JP Morgan breidt uit in Europa – ook in Nederland. ‘Je hoort vaak dat er een einde komt aan de globalisering. Maar de gegevens bevestigen dat niet’

Waar is de Amerikaanse bank JP Morgan vooral bekend van? Als redder in nood voor wankelende Amerikaanse concurrenten, zoals Bear Stearns en Washington Mutual tijdens de kredietcrisis. Of recenter, van de overname van First Republic tijdens de Amerikaanse bankenstress anderhalf jaar geleden. Maar de bank heeft ook in Nederland mensen in dienst: zo’n honderd, die werken vanuit een kantoor op de Amsterdamse Zuidas. Wat doen die?

Ter gelegenheid van het bezoek van twee leden van het topmanagement aan Amsterdam, wil de bank graag vertellen over de internationale activiteiten van de Amerikaanse bank, waaronder die in Nederland. Tussen klantgesprekken en een town hall – een informele bijeenkomst voor de Amsterdamse medewerkers – door geven de Amerikaanse Doug Petno en de Italiaanse Filippo Gori uitleg aan NRC. Samen geven ze leiding aan de Global Banking-tak van JP Morgan.

De twee leggen uit dat de vergrote activiteit in Nederland onderdeel is van een wereldwijde expansie van de bank. De aanwezigheid van JP Morgan in veel landen, waaronder Nederland, beperkte zich lang tot een aantal diensten aan alleen de grotere bedrijven, zoals assisteren bij overnames en fusies en het aantrekken van nieuw kapitaal. Dit investment banking voor Nederlandse klanten werd bovendien vooral gedaan vanuit Londen.

Lees ook

Weer valt een Amerikaanse bank om – en weer heet de redder JPMorgan

New York, 1914: het hoofdkantoor van (toen nog) J.P. Morgan & Co. op 23 Wall Street, op de hoek met Broad Street.

Maar JP Morgan besloot in 2019 dat het zich buiten de Verenigde Staten niet langer wilde beperken tot alleen investment banking-diensten. De meer standaard zakelijke dienstverlening zoals betalingsverkeer en leningverstrekking, die de bank op de thuismarkt al decennialang aanbiedt aan middelgrote en kleinere bedrijven, wil JP Morgan voortaan ook wereldwijd aanbieden. Hetzelfde geldt voor vermogensbeheer voor rijkere individuen en families. De bank gelooft vooral op dit vlak de komende jaren te kunnen groeien.

Sindsdien investeert de bank flink in de meer dan honderd markten waarin zij actief is. Het aantal werknemers buiten thuisland VS steeg de afgelopen vijf jaar met tienduizend tot meer dan vijftigduizend (in de VS werken nu 220.000 mensen voor de bank).

Ook de vestiging in Nederland groeide. De bank verwacht hier de komende jaren nog meer mensen aan te nemen en investeringen te doen. Gori: „Nederland heeft als bijzonderheid dat hier veel hoofdkantoren van bedrijven zitten, waardoor je ook een financieel centrum bent.” Petno: „Bedrijven hier doen wereldwijd zaken en daarvoor hebben ze een bank nodig die wereldwijd opereert. En dat is wat wij bieden: wij zijn een lokale bank met een wereldwijde footprint.”

JP Morgan probeert na de Amerikaanse bankencrisis in 2023, die ontstond toen techfinancier Silicon Valley Bank omviel, ook start-ups en scale-ups naar zich toe te trekken. Gori: „De snelheid waarmee een start-up vandaag de dag wordt geboren en kan uitgroeien tot een multinational, is een fractie van hoelang het vroeger duurde. Daarom is het belangrijk om in een vroeg stadium adviseur te worden van deze bedrijven. Dan is de kans veel groter dat je voor altijd hun bank blijft.

„In een traditionele economie waar de dingen veel langzamer gaan, had je tijd om de achterstand in te halen. In veel sectoren is dat nu niet meer mogelijk.”

In de ogen van de JP Morgan-bankiers is Nederland hiervoor een belangrijke plek, omdat hier een sterke chip- en zorgindustrie zit.

Neemt u marktaandeel af van Nederlandse banken of is dit een nieuwe markt?

Petno: „Ons aanbod is complementair aan dat van lokale banken. Veel kleinere bedrijven die alleen in eigen land actief zijn, hebben onze internationale diensten mogelijk niet nodig. Maar als een bedrijf in het buitenland opereert of internationaal wil uitbreiden, kunnen wij helpen.”

Gori: „Wij willen graag sterke lokale banken zien. Een echte Europese kapitaalmarkt en een voltooide bankenunie zouden goed zijn voor Nederlandse en andere Europese banken. Het zou hen helpen concurrerender te zijn op belangrijke markten in Europa én de VS. Zeker als Europeaan hoop ik dat dit uiteindelijk goed komt. Dat zou betekenen dat het Europese project weer een stap vooruitzet.”

Bent u van plan uw consumententak, Chase, hier te introduceren? In Nederland worden banken ervan beschuldigd dat ze te weinig met elkaar concurreren.

Gori: „We hebben Chase met succes geïntroduceerd als digitale bank in het Verenigd Koninkrijk. We werken nu aan een hub in Berlijn voor de EU. We hebben altijd gezegd dat we zouden kijken naar het verder uitbouwen van onze internationale consumentenbank in continentaal Europa. We hebben de lanceringsdatum voor EU-landen nog niet bepaald. We willen focussen op het VK en ervoor zorgen dat we het daar goed blijven doen. Daarna zullen we het aanbod geleidelijk uitrollen in andere Europese landen. Wat Nederland betreft: ING is voor ons een fantastisch voorbeeld op het gebied van internetbankieren.”

Veel hoofdkantoren van bedrijven zijn gevestigd in Nederland. Die kunnen we veel bieden

Filippo Gori
manager global banking JP Morgan

JP Morgan wordt met jullie internationale groei nog sterker verweven met de wereldeconomie. Is de bank niet al ‘too big to fail’?

Petno: „Dat is een existentiële vraag. Welnu, wij zijn van mening dat geen enkele instelling te groot mag worden om failliet te kunnen gaan. Tegelijkertijd werken we er elke minuut van de dag aan om te zorgen dat we niet omvallen. We denken diep na over alles wat mogelijk van invloed kan zijn op ons vermogen om hier over vijftig jaar, honderd jaar nog steeds te zijn en onze klanten, gemeenschappen en overheden te dienen.”

Gori: „En iedereen moet zich ook realiseren dat het bankwezen een sector is geworden waarin schaalgrootte heel belangrijk is.”

Petno: „We geven 17 miljard dollar per jaar uit aan technologie, waaronder cybersecurity. Dit zorgt ervoor dat we onze klanten kunnen bedienen en beschermen. En dat we de zekerheid en soliditeit hebben om kapitaal te kunnen injecteren in alle marktomstandigheden, ook de meest stressvolle. Tijdens de kredietcrisis zijn we nooit gestopt leningen te verstrekken. We zijn niet alleen een vriend in goede tijden, we zijn er voor de lange termijn, in alle markten waarin we actief zijn. In juli vierden we ons honderdjarig bestaan in Duitsland.”

Gori: „Onlangs vierden we ook honderd jaar in Hongkong.”

Is het moeilijker geworden om een global bank te zijn, gezien de politieke spanningen wereldwijd?

Petno: „Zoals ik al zei: als we ons in een land vestigen, blijven we daar. Generaties lang. Natuurlijk kunnen we onze risico’s beperken, mocht dat nodig zijn.”

