Cao-dekking blijft dalen, werkgevers haken af

Hoe hoog wordt mijn salaris, kan ik een cursus volgen op kosten van de baas en hoe zit het eigenlijk met mijn pensioen? Wie bij een nieuwe werkgever aan de slag gaat, kan de antwoorden op die vragen vaak vinden in de collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Het zijn afspraken die door de bedrijfstak of onderneming zijn uitonderhandeld met een vertegenwoordiging van de werknemers, de vakbond.

Maar niet overal staan die afspraken vastgelegd. Het aandeel werknemers dat onder een cao valt neemt stapsgewijs af. Was in 2010 nog 75,8% van alle werknemers bij een organisatie met een cao in dienst, in 2022 bedroeg dat percentage nog 71,8%. Reken je zzp’ers mee, dan vallen zelfs maar drie op de vijf werkenden in Nederland onder zo’n collectieve overeenkomst.

Daarmee zit Nederland onder de norm die Europese lidstaten vorig jaar afspraken. In de richtlijn voor een toereikend minimumloon namen de landen op dat de cao-dekkingsgraad minimaal 80 procent moet zijn, om zo de leef- en werkomstandigheden in Europa te verbeteren. Landen die hieronder zitten, zoals Nederland, moeten met een plan komen om het aandeel werknemers in cao’s te verhogen. Demissionair minister Karien van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, CDA) kondigde aan dit voorstel in november 2025 af te willen hebben.

De daling is om meerdere redenen problematisch, zegt bijzonder hoogleraar Paul de Beer van de Universiteit van Amsterdam, gespecialiseerd in arbeidsverhoudingen. „Allereerst beschermt een cao werknemers. Zij krijgen er in de regel betere, maar ook gelijkere arbeidsvoorwaarden door.” Werkgevers hebben volgens De Beer dan weer baat bij de rust die een cao geeft. Iedereen weet met een cao waar hij aan toe is. Er hoeft niet met elke werknemer individueel onderhandeld te worden. En dan is er nog een derde reden: de cao heeft een belangrijke rol in het sociaal-economisch beleid van de overheid. Die wil bijvoorbeeld dat meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk gaan, maar daar moeten werkgevers en vakbonden afspraken over maken.

Hellend vlak

Voor het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging, De Burcht, onderzocht De Beer met zijn collega Rein de Sauvage Nolting de dalende trend. In hun rapport, dat dinsdag verschijnt, concluderen ze dat de oorzaak vooral moet worden gezocht aan de kant van de werkgevers. Steeds minder bedrijven sluiten zich aan bij een brancheorganisatie die een cao afsluit voor een hele bedrijfstak. En vakbonden zijn vervolgens niet sterk genoeg zijn om individuele werkgevers te dwingen een cao af te sluiten.

Er is sprake van een „hellend vlak”, aldus De Beer. „De verzwakking van werkgeversorganisaties en vakbonden, die kampen met dalende ledenaantallen, gaat hand in hand.” Zolang de organisatiegraad hoog is in een bepaalde bedrijfstak en de minister de cao algemeen bindend kan verklaren, hebben werkgevers weinig belang bij het opzeggen van hun lidmaatschap bij de brancheorganisatie. Maar met meer bedrijven die niet deelnemen, neemt de druk op de rest toe: zij zien hoe concurrenten kosten besparen op lonen in de lagere functies, of juist met hogere lonen personeel weglokken. Dat maakt het verleidelijk om zelf ook uit de brancheorganisatie te stappen. Nieuwe bedrijven zullen zich op hun beurt niet aansluiten.

Om de cao-dekking te verhogen kan de politiek aan een aantal ingrepen denken. Een cao valt wellicht meer in de smaak bij werkgevers als zij op meer arbeidsvoorwaarden van de wet mogen afwijken. Nu kan de werkgever bijvoorbeeld al de proeftijd bij tijdelijke contracten oprekken, of een andere wijze van het berekenen van vakantiedagen doorvoeren. Ook zou de overheid het hebben van zo’n overeenkomst bij aanbestedingen verplicht kunnen stellen. „Neem ict-diensten”, zegt De Beer, „Dat is een sector waar we constateren dat de dekking laag is, en die veel voor de overheid werkt. Een deel van de bedrijven zou dan niet meer in aanmerking komen voor klussen.”

Een verplichting voor werkgevers om met de vakbond te onderhandelen is ook een optie. De Beer wijst naar een recente uitspraak van de Hoge Raad, die oordeelde dat luchtvaartmaatschappij TUI moest onderhandelen met FNV. „Nu lijkt een vakbond dit af te kunnen dwingen via de rechter, maar staat het niet expliciet in de wet.” Garantie voor succes is er overigens niet, want ook bij zo’n verplichting mogen onderhandelingen stuklopen.

Voor werkgevers en vakbonden zijn maar weinig manieren om het tij te keren. De Beer vreest zelfs dat de „erosie van de polder” al te ver is doorgeschoten, waarmee een neerwaartse spiraal in gang is gezet die zichzelf steeds verder versterkt. Hij roept op tot een „fundamenteel debat” en waarschuwt voor de consequenties van een lage cao-dekking: „Het potentiële gevolg is een tweedeling van de arbeidsmarkt. Een deel van de economie bestaat dan uit slechte, laagbetaalde banen, met name in de zakelijke dienstverlening en detailhandel. Terwijl in de industrie en de (semi-)publieke sector de arbeidsvoorwaarden nog wel worden gereguleerd. Sommige mensen zullen zeggen: dat is geen probleem. Maar de ongelijkheid zal daardoor toenemen.”


Aan datadeelwet kleven nogal wat risico’s voor de burger

Een effectievere aanpak van criminaliteit volgens de een. Een nieuwe Toeslagenaffaire in wording volgens de ander. Dinsdag praat de Eerste Kamer over een omstreden wetsvoorstel voor het uitwisselen van gegevens over burgers. Zes vragen over de inhoud en motivatie achter het voorstel.

1
Wat is het voor wet?

Met de Wet gegevensverwerking samenwerkingsverbanden (WGS) moet duidelijk worden op wat voor manier, door wie, waarvoor en waar profielen met gegevens over burgers mogen worden opgebouwd en gebruikt. De datadeelwet draait met name om publiek-private samenwerkingsverbanden waarbinnen bijvoorbeeld gemeenten informatie uitwisselen met de Belastingdienst, het Openbaar Ministerie en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), maar ook met banken, woningbouwcorporaties en met de voedsel- en warenautoriteit en arbeidsinspectie.

Dat gebeurt onder namen als: het Financieel Expertise Centrum, de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen, de Regionale Informatie- en Expertisecentra en de Zorg- en Veiligheidshuizen. Het gaat daarbij niet alleen om feiten over mensen, maar ook om vermoedens en signalen die bijvoorbeeld binnenkomen via kliklijnen. De informatieuitwisseling- en combinatie kan verstrekkende gevolgen hebben.

2
Waarom moet die wet er volgens de regering komen?

De samenwerkingsverbanden zijn opgetuigd voor de aanpak van criminaliteit en fraudebestrijding. Maar er zijn allerlei beperkingen aan het uitwisselen van informatie over burgers, wat de samenwerking minder effectief maakt.

Dan weet de politie bijvoorbeeld niet dat de persoon die ze in het vizier heeft tegelijk bij de gemeente bekend staat als overlastgever én complexe zorg ontvangt. Of dat het veeartsen van de voedsel- en warenautoriteit is opgevallen dat er een verdachte geur hangt op een boerenerf. En dat de betreffende boer opvallend veel geld ontvangt. Wat zou kunnen wijzen op een drugslab op zijn erf.

De technische mogelijkheden om databases te combineren en profielen van mensen te maken zijn de afgelopen decennia gegroeid. Net als de datahonger van opsporingsdiensten. Mede als gevolg daarvan zijn tal van samenwerkingsverbanden ontstaan. Een voorbeeld zijn de tien Regionale Informatie en Expertisecentra (RIEC). Die bestaan sinds 2008 om ‘ondermijnende criminaliteit’ tegen te gaan. Via dit soort verbanden wordt op grote schaal gegevens gedeeld.

