Wat betekent het nog dat Rabobank een coöperatie is?

Maakt het voor haar klanten uit of Rabobank in de regio binnenkort in vijf regio’s is georganiseerd, naast de veertien sterk uitgeklede ‘kringen’? En of de lokale Rabobanken niet langer een officiële eigen directeur hebben, maar dat iemand die rol erbij doet, in 25 procent van zijn of haar tijd?

De structuurwijziging waar deze veranderingen onderdeel van zijn, geïnitieerd door de nieuwe topman Stefaan Decraene, is deze woensdag onderwerp van een cruciale stemming in de Algemene Ledenraad. De Rabobank is namelijk geen beursgenoteerde bank, zoals concurrenten ING en ABN Amro, maar een coöperatie. En binnen die coöperatie hebben de 78 leden van de Algemene Ledenraad de beslissende stem als het gaat over strategie en de identiteit van de coöperatie.

De Rabobank is een van de grootste coöperaties van Nederland.

Critici vragen zich in stukken in de Volkskrant en Het Financieele Dagblad echter af of na de structuurwijziging de bank nog wel echt coöperatief te noemen is: hebben de leden nog wel genoeg te zeggen in hun lokale bankfiliaal? En hebben de lokale bankmedewerkers nog wel genoeg binding met hun regio? De bank zelf meent de coöperatie juist te versterken met de huidige plannen.

Vijf vragen over de coöperatieve structuur van de Rabobank.

1
Wat is een coöperatie eigenlijk?

Een coöperatie is strikt gezien een vereniging die een bedrijf uitbaat. Het idee: door samen te werken kunnen de leden economisch meer bereiken dan ieder voor zich. De eerste coöperaties zoals we die nu kennen zijn ontstaan in de negentiende eeuw in Engeland, waar een aantal textielarbeiders het zat was om uitgebuit te worden door hun baas, die hen verplichtte alle boodschappen bij hem te doen. De oplossing: een gezamenlijke winkel met redelijke prijzen waarvan de winsten onderling werden verdeeld.

„Een coöperatie vult eigenlijk het gat dat ontstaat als de markt het laat afweten, maar de overheid ook”, zegt voormalig hoogleraar bestuurlijke vernieuwing Kees Cools. Hij is een van de critici van de huidige Rabobank-hervorming. „Door gezamenlijk op te trekken als burgers, doordat er een gedeeld gezamenlijk belang is, kunnen aan de ene kant de onmenselijke uitwassen van de vrije markt worden tegengegaan. En aan de andere kant kan worden ontkomen aan de bureaucratie en de traagheid van een overheid.”

De eerste coöperatie was een vereniging van consumenten, maar er zijn sindsdien nog veel meer soorten coöperaties ontstaan in alle soorten en maten. Er zijn ondernemerscoöperaties, zoals van FrieslandCampina, waar bijna 15.000 melkveehouders de eigenaar van zijn. Of FloraHolland, waar 3.300 kwekers lid van zijn. Er zijn werknemerscoöperaties, zoals het grote industriële collectief Mondragón in Spaans Baskenland. En klantcoöperaties, zoals veel (niet met elkaar verbonden) supermarktketens in verschillende landen onder de naam Coop.

Lees ook

Uniek samenwerkingsmodel in Baskenland wordt op de proef gesteld door vertrek topbedrijven

Plasticfabrikant Erreka, gevestigd in Antzuola, is een van de coöperaties binnen Mondragón.

2
Waar moet een coöperatie aan voldoen?

Een coöperatie is niet alleen maar een juridische variant op een nv of een bv. Er zit een hele reeks van principes achter. „Toen die textielarbeiders in Engeland een coöperatieve winkel begonnen, is dat de start geweest van een omvangrijke coöperatieve beweging in de negentiende eeuw, ook in Nederland”, vertelt antropologisch onderzoeker Ton Duffhues, die meeschreef aan boeken over de coöperaties Achmea en Plus/Coop. „Het frappante is dat de principes die toen internationaal zijn vastgelegd nog steeds, met wat kleine aanpassingen, overeind staan.”

De principes worden bewaakt door de Internationale Coöperatieve Alliantie. Die vat het idee van een coöperatie als volgt samen: „Een autonome organisatie van personen die zich vrijwillig verenigen om hun gemeenschappelijke economische, sociale en culturele behoeften en ambities te behartigen door middel van een onderneming waarvan ze samen eigenaar zijn en die ze democratisch controleren.”

Achter een coöperatie zit een hele reeks principes, het is niet slechts een juridische variant op een nv of een bv

Hoe die principes in de praktijk worden uitgewerkt, is echter niet in beton gegoten. Hoe de ledeninspraak precies te organiseren? Is een financieel belang van leden essentieel? Nergens staat voorgeschreven hoe dat geregeld moet worden. Of een coöperatief bedrijf zich voldoende inzet voor sociale en maatschappelijke waarden, naast winst maken? Er is geen commissie die daar een oordeel over velt. En dus gaat het om zelf gekozen interpretaties van het ondernemen ‘in de geest’ van de coöperatieve gedachte.

3
Hoe werkt het bij de Rabobank?

Wie een bankrekening heeft bij de Rabobank, kan het makkelijk aanzetten in de bankapp op zijn of haar telefoon: het lidmaatschap van de coöperatieve vereniging Rabobank. Ruim 2 miljoen van de in totaal ruim 9 miljoen klanten zijn lid. 2.800 van die leden zitten in de ledenraden van de 78 lokale banken. Die ledenraden kiezen weer hun eigen, lokale raad van commissarissen, die de lokale bankdirecteur controleert. De voorzitters van die 78 rvc’s vormen de Algemene Ledenraad.

Zo simpel als het omzetten van een knop in de app was lid worden van de Rabobank vroeger niet. De voorgangers van de bank werden eind negentiende eeuw opgericht door ondernemers. Boeren die op zoek waren naar krediet om te kunnen ondernemen regelden dat door samen een bank op te richten, net als ze eerder gezamenlijke melkfabrieken hadden opgericht. Zo werden financiële risico’s, maar ook de baten gedeeld. Om de lokale banken te ondersteunen in financiering en kennis, werd een centrale bankorganisatie opgetuigd in Eindhoven (Boerenleenbank) en Utrecht (Raiffeisen Bank). In 1972 fuseerden die tot Rabobank.

De oorzaak van de huidige worsteling van de Rabobank met haar organisatie en coöperatieve karakter ligt in 2016. Tot dan was de oorspronkelijke organisatie grotendeels intact gebleven: de destijds nog 108 lokale Rabobanken hadden elk hun eigen bankvergunning, hun eigen financiën, hun eigen directeur en hun eigen ledenraad die een lokale raad van commissarissen benoemde. Het hoofdkantoor van Utrecht stond in dienst van die lokale banken.

Onder dwang van toezichthouders is dat omgedraaid, omdat de kwaliteit van klantdossiers te wensen overliet en de financiën niet bij elke bank op orde waren. Sinds 2016 is er één bankvergunning voor de bank als geheel en ligt de eindverantwoordelijkheid voor de financiën in Utrecht. De inmiddels 78 lokale banken hebben nog wel een eigen directeur, maar die heeft veel minder zeggenschap dan vroeger. De aan die banken gekoppelde ledenraden en rvc’s daardoor óók.

4
Waarom gooit de Rabobank haar organisatie nu om?

Sinds 2016 worstelt de bank met hoe lokaal voldoende wortels te houden en tegelijk genoeg slagkracht te hebben om concurrerend te zijn. De reorganisatie waar het deze woensdag om draait, is de derde sinds dat jaar. Het hoofddoel ervan is om Rabobank concurrerender te laten worden. De bank ervoer afgelopen jaren druk op haar marktaandeel in bijvoorbeeld de hypotheken en mkb-leningen. „Onze structuur is vrij complex. Dat leidt tot hoge kosten. We kunnen efficiënter worden”, aldus bestuursvoorzitter Decraene tegen Het Financieele Dagblad vlak na zijn aanstelling eind 2022.

De gehele organisatie, ook die van de bankorganisatie in Utrecht, wordt op dezelfde manier ingedeeld, met een directeur particulier, een directeur bedrijven, een directeur verzekeren en een directeur private banking. Om efficiënter te zijn wordt een tussenlaag van veertien ‘kringen’ van lokale banken grotendeels opgedoekt en vervangen door vijf regio’s.

Lokaal bankdirecteur zijn wordt een bijrol van een van de directeuren uit de regio. Een regiodirecteur bedrijven kan dan bijvoorbeeld lokale bankdirecteur worden in Eindhoven. Hij wordt dan geacht 25 procent van zijn tijd te besteden aan het onderhouden van de lokale netwerken van de Rabobank en het contact met de ledenraad.

5
Wat is de kritiek?

Daarvoor is het nuttig om terug te keren naar de ‘geest van het coöperatieve ondernemen’. „Het klinkt misschien een beetje romantisch, maar in feite gaat het om via de leden het rumoer van de straat naar binnen te halen, de blik van buitenaf te krijgen, wat leeft er daar?”, aldus Duffhues. „Dat moet je organiseren, door ervoor te zorgen dat je ledenraden een brede afspiegeling zijn van je leden.”