Gori: „Als we ergens klanten hebben, grote multinationals die actief zijn in een land, dan moeten wij daar ook zijn. That’s our job. Je hoort links en rechts dat er een einde komt aan de globalisering. Maar de gegevens bevestigen dat niet. 2023 was het jaar met de grootste hoeveelheid handels- en dienstenstromen over de hele wereld ooit. De politieke wind waait soms in de ene richting en soms in de andere. Maar we zijn hier om te investeren in de gemeenschap, in klanten.”

Petno: „Maar we maken nu zonder twijfel een van de gevaarlijkste periodes mee in ons leven, geopolitiek gezien. We dansen op een dun koord. Wij als bank zijn daar voortdurend mee bezig: wat betekent het voor onze klanten, voor de markten? Voor ons? Het is ontnuchterend.”

Als grootste bank ter wereld hebben we plichten. We kunnen ons niet zomaar losmaken van een sector

Doug Petno
manager global banking JP Morgan

In Nederland en Europa worden banken onder druk gezet om zich meer in te zetten voor verduurzaming en tegen klimaatverandering. Ook JP Morgan krijgt veel kritiek op zijn investeringen in de olie- en gasindustrie, maar lijkt sinds een aantal jaar ook flink te investeren in een duurzaamheidsagenda. Zo heeft de bank een speciaal intern team opgezet, het Center for Carbon Transition.

Petno: „Wat wij doen is analyseren, feiten verzamelen en details uitwerken. Dat doen we bij al onze werkzaamheden. In ons Center for Carbon Transition werken wetenschappers, analisten, ingenieurs, bankiers, economen en duurzaamheidsexperts daarin samen. Zij moeten ons ‘klimaatslim’ maken, om onze balans van 4.000 miljard dollar door de transitie te loodsen. Maar dat team staat ook klaar voor onze klanten, om hun CO2-uitstoot te verminderen.

„Dat geldt ook voor industrieën waarvoor dat zeer ingewikkeld is. Natuurlijk voor olie en gas. Vervoer. Maar ook chemicaliën, kunstmest, cement. Allemaal koolstofintensieve bedrijven. Als grootste bank ter wereld hebben we plichten. Het is voor ons heel moeilijk om ons los te maken van een sector. Dus in plaats van dat lukraak te doen, werken we met onze klanten samen om te bepalen hoe ze hun ecologische voetafdruk kunnen verkleinen. Doen ze alles wat ze kunnen?

„Wij bieden verder groene obligaties, natuurobligaties en andere creatieve instrumenten om de planeet weerbaarder te maken tegen klimaatverandering. Er moet veel gebeuren en als we het tempo willen opvoeren, hebben we veel kapitaal nodig. We geven ons geld uit aan projecten die de klimaatcurve daadwerkelijk veranderen. We hebben daar strenge normen voor, en een commissie die de situatie in de gaten houdt. Het moeten echte resultaten zijn.”


Wanneer is het te heet om te werken? ‘Wet- en regelgeving voldoet niet’

Zwetend een muur metselen, of puffend in een benauwd klaslokaal staan: werken bij hoge temperatuur is geen pretje. Hittestress brengt bovendien gezondheidsrisico’s met zich mee, zoals een zonnesteek of een hitteberoerte. Maar wanneer het nu echt te warm is om te werken? Daarover biedt de Nederlandse wet- en regelgeving geen uitsluitsel.

Dit is een van de uitkomsten van internationaal onderzoek naar beleid rond hitte op de werkplek in vijf Europese landen. Vanwege de opwarming van het klimaat is hittestress nu al een probleem in met name Zuid-Europa. De verwachting is dat ook in Nederland hoge temperaturen vaker invloed gaan hebben op het werk.

Toch schafte de Nederlandse politiek in 2013 een wettelijke ‘grenswaarde’ voor hitte op het werk af. Het ging daarbij niet om één specifieke luchttemperatuur, maar om een methode waarmee vastgelegd kan worden wanneer het te heet is. Ook luchtvochtigheid, zwaarte van het werk en straling spelen immers een rol bij hittestress. „Denk aan het verschil tussen een Turks stoombad en een sauna”, zegt onderzoeker Jan Popma, die namens de Vrije Universiteit Amsterdam aan het onderzoeksproject meewerkte. „Een sauna is heter, maar in een stoombad ga je veel meer zweten door de vochtigheid.”

Geschikte werkkleding

Het idee was dat de afschaffing van de grenswaarde ruimte zou geven aan sociale partners om hun eigen regels te maken, die beter aansluiten bij de beroepsgroep. Maar dat gebeurt onvoldoende, concludeert Popma na bestudering van 60 arbocatalogi met afspraken over veilig werk, en 50 cao’s. Als er al grenswaarden zijn afgesproken, dan verschillen deze vaak. Zo rept de ene catalogus over een grens van 26 graden bij zittend werk, de andere over 30 graden, en kent bijvoorbeeld de agrarische sector cao’s die elk een andere methode hebben om de grenstemperatuur te bepalen.

Dat die afspraken „een beetje een rommeltje” zijn, wijt Popma deels aan onwetendheid bij werkgevers en werknemers. „Kennis over de gevolgen van hitte voor de gezondheid ontbreekt bij overleg over een veilige werkomgeving. Zeker voor risicogroepen, zoals hart- en astmapatiënten, maakt hitte veel uit. Er zijn wel bedrijven die maatregelen nemen tegen blootstelling aan zonlicht, bijvoorbeeld met een tropenrooster met pauzes tussen 12 en 15 uur. Maar hitte is vooral na drie uur ’s middags uur een probleem.”

Als wel een grenswaarde is bepaald, is ook niet altijd duidelijk wat er moet gebeuren bij het bereiken ervan. „Moet je dan je werk neerleggen, of een andere maatregel nemen?”, vraagt Popma zich af. Passages als ‘gebruik geschikte werkkleding’ maken de afspraken niet duidelijker. „Dat voorschrift staat al in de wet. Om wat voor kleding gaat het dan precies? Zo’n arbeidscatalogus zou moeten voorschrijven hoe de wet geïnterpreteerd wordt, maar dat gebeurt te weinig.”

Natteboltemperatuur

Sowieso ligt de nadruk sterk op persoonlijke bescherming, en minder op preventie. „Een beetje extra drinken, af en toe wat minuutjes pauze, en dan moet de hitte wel opgelost zijn”, zegt Popma schertsend. Bedrijven waar vaak bij hoge temperaturen wordt gewerkt, zoals in de kunststofindustrie en bakkerijen, hebben meestal ook technische maatregelen in hun afspraken opgenomen. „Maar dit project ging over klimaathitte, daar kom je weinig structurele maatregelen voor tegen, zoals tropenroosters of gebouwaanpassingen.”

Een terugkeer naar een wettelijke methode om tot grenswaardes te komen vindt Popma een serieuze optie. Dat kan volgens hem verschillen tussen catalogi in verschillende sectoren voorkomen, en zo ontstaat meer rechtszekerheid en -gelijkheid. Ook zou hij graag zien dat overal dezelfde methode wordt gebruikt om de temperatuur te bepalen. „Ik ben risico-inventarisatiemodellen tegengekomen met alleen de vraag: ‘Is het te warm, ja of nee?’ Maar wat is te warm? En gaat het dan om de temperatuur op het moment zelf? Gemiddeld over de hele dag? Hoe wordt het gemeten?”

De ideale, door de wetenschap erkende methode is volgens Popma de ‘natteboltemperatuur’, waarbij ook luchtvochtigheid, straling en luchtstroomsnelheid wordt meegenomen. Hij ziet een taak weggelegd voor arbodiensten. „Een goede fysioloog moet dat op de werkplek kunnen meten. Alleen gaan contracten met werkgevers nu nog vaak vooral over ziekteverzuim, en minder over preventie.”