3
Overtreden die diensten dus nu de wet?

De Raad van State schrijft in 2021 in een advies over de wet dat de huidige praktijk is dat ‘gegevensverwerking in de betreffende samenwerkingsverbanden op dit moment zonder wettelijke grondslag plaatsvindt’. Dat maakt de banken en overheidsdiensten die eraan meewerken angstig voor rechtszaken. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten is mede daarom voorstander van de wet. Volgens de Raad van State is er naast nieuwe wetgeving ook vooral een ‘kwalitatief goede uitvoeringspraktijk’ nodig met een ‘cultuur waarin kan en mag worden afgeweken van algoritmische uitkomsten’.

Tijmen Wisman is universitair docent privacy en gegevensbeschermingsrecht aan de VU en voorzitter van Platform Burgerrechten. „Veel gegevensuitwisselingen zijn momenteel illegaal, maar het is heel moeilijk om je recht te halen”, zegt Wisman. „Samenwerkingsverbanden zijn vaak geen rechtspersoon, dus tegen wie moet je dan procederen?” Hij is zeer kritisch over de wet: „Die dient vooral om het huidige gebrek aan rechtsbescherming te formaliseren.”

4
Wat zijn precies de risico’s van het wetsvoorstel ?

Mensen kunnen op verkeerde lijstjes belanden. Ze kunnen dan extra controles krijgen omdat ze bij instanties bekend staan als crimineel of fraudeur, zonder dat ze zich daartegen kunnen verweren. Het gaat om grote bestanden met gevoelige informatie.

Een aantal maatschappelijke organisaties, waaronder vakbond FNV en de Landelijke Cliëntenraad die mensen met een uitkering vertegenwoordigt, roept de Eerste Kamer op tegen deze ‘Big Brother-wet’ te stemmen. Ze vrezen nieuwe Toeslagenaffaires. Gegevens in de computer van de ene instantie kunnen leiden tot straffen via een andere organisatie, staat in hun oproep, die mede namens auteurs Maxim Februari en Tommy Wieringa wordt gedaan. De instanties die gegevens uitwisselen kunnen samen besluiten tot het blokkeren van bankrekeningen, extra inspecties en controles en het intrekken of weigeren van toeslagen en vergunningen. „Dan is het niet de vraag of het weer misgaat maar vooral wanneer je weer mensen dupeert en de vernieling in helpt als overheid”, zegt FNV-vicevoorzitter Kitty Jong. „Deze les zouden we nu wel geleerd moeten hebben.”

5
Wat zegt de Autoriteit Persoonsgegevens?

De eerste versie van het wetsvoorstel is uit 2020 en stuitte op grote bezwaren, met name omdat hij niet te verenigen was met het grondwettelijk recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Op basis van die kritiek zijn aanpassingen gedaan, maar dat zijn er volgens de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nog niet genoeg. Het ontbreekt volgens de privacytoezichthouder aan onafhankelijk toezicht vooraf door een rechter. De beoordeling of gegevensdeling toegestaan is zou niet aan de deelnemende overheden en bedrijven zelf moeten worden overgelaten.

6
En nu?

Dat is onder meer aan D66. Deze partij stemde in de Tweede Kamer tegen de plannen, maar zou nu weleens voor kunnen stemmen. „Dat hangt af van de antwoorden die de minister dinsdag in de Eerste Kamer geeft”, zegt D66-senator Boris Dittrich. Hij wijst op aanpassingen die maken dat er een wetswijziging nodig is om nieuwe samenwerkingsverbanden voor gegevensuitwisseling op te richten. „Dat maakt dat wij niet op voorhand tegen zijn.”

Een andere belangrijke factor zijn de zestien leden van de BBB in de Eerste Kamer. Senator Robert Croll zegt dat zijn partij een „onafhankelijke toets” voorafgaand aan een nieuwe deling van gegevens wil zien. Een „onafhankelijke commissie” kan die wat hem betreft uitvoeren. Mocht die toets er niet komen, dan „overweegt” de partij voor de wet te stemmen.

Van de SP en PvdA/GroenLinks is al duidelijk dat ze tegen zijn. „Het is belangrijk dat de overheid de georganiseerde misdaad kan aanpakken en gegevens kan uitwisselen, maar de rechtsbescherming in dit wetsvoorstel is nog steeds onvoldoende om ongelukken zoals bij de toeslagenaffaire te voorkomen”, zegt Eerste Kamerlid Jeroen Recourt van PvdA/GroenLinks. VVD, PVV en CDA stemmen naar verwachting voor de nieuwe wet. De stemming is volgende week dinsdag.

Mocht het voorstel worden aangenomen, dan kan de Autoriteit Persoonsgegevens later alsnog ingrijpen. Deze toezichthouder controleert of nieuwe wetgeving strookt met de Europese privacywet AVG. Als dat niet het geval is en burgers gaan klagen bij de AP, dan kan de waakhond opschorting van de uitvoering van de wet afdwingen. Maar dat is achteraf.


Honderd miljard per jaar is lang niet genoeg voor klimaathulp

Terwijl geïndustrialiseerde landen eindelijk hun financiële klimaatbelofte aan arme landen lijken te zijn nagekomen, wordt er alweer onderhandeld over nieuwe bedragen.


Illustratie Mart Veldhuis

Het was een flinke opluchting voor rijke landen. Twee weken geleden liet de OESO, de organisatie voor economische samenwerking van veelal geïndustrialiseerde landen, weten dat een oude belofte eindelijk is waargemaakt. In 2022, twee jaar later dan de bedoeling was, blijken rijke landen voor het eerst 100 miljard dollar (zo’n 92 miljard euro) te hebben gemobiliseerd voor klimaathulp voor ontwikkelingslanden. De cijfers zijn nog niet definitief, maar het zou gaan om 115,8 miljard dollar, beschikbaar voor projecten variërend van schone kooktoestellen op het Afrikaanse platteland, tot hulp bij dijkverzwaringen in Aziatische delta’s en bescherming van tropische bossen in Latijns-Amerika.

De belofte werd gedaan op de klimaattop in Kopenhagen in 2009. In het niet meer dan drie A4-tjes tellende ‘klimaatakkoord’ zat een zinnetje verscholen over ontwikkelde landen die zich committeren aan „het mobiliseren” van 100 miljard dollar per jaar tegen 2020. Het stond tussen nietszeggende opmerkingen over de bedreiging van klimaatverandering, het belang van aanpassing aan de gevolgen, en de noodzaak om in actie te komen. Onderhandelaars probeerden daarmee hun gezicht te redden aan het slot van de mislukte conferentie. Niemand leek zich te bekommeren om de hoogte van het bedrag – het ging vooral om een symbolische geste en 2020 was nog ver weg. Wie dan leeft, die dan zorgt.

Krenterigheid

Maar zo werkt het niet in klimaatonderhandelingen. Wat eenmaal is vastgelegd, verdwijnt nooit meer van de agenda. Dus naarmate 2020 dichterbij kwam, kregen rijke landen het steeds benauwder. Hun krenterigheid – in de ogen van ontwikkelingslanden – ging de klimaatonderhandelingen dwarszitten. Vandaar de opluchting dat het nu toch is gelukt.

„Heel positief”, noemt klimaatexpert Hilde Stroot van ontwikkelingsorganisatie OxfamNovib de uitkomst in een videogesprek. „Het is voor het eerst, en er zit een duidelijk stijgende lijn in de bedragen. Maar we blijven kritisch over hoe de OESO tot zijn conclusie komt.” Haar collega Bertram Zagema bevestigt dat: „Sommige projecten die worden meegeteld hebben veel minder met klimaat te maken dan wordt gesuggereerd. Als er een nieuwe school wordt gebouwd met wat zonnepanelen op het dak, kan zomaar het complete project als klimaathulp worden bijgeschreven. Ook kun je je afvragen of je ontwikkelingsgeld voor een openbaarvervoersnetwerk als klimaatfinanciering kunt aanmerken alleen omdat er daardoor minder auto’s en scooters rijden.”