„Voor alle moderne, grote coöperaties is het voortdurend zoeken hoe de cultuur van de coöperatie zo goed mogelijk is vorm te geven. Hoe kan je het oorspronkelijke idee van wederkerigheid en solidariteit eigentijds organiseren en het individuele belang in balans brengen met het collectieve belang? Dat is waar het over gaat. Want als het uiteindelijk alleen over de getallen onder de streep gaat, dan ben je op een gegeven moment geen coöperatie meer.”

Een werkruimte in een kantoor van Rabobank in Eindhoven, 1987. Rabobank kwam in 1972 voort uit een fusie van de Boerenleenbank en de Raiffeisen Bank.
Foto Flip Franssen/Hollandse Hoogte

Bij de Rabobank is lid zijn geen verplichting meer voor klanten. Dat werd in 1979 voor gewone klanten afgeschaft, in 1998 voor bedrijfsklanten. De leden hebben ook geen direct financieel belang meer: in 2000 werd geschrapt dat een lid ook een ‘aandeel’ moest hebben in de bank, en daarmee ook een deel van de winst uitgekeerd kreeg én een (beperkt) deel van het financiële risico droeg. Sindsdien krijg je voor je lidmaatschap een magazine en kortingen op uitjes en producten. En de kans om in de app mee te bepalen aan welke lokale verenigingen een deel van de winst van de bank wordt uitgekeerd, jaarlijks rond de 40 miljoen euro. Leden krijgen geen rentekorting of andere directe financiële voordelen.

De meerwaarde van de coöperatie voor de Rabobank en haar leden moet nu vooral komen uit „maatschappelijke waarde”. Bij de bank lijkt ‘coöperatief zijn’ synoniem geworden met lokaal geworteld zijn, actief zijn in lokale netwerken van ondernemers en maatschappelijke actieve klanten. Daarin verslaat de bank naar eigen zeggen de concurrenten ING en ABN Amro.

Voormalig hoogleraar Cools vreest juist dat de huidige herstructurering een gevaar vormt voor de lokale wortels. Omdat ‘lokaal directeur’ zijn nog maar slechts een ‘rol’ is voor de regiodirecteuren. „De organisatorische veranderingen doen afbreuk aan het coöperatieve karakter van de Rabobank en vormen zeker geen oplossing voor de echte problemen: de matige kwaliteit van de klantbediening, het dalende marktaandeel en de afnemende betrokkenheid van de leden. De coöperatie met een sterke lokale verankering waarin leden veel zeggenschap hebben, is een potentieel veelbelovend organisatiemodel voor de toekomst. Het is daarom cruciaal dat de Rabobank als grootste Nederlandse coöperatie daadwerkelijk wordt verstevigd.”

In de nieuwe structuur wordt lokaal bankdirecteur een bijrol van een van de directeuren uit de regio

De bank zelf meent de coöperatie juist te versterken met de aanstelling van vijftien coöperatieve directeuren door het hele land en in Utrecht, die als hoofdtaak krijgen de ledeninbreng „vitaal” te krijgen. En door de lokale medewerkers meer mandaat te geven om hun lokale klanten te bedienen, zonder dat voor een wat groter krediet of ingewikkelder hypotheekaanvraag eerst een fiat moet komen van het hoofdkantoor in Utrecht. De bank verwacht dat deze woensdag de Algemene Ledenraad het hier mee eens is. Het bestuur van de bank verwacht dat de vereiste 75 procent van de stemmen gemakkelijk wordt gehaald.


‘Redder’ van Vitesse Guus Franke: multimiljonair en grote onbekende

Wie dinsdag de website van de Arnhemse voetbalclub Vitesse opende, kreeg twee tegenstrijdige boodschappen te zien. Naast de mededeling dat voetbalbond KNVB maandagavond vanwege aanhoudende financiële problemen de proflicentie heeft ingetrokken, stond er nog altijd de uitnodiging toch vooral een seizoenskaart te bestellen.

De reden dat de gevallen club uit 1892 – na Sparta de oudste club in het Nederlandse profvoetbal – nog hoop koestert, heet Guus Franke. De 48-jarige ondernemer, geboren in het Gelderse Ewijk, heeft zich opgeworpen als redder van Vitesse.

Lees ook

Hoe Vitesse slachtoffer werd van mannen die een plek in de voetbalhemel beloofden

Merab Jordania maakt in 2010 bekend dat hij de nieuwe eigenaar wordt van Vitesse

Franke heeft, volgens onder meer De Gelderlander, een deal gesloten met de grootste schuldeiser van de club, de Amerikaan Coley Parry. Franke zou de volledige schuld van Vitesse aan de Amerikaan – ruim 14 miljoen euro – voor zijn rekening nemen, in ruil voor het eigenaarschap van de Arnhemse club, die afgelopen seizoen uit de Eredivisie degradeerde. Hij zou ook bereid zijn enkele miljoenen euro’s over te maken zodat Vitesse komend seizoen over een sluitende begroting beschikt. Voor de KNVB is dat een voorwaarde om het intrekken van de proflicentie te heroverwegen.

De Vitesse-directie toonde zich gematigd positief dat een hoger beroep tegen het afnemen van de licentie de komende weken zal slagen: „Met Guus Franke hebben we een fantastische Gelderse ondernemer gevonden, met sympathie voor de club, die het verleden voor ons wil oplossen”, verklaarde interim-directeur Edwin Reijntjes op de clubsite.

Warren Buffett als jeugdheld

De typering ‘Gelderse ondernemer’ moet wel met een korreltje zout worden genomen , want Franke woont en werkt al jaren voornamelijk in Zwitserland. Axiom Partners, de investeringsmaatschappij die hij eind 2018 oprichtte, is gevestigd in Zürich. Tot een paar dagen geleden was de multimiljonair voor de buitenwereld een grote onbekende. Hij gaf in Nederland nog nooit een interview, over de precieze omvang van zijn vermogen is niets bekend.

Franke droomde als kind al van het ondernemerschap, zo vertrouwde hij FinTech Magazine twee jaar geleden toe. De Amerikaanse investeerder Warren Buffett, een van de rijkste mensen op aarde, was zijn jeugdheld – ook omdat hij net als Franke dyslectisch is. Franke doorliep de mavo én havo aan het Lindenholt College in Nijmegen. Een opvallend goede leerling was hij niet; alleen voor de lessen economie maakte hij altijd zijn huiswerk, zo wist De Gelderlander te achterhalen.

Als twintiger specialiseerde Franke zich in het adviseren bij bedrijfsovernames. Eind 2018 richtte hij zijn eigen investeringsfonds Axiom Partners op. Volgens de Zwitserse Kamer van Koophandel zijn de meeste aandelen nog altijd in zijn bezit. Axiom nam de afgelopen jaren elf bedrijven over, met name aanbieders van personeelsdiensten en enkele fintech-startups. Axiom hoeft naar eigen zeggen, anders dan veel andere private-equityfondsen, overgenomen bedrijven niet per se binnen een jaar of vijf weer door te verkopen.

Naar verluidt zijn de bedrijven in de portefeuille van Axiom samen meer dan 1 miljard euro waard, maar concrete financiële cijfers zijn in het Zwitserse handelsregister niet te vinden. Axiom belegt niet alleen eigen geld, maar ook dat van ruim honderd andere investeerders, waaronder pensioenfondsen en rijke individuen. Onder de Nederlandse tak vielen eind 2022 deelnemingen in bedrijven ter waarde van ruim 82 miljoen euro, al had Axiom het merendeel van het geld voor die overnames zoals gebruikelijk geleend – het eigen vermogen bedroeg ongeveer 170.000 euro.

Donateur van FVD

Hoe groot het privé-vermogen van de beoogde redder van Vitesse precies is, blijft dus onduidelijk. Op Instagram toont hij zijn liefde voor mooie huizen, auto’s en de Formule 1 – een van de bedrijven in zijn portefeuille, Circle8, sponsort sinds kort het Formule 1-team van Aston Martin. Overigens verandert niet alles wat Franke aanraakt in goud: een pand aan het Amsterdamse Vondelpark dat hij eind 2021 voor 2,65 miljoen euro kocht, verkocht hij afgelopen jaar voor iets minder dan 2 miljoen.

Behalve in voetbal en Formule 1 is Franke ook geïnteresseerd in politiek. Hij behoorde in 2021 en 2022 tot de grootste donateurs van Forum voor Democratie (FVD), beide jaren stortte hij 50.000 euro in de partijkas. De laatst bekende donatie dateert volgens het financieel jaarverslag van FVD uit februari 2022.

Het belangrijkste advies dat Franke kreeg: los nooit andermans problemen op, maar focus op die van jezelf

Het belangrijkste advies dat hij ooit kreeg, aldus Franke tegen FinTech Magazine: los nooit andermans problemen op, maar focus op die van jezelf. Bij Vitesse komt hij nu wel degelijk problemen oplossen die anderen veroorzaakt hebben. Althans, als de KNVB hem die kans geeft. Of Franke dan echt een ander soort eigenaar zal zijn dan de ondernemers die de Arnhemse club de afgelopen decennia aan de rand van de afgrond brachten, zal moeten blijken.