Werkonderbreking

In zijn onderzoek focuste Popma zich specifiek op de bouw- en de agrarische sector, omdat werknemers hierin relatief veel aan hitte worden blootgesteld. Tegelijk bleek uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van 2021 dat werknemers in deze bedrijfstakken tevredener zijn over de maatregelen die worden getroffen om hittestress tegen te gaan, anders dan bijvoorbeeld in het onderwijs.

In Heijmans vond hij een bouwbedrijf dat wél een duidelijk hitteprotocol heeft. „Ze werken met een groene, gele en rode categorie, waarbij per temperatuur staat aangegeven aan welke maatregelen je moet denken. Bij rood staat dan als optie te stoppen met werken.” Maar ook in de bouw en agrarische sector geldt dat andere hittefactoren, zoals het soort werk of de beschermende kleding die moet worden gedragen, niet worden meegewogen in de hittebelasting.

Er kan ook meer worden gedaan om het aantrekkelijker te maken bij hitte het werk stil te leggen, aldus de onderzoekers. Werkonderbreking bij vorst of hevige regenval wordt wel gedekt vanuit socialezekerheidsfondsen (WW), maar hitte is niet opgenomen in de definitie van ‘onwerkbaar weer’ – behalve in een paar sectoren. „Zuid-Europese landen kijken graag naar de sociale dialoog in Nederland. Maar ook wij hebben nog veel te leren”, concludeert Popma.


Zeewier komt bijna altijd uit China, maar je kunt het ook gewoon uit de Noordzee halen

Waarom komt wakame, de groene zeewiersalade bij de sushi, altijd uit China en is hij altijd gifgroen? Eerlijk gezegd waren dat de vragen die opborrelden bij het bericht dat North Sea Farmers dit najaar de eerste commerciële zeewierboerderij binnen een windpark begint. Want is het niet gek dat ongeveer 99 procent van het zeewier dat jaarlijks verhandeld wordt uit Azië komt, terwijl je het ook gewoon op achttien kilometer van Scheveningen uit de zee kunt halen?

Al eerder mocht ik eens mee de zee op met de Noordzeeboerderij, in 2017. Dat was om te laten zien dat het lukte om zeewier machinaal te oogsten op de Noordzee. Bijna honderd kilo hing er aan de lijn, een beginnetje. De ambities waren steeds weer net even anders. In 2022 stond in NRC dat er in 2030 10 miljoen ton zeewier uit de Noordzee moest komen. Nu streeft North Sea Farmers naar 1 miljoen ton tegen 2040. Tijd om weer eens af te spreken met Eef Brouwers, die al tien jaar bezig is met North Sea Farmers – een branche-organisatie zonder winstoogmerk – om de geesten rijp te maken voor Noordzeewier.

Hij begint met een disclaimer bij het woord ‘commercieel’ in de aankondiging van de nieuwe installatie bij windpark Hollandse Kust (zuid). „Er is nog geen rooie rotcent mee te verdienen.” Wat ze nu doen, samen met wetenschappers en industrie, moet vooral een blauwdruk opleveren voor bedrijven. In het eerste jaar willen ze zesduizend kilo op vijf hectare zee oogsten. Te beginnen met suikerwier, dat vooralsnog het geschiktst lijkt voor de ruige Noordzee.

Niet alleen willen ze uitvinden hoe zeewiertelers de productie kunnen opschalen. Ook gaan ze met een fonds van 1,5 miljoen euro van Amazon onderzoeken hoeveel koolstof zeewier uit de atmosfeer kan halen en hoeveel er door losgekomen stukjes zeewier op de zeebodem wordt opgeslagen.

Makkelijk wordt het niet. Brouwers vergelijkt zeewier telen op de Noordzee met Formule 1-racen, als je het afzet tegen de Oosterschelde, waar al langer een commerciële zeewierboerderij draait. „Zo ver uit de kust gaat alles sneller stuk en je kunt er moeilijker heen. Dat maakt het duur. Alleen al een schip ernaartoe laten varen kost 10.000 euro per dag.”

En toch gelooft Brouwers dat het deze kant op moet gaan. „Ruim de helft van de EU bestaat uit zee, terwijl maar 1 procent van ons voedsel daar vandaan komt. We zijn voor bijna al ons voedsel afhankelijk van zoet water. Dit gaat dus ook over voedselzekerheid en grondstoffenzekerheid.”

Het doel is natuurlijk niet om iedereen te voorzien van voldoende zeewiersalade bij de sushi. „Maar stel dat je met zeewier op grote schaal een deel van het vlees in een worst of burger kunt vervangen…”, zegt Brouwers. Er zijn nog talloze andere duurzame toepassingen van zeewier, waarvoor we nu afhankelijk zijn van grondstoffen en producten die vaak van ver komen. Zo kun je van zeewier alginaat voor plastics of verdikkingsmiddel maken, nutriënten voor dierenvoeding of biostimulanten: voeding voor gewassen, zodat minder kunstmest nodig is. „De grote winst zit niet in opslag van CO2, maar in het vermijden van uitstoot.”

Lees ook

Wat doet zeewier op de bodem van de oceaan?

Wat een zeewierboerderij in de oceaan voor het klimaat kan betekenen

Die 1 miljoen ton zeewier in 2040 is niet zozeer een prognose van de marktontwikkeling of van de snelheid waarmee de productie omhoog kan. Het is eerder een getal dat opkomt als je denkt in de grootheden die al bestaan: wereldwijd wordt nu circa 35 miljoen ton zeewier verkocht. De EU produceert jaarlijks 40 miljoen ton vlees. Brouwers: „Om impact te hebben moet je volume maken. Dat vraagt om een groeicurve waar je bang van wordt.”

Rendabel is Noordzeewier voorlopig niet. Brouwers is daarom voorstander van een productiesubsidie. „Zoals ook bij groene stroom is gedaan, zodat het tegen concurrerende prijzen verkocht kan worden.”

Oosterschelde

Is Noordzeewier niet toch een beetje water naar de zee dragen? Uit de Oosterschelde komt circa 250.000 kilo zeewier per jaar en daar is nog ruimte voor uitbreiding. Maar de Dutch Seaweed Group heeft nu al moeite van zijn voorraad af te komen, zegt medeoprichter Alwin Kool. „De markt ontwikkelt zich langzamer dan we kunnen produceren.”

Met ‘laagwaardig’ gedroogd zeewier uit Azië is niet te concurreren, zegt Kool. En ook de afzet voor vers (ingevroren) wier blijkt lastig. Liefhebbers zagen al dat de Dutch Weed Burger, gemaakt met Oosterscheldewier, stilletjes is verdwenen. Het liefst zou Kool alleen maar boer zijn en de productontwikkeling over laten aan anderen. „Maar we zoeken nu ook omzet door zelf producten te ontwikkelen.”

Eigenlijk moet het andersom, zegt Kool. „Je moet een markt bedienen die er is, en niet eerst capaciteit creëren en daar dan een markt bij zoeken.” Subsidie kan wat hem betreft beter gebruikt worden om de vraag te stimuleren. „De toepassingen zijn eindeloos, maar zit de groei in supplementen of iets anders? Wij kunnen goedkoper produceren als we groeien, maar dat is moeilijk is als je niet weet voor wie je produceert.”