Ook volgens Pieter Pauw, klimaatonderzoeker aan de Technische Universiteit Eindhoven, bestaat er „veel scepsis” over de data. Als de analisten van OESO met hun jaarlijkse cijfers komen, hangt de klimaatwereld aan hun lippen, ook al weet iedereen dat hun inschatting op zijn zachtst gezegd altijd te rooskleurig is.

De berekeningen worden volgens Pauw vertroebeld door afspraken over wat er wordt verstaan onder klimaathulp. Zo is een derde van de klimaatfinanciering in feite „herverpakte ontwikkelingshulp”, geld dat arme landen toch al kregen. En bijna 70 procent wordt verstrekt als lening – weliswaar tegen vaak gunstige voorwaarden, maar het geld moet wel terug.

Daar komt bij dat in Kopenhagen destijds wel is vastgelegd dat rijke landen gezamenlijk 100 miljard dollar zullen besteden, zegt Pauw, maar niet hoeveel ieder land betaalt – vaak wordt gekeken naar de omvang van de economie of naar de CO2-uitstoot in een land. „Doet Nederland veel of weinig?”, vraagt Pauw zich hardop af. „Dat hangt ervan af hoe je kijkt. Op basis van de grootte van de economie doet Nederland het relatief goed. Maar als je de uitstoot per hoofd van de bevolking bekijkt is Nederland slechts een middenmoter.”

Dat er meer dan tien jaar is gebakkeleid over 100 miljard dollar per jaar, doet het ergste vrezen voor de huidige onderhandelingen. De opluchting over het succes heeft intussen plaatsgemaakt voor taaie onderhandelingen over klimaathulp vanaf 2025. Daarover wordt tot het einde van de week door klimaatonderhandelaars gesproken in het Duitse Bonn, ter voorbereiding op de klimaattop van november in Azerbeidzjan. Ze moeten het eens zien te worden over „een nieuw collectief gekwantificeerd doel”, staat in het Klimaatakkoord van Parijs (2015), „rekening houdend met de behoeften en prioriteiten van ontwikkelingslanden”.

„De 100 miljard was een vrij willekeurig bedrag, verder nergens op gebaseerd”, legt Hilde Stroot van OxfamNovib uit. „Voor de afspraken vanaf 2025 moet eerst worden bepaald hoeveel geld er daadwerkelijk nodig is.” Er circuleren bedragen van meer dan 1.000 miljard dollar per jaar.

Haar collega Bertram Zagema vindt die inschatting realistisch. Volgens het Adaptation Gap Report 2023 van UNEP, de VN-organisatie voor milieu, zal alleen al voor aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering in ontwikkelingslanden jaarlijks zo’n 350 miljard dollar nodig zijn. Daarnaast neemt de zogeheten loss and damage, schade door klimaatverandering, toe. Dus ook daarvoor zal meer geld op tafel moeten komen. En het Internationaal Energieagentschap schat dat de energietransitie ook nog eens een paar duizend miljard gaat kosten.

Of het lukt om daarover nog dit jaar een akkoord te bereiken, moet blijken. Europa heeft al jaren een voortrekkersrol in de klimaatonderhandelingen. Veel Europeanen steunen een stevig klimaatbeleid, maar de weerstand tegen de prijs van dat beleid groeit, zoals de uitslag van de Europese verkiezingen liet zien. In Nederland lijkt het nieuwe kabinet de ontwikkelingshulp – waar het meeste Nederlandse klimaatgeld voor arme landen onder valt – zo’n beetje te willen afschaffen.

Chinese investeringen

„De voortekenen zijn niet gunstig”, erkent Stroot. Ontwikkelingslanden zullen daar niet blij mee zijn. „ Ik denk dat de consequentie is dat Europa zich politiek kwetsbaarder maakt. Je ziet nu al dat de Chinese invloed groeit. China doet wel grote investeringen in Afrika.”

Maar uiteindelijk gaat het niet over geopolitiek. Het klimaatprobleem is veroorzaakt door rijke landen, zegt Stroot. „Die miljarden zijn een compensatie voor de klimaatschade die wij in ontwikkelingslanden hebben veroorzaakt. Als ik bij jou een bal door de ruit schop, ga ik naar je toe om het op te lossen. Als we dat niet doen, zullen ontwikkelingslanden hun klimaatbeleid niet willen aanscherpen en kunnen de armste landen niet meekomen. Daardoor loopt het mondiale klimaatbeleid nog meer vertraging op. We stevenen nu al af op 2 à 3 graden opwarming. In Nederland kunnen we ons daar met al onze technische capaciteiten nog wel een tijdje tegen wapenen. Maar uiteindelijk zal het zich ook tegen ons keren. Dus die klimaathulp is ook een investering in onze eigen toekomst.”

Waarom een deel van de ‘Global South’ zelf ook wat meer mag doen aan ontwikkelingshulp

Volgens plan bezuinigt het aanstaande kabinet structureel 2,4 miljard op ontwikkelingshulp. Slecht idee, al zijn veel landen in het Mondiale Zuiden inmiddels best in staat zelf ook bij te dragen – onbaatzuchtig dan.
Door


Animatie Anne van Wieren

Het zat erin, en het zal er ook op uitdraaien: het kabinet dat straks op de trappen staat van Huis ten Bosch heeft als opdracht 2,4 miljard euro structureel te bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking. Nu geeft Nederland daar nog 6,8 miljard euro aan uit. Het gaat hier dus om een forse aderlating.

Waar moet die bezuiniging vandaan komen?

Waar geld voor ontwikkelingssamenwerking aan wordt uitgegeven, verschilt van donorland tot donorland sterk. Maar er is een internationale trend. Officiële ontwikkelingshulp (official development aid, ODA) wordt van oudsher goed bijgehouden door de OESO. In zijn laatste opsomming maakt deze club van rijke industrielanden onderscheid tussen hulp die bilateraal wordt verstrekt, multilaterale hulp die via internationale organisaties wordt gegeven, schuldverlichting voor de allerarmste landen, humanitaire hulp (bij rampen bijvoorbeeld) en opvang van vluchtelingen in het land van de donor zelf.

Gegevens van de OESO laten zien dat een langzame verschuiving plaatsvindt van de meer structurele hulp naar acute zorg: humanitaire hulp en opvang. Dat kun je hier zien:

Voor structurele hulp, waar ontwikkelingssamenwerking voor bedoeld is, blijft relatief minder over. Langzamerhand zijn allerlei posten in ontwikkelingssamenwerking geschoven die er vroeger niet of veel minder in thuishoorden. Die opvang van vluchtelingen in het land van de donor bijvoorbeeld. Oekraïners die de oorlog in eigen land zijn ontvlucht, horen er nu ook bij, en daarvóór de Syriërs die hun land ontvluchtten. Daarnaast hebben sommige landen de inzet van militairen in vredesoperaties onder het ontwikkelingsbudget gebracht – Frankrijk bijvoorbeeld.

Die nieuwe interpretaties hebben veel te maken met de veranderende wereld van humanitaire migratiestromen. Ze zijn evenmin los te zien van de belofte, van ruim twintig jaar geleden, om de toen afbladderende hulp nieuw leven in te blazen. De Verenigde Naties organiseerden in 2002 in de Mexicaanse stad Monterrey een grote conferentie die tot doel had de bijdragen aan ontwikkelingshulp structureel te verhogen.

Dat werkte: het gemiddelde van de OESO-landen was destijds gedaald tot nog maar 0,2 procent van het bruto nationaal inkomen, terwijl het internationale streefcijfer 0,7 procent was. Na Monterrey ging dat percentage weer omhoog. Zeker omdat rond die tijd ook werd afgesproken de allerarmste landen van hun meest knellende schulden af te helpen. En dat stuwde de ontwikkelingsbudgetten van donorlanden aanvankelijk flink omhoog.

Nu staat het internationale gemiddelde op 0,37 procent – iets meer dan de helft van de afspraak, maar toch. Nederland is altijd één van de landen geweest die zich probeerden te houden aan de norm – samen met de Scandinavische landen en recent ook Ierland. Dat lukt niet altijd, maar met 0,66 procent in 2023 kwam ons land dichtbij.