De stille ramp van een lawaaiige Noordzee

Soms komen bij het heien voor windmolens hele scholen vissen dood bovendrijven. „Tot op grote afstand kunnen vissen doof worden, terwijl ze geluid gebruiken om te overleven”, zegt zeebioloog Jeroen Hubert van Wageningen University. Bruinvissen, kleine walvisachtigen waarvan er tienduizenden in de Nederlandse Noordzee zwemmen, gebruiken geluidskliks voor communicatie en navigatie en zwemmen van schrik kilometers weg. Zeehonden hebben ook op tientallen kilometers afstand nog stress. „Zeedieren ondervinden fysieke schade”, zegt Hubert. „Zelfs schelpdieren planten zich door hard geluid meetbaar minder voort”, zegt Merel den Held, onderzoeker bij Stichting De Noordzee. „Wie zijn hoofd onder water zou steken in de Noordzee, zou zich rot schrikken.”

Het was er al langer lawaaiig door visserij en scheepvaart. Maar nu de energietransitie in de hoogste versnelling belandt, verandert Nederlands grootste ecosysteem in één grote bouwplaats.

Wie nu op het strand staat, ziet al veel windturbines. En dat is nog maar het begin. Nederland wekt nu zo’n 5 gigawatt op in windparken op de Noordzee, in 2032 moet dat verviervoudigd zijn, en in 2050 verveertienvoudigd tot 70 gigawatt. Andere landen rond de Noordzee hebben vergelijkbare plannen. Dat betekent dat de komende jaren vele duizenden windmolenfunderingen de zeebodem in worden gestampt. Letterlijk. Het heien gebeurt met grote hamers.

Even hard als een luide motorboot

Daar zijn sinds enkele jaren wel normen voor: maximaal 170 decibel, onder water gemeten, op 750 meter afstand van de werkzaamheden. Dat is even hard als een luide motorboot op één meter afstand. Zelfs tien kilometer verderop is het heien te horen, omdat water zo ver draagt.

De energietransitie is belangrijk voor het klimaat, maar de zeenatuur delft nu te vaak het onderspit, waarschuwden Natuur & Milieu, Stichting De Noordzee, Vogelbescherming Nederland en het Wereld Natuur Fonds eind mei gezamenlijk. Ook de Europese Rekenkamer waarschuwde vorig jaar al voor het ‘groene dilemma’ dat de massale bouw van windturbines op zee met zich meebrengt. Effecten op de natuur worden veel te weinig meegewogen tot nu toe, volgens het rapport.

Waar geluidsnormen op land al decennia gebruikelijk zijn, zijn die er onderwater pas sinds enkele jaren. En die zijn ook nog volop in ontwikkeling. „Het was lang een blinde vlek, misschien ook wel omdat het een gevoelig thema is”, zegt Jeroen Hubert. Veel natuurorganisaties zijn kritisch op windmolens maar tegelijkertijd positief over de energietransitie. Dat is vaak een lastige balanceeract.

Het ís ook een complex onderwerp. Er zijn evengoed studies die laten zien dat als windmolenparken er eenmaal liggen, ze juist kraamkamers kunnen zijn voor onderwaterleven, bijvoorbeeld omdat in de windparken niet gevist mag worden. Daarnaast kunnen de windmolens dienen als harde ondergrond voor de groei van oesterbanken, waar veel soorten vissen, week- en schaaldieren beschutting en voedsel vinden. Maar er is over de langetermijneffecten van windmolenparken vooral nog veel onbekend.

Door de oproepen van natuurorganisaties en de Europese Rekenkamer, en het groeiende onderzoek naar zogeheten anthrofonie (geluid afkomstig van menselijke activiteit), werken offshorebedrijven sinds kort wel aan technieken om de geluidsvervuiling tegen te gaan. Zo werkt Heerema aan een manier om de funderingspalen van windparken niet in de bodem te hameren, maar ze erin te duwen of draaien. Dat maakt veel minder geluid en werkt technisch heel anders.

„Dan gebruik je bijvoorbeeld vier kleinere funderingspalen in plaats van de ene grote die nu gebruikelijk is”, zegt ingenieur Marius Ottolini van Heerema Marine Contractors. Hij won er vorig jaar een innovatieprijs mee van de IMCA, de internationale organisatie van offshorebedrijven. „Uiteindelijk hopen we niet alleen geluid te verminderen, maar de aanleg helemaal stil te maken”, zegt hij. „We zijn te gast op de zee, dan moeten we ons ook zo gedragen.” Wel erkent hij dat deze technieken alleen nog experimenteel worden gebruikt, en dat lage kosten een belangrijke drijfveer blijven in de offshore. „Het zal hoe dan ook tijd en moeite kosten om dit op schaal in te voeren.”

Heerema en andere offshorebedrijven zoals Van Oord, Seaway7 en Cape Holland werken ook aan andere technieken als stillere heihamers, prefab funderingen die zwaar genoeg zijn om zonder te heien neer te zetten op de zeebodem en zogeheten suction buckets. Bij die laatste wordt een soort enorme omgedraaide emmer op de zeebodem gezet, waar het water wordt uitgezogen zodat er ook een stevige fundering ontstaat, zonder heien.

Stillere schepen

Er komt ook steeds meer Europese wetgeving en de aanbestedingseisen op het gebied van natuur worden strenger. Pensioenfonds ABP, pensioenbelegger APG en windmolenparkbouwer SSE Renewables kondigden in juni aan dat ze voor de aanleg van een groot nieuw windmolenpark gaan samenwerken met Naturalis Biodiversity Center, voor windparken die kunnen bijdragen aan de biodiversiteit, bijvoorbeeld door de inzet van stillere schepen en het stimuleren van de groei van oesters.

Sinds enkele jaren worden daarnaast bij veel heiwerkzaamheden ‘bubbel-schermen’ ingezet. Daarbij creëren buizen een gordijn van luchtbellen in het water, dat ervoor zorgt dat het geluid wordt gedempt. Ook wordt het op de Noordzee steeds gebruikelijker om mildere pulsen te laten horen vóór het heien om vissen en zeezoogdieren te waarschuwen. „Voor sommige soorten, zoals bruinvissen, lijkt dit te werken, maar voor vissen niet”, zegt Jeroen Hubert. Er is volgens hem vooral meer onderzoek nodig naar hoe specifieke soorten reageren op geluid en naar het cumulatieve effect van al die werkzaamheden tegelijk.

Onderzeelawaai komt dus wel degelijk steeds meer op de radar. Maar is het genoeg? Nee, vreest Merel den Held van Stichting De Noordzee. „Het gaat ook om voortdurend draaiende windturbines en scheepsmotoren van de onderhoudsboten.” Het is de vraag of innovaties op tijd komen om een verschil te maken.

De natuurorganisaties pleiten, net als de Europese Rekenkamer, voor een veel beter doordachte langetermijnvisie van de landen rond de Noordzee; om te voorkomen dat kortetermijnbelangen het blijven winnen. Hoeveel plek is er nodig voor industrie, visserij, scheepvaart, energie? En hoe bescherm je de primaire functie: het vitale ecosysteem dat de zee is? Kortom, wat wíllen we als Nederland met het grootste natuurgebied dat we hebben? „Als alle plannen doorgaan, hebben we wel drie Noordzeeën nodig”, waarschuwt Stichting De Noordzee consequent.

En er ligt er toch echt maar één.


Cybercriminelen op de EU-sanctielijst, want Nederland wil geen vrijplaats meer zijn

Michael Michaelovitch Tsarev (35) en Maksim Sergeovich Galochkin (42) zijn ervaren cybercriminelen. Ze runnen – vermoedelijk vanuit Rusland – platformen waarop andere cybercriminelen software kopen waarmee ze vervolgens data gijzelen van bedrijven of overheden. De criminele organisaties van Tsarev en Galochkin begeleiden hackers vervolgens tegen een percentage van de opbrengst bij het afpersen van de slachtoffers.

„Ze zijn een soort projectleiders”, zegt Wieteke Koorn van het landelijk parket van het Openbaar Ministerie. De twee mannen huren bijvoorbeeld freelance softwarebouwers in voor klussen voor organisaties als Conti, TrickBot en LockBit. Dat zijn grote namen in de wereldwijde gijzelsoftwarebranche.

Via hun software veroorzaken deze bendes wereldwijd voor miljarden euro’s aan schade per jaar. Behalve veel bedrijven zijn ook ziekenhuizen en, in Nederland, een woningbouwcorporatie aangevallen. Bij zo’n aanval dringt een hacker binnen en zorgt er met de gijzelsoftware voor dat niemand anders meer bij de data komt. Een boekhouder niet meer bij de facturen en een arts niet meer bij patiëntgegevens. Tegelijk worden alle data gestolen. De ‘gijzelaars’ dreigen die te publiceren, tenzij fors wordt betaald. Dat kunnen criminelen vanuit onder meer Rusland relatief ongestoord doen, omdat Rusland geen onderdanen uitlevert.

Via het strafrecht valt daardoor niet zoveel tegen ze uit te richten, merkte het Openbaar Ministerie de afgelopen jaren. En dat frustreert, omdat Nederland een internetknooppunt is waar ook veel criminelen gebruik van maken. Er komen veel internetkabels aan land en er zitten in Nederland veel hostingbedrijven, die er bovendien in slagen de identiteit van hun klanten geheim te houden. Dat maakt dat veel illegale online handel – waaronder kinderporno, maar ook gijzelsoftware – via servers in Nederland loopt.

Lees ook

Van Abusehosting tot Fuckservers: ‘We kennen de deals en de namen, maar ingrijpen is lastig

Datacentrum van Serverius in Dronten.