Faeröer

Toch is er niemand die tegen het Noordzeewierproject is. Pas als je begint, zie je of het werkt, welke wieren geschikt zijn, wat de milieu-effecten zijn. „En je krijgt kosten en opbrengsten beter in beeld”, zegt Sander van den Burg, die bij Wageningen Economic Research al dertien jaar onderzoekt of commerciële teelt haalbaar is. „Het kan een opstap zijn naar grootschaliger teelt, zodat je goedkoper kunt produceren en ook andere markten in zicht komen. De relatief warme Noordzee moet zich nog bewijzen als meest logische plek in Europa, maar dat doet niets af aan de waarde van dit project.”

Op zoek naar afzet is het niet gek dat producenten van alles proberen, zegt Van den Burg. Zelf verwacht hij, kijkend naar winstgevende telers in Noorwegen en Frankrijk, dat de hoogste marges te halen zijn in verdikkingsmiddelen en biostimulanten. „Een voordeel is dat Nederland al een innovatieve landbouwsector heeft: afnemers van biostimulanten en veevoer zijn dichtbij.”

Van den Burg is nu betrokken bij onderzoek op de Faeröer-eilanden. Daar pioniert het bedrijf Ocean Rainforest met zeewier en wordt gekeken wat de baten zijn voor lokale ecosystemen, zoals de biodiversiteit en het vastleggen van koolstof aldaar. „Als je de ecologische waarde kunt kwantificeren kun je die in geld uitdrukken.” Dat opent de deur naar beleid om zeeboeren te subsidiëren voor geleverde ecosysteemdiensten.

Dan nog de vraag: waarom is wakame gifgroen? „Dat wil de supermarkt”, zegt Alwin Kool. „Maar dan moet er kleurstof in en dat weigeren wij.” En als de supermarkt nou laat zien dat Hollandse wakame donkergroen is en minstens zo lekker? „Dan kunnen wij het voor heel Nederland tegen dezelfde prijs leveren.”


In de Verenigde Staten is de trein de eeuwige tweede

In de Verenigde Staten, autoland par excellence, speelt het passagiersvervoer per trein al decennia een marginale rol. Maar in de jaren zeventig van de negentiende eeuw woedde in het Amerikaanse Congres juist een discussie over de vraag of treinen wel of niet toegelaten moesten worden tot het symbolische hart van het land: de National Mall in Washington, de monumentale groenstrook waar onder meer het Capitool en het Smithsonian-museum aan liggen.

De Amerikaanse hoofdstad was minutieus ontworpen op zichtlijnen en doorkijkjes, maar om het zakendistrict te bereiken wilde de Baltimore & Potomac Railroad rails aanleggen dwars door het geometrische groen. Hoogst noodzakelijk, volgens sommige senatoren. Gestoord, aldus anderen. „Er is een plek voor alles, en ik weet dat de plek voor een station niet een park is”, zei Congreslid Charles Sumner. Tevergeefs. Vanaf 1873 reden de treinen over de Mall – tot president Roosevelt ze er in 1907 weer af gooide.

In het verhaal, dat vroeg aan bod komt in The Northeast Corridor van David Alff, zitten veel elementen die in de rest van het boek terugkomen. Dat gaat over de letterlijke én figuurlijke plaats van spoorwegen in de Verenigde Staten, verteld aan de hand van de geschiedenis van de drukste lijn: die tussen hoofdstad Washington en Boston, met tussenstops in Philadelphia en New York.

Nu kun je je meteen afvragen: is dit interessant voor een Europese lezer die wellicht nog nooit een millimeter op dit traject heeft gereden? Dat geldt ook voor de NRC-recensent van dienst. Het verrassende antwoord: ja, en voor een belangrijk deel omdat Alff een heel goede verteller is.

Alff, hoogleraar Engels aan de universiteit van Buffalo, verbindt de geschiedenis van de spoorlijn met die van de regio, het economische en politieke hart van het land. Daarbij komt van alles aan bod, van tot slaaf gemaakten die de spoorlijn gebruiken om uit het zuiden te vluchten, tot aan de opkomst van het fenomeen forenzen.

De auteur vertelt zijn verhaal steeds aan de hand van personen. Einstein komt voorbij, tijdens zijn tijd op Princeton een gretig gebruiker van de lijn. Daar is Thomas Edison, die een eerste elektrische trein test in de regio. Ook gaat het over Jozef Bonaparte, broer van Napoleon, die maar al te graag de kroon van Spanje opgeeft, maar in hevige woede uitbarst als de spoorlijn door zijn landgoed in New Jersey dreigt te gaan. Donald Trump blijkt tijdens zijn vastgoedcarrière graag te investeren in vastgoed rondom de stations van de lijn. En Joe Biden kent als treinreizende senator op den duur de conducteurs zo goed dat hij ze weleens belt om de trein even op te houden als hij te laat op het station dreigt aan te komen.

Er zijn ook minder bekende namen. Getroebleerde machinisten bijvoorbeeld, die onder hoge druk werken en daardoor de vreselijkste ongelukken veroorzaken. Grafische ontwerpers die locomotieven van moderne kleurstellingen voorzien – en jaren later de Air Force One. De excentrieke senator Claiborne Pell is een terugkerende naam. Hij blijft Democratisch president Lyndon B. Johnson in de jaren zestig „lastigvallen” (dixit Johnson) om snellere en betere treinen in te zetten.

Pell kent de slechte kwaliteit van het spoor op dat moment uit eerste hand: hij reist met de nachttrein vanuit Providence naar Washington DC wanneer een rem losschiet, het raam van zijn coupé verbrijzelt en de glasscherven in zijn oog terechtkomen. Pell moet zelf lachen om de ironie dat dit juist de grootste treinvoorvechter van het Congres overkomt. Aan zijn treinliefde doet het niks af.

Opkomst van de auto

Het boek heeft kleine minpuntjes: Alff gaat soms wel heel snel, noemt vooral mannen (niet alleen witte), het verhaal verdient veel meer fotomateriaal en het hoofdstuk over elektrificatie is niet het meest interessante. Maar dit zijn details bij een gebalanceerd verhaal.

Uiteindelijk gaat dit boek over de moeizame relatie die de Verenigde Staten hebben met passagiersvervoer per spoor. Na de glorietijd, voorafgaand aan de opkomst van de auto, raken de particuliere spoorbedrijven zwaar in de problemen. Zo groeit spoorwegbedrijf Penn Central uit tot een warrig conglomeraat dat van alles doet – tot het runnen van attractieparken aan toe. Maar eigenlijk wil het van het verlieslatende reizigersvervoer af.

Als de staat vanaf de jaren zeventig de boel overneemt, zijn het veelal Democratische presidenten die halfhartige pogingen doen hogesnelheidstreinen te introduceren. Het blijft sappelen. Alff toont het pijnlijke contrast met Japan en Frankrijk, waar met forse staatssteun hogesnelheidsnetwerken tot stand zijn gebracht.

Het marktdenken waarbij reizigersvervoer winstgevend moet zijn en er anders níét zal zijn, doordesemt de discussie over passagierstreinen bij veel betrokken Republikeinen, de presidenten Reagan en Bush jr. voorop. Politici van deze partij proberen keer op keer de minuscule overheidsbijdrage aan spoorbedrijf Amtrak te verlagen (met de meest recente poging nauwelijks twee weken geleden). Dit terwijl de statistieken laten zien dat de relatief snelle treinen tussen de grote steden populair zijn bij de bevolking; ze voorzien dus in een behoefte. Overigens noemt Alff ook een handvol Republikeinen die consequent pro-spoor zijn geweest.