Als het nieuwe kabinet de plannen uit het akkoord van PVV, VVD, NSC en BBB uitvoert, gaat dat Nederlandse percentage straks fors dalen. Afhankelijk van hoe de economie het doet, kan het zomaar uitkomen op zo’n 0,37 procent van het bruto nationaal inkomen. En dan is Nederland definitief veranderd van gidsland in meeloper in de ontwikkelingssamenwerking.

Wat gebeurt er dan met de Nederlandse stem in het internationale politieke en economische discours? Die verzwakt, want reputatie telt daar flink. Tot nu toe mocht Nederland vaak als extra land aanschuiven bij de G20 van belangrijkste landen in de wereldeconomie. Maar de uitnodiging door Brazilië, nu voorzitter van de G20, blijft al uit.

Dat is spijtig, net in de tijd dat de Global South, een containerbegrip voor landen die geen deel uitmaken van het Westen, belangrijker en assertiever wordt. Die groep landen, waaronder ook China en India, weegt steeds zwaarder in de wereldeconomie, en ontleent daar nieuwe status en nieuw zelfbewustzijn aan. Kijk maar mee hoe snel dat gaat:

De welvaartsgroei wijst op een nieuw fenomeen. Van de twintig meest welvarende landen in de wereld, gemeten per hoofd van de bevolking en gecorrigeerd voor koopkracht, zijn er volgens het IMF over een paar jaar al negen die tot de Global South behoren (de kleinste dwergstaatjes niet meegerekend). Fun fact, trouwens: het Zuid-Amerikaanse Guyana waar onlangs enorme olie- en gasvoorraden zijn ontdekt, is volgens het IMF in 2029 het rijkste land ter wereld. Tegelijk blijft een groot aantal landen, met name in Afrika, behoorlijk in welvaartsgroei achter.

Van geldstromen binnen de Global South is al lang sprake, maar onbaatzuchtig kunnen die vaak niet worden genoemd – voor zover westerse hulp dat trouwens wél was. Toch blijft het bij ontwikkelingssamenwerking gaan om de bevordering van welvaart en welzijn van de mensen die helemaal onderaan de internationale ladder staan.

De aard van ontwikkelingshulp lijkt mondiaal al te veranderen van ‘ontwikkeling’ naar ‘hulp’. En als Nederland een trend vertegenwoordigt in een wereld waarin het hemd nader is dan de rok, dan kunnen de bijbehorende bedragen gaan afnemen. Iemand moet in dat gat springen. Misschien dat de abstracte Global South daar een concrete missie ziet voor zichzelf.

.fl-scrolly-caption {margin: 0px auto 80vh !important;}
.fl-scrolly-caption div {
border: 2px solid #e52321;
padding:0.5em !important;
text-align: left !important;
border-radius:0 !important;
font-family: “LFT Etica”; font-weight: 300;
color:rgb(26,26,26) !important;
}

Hugo de Jonge blijft bouwplannen maken, alsof het kabinet niet viel

Met het nieuwe kabinet op komst zetten veel sectoren zich schrap voor de nieuwe politieke realiteit, met mogelijk grote veranderingen. Zo niet op het ministerie van Hugo de Jonge (Volkshuisvesting, CDA), waar opgelucht werd ademgehaald bij de presentatie van het coalitieakkoord. De vier formerende partijen PVV, NSC, VVD en BBB volgen namelijk grotendeels de door De Jonge ingezette woningbouwkoers.

De huidige bouwstrategie van het ‘straatje erbij’ (kleinschalige bouwlocaties aan de rand van de bebouwde kom) wordt gehandhaafd, net als het woningbouwdoel van 100.000 nieuwe woningen per jaar. Daarnaast komt er ook in het volgende kabinet een minister die gaat over wonen en ruimtelijke ordening. Dat zal deels komen door de nadruk die De Jonge legde op de wooncrisis, maar ook doordat het thema ‘wonen’ in het coalitieakkoord wordt gekoppeld aan dat andere belangrijke begrip: bestaanszekerheid.

Ook de grotere rol die De Jonge de rijksoverheid wil geven bij woningbouw kan op de steun rekenen van de beoogde coalitie. Zijn wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting wordt door de formerende partijen in het hoofdlijnenakkoord zelfs bij de naam genoemd. Dit wetsvoorstel, dat nog voor behandeling bij de Tweede Kamer ligt, kort bezwaarprocedures in en laat de rijksoverheid bepalen waar, voor wie en voor welke prijs er wordt gebouwd. Dat de nieuwe coalitie hiermee verder lijkt te willen, is voor De Jonge een politieke overwinning.

Na de val van het kabinet vorig jaar werden de belangrijke wetsvoorstellen van De Jonge niet controversieel verklaard, waardoor er op het ministerie volop werd doorgewerkt. Hoewel zijn opvolging nadert, blijft De Jonge doorgaan met plannen maken alsof er niets aan de hand is. Woensdagochtend wees de demissionair minister in een Kamerbrief nog zes nieuwe gebieden aan die geschikt zijn voor „grootschalige woningbouw” na 2030.

In de Kamerbrief lijkt De Jonge te willen uitstralen nog zo veel mogelijk voor elkaar te willen krijgen. Steevast gaat het over „de komende periode”, terwijl die misschien niet langer dan drie weken duurt. Waar hij schrijft over „meters blijven maken” met bestuurlijke partners, zou het voor De Jonge al een opsteker zijn als hij over twee weken nog als minister kan meemaken dat de Eerste Kamer zijn Wet Betaalbare Huur aanneemt.

Tot en met 2030 moeten er nog ruim 800.000 woningen worden gebouwd. Hiervoor heeft het kabinet afspraken gemaakt met provincies en gemeenten, die moesten opgeven waar zij ruimte zagen voor de bouw van een miljoen woningen tot en met 2030. En daar moeten nieuwe bouwlocaties bij komen. Want, schrijft De Jonge, ook ná 2030 moeten er waarschijnlijk nog een miljoen woningen bij komen om de bevolkingsgroei op te kunnen vangen. Het CBS gaat ervan uit dat de bevolking in 2050 gegroeid is tot zeker 19,6 miljoen Nederlanders.

De nieuwe coalitie zal het doel van 100.000 nieuwe huizen per jaar handhaven

Het kabinet kijkt daarbij vooral naar gebieden buiten de Randstad. Woensdag werd bekend dat er verdere verstedelijking zou kunnen komen rondom de Brabantse Stedenrij (Breda, Tilburg, Den Bosch), in Limburgse plaatsen met intercitystations, in de regio Twente en binnen de driehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer. Ook in het noorden van het land wordt naar verdere verstedelijking gekeken, in de Friese steden en op de lijn Groningen-Assen tot aan Emmen.

In welke van deze regio’s er op grote schaal gebouwd gaat worden, wordt nog voor de zomer duidelijk gemaakt in de eerste versie van de nieuwe Nota Ruimte, schrijft De Jonge woensdag aan de Kamer. In die nota wordt de ruimtelijke ordening van Nederland voor de komende decennia vastgelegd. Ook aan dit belangrijke beleidsstuk werkt De Jonge nog door, zelfs nu hij de presentatie ervan als minister niet meer gaat meemaken.

Traject van tien jaar

Dat De Jonge nu toch al de gebieden aanwijst waar gebouwd moet worden, komt doordat het traject van planning tot oplevering van een woning ongeveer tien jaar duurt. Maar, schrijft hij in de Kamerbrief, „het geldt ook andersom: als zo’n tien jaar geleden meer grootschalige woningbouwlocaties waren aangewezen, dan was het nu eenvoudiger geweest om de bouwproductie op peil te houden”.

Intussen moet eerst het huidige woningtekort worden ingelopen. De afgelopen jaren lag het bouwtempo daarvoor niet hoog genoeg. In plaats van 200.000 woningen zijn er de afgelopen twee jaar met veel moeite nog geen 180.000 gebouwd, en voor de komende jaren lijkt het nog minder waarschijnlijk dat de bouwdoelstellingen worden gehaald. Veel woningbouwprojecten zijn op de tekentafel blijven liggen door de gestegen rente en de hogere bouwkosten. Het kabinet stelde deze kabinetsperiode 300 miljoen euro beschikbaar om de bouwprojecten vlot te trekken, maar desondanks houdt De Jonge voor 2024 en 2025 rekening met een bouwdip.