„Internationale samenwerking is ontzettend belangrijk hier. We hebben relatief weinig Nederlandse verdachten voor het hekje. We gaan weinig naar zitting”, schetst Koorn tijdens een videobelgesprek. „Maar we hebben wel de kabels liggen. We kunnen dus wel vaak systemen neerhalen of data veiligstellen. We zijn samen met de politie en Buitenlandse Zaken op zoek gegaan naar een breder palet om dit aan te pakken en deze dadergroepen te ontwrichten.”

Cybercriminaliteit is vrijwel altijd internationaal. Dat maakt het aanpakken van cybercriminelen „een teamsport”, zegt Ernst Noorman. Hij is ambassadeur cyberaangelegenheden bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Vanuit die gedachte is geprobeerd cybercriminelen op de sanctielijst van de EU te krijgen. Iets wat in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk al eerder gebeurde, maar in de EU meer tijd kost omdat 27 lidstaten overtuigd moeten worden van de kwaliteit van het bewijsmateriaal.

En dat is nu voor het eerst gelukt. Tsarev en Galochkin staan sinds maandagmiddag op de sanctielijst en krijgen daardoor per onmiddellijk een inreisverbod voor EU-landen. Banken moeten hun tegoeden bevriezen. En bedrijven die zaken met ze doen, kunnen daarvoor bestraft worden.

Dat is met name relevant voor bedrijven die serverruimte verhuren. „De hostingbedrijven krijgen nu de verantwoordelijkheid om te checken wie hun klanten écht zijn, vergelijkbaar met regels voor banken tegen witwassen. Dat is een vorm van regulering die we eerder niet hadden. We hopen dat het ertoe leidt dat mensen die nu met hen werken zich terugtrekken, omdat ze anders beboet kunnen worden. Of ervoor kiezen niet met ze te gaan werken, omdat er sancties zijn opgelegd. Het maakt serverruimte huren in Nederland minder aantrekkelijk.”

De verhuur van serverruimte gaat vaak via tussenhandelaren, en de criminelen doen dat vaak op naam van anderen. Maken twee namen op een sanctielijst dan iets uit?

Koorn: „Die ‘reseller-problematiek’ is er. Maar we zien dat er een grote groep hostingbedrijven is die wel wil investeren in betere controles op wie hun klanten zijn als er duidelijke verplichtingen zijn. Die helpen we hier mee. Zo is duidelijk wat je moet doen om geen boetes te riskeren. Je hebt ook een x-percentage van wat wij de bad hosters noemen. De bulletproof hosters, die alleen op ondergrondse fora voor cybercriminelen adverteren en die verder nergens op reageren.

„En dan heb je de grijze groep die zal moeten kiezen waar ze bij wil horen. Die kijken nu de andere kant op. ‘Er staat niets op mijn servers. Ik hoef niets.’ Met name voor die grijze groep is relevant dat sinds kort de Europese digitale dienstenwet van kracht is. Daardoor hebben we ook een toezichthouder die kan handhaven op illegale content, de Autoriteit Consument en Markt.”

Wie hield daarvoor dan toezicht op de inhoud op die servers?

Koorn: „Er was geen toezichthouder. Dit is een verbetering. Het is een meersporenbeleid tegenover de criminelen, die ook inventief zijn. Via sancties, via strafrecht en een bestuurlijke aanpak van hostingbedrijven met de ACM die kan beboeten. Van bijna een vrijplaats gaan we naar wet- en regelgeving op verschillende manieren.”

Lees ook

Dit hostingbedrijf staat bovenaan de zwarte lijst van Grapperhaus

Dit hostingbedrijf staat bovenaan de zwarte lijst van Grapperhaus

Het gaat ook om de afschrikkende werking, vult Noorman aan. „Met iedere stap maak je het een tandje moeilijker. Deze groepen zijn gewoon een soort multinationals. Doordat je ze isoleert, worden de kosten voor hun bedrijfsvoering hoger. Dat maakt ze minder aantrekkelijk om zaken mee te doen.”

Is Nederland binnen de EU voortrekker op dit dossier omdat we iets goed te maken hebben?

Noorman: „Dat we een knooppunt zijn met zo’n grote sector geeft ook extra verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het veilig is.”

De diplomaat benadrukt dat Nederland sinds 2016 binnen de Europese Unie het onderwerp cyberdreiging op de agenda houdt. „We willen veel minder aantrekkelijk worden.”

Nu het is gelukt individuen te sanctioneren is de volgende ambitie om te onderzoeken of dat ook met kwaadwillende staten kan. Noorman noemt als voorbeeld de cyberaanval op het hoofdkantoor van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens OPCW in Den Haag in 2018. Daar waren mannen van de Russische militaire inlichtingendienst GROe bij betrokken. Zij zijn zelf wel gesanctioneerd, maar het land Rusland niet in verband met deze aanval.

Heeft het zin te proberen Poetin aan te pakken?

Noorman wijst erop dat binnen de VN is afgesproken dat je moet zorgen dat jouw territorium niet wordt gebruikt voor cybercrime. „Dat is ook door Rusland ondertekend. Elkaar daar vervolgens op aanspreken is ook een diplomatiek signaal. Door elkaar aan te spreken laat je andere landen waar dit ook relevant voor is zien dat bepaald gedrag niet aanvaardbaar is.”


En wat als rechts in Frankrijk en de VS lak heeft aan de staatsschuld?

De staatsschuld van de industrielanden dreigt uit de hand te lopen, óók in de VS. Maar wat als Trump dezelfde tactiek toepast als bij zijn probleembedrijven? Door


Animatie Anne van Wieren

Goed dat ze er met zijn zevenen even op gewezen werden. De staatshoofden en regeringsleiders van de zeven grootste industrielanden, de G7, kregen vorige week in Italië van Larry Fink te horen dat hun staatsschuld onhoudbaar hoog aan het worden is. Voor de G7 gemiddeld is dat 129 procent van het bbp – een getal dat zal zijn afgeleid van de IMF-prognoses van april voor het jaar 2024.

Fink is niet de eerst de beste, anders krijg je deze zeven mensen niet aan tafel. Zijn beleggingsmaatschappij Blackrock is, met 10.500 miljard dollar (10.000 miljard euro) aan belegd vermogen, met afstand de grootste ter wereld. Dus als hij ongerust begint te worden, dan kan je er van op aan dat die stemming in een groot deel van de beleggingswereld leeft.

Staatsschuld wordt verhandeld op de financiële markten in de vorm van staatsleningen (obligaties). Die markt is in omvang zo’n beetje vergelijkbaar met de gehele mondiale aandelenmarkt. Maar omdat, zeg, de Duitse tienjarige lening per 2032 lang niet zo sexy is als een aandeel in Apple, vliegen obligaties grotendeels onder de radar van het nieuws.

Een staatslening kent een vaste rente, die regelmatig aan de belegger wordt uitbetaald. Als de koers van die staatslening daalt, dan wordt die vaste rente relatief hoger ten opzichte van de nieuwe, lagere koers. En als de staat opnieuw wil lenen, verwacht de markt die nieuwe, hogere, rente te ontvangen.

Recent voorbeeld van obligatiezenuwen: begin deze maand schreef de Franse president Macron plotsklaps parlementsverkiezingen uit, die al op 30 juni worden gehouden. Beleggers herinnerden zich de presidentsverkiezingen van 2022 en vooral 2017, toen een aanvankelijke nek-aan-nek-race tussen Macron en zijn rechtse rivale Marine Le Pen onrust zaaide op de financiële markt.

Vanuit de vrees dat Le Pens Rassemblement National het misschien niet zo nauw neemt met de overheidsfinanciën, verkochten beleggers Franse staatsleningen en dreven zo de rente op. Het verschil tussen de rente die Duitsland (het stevige anker van de eurolanden) betaalt en de Franse rente liep op tot meer dan 0,7 procent, iets boven de piek van 2017. Frankrijk betaalt nu plots meer rente dan het kleine Portugal, en dat kwam de laatste twintig jaar niet voor.

Een hogere rente maakt de overheidsschuld minder goed houdbaar, en over die overheidsschuld bestaan – zie Fink – toch al zorgen. Japan heeft de allerhoogste schuld, maar die wordt grotendeels gefinancierd door de sparende burgers. De échte olifant in de kamer is Amerika. De Amerikaanse staatsschuld is, vooral door allerlei lastenverlichting en stimuleringspakketten onder de presidenten Trump en Biden, flink gestegen. Ten opzichte van begin deze eeuw zijn de VS in de ranglijst van de grote industrielanden verhuisd van een relatief lage schuld naar een hoge schuld. Dat kun je hier zien:

Italiaanse toestanden in Washington, zou je zeggen. En dat maakt nerveus. De Amerikaanse dollar is nog steeds de spil van het internationale financiële systeem, en Amerikaanse staatsleningen zijn het wereldwijde ijkpunt voor allerlei rentetarieven en transacties – vooral ook omdat ze zo betrouwbaar zijn én een extreem verhandelbaar onderpand. Zonder functionerende Amerikaanse markt verliest de wereldeconomie een belangrijke anker.

Maar de verhandelbaarheid (de liquiditeit) laat de laatste tijd soms te wensen over. Het is meermalen voorgekomen dat de markt een beetje vastliep – zoals nog eerder deze maand, toen een veiling van Amerikaanse staatsleningen dreigde te mislukken door een gebrek aan belangstelling.