Tegelijkertijd verheerlijkt Alff het spoorvervoer niet. Hij merkt fijntjes op dat het steeds snellere intercityvervoer, in hypermoderne treinen, zijn keerzijdes heeft. Armere delen van de kustagglomeratie worden in hoog tempo voorbijgereden, terwijl zakenmensen, professoren en senatoren met dure tickets tussen hun huizen en Wall Street, Yale en Capitol Hill shuttelen, onderweg wijn drinkend in de barwagon. De trein versterkt het beeld van een gesegregeerde regio.

Zo ontstaat een gelaagd boek, dat de lezer ervan doordringt dat kwalitatief hoogwaardig spoor blijvende aandacht van de politiek nodig heeft. Zelfs de meest gebruikte spoorlijn van de VS is daar nooit van verzekerd.


Van Buckler-debacle naar ‘niets om je voor te schamen’: wie géén alcoholvrij verkoopt, is nu de uitzondering

Soms twijfelt Louise Fitzpatrick zelf ook nog. Afgelopen zaterdag bijvoorbeeld, toen ze tijdens een diner met familie een alcoholvrij biertje bestelde. Ze had een flesje verwacht, zo wordt 0.0 vaak geserveerd. Maar de ober gaf haar, net als de anderen, een getapt glas. Had hij zich misschien vergist? „Ik nam twee slokken en bleef aarzelen. Kon ik nadien écht nog veilig in de auto stappen?”

Fitzpatrick moet lachen als ze het vertelt. Want als iémand zou moeten weten hoe Heineken 0.0 smaakt, dan toch wel de vrouw die zich bij het bierconcern bezighoudt met de groei van alcoholvrij wereldwijd. Het zegt volgens haar alles over de ontwikkeling die 0.0 de laatste jaren heeft doorgemaakt. Hoe dicht het product de veel oudere, alcoholhoudende variant is genaderd. Fitzpatrick dronk alcoholvrij en het voelde niét als een compromis.

Lang leek dat ondenkbaar, vooral in Nederland. Daar leed 0.0 decennia onder het Buckler-debacle, het alcoholloze biermerk dat Heineken in 1988 lanceerde en dat het een jaar later zwaar te verduren kreeg in de oudejaarsconference van Youp van ’t Hek. Alcoholvrij bier was voor „van die lullen van een jaar of veertig die naast je in het café staan met hun autosleutels”, foeterde de cabaretier. „Rot toch op, joh. Zuip dan niet, idioot!”

Maar dertig jaar nadat Heineken het merk gedesillusioneerd terugtrok uit de Nederlandse schappen is het sentiment rond alcoholvrij bier compleet anders. Een 0.0 is allang niet meer iets „om je voor te schamen of om te verstoppen”, zegt Fitzpatrick. In de zeven jaar dat Heineken het nu verkoopt, is het uitgegroeid tot een van de meest veelbelovende producten in het bedrijf.

In Nederland is bijna één op de tien biertjes die Heineken verkoopt alcoholvrij, meer dan in de meeste andere landen

Deze maandag, bij presentatie van de halfjaarcijfers, bleek nog maar eens hoe snel 0.0 aan terrein wint. De verkoop ervan groeit wereldwijd vijf keer zo hard als die van alcoholhoudend bier, zei Heineken-topman Dolf van den Brink in een telefonische toelichting. In Nederland is bijna één op de tien biertjes die Heineken verkoopt alcoholvrij, meer dan in de meeste andere landen. Wie als bedrijf géén 0.0 verkoopt, is nu de uitzondering.

Bewuster

Het was „oom Wim” die ermee begon. Hij was binnen de Brabantse brouwerij Bavaria, tegenwoordig Royal Swinkels, de eerste die met alcoholvrij bier experimenteerde. Meesterbrouwer Wim Swinkels deed dat al in de jaren zeventig, toen het bedrijf merkte dat in Nigeria, waar op dat moment een alcoholverbod gold, vraag was naar een non-alcoholische, moutachtige drank. De eerste schrede richting de latere Bavaria 0.0.

Aanvankelijk bestelden Nederlanders vooral om „functionele redenen” alcoholvrij bier, merkte Swinkels. Het waren patiënten die van hun dokter niet mochten drinken, bijvoorbeeld. Zwangere vrouwen. Automobilisten die nog moesten rijden. Onder invloed van voorlichtingscampagnes over alcoholmisbruik, groeide de verkoop in de jaren negentig en nul. Maar 0.0 bleef een niche: een alternatief, voor momenten dat een ‘écht’ biertje even niet kon.

Een jaar of vijftien geleden begon dat te veranderen, zegt Romke Swinkels, directeur van de Nederlandse tak van het familiebedrijf. Een belangrijke verklaring is volgens hem dat brouwers naast pils ook andere alcoholvrije bieren gingen maken. In Duitsland kwam Erdinger met een 0.0 weizen. Zelf bracht Swinkels in 2010 een 0.0 witbier op de markt. Net als de drinker van alcoholhoudend bier had ook de 0.0-drinker opeens een hele bierkaart om uit te kiezen.

Alcoholvrije bieren gingen bovendien een stuk beter smaken, vult de huidige meesterbrouwer Emiel Hendrikx aan. Leveranciers kwamen met betere grondstoffen, brouwers werkten aan betere productiemethoden. Pils zonder alcohol werd daardoor frisser, minder zoetig dan eerder. Door innovatie lukte het plots ook om van complexe bieren, zoals trappisten, een alcoholvrije variant te maken.

Toen Heineken in 2016 begon met de ontwikkeling van 0.0, stond de smaak ook voorop, zegt Fitzpatrick. Als het bedrijf consumenten vroeg waarom ze geen alcoholvrij dronken, dan was smaak met afstand de belangrijkste reden. In 2017 lanceerde Heineken de 0.0 – veel later dan Swinkels, maar ruim voor andere internationale giganten. Dat gaf alcoholvrij wereldwijd een nieuwe zet: de brouwer introduceerde het bier in korte tijd in tientallen landen en maakte er van meet af aan volop reclame voor.

Toch veranderde niet alleen het bier, zegt Fitzpatrick, maar ook de consument. In de samenleving groeide de aandacht voor bewuster leven. Consumenten kiezen er vaker voor om alcohol te laten staan, omdat ze de volgende dag fris op werk willen verschijnen of na hun borrel nog willen sporten. Wat veel van hen ook aanspreekt: in een 0.0 zitten ongeveer half zoveel calorieën als in een pilsje met alcohol.

Voor 0.0 heeft Bavaria in reclames altijd gewerkt met sterren „die een rauw randje hadden”

Hoe sterk het sentiment rond alcoholvrij de laatste jaren is veranderd, blijkt eveneens uit de jaarlijkse onderzoeken van de Nederlandse Vereniging van Brouwers, die consumenten daarin ondervraagt over hun keuzes. „Weleens” een 0.0 drinken was al heel lang gangbaar, maar regelmatig kiezen voor alcoholvrij is pas de laatste jaren in opkomst.

Ook de reden voor die keuze is veranderd. Tot 2020 bestelden consumenten in de eerste plaats alcoholvrij omdat ze nog moesten rijden. Inmiddels zijn „(even) geen alcohol willen drinken” en de smaak de belangrijkste argumenten.

Alfaman

Alles aan Mickey Rourke maakt duidelijk: met deze man valt niet te sollen. De Amerikaanse acteur is breed en gespierd, zijn pokdalige gezicht toont de sporen van zijn kortstondige boksloopbaan. In films speelde Rourke worstelaars, veroordeelde criminelen en premiejagers. Nu neemt hij plaats aan een hotelbar, met een piepklein hondje.