Hoeveel woningen er na 2030 precies nodig zijn, valt ook nog niet precies te zeggen. Veel hangt af van hoe de bevolkingsgroei zich de komende jaren ontwikkelt, mede onder invloed van het migratiecijfer. Ook moeten er oplossingen komen voor de stikstofproblematiek en het overvolle stroomnet, en laten drinkwaterbedrijven weten dat er mogelijk watertekorten kunnen ontstaan. Verder hangt de haalbaarheid van woningbouwdoelen af van andere keuzes van het kabinet. Zo moet er worden geïnvesteerd in nieuwe infrastructuur, die is bedoeld om nieuwe woonwijken mogelijk te maken.

Lees ook
Huurwet Hugo de Jonge stevent af op meerderheid dankzij steun PVV

Met de huurwet wil demissionair minister De Jonge meer betaalbare huurwoningen creëren door een deel van de vrije huursector te onderwerpen aan regulering.

Boven alle bouwdoelstellingen hangt de vraag of het kabinet er op tijd in slaagt de water- en bodemkwaliteit op orde te krijgen. In 2027 moet de kwaliteit van elke Nederlandse rivier, sloot of plas voldoen aan de normen van de Europese kaderrichtlijn Water. Uit onderzoek van NRC blijkt dat dit moeilijk haalbaar wordt. Experts zien de water- en bodemkwaliteit als volgende crisis die de woningbouw kan hinderen, zoals eerder de stikstofcrisis: uitdagingen waar De Jonges opvolger zich alvast op kan voorbereiden.

Correctie (6 juni 2024): in een eerdere versie van dit artikel werd de stedendriehoek per abuis als Overijssels aangeschreven. Dat is hierboven aangepast.


Voor zware beroepen dreigt doorwerken tot de AOW-leeftijd. ‘De laatste maanden voor de eindstreep voelen loodzwaar’

Agressieve cliënten, nachtwerk en onregelmatige diensten, versleten ruggen en knieën. In veel sectoren hebben werknemers te maken met werk dat fysiek of mentaal zo zwaar is dat ze al voor hun AOW-leeftijd opgebrand zijn. Sinds 2021 bestaat de mogelijkheid eerder te stoppen met werken via de Regeling Vervroegd Uittreden (RVU). Maar niet lang meer. Vanaf 1 januari 2026 kunnen werknemers geen gebruik meer maken van de regeling.

„Het voelt alsof ik de trein voor m’n ogen zie wegrijden”, zegt buschauffeur Robbie Zwaneveld (64). Hij wil per 1 januari 2026, ruim een jaar voor zijn AOW-leeftijd, stoppen met werken. Zwaneveld zou zijn aanvullend pensioen dan eerder laten ingaan, wat hem vanaf zijn AOW-leeftijd ruim honderd euro per maand zou kosten. Maar als de huidige regeling niet wordt vervangen, moet hij door tot maart 2027. Want eerder stoppen is voor hem dan financieel onhaalbaar.

De PVV- en BBB-fracties hebben hun achterban wel wat uit te leggen

Piet Rietman
FNV-pensioen-bestuurder

Zwaneveld krijgt ook geld van zijn werkgever, ter overbrugging tot de AOW-leeftijd. Maar als de RVU ophoudt, kan dat niet meer. Werkgevers moesten vóór 2021 een boete betalen als ze iemand met vroegpensioen lieten gaan maar die boete is, onder voorwaarden, afgeschaft.

„Dan zou je denken: wat maken die veertien maanden nou uit? Maar vlak voor de eindstreep voelen die lood- en loodzwaar”, zegt Zwaneveld, die bij defensie werkte voor hij 29 jaar geleden begon bij het Amsterdamse vervoersbedrijf GVB.

De onregelmatige diensten zijn Zwaneveld, naarmate de jaren vorderden, gaan opbreken. Laat in bed, en de volgende ochtend weer vroeg op. Als het even kan, slaapt hij tien uur per nacht. Daarnaast heeft hij de samenleving, en het verkeer, zien verharden. „Vroeger kon ik de diensten fluitend rijden, tegenwoordig is het constant opletten: ik heb voorrang, maar krijg ik het ook?”

In het gezicht gespuugd

Net als veel collega’s heeft hij ook met agressie te maken. „Ik ben een keer in m’n gezicht gespuugd, dat is het vernederendste wat je kan overkomen.” En nadat hij werd uitgescholden voor ‘kankerlijer’, werd het zwart voor z’n ogen en vond hij zichzelf terug in het ziekenhuis. „Ik heb die klap niet zien aankomen maar ik weet wel dat het zeer deed. Tja, dat schijn je een keertje tegen te komen in je carrière.”

Niet alleen in het openbaar vervoer, maar ook in onder meer de bouw en bij de politie bestaat onrust over de aflopende regeling. De politiebonden voerden dit jaar meermaals actie voor verlenging ervan. Sinds 7 mei delen agenten in plaats van bekeuringen ‘actiebonnen’ uit bij overtredingen, met daarop de wens voor „een veilige dag” en informatie over de actie. „Als je de politiek ergens kunt raken, is dat in de portemonnee”, zegt rechercheur Elise van de Nationale Politie, die om privacyredenen niet met haar achternaam in de krant wil. Dinsdag kwam er een ‘lawaaiactie’ bij, van de FNV en de Politiebond samen, voor de Tweede Kamer in Den Haag.

Elise heeft veel collega’s die vanwege de fysieke en mentale belasting tegen het eind van hun carrière zijn opgebrand. Dat geldt voor veel mensen die hun werk als zwaar ervaren: zo’n 70 procent van hen verwacht het pensioen niet in goede gezondheid te halen, zo blijkt uit een door I&O Research uitgevoerde enquête in opdracht van vakbond FNV.

Ook stratenmakers vallen tot 1 januari 2026 onder de Regeling Vervroegd Uittreden.

Het zwaarst hebben mensen het met minder geld. Van de werkenden die minder dan 29.500 euro bruto per jaar verdienen, geeft 30 procent aan lichamelijk zwaar werk te hebben. En juist deze groep heeft vaak niet genoeg geld gespaard of pensioen opgebouwd om eerder te kunnen stoppen. Want voor veel mensen is het overbruggingsbedrag van de regeling – dit jaar maandelijks maximaal 2.182 euro – niet toereikend; ze moeten het aanvullen met spaargeld of pensioen.

Afspraken in ruim 300 cao’s

De huidige regeling komt voort uit het pensioenakkoord van 2019. Toen kwamen het kabinet-Rutte III, werkgevers- en werknemersorganisaties tot deze afspraken over zware beroepen. Werknemers kunnen maximaal drie jaar voor hun AOW-leeftijd stoppen met werken. Ze krijgen dan een bedrag om de tijd tot hun AOW-leeftijd te overbruggen. Waar de partijen het niet over eens werden, en dat is belangrijk, was wat ‘zware beroepen’ precies zijn. Niet alleen oudere werknemers met fysiek zwaar werk kunnen eerder stoppen, de regeling is breder toegankelijk. In meer dan driehonderd cao’s zijn afspraken over vervroegde uittreding gemaakt.

Het idee was dat de werkgevers en werknemers voordat de regeling eind 2025 zou aflopen, een nieuw plan zouden bedenken om werknemers gezond de AOW-leeftijd te laten halen. Maar de gesprekken liepen eind vorig jaar vast. Werkgevers zijn vanwege de krapte op de arbeidsmarkt niet echt happig op een vervangende regeling, terwijl de vakbonden juist een permanente regeling met meer geld willen, zodat meer werknemers met lagere inkomens er gebruik van kunnen maken. De onduidelijkheid van destijds over wat zware beroepen precies zijn, is vijf jaar na het compromis nog altijd niet opgelost.