Los van de gezondheid van de markt is er simpelweg de vraag of de Amerikaanse schuld niet uit de hand loopt. Het Congressional Budget Office, een onpartijdige organisatie die de overheidsfinanciën volgt, is er niet gerust op. Hier zie je drie recente scenario’s voor de staatsschuld. En die loopt voor je het weet volledig uit de hand.

Wat te doen? Fink, de topman van Blackrock, zei tegen de G7 dat meer economische groei eigenlijk de enige mogelijkheid is. Want hoe je ook de belastinginkomsten verhoogt, of de bestedingen kort, het zal volgens hem niet genoeg zijn.

Maar groei zal dan weer niet extra ten koste van het klimaat moeten gaan. En wat belastingverhoging of bestedingsbeperking betreft, lijken de politieke mogelijkheden in de VS beperkt.

Er is een alternatief scenario, trouwens. De Amerikaanse econoom WilliamSilber, van de Newyorkse Stern School of Business, opperde in april de mogelijkheid dat Donald Trump als hij in november de presidentsverkiezingen wint, zou kunnen overgaan tot zijn gebruikelijke tactiek. Dreigen met bankroet is Trumps modus operandi, tenslotte. In 1991 zocht hij zijn heil in een faillissementsprocedure om excessieve schulden van het Trump Taj Mahal-casino te herstructureren. In 1991 deed hij dat met het Trump Plaza Hotel, in 2004 met Trump Hotel and Resorts en in 2009 met Trump Entertainment Resorts.

Wat zou hem tegenhouden, zegt Silber, om hetzelfde te doen met de staatsschuld? Eerst niet betalen, dan onderhandelen met beleggers om een deel van de schuld af te schrijven. Ondenkbaar en volkomen catastrofaal. Maar er gebeuren de laatste tijd genoeg gekke dingen.

.fl-scrolly-caption {margin: 0px auto 80vh !important;}
.fl-scrolly-caption div {
border: 2px solid #e52321;
padding:0.5em !important;
text-align: left !important;
border-radius:0 !important;
font-family: “LFT Etica”; font-weight: 300;
color:rgb(26,26,26) !important;
}

En toen was Nvidia ineens het waardevolste bedrijf ter wereld. Wat zegt dat?

Op donderdag was het nog Apple, op vrijdag was het Microsoft, en sinds dinsdagmiddag is het Nvidia. In de ranglijst van waardevolste beursgenoteerde bedrijven ter wereld wisselen Amerikaanse techreuzen doorlopend van positie. Maar waar Apple en Microsoft gewend zijn aan het overnemen en weer kwijtraken van de koppositie is de nieuwe nummer één een volslagen nieuwkomer.

Kort voor het sluiten van de handel op dinsdagmiddag (lokale tijd) wisselden de aandelen Nvidia, dat al maanden flink in trek is op de Amerikaanse beurs, voor 135,58 dollar (omgerekend 126,10 euro) van eigenaar. De waarde van alle aandelen samen kwam daarmee uit op 3.335 miljard dollar. Nooit eerder werd aan een bedrijf een dusdanig hoge waarde toegekend.

Het gat met nummer twee, softwaremaker Microsoft, is niettemin klein. Het aandeel Nvidia hoeft maar een half procent te dalen en het bedrijf is zijn koppositie alweer kwijt (mits de koers van Microsoft gelijk blijft, natuurlijk).

In absolute aantallen, daarentegen, is het verschil enorm: ongeveer 18 miljard dollar, meer dan de waardering van héél KPN of ABN Amro. Op nummer drie, Apple, had Nvidia dinsdag een voorsprong van 50 miljard, ongeveer twee keer Philips. Terwijl de omzet van Nvidia (60,9 miljard dollar) vorig jaar nog niet eens een zesde was van de omzet van Apple.

Volop aandacht

Internationaal kreeg de nieuwe koploper volop aandacht. Zo schreven Nederlandse en Amerikaanse media over een „triomftocht” en een „volgende mijlpaal” in de „stormachtige groei” van „de nieuwe koning”. Dat is begrijpelijk: de waardering van een bedrijf op de beurs is een concreet getal. Tegelijkertijd is het een heel grillige indicator voor succes, die sterk samenhangt met het sentiment onder beleggers.

Hoezeer marktwaarde een momentopname is, die sterk wordt beïnvloed door de aandelenkoersen, valt te zien aan de snelle verschuivingen in de top. De afgelopen weken kende de lijst van waardevolste bedrijven bijna dagelijks een nieuwe koploper, en soms zelfs meermaals per dag. Vorige week maandag was Apple nog derde, met een achterstand van bijna 170 miljard dollar op Microsoft, toen de lijstaanvoerder. Twee dagen later was de iPhone-maker weer eerste, met 60 miljard voorsprong.

Lees ook

Van videokaart tot supercomputer: de AI-revolutie geeft Nvidia vleugels

Nvidia-topman Jensen Huang op een conferentie in Los Angeles.

Bij Nvidia spelen zulke verwachtingen misschien nog wel meer mee dan bij concurrenten. Het bedrijf uit Silicon Valley begon ooit als maker van grafische kaarten, die erg geschikt waren voor het spelen van computerspellen. De laatste jaren ontdekte Nvidia echter dat die kaarten óók heel geschikt zijn voor de berekeningen achter kunstmatige intelligentie (AI), waarna de vraag zo sterk toenam dat Nvidia er nauwelijks nog aan kan voldoen.

Voor beleggers was dat reden zich massaal op het aandeel te storten, met een enorme koersstijging tot gevolg. Zo kostte het aandeel Nvidia twee jaar geleden nog maar 16 dollar, en steeg de prijs in de loop van vorig jaar tot het driedubbele. Maar sinds het begin van 2024 is de koers die beleggers toekennen aan het techbedrijf pas echt geëxplodeerd: alleen afgelopen maand nam de prijs van een aandeel al met 43 procent toe.

Nauwelijks in verhouding

De prijs die wordt betaald voor een stukje van het bedrijf staat daarmee nauwelijks nog in verhouding tot de intrinsieke waarde van het concern. Zo bedroeg de waardering van dinsdag bijna 78 keer de boekwaarde van Nvidia. Ter vergelijking: bij Apple is dat een factor 53, bij Microsoft een factor 16. En bij andere grote Amerikaanse techbedrijven, zoals autobouwer Tesla en Google-eigenaar Alphabet, ligt de marktwaarde op acht tot tien keer de boekwaarde.

Wat de ranglijst van waardevolste bedrijven eveneens duidelijk maakt, is hoezeer de Amerikaanse techsector de beurshandel beheerst. Op plek vier en vijf volgen Alphabet en Amazon, gevolgd door Facebook-eigenaar Meta op plaats zeven. Samen met Tesla (nu twaalfde) vormen zij de zogenoemde Magnificent Seven, de voorhoede van de wereldwijde techsector. Hun aandeel op de totale Amerikaanse beurs neemt snel toe, van ruim 9 procent vijf jaar geleden naar bijna 24 procent nu.


Voor de ex-militair met heimwee naar defensie biedt de beveiligingsbranche uitkomst

Met oorlog op het Europees continent en instabiliteit in de wereld is de Nederlandse defensie druk bezig haar capaciteiten op te schroeven. Niet eenvoudig, onder meer omdat de krijgsmacht al kampt met een personeelstekort. Tegelijkertijd hebben ook beveiligingsbedrijven moeite om mensen te vinden en de roosters rond te krijgen. Defensie en de beveiligingssector werken sinds 2021 samen om dit probleem aan te pakken.

Met een speciale regeling kunnen beveiligers naast hun werk ook als reservist, een militair die op oproepbasis werkt, bij defensie actief zijn. Als beveiliger werken als reservist kan al langer, maar de regeling is sinds 2021 expliciet opgenomen in de cao Veiligheidsdomein, waardoor ook praktische zaken die komen kijken bij het uitwisselen van personeel formeel vastgelegd zijn. Ook werven recruiters van beveiligingsbedrijven personeel bij defensie, en andersom. Het doel van de regeling is werknemers binnen het werkgebied ‘veiligheid’ te houden, waar al zoveel krapte is.

Ondanks dat de regeling al enkele jaren in de cao is opgenomen, staat het project nog in de kinderschoenen. De reservistenregeling wordt nog maar door enkele tientallen werknemers bij enkele bedrijven gebruikt. Toch zijn betrokkenen enthousiast, vertellen ze aan NRC.

Volgens Leon Vincken, directeur van beveiligingsbranchevereniging VVNL, biedt de regeling een voordeel voor beveiligers, vanwege de afwisseling van het werk. „Zij krijgen nieuwe ervaringen, dat stimuleert en geeft meer perspectief in hun werk.”

Mensen met hetzelfde profiel

Ook voor werkgevers in de sector ziet Vincken voordelen. „Beveiliging, defensie, politie, dat is allemaal dezelfde arbeidsmarkt. Daar kun je elkaar als werkgever in versterken.” De werknemers in de sector hebben volgens hem veel gemeen. „Het zijn dezelfde profielen, mensen die zich goed voelen in dezelfde omgeving.”

Afspraken waarmee werknemers reservist kunnen worden, bestaan al langer in het bedrijfsleven. Maar dan gaat het om individuele werknemers. De beveiligingssector – met een jaarlijkse omzet van zo’n 1,5 miljard euro, en waarin rond de 30.000 mensen werken – is de eerste branche die het expliciet in een cao vastlegt.

