duitsland en Japan tezamen.

Vanaf het begin was de maakindustrie de bakermat van technologische vernieuwingen, zegt Bonvillian, zoals de lopende band of gestandaardiseerde, machinematig gefabriceerde onderdelen. De fysieke verknoping van productie en innovatie was een belangrijke factor in de Amerikaanse groei.

Maar hun onaantastbare positie maakte de Amerikanen zelfvoldaan, zegt Sean Adams. „Deze naoorlogse periode wordt wel het ‘slaperige monopolie’ genoemd. Overheid, vakbonden en bedrijfsleven hadden een stilzwijgende afspraak waarbij de arbeiders tevreden werden gehouden met hoge lonen, veel vrije dagen en geweldige secundaire arbeidsvoorwaarden. Sommige bedrijven beloonden hun werknemers met vakantiehuisjes.”

De lonen zouden in de auto-industrie, beschermd door vakbond United Auto Workers, altijd hoog blijven, hoger dan voor ander laaggeschoold werk. In het laatste jaar dat de fabriek in Janesville draaide, bedroeg het instaploon 28 dollar per uur. Het minimumloon in de staat Wisconsin was (en is nog altijd) 7,25 dollar.

De ideologie van de vrijhandel

De neergang voltrok zich gestaag, met een paar grote schokken. Historicus Adams plaatst drie ijkpunten: ten eerste de oliecrisis van 1973. Na de Tweede Wereldoorlog hadden de VS hun verslagen tegenstanders Japan en Duitsland overeind geholpen. Terwijl de economische reus Amerika lag te dommelen, bouwden zij hun industrie op. Toen de oliecrisis de benzineprijzen met bijna een kwart verhoogde, concurreerden de zuiniger Japanse modellen de Amerikaanse sleeën weg.

Er gebeurde nog iets anders, zegt Bonvillian. De Amerikaanse maakindustrie bleek een hele vernieuwingsslag te hebben gemist die ze ook niet zou inhalen. De VS waren heer en meester van de massaproductie, de Japanners werden de leiders in kwaliteitsproductie. En intussen was door innovatie van voornamelijk het Amerikaanse ministerie van Defensie de IT-revolutie losgebarsten „Toen hebben we het er maar bij laten zitten wat de maakindustrie betreft”, zegt Bonvillian.

Tweede ijkpunt: 1995, toen de Wereldhandelsorganisatie WTO werd opgericht. Dat was de bezegeling van een kapitalistische ideologie, die van de vrijhandel, zegt Adams. De Democratische president Bill Clinton en zijn belangrijkste economische adviseur Robert Reich – onder meer bekend van het boek met de programmatische titel The Work of Nations: Preparing Ourselves for 21st Century Capitalism – zetten volop in op de high-tech economie. Adams: „Reich stelde dat de toekomst van de Amerikaanse economie niet langer in de fabriek lag, niet langer van de lopende band afhing.”

Dat zou enorme consequenties hebben, zowel voor de maakindustrie als voor de arbeiders. Het zette de grens wagenwijd open voor bedrijven – niet om de VS binnen te komen, maar om er te vertrekken. De hoge lonen uit de maakindustrie waarop de welvaart van de Amerikaanse middenklasse was gebaseerd, werden verruild voor lage lonen in andere landen en hoge winsten voor de bovenklasse. De middenklasse werd vanaf dat moment naar de onderklasse geduwd, want de belofte dat onderwijs en omscholing de voormalige arbeiders en hun kinderen zouden klaarstomen voor hoogbetaalde banen in de tech-sector, werd nooit waargemaakt. Ze kregen er veel lager betaalde banen in de dienstensector voor terug.

In de ideologie van Clinton (en George W. Bush en tot op zekere hoogte ook Barack Obama) was het niet erg dat de industriële werkgelegenheid van staal tot textiel naar lagelonenlanden verdween. De tech-industrie en de dienstensector moesten voortaan de economie dragen. „De voordelen van lage prijzen voor consumenten zouden het banenverlies meer dan goedmaken, was de gedachte”, zegt Bonvillian.