In de commercial die Bavaria in 2010 uitbracht, besluit een barman Rourke stiekem een 0.0 voor te zetten. Hij merkt er niets van. Maar eenmaal boven op zijn hotelkamer gooit de acteur zijn minibar uit het raam. Woest neemt hij weer plaats aan de bar: wie haalt het in zijn hoofd zo’n ding met 0.0 te vullen? Of de barman hem alsjeblieft nog zo’n ‘gewoon’ biertje wil voorzetten.

Voor 0.0 heeft Bavaria in reclames altijd gewerkt met sterren „die een rauw randje hadden”, zegt Romke Swinkels. Later koos het bedrijf voor acteur Charlie Sheen, nadat die net uit de verslavingskliniek kwam. Hoofdrolspelers die aan het grote publiek een duidelijk signaal konden afgeven: niet alleen de suffe veertigers van Youp van ’t Hek drinken alcoholvrij, ook alfamannen als Sheen en Rourke.

Bier, en zeker pils, is voor een belangrijk deel emotie, weten ze ook bij Heineken. Dat concern koos eveneens voor grote sterren om hun 0.0 te promoten. Zo prees James Bond in een campagne in 2020 het product aan en is autocoureur Max Verstappen nu het gezicht van 0.0. Gemiddeld gaat een kwart van het marketingbudget van de brouwer naar de promotie van alcoholvrij, „veel meer dan het huidige volume rechtvaardigt”, aldus topman Van den Brink.

Want 0.0 mag dan hard groeien, afgezet tegen de hele productie is de categorie nog klein. Nederland is met een marktaandeel van bijna 10 procent een van de koplopers wereldwijd. Samen met Spanje, waar alcoholvrij bier misschien wel het meest gangbaar is. De tapascultuur daar is volgens Fitzpatrick een van de verklaringen daarvoor: Spanjaarden borrelen veel en doen dat nu vaker met een alcoholvrij drankje.

In Noord- en Zuid-Amerika en Azië is nog veel meer te winnen: daar is het aandeel in het totale biervolume nu nog minder dan 1 procent. Vanwaar die verschillen? Het kan volgens Fitzpatrick komen doordat Heineken zijn 0.0 er later heeft geïntroduceerd, maar ook door de cultuur. Voor landen „met een biercultuur” is de overstap naar 0.0 bijvoorbeeld minder groot dan voor landen waar consumenten meer frisdrank drinken.

‘Matigen is niet cool’

Niettemin ziet Heineken die trend van matigen overal, zegt Fitzpatrick. Al zal het bedrijf dat begrip nooit gebruiken in uitingen naar de consument. „Het is gewoon geen cool woord”, aldus de manager alcoholvrij bier. Het klinkt volgens haar als iets negatiefs, alsof de consument iets inlevert door een 0.0 te bestellen.

Lees ook

Waarom is alcoholvrije wijn meestal een slap aftreksel van het origineel?

Waarom is alcoholvrije wijn meestal een slap aftreksel van het origineel?

Veel liever benadrukt het bedrijf daarom dat consumenten er met 0.0 iets bij krijgen, stelt ze. Dat ze nu ook op gelegenheden waar ze geen alcohol willen drinken, of waar het niet gepast is, toch een biertje kunnen pakken. In alle reclame-uitingen van het bedrijf zul je volgens Fitzpatrick daarom áltijd ergens 0.0 zien staan. Om duidelijk te maken dat het net zo goed een „acceptabele, coole keuze” is.

De biertap gaat alcoholvrij bier nog een extra zetje geven, verwacht de Heineken-manager. Het concern verkoopt nu in 4 van de 190 landen 0.0 op tap en wil dat verder uitbreiden. „Want in de meeste Europese landen zien consumenten de tap toch als de beste manier om bier te serveren. Als je daar dan ook 0.0 aanbiedt, plaats je dat op hetzelfde niveau als elk ander bier.”


AI wordt achter de schermen getraind door miljoenen mensen. Wie zijn deze onzichtbare ‘klikwerkers’?

Pagina na pagina met Amazon-zoekresultaten krijgt Floris voorgeschoteld, hij scrolt langs de producten. Kleding, keukenmessen, op afstand bestuurbare speelgoedauto’s… Het is „een dwarsdoorsnede van het Amazon-assortiment”, zegt hij. Aan hem de taak om de resultaten te beoordelen. „Past het bij de zoekopdracht? Of hoort het wel bij de categorie, maar is het niet het juiste product?” Die laatste optie klikt hij aan als hij bij een zoekopdracht naar plakbandhouders rolletjes tape te zien krijgt. En soms past de omschrijving van een product wel bij de zoekopdracht, maar is er op de foto iets totaal anders te zien – een truc waarmee verkopers de regels van Amazons marktplaats proberen te omzeilen.

Voor de beoordelingen bestaan uitgebreide richtlijnen, die van tijd tot tijd veranderen en omschreven staan in een tientallen pagina’s tellend document. Met zijn geklik helpt Floris de zoekmachine van ’s werelds grootste webwinkel te trainen. Zo weet de zoekmachine welke producten passen bij de vraag van de klant en worden malafide verkopers geweerd.

„Het houdt een beetje het midden tussen de AI trainen en moderatiewerk”, zegt Floris. „Ik neem aan dat het de bedoeling is dat AI dit uiteindelijk overneemt, maar op dit moment is het nog best wel handmatig.”

Floris staat niet op de loonlijst van internetgigant Amazon, maar werkt als freelancer via klusjesplatforms waar hij per afgeronde taak betaald krijgt. Dit type werk wordt ook wel ‘microwerk’ of ‘gig work’ genoemd: een groot project (het verbeteren van Amazons zoekfunctie) wordt opgeknipt in piepkleine taakjes ofwel gigs (zoekresultaten beoordelen). Via online platforms met namen als uTest, Appen, Remotasks en Upwork voeren zzp’ers digitale klusjes uit. Deze zogeheten ghost workers of klikwerkers zijn de onzichtbare motor achter de AI-revolutie. Tegelijkertijd zijn er door die onzichtbaarheid ook zorgen over uitbuiting en slechte betaling.

Miljoenen klikwerkers

Die ghost workers zijn met honderden miljoenen. Volgens de Wereldbank doen naar schatting tussen de 135 miljoen en 435 miljoen mensen dit type werk, al dan niet als bijbaan, verspreid over de hele wereld. De sector bestaat al sinds de opkomst van het internet het mogelijk maakte om werk uit te besteden aan mensen, zonder dat het uitmaakt waar op de wereld ze zijn. Het is met name tijdens de coronapandemie snel gegroeid, toen veel mensen zochten naar werk dat ze veilig vanuit huis konden doen. De opmars van kunstmatige intelligentie en de enorme hoeveelheid trainingsdata die daarvoor nodig is, versnelde het nog verder. Het is niet bekend hoeveel klikwerkers Nederland precies telt.

De meeste ghost workers werken vanuit huis, aan de eettafel, in bed of op de zolderkamer, buiten het zicht van de regulerende instanties. Ze categoriseren foto’s (is dit een hond of een kat?), zodat de computer ze leert onderscheiden. Ze markeren fietsers op verkeersbeelden zodat zelfrijdende auto’s die leren ontwijken. Ze omcirkelen rondslingerende sokken op door robotstofzuigers gemaakte foto’s van vloeren, zodat die geen kleding meer opzuigen. Ze keuren gevaarlijke of feitelijk onjuiste antwoorden van AI-chatbots af, zodat gebruikers geen onzin voorgeschoteld krijgen, of bijvoorbeeld instructies voor hoe je zelf drugs maakt.