Een kanttekening daarbij is dat niet alle beveiligingsbedrijven zijn aangesloten bij de cao Veiligheidsdomein. Alleen bedrijven die lid zijn van VVNL, oftewel 10 procent van de totale sector, kunnen gebruikmaken van de regeling. Grote beveiligingsbedrijven als G4S, Trigion en Securitas vallen er buiten.

Peter Hoes, voorzitter van VVNL en eigenaar van beveiligingsbedrijf Alpha Security, is al volop bezig met het implementeren van de regeling. Hij vertelt hoe de beveiligingsbranche profiteert van de samenwerking. „De meeste militairen werken gedurende twee contracten van vier jaar bij defensie, vanaf hun achttiende ongeveer. Daarna krijgen ze een gezin of andere plannen en zoeken ze ander werk. Dat zijn ideale kandidaten voor de beveiliging: ze zijn getraind en zijn gewend aan hiërarchie binnen een organisatie.” Via de regeling krijgen ex-militairen de kans om als reservist terug te keren bij defensie. Volgens Hoes hebben zij vaak ‘heimwee’ naar de krijgsmacht. Dat maakt het werk als beveiliger aantrekkelijker voor ex-militairen.

De beveiligingsbedrijven trekken ook samen met defensie op om werknemers te werven. „Op open dagen van de luchtmacht lopen bijvoorbeeld recruiters van de beveiligingssector rond”, legt Vincken uit. „Als geïnteresseerden dan niet worden aangenomen bij de luchtmacht, omdat ze niet aan de eisen voldoen, krijgen ze meteen een aanbod om in de beveiliging te werken. En dan wordt uitgelegd dat ze ook reservist kunnen worden.” Voor reservisten gelden lagere eisen om bij defensie binnen te komen dan voor beroepsmilitairen.

Andersom komen er ook recruiters van defensie langs bij de beveiligingsbedrijven. Ook gaan recruiters van beide sectoren gezamenlijk langs infodagen op middelbare scholen.

Vincken wijst erop dat een gevoel van verbondenheid met de strijdkrachten belangrijk is om het initiatief succesvol te implementeren als bedrijf. „Werkgevers moeten een ‘groen’ hart hebben. Ze moeten een gevoel hebben bij defensie, anders werkt het niet.”

Dat is bijvoorbeeld het geval bij het bedrijf van Hoes. „Alpha Security is voortgekomen uit defensie, de meeste mensen die bij ons werken zijn oud-militair. Ikzelf ook.” Militairen zijn volgens Hoes erg geschikt al beveiliger. „De standaard infanterist doet zelf ook veel beveiligingswerk, die loopt patrouilles en bewaakt de bivak of de kazerne.”

Middel tegen inkakken

Jeroen Hoogland is coördinator beveiliging bij Alpha Security en maakt gebruik van de reservistenregeling. „Alles wat ik leer kan ik bij beide werkgevers toepassen”, vertelt hij. Hoogland vindt de afwisseling die hij zo in zijn werk heeft waardevol. „Ik denk dat het je heel fris en scherp houdt als je af en toe andere dingen doet naast je vaste werk. Als je als beveiliger elke dag hetzelfde object beheert, dan kun je gauw inkakken.”

De beveiliger heeft zelf veertien jaar voor defensie gewerkt en is daar onderofficier, ook als reservist. In die functie geeft hij leiding aan militairen en traint hij ze. In totaal werkt hij zo’n driehonderd uur per jaar als reservist. Volgens Hoogland werken alle reservisten minimaal honderdvijftig uur per jaar bij defensie.

Toch zien beveiligingsbedrijven ook redenen om terughoudend te zijn met de reservistenregeling. Vincken legt uit dat de regeling moeilijkheden kan opleveren, wat bedrijven afschrikt. „Je loopt als beveiligingsbedrijf soms tegen problemen aan als een reservist wordt opgeroepen. Als dat overeenkomt met de planning is het geen probleem, maar als een werknemer acuut word opgeroepen ben je opeens één van je mensen kwijt.”

Een andere factor waardoor beveiligingsbedrijven huiverig zijn voor de regeling is de angst om werknemers permanent kwijt te raken aan defensie. Hoes vindt deze terughoudendheid ongepast. „Bedrijven moeten beseffen dat als je je ervoor openstelt, je een grote instroom krijgt van mensen die heel geschikt zijn als beveiliger.”

Bij defensie is men eveneens enthousiast over de regeling. Defensie werkt toe naar een ‘adaptieve krijgsmacht’, waarin flexibele inzet van personeel en materieel van civiele partners – dus van buiten defensie – belangrijk is. Daarbij wil defensie het aantal reservisten de komende zes jaar van 6.600 naar 20.000 uitbreiden.

Fred, die om veiligheidsredenen niet met zijn achternaam in de krant wil, heeft vanuit de luchtmacht de regeling met VVNL onder zijn hoede. „In oorlogstijd hebben we bijvoorbeeld honderd vrachtwagens nodig, maar in vrede maar tien. Die andere negentig staan dan stil.” Dat kan volgens hem worden opgelost door private partijen in te schakelen. „Het kan ook zijn dat we een deal sluiten met een transportbedrijf waarbij we zeggen: ‘Jullie mogen gebruikmaken van de vrachtwagens, maar als wij ze nodig hebben, willen wij ze terug. Het liefst met chauffeurs’.”

Fred merkt dat er in de maatschappij meer aandacht is voor defensie. „We zien dat door alle crises in de wereld er weer meer wordt geïnvesteerd in defensie, maar je ziet ook dat er bij bedrijven wordt gemerkt: ‘Onze vrijheid is belangrijk. Daar moeten we allemaal bij betrokken zijn.’”

Hij geeft consultancybedrijf Capgemini als voorbeeld. IT-specialisten van het bedrijf worden ingezet als reservist bij defensie, waar ze meewerken aan cybersecurity. „Bij Capgemini hebben ze een zeer actief reservistenbeleid waarbij ze werknemers enthousiasmeren om reservist te worden.”

Met de cao zijn nu vooral praktische zaken geregeld tussen defensie en beveiligingsbedrijven omtrent medewerkers die ook reservist zijn. „De werkgever weet dat de werknemer kan worden opgeroepen, dus de werknemer hoeft niet elke keer met een briefje te komen om vrij te krijgen”, licht Vincken toe.

De beveiliger krijgt voor de dagen of uren dat die voor defensie werkt, betaald door defensie. Voorzitter Hoes legt uit dat potentiële conflicten zo veel mogelijk worden voorkomen met de cao. Bijvoorbeeld: „Als iemand tijdens een oefening z’n voet breekt, wie pakt dan het bonnetje op?” Is het onder defensietijd, dan betaalt defensie en niet het beveiligingsbedrijf, en andersom. Maar ook praktische problemen met betrokken tot pensioenopbouw bij twee verschillende werkgevers worden in de cao geregeld.

Pilot

VVNL werkt samen met met MKB-Nederland om te kijken of de reservistenregeling ook buiten de branche kan worden toegepast, waarbij de ervaringen van de beveiligingsbranche als pilot dienen. „Defensie heeft bijvoorbeeld ook veel monteurs en installateurs nodig”, licht Vincken toe.

Daarnaast wordt er gekeken naar andere mogelijke samenwerkingen tussen publieke- en private sector, vertelt Hoes van VVNL. „Het is mijn einddoel om de samenwerking die er nu is tussen defensie en de branche voor beveiliging uit te breiden met andere partners als de douane, politie, handhaving en marechaussee.”

De bedoeling is dat arbeidskrachten die niet meer tevreden zijn op hun plek zo toch binnen het veiligheidsdomein blijven, legt Hoes uit. „Zo kun je met elkaar de beperkte arbeidscapaciteit delen. We moeten heel zuinig zijn op die mensen.”


Nederlandse fatbikebedrijven zien verkoopcijfers dalen door ophef rond de elektrische fietsen

Nederlandse bedrijven die fatbikes maken en verkopen zien de populariteit van hun product afnemen. Dat zeggen vijf bedrijven, die samen een groot deel van de branche vormen, tegen NRC. Als oorzaak zien zij de hevige commotie rondom ongelukken met fatbikes. Zijn fatbikes wel veilig, is een vraag die steeds vaker wordt gesteld. En is het niet gek dat ook kinderen – die nog geen goed gevoel hebben voor snelheid – erop mogen rijden?

Een andere oorzaak die de bedrijven noemen voor de stagnerende verkoopcijfers, is het aanbod van goedkopere varianten door concurrenten. Onderdelen van goedkopere fatbikes worden veelal van buiten Europa geïmporteerd zonder te zijn gecontroleerd of ze wel aan de Nederlandse veiligheidsnormen voldoen, zeggen de geraadpleegde bedrijven. Door de toename in aanbieders neemt de totale hoeveelheid fatbikes op Nederlandse fietspaden dus niet per se af.

„Het maakt ons verdrietig”, antwoordt oprichter Pieter van Beusekom van Phatfour – een producent van fatbikes die de hele assemblage in Nederland doet, en zo’n honderden exemplaren per maand verkoopt – op de vraag wat alle negatieve berichtgeving rondom fatbikes met hem doet. Wel vindt hij de ophef rondom fatbikes terecht. „De nodige handhaving op de veiligheid van de verkoop van fatbikes én op de weg komt echt veel te traag op gang.”