De bonden bereiden stakingen voor om de regeling vervroegd uittreden in stand te houden

De verschillen tussen wat de sociale partners precies wensen zijn groot. Werkgeversorganisatie AWVN vindt dat de regeling alleen „een nooduitgang” mag zijn voor mensen die hun pensioen écht niet kunnen halen. Op de arbeidsmarkt heerst krapte en de regeling wordt nu te breed ingezet, redeneren de werkgevers.

VNO-NCW en MKB-Nederland willen mensen langer gezond aan het werk houden, en spreken van „duurzame inzetbaarheid”. Werk moet, indien mogelijk, minder zwaar gemaakt worden of mensen moeten tijdig aan ander werk geholpen worden. Als werk echt niet vol te houden is, moet het wel mogelijk zijn tijdig te stoppen. De werkgevers zijn expliciet tegen een structurele regeling, die het voor bepaalde beroepen „tot het einde der tijden” mogelijk maakt om vroeger te stoppen, aldus een woordvoerder van VNO-NCW.

Ongezond nachtwerk

FNV-pensioenbestuurder Piet Rietman vindt dat die argumenten voorbijgaan aan de realiteit. „Wij werken graag mee aan een gezonde werkomgeving en duurzame inzetbaarheid, maar in de praktijk zijn die mogelijkheden gewoon beperkt.”

Volgens Rietman hebben werkgevers zelf jarenlang te weinig gedaan aan preventie en is er bovendien veel werk dat altijd ongezond zal zijn. „Denk aan mensen die nachtwerk doen. Zij hebben een kortere levensverwachting, waardoor ze eerder willen stoppen. Daar kun je met geen beleid tegenop boksen.”

En, zeggen de bonden, de toenemende uitval van werknemers die toch doorwerken, kost de samenleving ook geld. Uitkeringsorganisatie UWV constateerde in april dat steeds meer 60-plussers arbeidsongeschikt raken. In 2023 ontvingen 14 procent meer 60-plussers een WIA-uitkering dan een jaar ervoor. Voor 65-plussers ging die stijging dubbel zo hard. „Hoe langer je doorwerkt, hoe groter de kans dat je arbeidsongeschikt wordt”, vatte UWV-bestuursvoorzitter Maarten Camp het samen in het AD.

Nu een nieuw kabinet aanstaande is, leek er even hoop voor een nieuwe regeling. PVV, VVD, NSC en BBB namen geen pensioenafspraken op in het coalitie-akkoord, waardoor het een ‘vrije kwestie’ is geworden: Kamerleden van de aanstaande coalitiepartijen kunnen vrij van gemaakte afspraken nieuwe plannen indienen. Maar de PVV- en BBB-fracties lieten vorige week verstek gaan bij het debat over pensioenen. Opmerkelijk, omdat uit het I&O-onderzoek blijkt dat hun kiezers in meerderheid voor een hogere vervangende regeling zijn. Rietman: „Zij hebben hun achterban wel wat uit te leggen.”

Lees ook
Werken bij tankstation of wasstraat gaat gelden als ‘zwaar beroep’

Vakbond FNV noemt het „meer dan terecht” dat werknemers in de sector gaan vallen onder de pensioenregels voor zware beroepen.

De hoop op een doorbraak bleek dinsdag ijdel, want de Tweede Kamer stemde tegen een motie die het demissionaire kabinet opriep met een voorstel voor verlenging en verruiming van de regeling te komen. Demissionair minister Carola Schouten (Pensioenen, ChristenUnie) toonde zich al niet enthousiast over de motie en zei dat het aan haar opvolger is een besluit te nemen over een regeling ná 2025.

De vakbonden willen niet daarop wachten en bereiden stakingen voor.


Milieudefensie: Air France-KLM vergroot bewust zijn uitstoot door reiziger via Schiphol te laten vliegen

Het is een groot contrast woensdagmiddag tijdens de aandeelhoudersvergadering van Air France-KLM in Parijs. Terwijl de directiesecretaris vanaf het podium de aandeelhouders rustig laat stemmen over alle resoluties, blijven de klimaatactivisten achterin de zaal zingen voor een beter milieu. „O, K-ha-L-M”, op de wijs van „Aux Champs-Elysées.

Meer indruk maakte de jonge vrouw die zich Dominique noemde, die vlak daarvoor het woord kreeg voor de laatste vraag vanuit de zaal. Dominique droeg een gedicht voor in het Engels over de luchtvaart en de leefomgeving. Het is een aanklacht tegen vervuilende vliegtuigen, de klimaatveranderende witte strepen in de blauwe lucht en het vliegtuiggeluid waardoor ze de vogels niet meer kan horen. Even wist de directie van Air France-KLM niet wat ze moest antwoorden.

‘Boterzachte’ klimaatdoelen

Milieudefensie en andere klimaat-activisten zijn woensdag naar de aandeelhoudersvergadering van Air France-KLM in Parijs gekomen om kritische vragen te stellen over de klimaatdoelen van de luchtvaartmaatschappij. Volgens Milieudefensie zijn die doelen „boterzacht”. De actie in Parijs maakt deel uit van een tocht langs de aandeelhoudersvergaderingen van enkele grote vervuilers uit Nederland, aldus Milieudefensie.

De Nederlandse milieuorganisatie vindt dat KLM „bewust meer CO2-uitstoot veroorzaakt” door passagiers uit andere landen via Schiphol naar de eindbestemming te vliegen. Deze focus op ‘omvliegers’, zoals Milieudefensie de transferpassagiers noemt, zou een oorzaak zijn dat KLM zijn klimaatdoelen mogelijk niet haalt.

Onderzoek van Breda University of Applied Sciences in opdracht van de milieuorganisatie stelt dat KLM tot 6 procent meer CO2 zal uitstoten in 2030, in plaats van 12 procent minder, zoals het eigen plan luidt, en in plaats van een reductie van 48 procent zoals nodig is om de klimaatdoelen van ‘Parijs’ te halen. Dat komt door het grote aantal overstappers, maar ook door de verwachte groei van de luchtvaart.

„Met goedkope tickets lokt KLM passagiers van over de hele wereld naar Amsterdam, maar dit veroorzaakt enorm veel extra uitstoot, geluidsoverlast en gezondheidsschade”, aldus Winnie Oussoren van Milieudefensie in een eerdere toelichting. Wie bijvoorbeeld van Canada naar India reist met een transfer in Amsterdam veroorzaakt volgens de organisatie 11 procent meer CO2-uitstoot dan wie rechtstreeks vliegt.

Alleen wereldwijde afspraken leiden tot vergroening luchtvaart

Benjamin Smith
Air France-KLM

Het weren van overstappende passagiers op Schiphol is niet de juiste manier om de luchtvaart te verduurzamen, zette zowel bestuursvoorzitter Benjamin Smith van Air France-KLM als president-directeur Marjan Rintel van KLM in Parijs daar tegenover.

Volgens Smith kunnen alleen wereldwijde afspraken leiden tot vergroening van de luchtvaart, en niet nationale regels als de vliegtaks in Nederland en Frankrijk of EU-regels. „Wij willen het probleem niet naar elders verschuiven. Het weren van transferpassagiers gaat het milieu niet helpen.” Marjan Rintel van KLM sluit zich daarbij aan. „Overstappers zullen via een andere luchthaven reizen. Nederlanders worden daar dan ook toe gedwongen, omdat ze naar de meeste bestemmingen niet meer rechtstreeks kunnen vliegen.”

Volgens haar neemt KLM wel degelijk verantwoordelijkheid om zijn uitstoot te verminderen. „We zetten kleine stappen en we zetten grote stappen”, aldus Rintel in Parijs. Die brengen KLM dichter bij de doelstellingen: 30 procent minder CO2-uitstoot ten opzichte van 2019 en 10 procent bijmengen van alternatieve vliegtuigbrandstoffen in 2030. KLM verwacht veel van deze biokerosine, al is die brandstof op basis van gerecycled materiaal nog duur en schaars.