Zonder klikwerkers geen ChatGPT, spraakassistent of razendsnel afgehandelde verzekeringsdeclaratie

Het werk is vaak zo geestdodend simpel dat veel mensen veronderstellen dat het allang door kunstmatige intelligentie wordt gedaan, maar ghost workers hebben een essentiële rol gespeeld in de recente golf van AI-successen. Zonder ghost workers geen ChatGPT, spraakassistenten of razendsnel afgehandelde verzekeringsdeclaraties. En soms is het ook werk dat (nog) niet door AI gedaan kan worden, zoals het testen van een nieuwe website op fouten.

„Mensen zullen altijd nodig blijven om AI te trainen”, zegt Antonio Casilli in een videogesprek. Hij is hoogleraar sociologie aan het Institut Polytechnique de Paris en doet al jarenlang wereldwijd onderzoek naar microwerk in dienst van AI-toepassingen van grote techbedrijven. „De dingen die we tegenwoordig proberen te automatiseren door AI zijn bijna allemaal cultureel afhankelijk, zoals chatbots. Mensen zullen altijd nodig zijn om die cultuur over te brengen aan de machine, want cultuur is continu aan verandering onderhevig. Toen je zes jaar geleden het woord ‘corona’ zei, dacht iedereen nog aan het biertje.”

Flexibel werk

Floris (42) begon vijf jaar geleden met klikwerk toen hij terugkwam van een lange reis door Zuid-Amerika. Hij wil net als veel andere ghost workers niet met zijn achternaam in de krant vanwege de geheimhoudingsverklaringen die ze verplicht zijn te ondertekenen. „Ik had nauwelijks werk, ik deed wat in de horeca, maar dat viel stil door corona.” Klikwerk bood een uitkomst: het is veilig vanuit huis te doen, wanneer het uitkomt. „Ik was destijds veel aan het klussen in huis, dus het was fijn om dat te kunnen combineren, om eventjes geld te verdienen terwijl ik wachtte tot de verf droog was.”

Op zijn hoogtepunt verdiende Floris 1.500 tot 2.000 euro bruto per maand met een 24-urige werkweek. „Ik maakte er een sport van om de meest winstgevende projecten uit te zoeken. Dan probeerde ik eerst vijf of tien taakjes uit en keek ik hoeveel tijd ik eraan kwijt was en hoe dat zich verhield tot de beloning.”

Het enige wat je nodig hebt om wat geld te verdienen met klikwerk zijn een computer en een werkende internetverbinding.
Foto Getty Images

Zo kwam Floris er al gauw achter dat hij veel minder tijd nodig had voor de Amazon-klusjes dan zijn werkgever dacht. „Voor elk product stond 30 of 40 seconden beoordelingstijd, maar ik beoordeelde in 20 seconden een hele pagina met 20 producten.” Toen Floris een reguliere baan vond, combineerde hij die een tijd met klikwerk. „Dan nam ik na een kwartier echt werken een korte pauze om een minuutje klikwerk te doen. Zo had ik een extraatje, dat was mooi meegenomen.”

De flexibiliteit is een van de grote voordelen en de grote belofte van klikwerk. Het enige wat je nodig hebt om wat geld te verdienen zijn een computer en een werkende internetverbinding. De digitale werkvorm biedt daarnaast ook kansen voor groepen die het moeilijk hebben op de reguliere arbeidsmarkt, signaleert de Wereldbank in een recent rapport. In veel landen zijn vrouwen, migranten en mensen met een beperking beter vertegenwoordigd onder de klikwerkers dan op de rest van de arbeidsmarkt.

Prijzenoorlogen

Platforms die klikwerkers werven en aan het werk zetten, voeren vaak prijzenoorlogen om grote lucratieve deals met grote techbedrijven binnen te slepen. „Dat betekent dat ze naar de goedkoopst mogelijke arbeid zoeken”, zegt Casilli, „en die vinden ze in lagelonenlanden.” Volgens de Wereldbank is 40 procent van het wereldwijde verkeer naar klikwerkplatforms afkomstig uit lage- tot middeninkomenslanden. Oude koloniale banden tekenen zich ook bij deze moderne vorm van werk nog altijd af, ziet Casilli. „In Afrikaanse landen wordt veel Engels en Frans gesproken door de koloniale geschiedenis. Maar de mensen die daar voor bedrijven uit Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk werken, krijgen niet dezelfde arbeidsrechten.”

Ik wil in het buitenland studeren en kan op deze manier andere valuta verdienen

Stefanie Plet
werkt vanuit Paramaribo aan Nederlandstalige klikklusjes

De Surinaamse Stefanie Plet (22) doet vanuit haar huis in Paramaribo Nederlandstalige klikklusjes via het platform Upwork. Ze doet dat naast haar rechtenstudie en haar bijbaan bij McDonald’s. „Ik wil in het buitenland studeren en kan op deze manier andere valuta verdienen”, vertelt ze in een videogesprek. Voor mensen in landen met een zwakke munteenheid bieden online werkplatforms een extra voordeel: ze betalen meestal in euro’s of dollars.

Rond de Europese verkiezingen beoordeelde Plet politieke filmpjes. Welke politieke partijen kwamen erin voor? Wat zeggen de politici precies? Zijn de video’s door mensen gemaakt of door AI gegenereerd? Eind mei kreeg Plet 290 euro voor ongeveer honderd uur werk, wat neerkomt op een uurloon van 2,90 euro. Dat is meer dan het Surinaamse minimumuurloon van circa 1,50 euro, maar fors minder dan het Nederlandse minimumuurloon van 13,68 euro.

Floris merkte bij een project waarvoor hij audiofragmenten moest transcriberen ook dat niet iedereen hetzelfde betaald krijgt. „Ze proberen het verborgen te houden, je mag ook nooit over salarissen praten op het platform. Dan weet je eigenlijk al genoeg. Maar ik kon wel zien dat er voor Engelstalige klussen binnen dat project veel minder betaald werd dan voor Nederlandse.” Dat is een logisch gevolg van vraag en aanbod, maar hoogleraar Casilli weet dat er ook inkomensverschillen bestaan tussen mensen die hetzelfde werk doen in dezelfde taal.

Casilli: „Vaak vinden die mensen dat geen issue. Ze zijn allang blij met een inkomen. Het probleem is dat het werk net zo informeel en precair is als andere banen die ze in die landen kunnen krijgen. Ik heb mensen ontmoet die na afronding van een universitaire opleiding geen passend werk konden vinden en in plaats van spullen verkopen op de lokale markt, data gingen annoteren voor een of ander surrogaat van Google.”

In zekere zin ziet Casilli een parallel tussen klikwerk in de AI-revolutie en de huisnijverheid tijdens de industriële revolutie. „Mensen kregen toen wol, vlas of katoen, en weefden daar thuis met de hele familie stukjes textiel van. Die werden vervolgens opgehaald en daar kregen ze een kleine vergoeding voor.”

De internationale spreiding van klikwerkers is ook nodig om AI-toepassingen te bouwen die wereldwijd bruikbaar zijn, zegt Casilli. Daarvoor zijn mensen nodig die algoritmen trainen vanuit diverse culturele achtergronden en met kennis van verschillende talen. De toegang tot arbeiders in lagelonenlanden biedt een goedkope oplossing voor bedrijven die vloeiende sprekers van wijdverspreide talen als Engels, Frans en Spaans nodig hebben. Voor talen als het Fins, die maar in één land gesproken worden waar de salarissen ook nog eens hoog zijn, is dat lastiger. Enkele AI-bedrijven vonden een oplossing in Finse gevangenissen: gevangen zijn tenminste wel bereid om tegen lage tarieven data te annoteren.