Wie fietst, ziet het al langer: er rijden steeds meer fatbikes op de Nederlandse fietspaden. Vooral onder jongeren zijn die elektrische fietsen populair. Iedereen, ongeacht leeftijd, mag erop fietsen. Zónder helm of rijbewijs. Fatbikes horen niet harder dan 25 kilometer per uur te gaan, maar veel varianten zijn makkelijk op te voeren. Met soms wel bijna 50 kilometer per uur racen kinderen over drukke, smalle fietspaden naar school.

Hersenletsel

De fatbikehype is ook duidelijk terug te zien op de spoedeisende hulp. VeiligheidNL – kenniscentrum voor letselpreventie – registreerde in 2022 7 fatbikegebruikers die op de spoedeisende hulp terecht waren gekomen van een select groepje ziekenhuizen. Een jaar later waren dat er 59 en in de eerste vier maanden van dit jaar werden al 33 gevallen geregistreerd. Vaak gaat het om nauwelijks te herstellen hersenletsel. En de slachtoffers zijn jong: een grote groep is tussen de tien en veertien jaar oud. Een greep uit krantenkoppen van de afgelopen maanden: ‘Moeder en kind botsen frontaal met tieners op opgevoerde fatbike: ‘Ze gingen zó snel, er was geen tijd om te remmen’’, en: ‘Twee gewonden na ongeluk met fatbike in Apeldoorn’.

Afgelopen weekend was het weer raak. Een achtjarig meisje in Breda moest met een traumahelikopter worden opgehaald, nadat zij met een ander, dertienjarig meisje op een fatbike tegen een auto botste.

Lees ook

E-bikes straks mogelijk op afstand af te remmen, zodat Amsterdam weer wat veiliger wordt

Fietsverkeer in Amsterdam.

Bij Fatbike Fabriek Amsterdam en Ecruiser zien medewerkers de interesse afnemen, vooral onder jongeren. Medewerkers van Fatbike Fabriek Amsterdam zien minder verzoeken binnenkomen via de supportknop op WhatsApp, de manier waarop (nieuwe) klanten communiceren met het bedrijf. Bij Phatfour, Knaap Bikes en Lacros zien medewerkers de enorme groei in verkoopcijfers van fatbikes van de afgelopen jaren nu afvlakken. Dat heeft te maken met jongeren die te hard gaan en zo het imago van de fatbikes beschadigen, denken ze bij Lacros.

Artsen, gemeenten, organisaties en ouders voeren de druk steeds meer op om iets te doen tegen onveilige situaties op fietspaden die ontstaan door fatbikes. VeiligheidNL wil de minimum leeftijd verhogen naar zestien jaar en misschien komt er een helmplicht. Van Beusekom van Phatfour is voorstander van de invoering van een leeftijdsgrens, maar volgens hem is dat vooral een „lapmaatregel”.

Illegale onderdelen

Een ander probleem voor de veiligheid op de fietspaden – en ook voor de verkoopcijfers van de bedrijven – is het uitblijven van handhaving op de import van „illegale” onderdelen van sommige aanbieders, aldus geraadpleegde bedrijven. Een fatbike is door de dikke banden stabiel en daardoor relatief veilig, zegt Robin Cats van Knaap Bikes, maar dan moeten producenten wel aan bepaalde regels voldoen.

Zo mag een motor in een e-bike een maximaal vermogen hebben van 250 watt. Van Beusekom van Phatfour: „Maar via import kunnen Nederlandse winkels alsnog fatbikes met zwaardere motoren verkopen.” Deze week boden wethouders van onder meer Amsterdam en Haarlem een petitie aan de Tweede Kamer aan waarin ze ook vragen om een verbod op de verkoop van opgevoerde fatbikes.

Maar ook al voldoen fatbikes aan de motoreisen, dan zijn veel van de modellen alsnog simpel op te voeren door klanten. Cats van Knaap Bikes: „Een fatbike van rond de 1.000 euro” – normaal kosten ze vaak minstens twee keer zoveel – „kan bijna niet correct zijn geïmporteerd en we zien dat die modellen vaak simpel op te voeren zijn.”

Veel fatbikes van Nederlandse bedrijven zijn tegenwoordig zó ontworpen dat ze niet op te voeren zijn. Cats: „De onderdelen van de fiets staan met elkaar in verbinding via software. Als een gebruiker een van die onderdelen vervangt, bijvoorbeeld de motor door een illegale Chinese variant, dan schakelen andere onderdelen af. De fiets kan dan alleen nog gebruikt worden na een software-update, die alleen te doen is met de originele onderdelen.” Zo’n maatregel helpt gebruikers zich te houden aan de 25 kilometer per uur-regel.

Helemaal voorkomen dat een slimme IT’er de software van een streng ontworpen fatbike kraakt en de fiets alsnog opvoert, kan nooit, weten ook deze bedrijven.


Cao’s afsluiten gaat FNV makkelijker af, merkt de bond het afgelopen jaar

De vakbonden hebben de touwtjes bij de cao-onderhandelingen weer in handen. Die boodschap droeg FNV-vicevoorzitter Zakaria Boufangacha woensdag uit bij de presentatie van de cao-onderhandelingsresultaten van de afgelopen zes maanden. De grootste vakbondskoepel kon melden dat de lonen onder de afgesloten cao’s gemiddeld met 5,8 procent zijn gestegen. Voor mensen met een inkomen tot 110 procent van het minimumloon lag de stijging nog iets hoger, op 6,1 procent.

De afgelopen zes maanden maakte FNV in 231 cao’s afspraken over arbeidsvoorwaarden voor 2,4 miljoen mensen. Boufangacha stelt dat er „een inhaalslag” is gemaakt, maar vindt ook dat er „echt nog compensatie” nodig is. In mei van dit jaar bedroeg de gemiddelde inflatieachterstand ondanks de loonstijgingen nog 3,6 procent ten opzichte van begin 2021. Werkenden werden de afgelopen jaren hard geraakt door de inflatie, die onder invloed van de door de oorlog in Oekraïne gestegen energieprijzen in 2022 opliep tot in de dubbele cijfers. Inmiddels is de inflatie terug op een lager niveau. Afgelopen maand waren consumentengoederen en -diensten volgens het CBS 2,7 procent duurder dan een jaar eerder.

Conflictjaar 2023

Boufangacha merkte aan de onderhandelingstafels dat het de afgelopen maanden iets eenvoudiger was om nieuwe cao’s af te sluiten, zo vertelde hij bij de presentatie van de cijfers in het FNV hoofdkantoor in Utrecht. „Ik denk dat werkgevers lessen hebben getrokken uit conflictjaar 2023”, aldus de vicevoorzitter. In de schoonmaakbranche werd onlangs bijvoorbeeld een nieuwe cao afgesloten met een loonsverhoging van minstens 7 procent. De minst betaalde schoonmakers gaan er relatief meer op vooruit, daarnaast werd onder meer een verbeterde reiskostenvergoeding in de cao opgenomen.

FNV wil dat lonen meestijgen met de inflatie, via een zogenoemde ‘automatische prijscompensatie’. Als de boodschappen 10 procent duurder worden, moet het salaris met eenzelfde percentage omhoog, redeneert de vakbond. In 15 procent van de cao’s die FNV het afgelopen halfjaar afsloot, heeft de vakbond zo’n automatische prijscompensatie kunnen bedingen. De lonen stijgen dan wel automatisch, maar zo’n afspraak moet wel iedere onderhandelingsronde opnieuw worden overeengekomen. Mocht er sprake zijn van deflatie, dan wordt het loon ook naar beneden bijgesteld.

In totaal onderhandelt FNV namens 5,1 miljoen werknemers voor een collectieve arbeidsovereenkomst. Afgelopen week bleek uit onderzoek van het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging, De Burcht, dat het aandeel werknemers dat onder een cao valt geleidelijk daalt. In 2022 lag het op 71,8 procent, ruim onder de Europese richtlijn van 80 procent. Deze „erosie van de polder”, zoals Paul de Beer, een van de onderzoekers, de trend in NRC noemde, blijkt lastig te keren. Vakbonden zien met lede ogen toe hoe veel werk is opgeknipt en uitbesteed aan bijvoorbeeld uitzendbureaus en payrollbedrijven.

Meer zekerheid was dan ook een andere belangrijke inzet in cao-onderhandelingen. In 35 procent van de afgesloten cao’s zijn afspraken gemaakt waardoor werkgevers eerder een contract voor onbepaalde tijd afsluiten, en in de helft van de nieuwe cao’s kregen werknemers meer zeggenschap over werktijden. „Een contract voor onbepaalde tijd is de beste koopkrachtverbetering voor mensen met een flexibel contract”, stelt Boufangacha.

Kabinet-Schoof

In september, voordat het aanstaande kabinet-Schoof zijn plannen voor komend jaar presenteert, zullen FNV en andere vakbonden hun nieuwe eisen presenteren. Vermoedelijk liggen de looneisen lager dan de maximaal 14 procent van vorig jaar.

Niettemin, benadrukt Boufangacha, blijft het doel om de inflatieachterstand volledig in te halen.