De toverstaf

Het derde ijkpunt wijst vooruit naar de handelsoorlog van president Trump: het moment waarop China wordt toegelaten tot de WTO, in 2001. Het moment waarop technologiebedrijf Apple besluit zijn spullen in China in elkaar te zetten. En omdat Apple met zijn succes de markt domineert, denken andere bedrijven dat dit de gouden formule is. „In 2001 is de nagel in de doodskist van de Amerikaanse maakindustrie geslagen”, zegt Sean Adams.

In de kwart eeuw sindsdien hebben de VS en China van plaats gewisseld, zegt William Bonvillian. „Eerst waren de VS goed voor zo’n 35 procent van alle producten wereldwijd, en lag China ver achter. Nu produceert China 31 procent van alle goederen en de VS 16 procent.”

Volgens Bonvillian zag president Obama het probleem wel. Hij richtte een reeks economische instituten op om de maakindustrie te stimuleren. Ook Biden voerde wetten door ter bescherming van de Amerikaanse productiesector – ook om strategische redenen, om voor vitale sectoren niet afhankelijk te zijn van een buitenlandse rivaal als China. Hij investeerde in de chipindustrie, in biotechnologie en in infrastructuur.

Barack Obama voert in 2008 als senator campagne voor de Democratische nominatie in een General Motors-fabriek. Foto Bruce Bernstein/NBC NewsWire

In 2016 pareerde Obama, als scheidend president , de vraag van een metaalarbeider in Indiana. Die vroeg: „Ik vraag me af: wat blijft er eigenlijk over voor ons? Al onze banen zijn verdwenen.” En Obama, in hemdsmouwen, de handen in de zakken, antwoordde: „In feite zijn er in mijn ambtstermijn meer manufacturing jobs bij gekomen dan ooit sinds de jaren 90.” Hij vertelde dat hij als president had geprobeerd te onderhandelen met handelspartners om hun lonen te verhogen. Dat hij voor de mensen die net hun baan waren kwijtgeraakt, scholing had georganiseerd, om ze te trainen voor een baan in de nieuwe sectoren die in de VS opkwamen. „Want sommige van die banen uit het verleden komen domweg nooit meer terug.”

Over het hoofd van de arbeider richtte Obama zich tot Trump, die als kandidaat beloofde al die banen terug te brengen. „Hoe dan”, zei Obama. „Heb je soms een toverstaf?” Het antwoord van Trump: ja, die heb ik. Voor hem is de invoerheffing de toverstaf.

In Trumps eerste termijn (2017-2021) was daar weinig van te merken. Ook voordat de coronapandemie een diepe deuk sloeg in de werkgelegenheid – 1,3 miljoen banen in de maakindustrie foetsie van maart naar april 2020 – was er al nauwelijks beweging in de werkgelegenheid in deze sector, terwijl het in het algemeen met de Amerikaanse economie goed ging.

Econoom William Bonvillian is niet pessimistisch. „Er ligt nog altijd een stevige basis onder de Amerikaanse maakindustrie, die goed is voor 11 procent van het bruto nationaal product, voor 20 procent van de investeringen en 70 procent van zakelijke research & development.”

In een artikel uit 2023 somt hij tien stappen op die moeten worden gezet om een succesvolle industriepolitiek te voeren, van directe overheidsinvesteringen tot onderwijs en de inzet van overheidsinstituten voor technologische ontwikkeling.

En Bonvillian zegt erbij dat een vorm van handelspolitiek onontbeerlijk is voor elke mogelijke remedie tegen de neergang van de maakindustrie. Betekent dit dat hij de invoerheffingen van president Trump als een deel van de oplossing ziet? Hij zucht. „Als je invoerheffingen inzet als een operatiemes, zeker. In heel specifieke sectoren, gericht op heel specifieke landen. Trump gebruikt invoerheffingen als een knuppel. Zinloos.”