Maar, vraagt Winnie Oussoren van Milieudefensie bij de rondvraag, gaat KLM de klimaatdoelen van Parijs halen, dus 48 procent reductie van de CO2-uitstoot in 2030? In plaats van te antwoorden zegt Rintel stoïcijns: „We zetten kleine en grote stappen.”

Intussen geeft Air France-KLM woensdag weinig duidelijkheid over mogelijke toekomstige besparingen. Dit voorjaar kwam de groep met teleurstellende cijfers over het eerste kwartaal. Air France-KLM leed een verlies van 480 miljoen euro, onder meer door hoge kosten voor verstoringen en hogere lonen.

Lees ook
Hier uw gezagvoerder: ondanks turbulente tijden is Air France-KLM gezond

Een toestel van Air France-KLM stijgt op van Schiphol, de thuishaven van de luchtvaartmaatschappij.

„KLM werkte nog met de handrem erop”, aldus financieel-directeur Steven Zaat over het eerste kwartaal. „We haalden minder uit alle activiteiten dan erin zitten.” Zaat wil dat Air France-KLM de kosten beter onder controle krijgt en de inkomsten verhoogt. De operationele marge, die achterblijft bij Europese concurrenten als Lufthansa en IAG (British Airways, Iberia) moet stijgen, zei hij.

Zaat wil dat het brutoresultaat in 2028 circa 2 miljard euro hoger ligt dan de 4,2 miljard euro (EBITDA) die Air France-KLM in 2023 boekte. Hoe de groep dat precies wil gaan doen, was woensdag niet goed te horen door het gezang van de actievoerders.


‘Die ‘grijze dozen’ hebben we gewoon nodig in Nederland’

Kees Verhoeven vierde Nationale Datacenter Dag (4 juni) in een nieuw datacenter in Den Bosch. En een dag later neemt hij de telefoon op terwijl hij een datacenter in Amsterdam bezoekt. Na tien jaar in de Tweede Kamer, werkt de D66’er één dag per week als consultant voor de Dutch Datacenter Association (DDA), de brancheorganisatie van Nederlandse datacenters.

Het zijn plekken die de meeste Nederlanders alleen van buiten kennen en die weerstand oproepen. In de beeldvorming gaat het louter om ‘stroomslurpende grijze dozen’, zoals Verhoeven het omschrijft.

In de sector gaat wereldwijd jaarlijks zo’n 100 miljard euro om. En hij groeit enorm, blijkt uit net gepubliceerde cijfers van de DDA. Maar in Nederland hebben de bedrijven het tegenwoordig lastig. Het lukt amper om benodigde stroomaansluitingen en voldoende personeel te krijgen. En er is maatschappelijke en politieke weerstand vanwege het water- en stroomverbruik. In Amsterdam geldt inmiddels een moratorium op de bouw van nieuwe datacenters.

Hebt u de Nationale Datacenter Dag bedacht om de sector uit het verdomhoekje te halen?

„Nee hoor. Die had de DDA al ver voor mijn tijd bedacht. Dit was al de tiende editie. Maar het is goed om openheid te geven en contact te leggen met de omgeving. We hebben het hier wel over cruciale infrastructuur die onze gedigitaliseerde samenleving mogelijk maakt.”

In het jaarrapport van de DDA wordt voorspeld dat het dataverkeer de komende zes jaar wereldwijd vervijfvoudigt, naar 250 miljard terrabytes in 2030. Wat veroorzaakt die groei?

„Die wordt volledig gedreven door toenemend data- en IT-gebruik. De databehoefte verdubbelt ongeveer ieder jaar. Door AI [kunstmatige intelligentie] en quantumtechnologie wordt dat alleen nog maar meer. Dat kan niet zonder datacenters.”

Betekent dat dus ook binnen zes jaar vijf keer zoveel datacenters in het Nederlandse landschap?

„Nee. De groei van datacapaciteit en van de gebouwen valt niet een op een samen. Servers worden namelijk steeds efficiënter. De groei zal bovendien niet het snelst zijn in Nederland omdat wij al een sterke structuur hebben. Maar er is natuurlijk wel uitbreiding nodig. Je kunt geen gedigitaliseerde samenleving en allemaal AI-ambities hebben zonder datacapaciteit. Defensie en ziekenhuizen kunnen ook niet draaien zonder datacenters.”

Eigenlijk moeten we volgens u blij zijn met de groei van het aantal datacenters, want dan gaat het dus goed met onze economie?

„Ja. Het is heel eenvoudig. Als je een rol van betekenis wilt spelen in de economie van de toekomst moet je daar ook de infrastructuur voor hebben. Dan ben je minder afhankelijk van anderen. En dat moet je willen, want beschikken over technologie is ook een vorm van macht. Europa is de afgelopen jaren steeds afhankelijker geworden van de Verenigde Staten en China. Scandinavische landen willen de groei van deze kansrijke en innovatieve sector juist faciliteren. Nederland lijkt te zeggen: ‘Oh, oh, het kost land, het kost stroom, het kost water. We doen het maar niet.’”

De ruimte in Nederland ís beperkt. Als dit onze toekomst is, wat moet er dan weg om er plaats voor te maken?

„Ik kan niet zeggen: dan doen we die en die sector maar weg. Het lijkt me nuttig om de economische opbrengst en de milieu-impact van verschillende sectoren met elkaar te vergelijken. Bijvoorbeeld de datacenters met Tata Steel, de agrarische sector of logistieke clusters.

„Ik heb nog geen moratorium op vluchten vanaf Schiphol gezien. Of de veestapel zien krimpen. Je laat oude sectoren, omdat ze al zo lang bestaan, heel veel ruimte innemen en schade veroorzaken. Je snijdt je als Nederland in de vingers als je alleen wilt vasthouden aan behoud van het oude en ervoor kiest datacenters te weren.

„Het is ook beeldvorming, hé. Ik begrijp best dat een heel groot datacenter in Zeewolde weerstand oproept. Zo’n gebundelde opslag is heel zichtbaar, maar ook duurzamer dan al die verschillende lokale servers van vroeger. En de datacenters draaien inmiddels bijna allemaal geheel op groene stroom.”

Kees Verhoeven: „Het uiterlijk van die gebouwen moet beter.”
Foto Bart Maat/ANP

Groene stroom die dan niet voor iets anders gebruikt kan worden.

„Maar als de datacenters er niet in hadden geïnvesteerd, was er minder groene stroom. En bovendien hebben we overproductie. Die discussie gaat vooral over de distributie.”

Kunnen datacenters uitgeschakeld worden als er een piek in het stroomverbruik is, om het net beter in balans te brengen?

„Nee. Datacenters zijn nodig voor allerlei cruciale functies. Als je die uitzet, werkt bijvoorbeeld ook het ziekenhuis niet meer. Sterker nog: bijna elk datacenter heeft een generator staan om te kunnen blijven draaien als de stroom uitvalt.”

Komt de weerstand niet vooral doordat datacenters zo lelijk zijn?

„Dat kan ermee te maken hebben. Ik zeg tegen de sector: de samenleving verwacht ook wel wat van jullie. Het inpassen en uiterlijk van die gebouwen moet beter.”

Ik heb nog geen moratorium op vluchten vanaf Schiphol gezien. Of de veestapel zien krimpen

Vandaar Nationale Datacenter Dag? Het viel trouwens nog niet mee online te achterhalen welke datacenters die dag te bezoeken waren.

„Dat moet bij de elfde editie beter. Je had je gewoon moeten kunnen aanmelden.”

Mensen versturen steeds meer bestanden, maken onnodig veel foto’s en bewaren alles in een oneindig uitdijende cloud. Is er meer digitale hygiëne nodig?

„Dat is absoluut een onderdeel van het probleem. Je hoort het mensen zeggen. ‘Ik heb maar even een aantal foto’s gemaakt, dan zit er vast een goede tussen.’ En dan worden die foto’s vervolgens nooit uitgezocht. Maar laten we wel zijn, de grote klappers zijn alle grote kantoorsoftwarepakketten en AI-ontwikkelingen. De overheden en grote bedrijven, dus.

„We moeten accepteren dat de hoeveelheid data groeit. Het internet lijkt virtueel, maar het is ook fysiek. We moeten het op een goede en gezonde manier inpassen.”