Zegt de bank ‘Nee’? Wellicht lukt het wel via private credit

Waar veel mensen wel gehoord zullen hebben van private equity (en hun niet al te beste imago), geldt dat waarschijnlijk niet voor ‘private credit’. Toch waarschuwde De Nederlandsche Bank vorige week voor de gevaren van private credit als beleggingscategorie. En eerder dit jaar wees het Internationaal Monetair Fonds (IMF) ook al op mogelijke risico’s ervan. Vier vragen over private kredietverstrekking.

1
Wat is private credit?

Private credit vult voor ondernemingen die extra financiële ruimte willen het gat dat valt als ze geen lening krijgen bij een bank, en ze niet willen overgaan tot de verkoop van een deel van het bedrijf aan nieuwe aandeelhouders – waarmee ze ook een deel van de zeggenschap weggeven. Het is een vorm van non-bancair lenen, zoals ook crowdfunding of leasen dat is.

Een privaat krediet kan direct worden afgesloten door een ondernemer en een kredietverstrekker zoals een verzekeraar, maar vaak komt de financiering uit private credit-fondsen. Die zijn hiervoor speciaal opgericht en krijgen hun financiering dan weer van institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, verzekeraars en ook banken. Bekende namen in de private credit-wereld zijn namen die vaak ook private-equityfondsen beheren: Blackstone, Permira en KKR.

De eerste private credit-leningen kwamen zo’n dertig jaar geleden op de markt, maar de populariteit ervan is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Uit cijfers van het IMF blijkt dat de wereldwijde markt voor private credit in 2000 nog heel klein was. In 2018 was de markt gegroeid tot net onder de 1.000 miljard dollar. Sindsdien is dat meer dan verdubbeld, tot 2.100 miljard dollar, aldus het Fonds. Precieze cijfers zijn echter moeilijk te achterhalen: de markt is niet gereguleerd. Gespecialiseerd marktonderzoeker Preqin schatte de omvang van de private-creditmarkt voor 2014 in op bijna 1.700 miljard dollar – die cijfers zijn aangehouden door DNB.

Veel geld dus sowieso, en ook veel aanbieders. Partijen die voor ondernemers in Nederland bemiddelen met aanbieders van private credit, schatten dat zij ongeveer tweehonderd fondsen in hun telefoonklapper hebben staan. De meeste daarvan zijn buitenlands: veel fondsen die actief zijn in Europa zijn gevestigd in het Verenigd Koninkrijk.

Wereldwijd is de markt voor private credit het grootst in de Verenigde Staten: volgens Preqin is die daar goed voor ruim 1.000 miljard dollar.

2
Waarom zou een ondernemer kiezen voor private credit?

Voor ondernemers kan private credit een goed alternatief vormen voor bancaire financiering. Waar banken vaak niet erg bereid zijn grote risico’s te nemen – omdat een bedrijf pas net bestaat of een tijd minder gepresteerd heeft – durven private credit-partijen die risico’s soms wel eerder te nemen.

Dat komt doordat ze minder gereguleerd zijn dan banken. Er kijkt geen toezichthouder mee met het risicomanagement en er gelden geen stevige screening- en kapitaalseisen bij risicovolle kredieten. Een andere reden is dat ze meer kennis hebben van een bepaalde branche, omdat ze zich daarin gespecialiseerd hebben. Zo zijn er fondsen die zich richten op ‘rollend’ bedrijfsmaterieel en op machines. Maar ook fondsen die zich richten op leningen voor softwarebedrijven.

Recent voorbeeld in Nederland van zo’n specialisatie is de financiering dit voorjaar van Blokker door het Amerikaanse Gordon Brothers. Hun ‘asset based lending’ is een vorm van private credit: Gordon Brothers verleende Blokker voor de komende drie jaar krediet om voorraden te financieren en winkelvernieuwingen te betalen, met de voorraad van de huishoudwinkelketen als onderpand. Gordon Brothers is gespecialiseerd in financieringen op basis van de voorraden van retailbedrijven.

Lees ook

Gordon Brothers leende wél geld uit aan Blokker — met de voorraad als onderpand

De financiering die Blokker ontvangt van durffinancier Gordon Brothers komt met een prijs: een hoge rente en hogere vaste kosten dan bij een standaardlening.

Dat zulke fondsen eerder bereid zijn risico te nemen dan een bank, heeft wel een prijskaartje. Private credit is duurder voor een ondernemer dan een banklening, wat betreft rente en kosten om de lening aan te gaan. Waar de rente voor een banklening momenteel zo’n 5 procent bedraagt, schatten marktkenners de rente voor Blokker bijvoorbeeld in op rond de 10 procent.

3
Dure leningen dus. Waarom is dit soort financiering dan zo hard gegroeid?

Dat ligt zowel aan de aanbod als aan de vraagzijde. Volgens DNB is de belangrijkste reden voor de groei van de private credit-markt de strenger geworden regels voor banken na de financiële crisis van 2008. „Voor risicovolle leningen en investeringen moeten banken relatief meer kapitaal aanhouden, waardoor het minder aantrekkelijk is”, schrijft DNB in hun vorige week gepubliceerde Overzicht Financiële Stabiliteit. Hierdoor is het voor banken vaak aantrekkelijker om een hypotheeklening te verstrekken dan een bedrijfslening.

Vooral het midden- en kleinbedrijf wordt door deze hogere drempel geraakt. Zij krijgen vaker nul op het rekest als ze een bank om een lening vragen, schreef het Centraal Planbureau onlangs in een analyse van de financiële gezondheid van bedrijven. Naast de hogere kredieteisen voor banken, noemt het CPB ook als oorzaak dat dienstverlening aan kleinere bedrijven relatief bewerkelijk is. De leningen zijn niet groot, waardoor de opbrengsten niet opwegen tegen de stijgende kosten die banken moeten maken voor bijvoorbeeld witwas- en terrorismeonderzoek naar de eigenaren van een onderneming. Bedrijven die ondanks de afwijzing van een lening door de bank financiering blijven zoeken voor hun nieuwe fabriek, machines, vrachtwagens of overname, creëren de vraag naar alternatieve vormen van krediet, zoals private credit.

Kenners in de markt noemen als andere belangrijke oorzaak (die DNB ook wel noemt) de zoektocht van institutionele beleggers naar rendement, vanwege de lage rentestand tussen 2009 en 2021. Zodat ze toch genoeg geld kunnen verdienen om hun pensioendeelnemers en verzekerden te kunnen uitbetalen. Hierdoor konden private credit-fondsen veel geld ophalen bij die beleggers.

Dat laatste heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat terwijl zo’n tien jaar geleden het bij private credit vooral draaide om kleinere leningen, er inmiddels deals worden gesloten waarin één private credit-fonds een financiering kan verstrekken van enkele honderden miljoenen euro’s. Daar waren vroeger meerdere samenwerkende banken voor nodig.

Nog een reden voor de opkomst van private credit is de maatschappelijke druk op financiers om meer bij te dragen aan de verduurzaming van bedrijven aan wie ze geld lenen. Door een lening direct zelf te verschaffen aan een bedrijf, zit je als verzekeraar bijvoorbeeld, die op zoek is naar een groenere portefeuille, direct aan tafel met het bestuur. Er zijn verschillende voorbeelden van private kredieten die zijn verschaft op voorwaarde dat wordt voldaan aan een aantal duurzaamheidseisen, zoals bij de lening aan aggregaatverhuurder Bredenoord. Volgens kenners van de markt is er ook geen gesprek van private credit-fondsen met potentiële klanten waar het niet over duurzaamheid gaat.

4
Waarom wordt er voor private credit gewaarschuwd?

DNB waarschuwde vorige week in zijn Overzicht Financiële Stabiliteit voor de risico’s van private credit als beleggingsvorm voor pensioenfondsen en verzekeraars. DNB-president Klaas Knot zal hier mogelijk deze week in de Tweede Kamer ook aandacht aan schenken, als hij daar uitleg komt geven over dat rapport.

DNB ziet private credit als risicovolle belegging omdat bedrijven via private credit vaak flinke bedragen kunnen lenen tegen een variabele rente, die dus plotseling omhoog kan schieten. Een private credit-financiering is bovendien niet verhandelbaar op een openbare markt, zoals een aandeel of een obligatie dat wel is. Als er financiële stress is, kan een verzekeraar of pensioenfonds verleend private credit niet ten gelde maken om financiële ruimte te scheppen.

Het IMF waarschuwde ook voor de illiquide aard van private credit, maar liet daarnaast een waarschuwing uitgaan over de gevaren van de private credit-markt voor de financiële stabiliteit over de hele linie. Zo noemt het IMF het bijvoorbeeld zorgelijk dat er zo weinig gegevens zijn over de leningen, anders dan bijvoorbeeld bij bedrijfsobligaties hoeft een bedrijf bij een private credit geen rating te hebben van een kredietbureau. In een recessie zou er bovendien volgens het IMF een domino-effect kunnen optreden: als bedrijven moeite hebben om hun hogere rentes te betalen, zouden private credit-fondsen kunnen omvallen en daarmee meerdere pensioenfondsen en verzekeraars kunnen raken die in die fondsen hebben geïnvesteerd.

<dmt-util-bar article="4856626" headline="Zegt de bank ‘Nee’? Wellicht lukt het wel via private credit” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/06/17/zegt-de-bank-nee-wellicht-lukt-het-wel-via-private-credit-a4856626″>