Lees ook
Waar kan het internet nog groeien? Techbedrijven zoeken naar ruimte voor ‘hyperscalers’

Waar kan het internet nog groeien? Techbedrijven zoeken naar ruimte voor ‘hyperscalers’

Is het na een belasting op CO2 tijd voor een belasting op data?

„Ik snap die gedachte wel, maar hoe dat er dan zou moeten uitzien en hoe je dat eerlijk doet en handhaaft, zie ik niet. Dan moeten we eerst echt heel fundamentele discussies voeren over de rol van data in onze samenleving.

„Het risico is groot dat je het kind met het badwater weggooit. We profiteren ervan dat we meer informatie en contacten hebben. Corona is een mooi voorbeeld. Mensen zijn daardoor meer gaan videobellen in plaats van vliegen. Moet je dat dan belasten?”


Lichtpuntje in schuldencrisis arme landen: Zambia geholpen via G20

De coronapandemie heeft wereldwijd grote gaten geslagen in overheidsbegrotingen. Dat is zo in westerse landen, maar vooral ook in de armste landen van de wereld. In 2020-2021 stortten economieën in, regeringen voerden hun uitgaven op, en daarna begonnen de rentes op te lopen. Het resultaat: hogere schulden, hogere rentelasten, hogere tekorten.

60 procent van de ontwikkelingslanden zit in de schuldenstress, aldus het Internationaal Monetair Fonds. Ze kunnen hun schulden niet meer betalen, of lopen het risico dat binnenkort niet meer te kunnen. Maar nu is er een lichtpuntje: het eerste ontwikkelingsland dat in de pandemie officieel bankroet ging, Zambia, klimt ook als eerste weer úít het faillissement.

China probeert zijn verliezen als crediteur te minimaliseren en stelt zich hard op

Het Afrikaanse land kondigde eind 2020 aan dat het 18,6 miljard dollar (17,1 miljard euro) aan buitenlandse schulden niet meer kon terugbetalen. Tussen 2019 en 2020 was de schuld gestegen van 92 naar 137 procent van het bbp. Deze week stemmen internationale schuldeisers naar verwachting officieel in met een deal over herstructurering van de schuld voor het land, die vorige week werd afgerond. De regering in Lusaka krijgt meer tijd om schulden terug te betalen, onder gunstiger voorwaarden.

Primeur voor G20

Het is het eerste internationale akkoord over schuldverlichting dat is gesloten onder leiding van de G20, de groep van 20 industrielanden en opkomende landen.

Dat is geopolitiek van belang. Want een G20-deal, dat betekent dat ook China akkoord is – een land dat bij schuldverlichting van arme landen de laatste jaren vaak dwarslag. Dit tot irritatie van het IMF, dat als taak heeft landen in financiële nood weer op de been te helpen.

Lees ook
China heeft redenen zat voor steun aan Afrika

Een werknemer van Kenya Railways.

In veel arme landen is China de grootste schuldeiser. De Chinezen verleenden in de jaren 2000 en 2010 veel krediet voor de aanleg van infrastructuur in strategisch belangrijke landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Zambia is voor de Chinezen een leverancier van de belangrijke grondstoffen nikkel en koper.

Herstructurering van staatsschulden, waarbij schuldeisers linksom of rechtsom verliezen moeten incasseren, komt niet tot stand zonder China. Om de schuldenproblemen van arme landen beter aan te pakken, richtten G20-landen in 2020 een ‘raamwerk’ op. Daarin zou China meepraten met westerse landen (de traditionele schuldeisers), ondersteund door IMF en Wereldbank.

Maar het G20-raamwerk is een log geheel gebleken. De onderhandelingen over Zambia hebben drieënhalf jaar geduurd. De gesprekken met twee andere bankroete landen, Ghana en Sri Lanka, duren voort. China probeert zijn verliezen als crediteur te minimaliseren en stelt zich hard op, tot frustratie van IMF en westerse regeringen.

Het probleem zit ook bij particuliere bezitters in staatsobligaties van failliete landen, zoals ’s werelds grootste vermogensbeheerder BlackRock, dat geld voor klanten als pensioenfondsen belegt. Deze beleggers willen bij schuldverlichting uit de wind worden gehouden, dit ten koste van publieke schuldeisers. Particuliere beleggers gingen vorige week pas akkoord met de deal.

Lees ook
Brazilië nodigt Nederland niet uit als gastland voor G20-top: Den Haag is die felbegeerde plek kwijt

G20-leiders bij een Gandhi-gedenkteken in New Delhi, tijdens de G20-top die vorig jaar in India plaatsvond.


De koning van de Nederlandse afhaalpizza’s zwaait af

Wie is Philippe Vorst?

Begin jaren negentig schrijft Vorst als student economie een scriptie over de vraag: hoe zet je een pizzaketen op in Nederland? Het van oorsprong Amerikaanse Domino’s is sinds 1989 in Nederland actief, maar een echt grote keten ontbreekt nog. Als zijn broer Max Vorst na een reis naar de VS dan ook nog enthousiast vertelt over de pizzapunten die je daar middenin de stad kunt bestellen, gaan ze op zoek naar een pand om hun idee vorm te geven. Het wordt een zaak aan het Spui in Amsterdam. Daar opent in 1993 de eerste New York Pizza. Kort daarna begint Vorst ook een groothandel in ingrediënten. „Ik moest zelf pizzadeeg maken, omdat er geen leverancier voor te vinden was. Dat gold ook voor de pizzasaus”, zei hij ooit in een interview. „Dus kocht ik een container vol met tomatensaus waarmee ik een deel van mijn zaak bevoorraadde. De rest zette ik door naar andere pizzeria’s in Nederland.”

Inmiddels verkoopt dat bedrijf jaarlijks 85 miljoen deegbollen aan bedrijven in twintig landen. Vanaf 1996 komt er ook een bezorgdienst bij, begin deze eeuw volgt de mogelijkheid om online te bestellen. Anno 2024 is het bedrijf in meerdere Europese landen actief.

Waarom stopt Vorst?

„Ik had dit nog wel tien jaar kunnen doen, maar ik wil nog één keer iets anders”, zei Vorst deze week tegen het Financieele Dagblad. Of hij net als zijn achterneef Lodewijk Asscher richting de politiek gaat, is nog niet bekend. Hij heeft nog geen directe plannen. Vorst draagt de leiding over aan Debbie Klein. Zij was eerder directeur van retailbedrijf Homefashion Group (Leen Bakker, Kwantum). Helemaal vertrekken doet Vorst niet: hij neemt plaats in de raad van commissarissen van het overkoepelende The European Pizza Company.

Hoe rijk word je van zo’n pizzaketen?

New York Pizza heeft rond de 325 filialen , waarvan ruim 300 in Nederland. In 2023 behaalde New York Pizza een omzet van 220 miljoen euro. Uitspraken over zijn vermogen heeft Vorst in al die jaren nooit gedaan. Maar als in 2021 de Noorse investeringsmaatschappij Orkla 75 procent van zijn bedrijf koopt, levert dat de ondernemer een som geld op zo dik als de bodem van een Amerikaanse pizza. Orkla taxeert de waarde van de keten als geheel op 145 miljoen euro. Het komt er dus op neer dat Orkla 109 miljoen euro betaalt aan de aandeelhouders.

Voor welke uitdaging staat zijn opvolger?

Hoewel Vorst afgelopen jaren uitbreidde in Duitsland, is het bedrijf daar wat aan het terugkrabbelen. Het aantal vestigingen zal, na een reorganisatie, eind dit jaar zijn teruggelopen van 85 naar 25. Vorst wijt het in het FD aan „overmoed”. „In Duitsland zijn de lonen nog veel harder omhooggegaan dan hier. Bovendien maakten consumenten pas op de plaats met eten bestellen.”

Aan Klein nu de opdracht om te besluiten of ze in Duitsland wil blijven en hoe de groei daar weer moet worden aangejaagd. Voor Nederland ziet Vorst nog rek tot ongeveer vierhonderd vestigingen.