De precaire arbeidsomstandigheden van klikwerkers staan in schril contrast met de miljardenbedragen die in de bedrijven achter de platforms omgaan
Foto Getty Images

Onbetaald werk

De Wereldbank hekelt het gebrek aan contractuele bescherming van klikwerkers, hun zeer onregelmatige inkomen en het ontberen van een duidelijk toekomstperspectief. Het internet staat vol met verhalen van mensen die niet of te weinig betaald kregen voor hun werk, verplicht onbetaalde trainingen moeten volgen voor ze klussen krijgen, zonder uitleg van platforms verwijderd zijn of onaangekondigd geen nieuw werk meer kregen. Ze doen hun beklag op sociale media, maar kunnen bij geen officiële instantie terecht. „Doe het niet”, waarschuwt iemand op Reddit, die zegt dat hij na drie dagen werken geblokkeerd werd van zijn klikwerkplatform en ook niet betaald werd. „Scam alert!!!!”

De precaire arbeidsomstandigheden van klikwerkers staan in schril contrast met de miljardenbedragen die in de bedrijven achter de platforms omgaan. Berucht zijn klikwerkplatforms Outlier en Remotasks, twee dochterondernemingen van het in San Francisco gevestigde ScaleAI. Het Oxford Internet Institute van de universiteit in Oxford beoordeelt Remotasks met een 1 op een schaal tot 10, waarbij een 10 betekent dat een bedrijf aan de minimale arbeidsvoorwaarden voldoet – het ‘beste’ bedrijf scoort een 5. Investeerders waardeerden ScaleAI eerder dit jaar op 14 miljard dollar (13 miljard euro). Oprichter en topman Alexandr Wang (27) is volgens zakenblad Forbes de jongste self-made miljardair ter wereld.

Als klikwerkers niet uitbetaald worden, komt dat vaak doordat opdrachtgevers op veel platforms het geleverde klikwerk eerst moeten goedkeuren. „Het is heel willekeurig of ze arbeid wel of niet goedkeuren”, zegt hoogleraar Casilli. „Als ze dat niet doen, dan is dat natuurlijk gewoon een vorm van loondiefstal.”

Floris heeft er ervaring mee. „Als de opdrachtgever bepaalt dat je je taken niet conform de eisen hebt gedaan, word je niet betaald.” Hij ziet dat opdrachtgevers soms plots allerlei extra eisen stellen, of dat werk ten onrechte afgekeurd wordt. „Als het een reguliere werkgever was, dan zou je daar bezwaar tegen kunnen aantekenen. Maar bij klikwerk is dat een moeilijk verhaal.”

Hij had in het bijzonder problemen met zogenoemd bughunting. Daarbij moeten klikwerkers een nieuwe website of app testen voordat die gelanceerd wordt. Per fout (bug) die ze tegenkomen en melden worden ze betaald. „Je gaat aan het werk, maar je weet van tevoren niet of je iets gaat verdienen. Want als je niks vindt, als die site goed gemaakt is, dan ben je je rot aan het testen, krijgt de klant zijn resultaten en krijg jij niks.”

We zagen mensen in Madagaskar die uitbetaald kregen in zakken rijst

Antonio Casilli
hoogleraar sociologie

Zelfs als hij wel bugs vond, zegt Floris dat hij daar niet altijd eerlijk voor betaald werd. „Ze hebben verschillende categorieën. Voor kleine foutjes krijg je een paar dollar en met kritieke problemen kun je flink verdienen. Maar die beoordeling is aan de klant. Ik meldde problemen waarbij een site helemaal crashte of waar je in een webshop niet kon betalen. Dat lijkt mij vrij kritiek. Maar de klant vond alles minor, waardoor ze maar 2 of 3 dollar hoeven te betalen.”

Het verschilt hoe platforms hiermee omgaan. Rechtenstudente Plet werkt daarom alleen maar via Upwork. „Zij garanderen dat je betaald wordt. Het geld dat betaald moet worden, houden zij van tevoren al vast zodat je niet van de opdrachtgever afhankelijk bent voor een uitbetaling.”

In sommige gevallen worden klikwerkers überhaupt niet in officiële valuta uitbetaald, zag Casilli tijdens zijn onderzoek. „We zagen mensen in Madagaskar die uitbetaald kregen in zakken rijst. Daar zat tussen de platforms en de mensen weer een tussenpartij die de betaling inde en daarvan een deel inhield.”

Weinig toezicht

Dat soort excessen kunnen bestaan doordat er nationaal en internationaal weinig zicht en regulering is op de klikwerksector, ondanks zijn enorme omvang. Doordat mensen over de hele wereld klikwerk doen, is het lastig om te bepalen welke belastingen en regels erop van toepassing zijn: die van het land waar de arbeider zit, van de opdrachtgever of van het platform dat die twee met elkaar verbindt?

Vergeleken met andere typen werkplatforms – voor detailhandel en horeca (Temper), taxidiensten (Uber) en maaltijdbezorgers (Thuisbezorgd) – is er een groot verschil in de aandacht die politici en vakbonden ervoor hebben. Taxichauffeurs en maaltijdbezorgers doen in de publieke ruimte hun werk, waardoor zij zichtbaarder zijn. Ze komen elkaar bovendien vaker tegen in de echte wereld, wat de drempel om zich te organiseren verlaagt.

„Los van de vraag of je gelijk hebt of niet, waar zou je je gelijk moeten halen?”, vraagt Floris zich hardop af. „Je moet allerlei lange contracten tekenen voor dit werk, waar vast toch ergens in staat dat het werk officieel in Hongkong plaatsvindt. Waar werk je dan eigenlijk?”


Luchtvaartveteraan Kelly Ortberg moet Boeings reputatie en financiën oppoetsen

Stelt u zich eens voor: u bent 64 jaar oud, hebt een gerespecteerde staat van dienst bij een solide bedrijf in de luchtvaartindustrie en zit dicht tegen uw pensioen aan. Dan klopt een van de grootste vliegtuigbouwers ter wereld, waar enorme problemen zijn, bij u aan met de vraag of u ze uit de brand wilt helpen. Wat doet u? Het is het dilemma waar de Amerikaan Kelly Ortberg zich voor gesteld zag toen fabrikant Boeing hem benaderde om puin te komen ruimen. Ortberg zei ‘ja’ en wordt de nieuwe topman van de geplaagde vliegtuigbouwer.

Wie is Kelly Ortberg?

Ortberg begon zijn carrière als ingenieur bij Texas Instruments, bekend van onder andere de rekenmachines voor middelbare scholieren. Daarna vertrok hij naar Rockwell Collins, het tegenwoordige Collins Aerospace, om daar uiteindelijk directeur te worden. Het bedrijf verzorgt onder meer (informatie)systemen voor vliegtuigen en andere luchtvaartelektronica.

Een analist stelt tegenover de Financial Times dat Ortberg weliswaar geen hele bekende naam is maar wel een goede keuze. „Hij neemt niet alleen veel ervaring in de luchtvaart en defensiewereld mee, bij de bedrijven waar hij werkte heerste ook een uitstekende cultuur. Het is duidelijk dat Boeing vele problemen kent en met Kelly als topman is er in ieder geval de mogelijkheid dat ze opgelost worden.”

Wat zijn die problemen dan?

Boeing heeft de productie van commerciële vliegtuigen moeten terugschroeven vanwege veiligheidsproblemen. In januari raakte een deurpaneel van een 737 MAX-toestel tijdens een vlucht los. Het bleek dat de bouwer van dat deel van het vliegtuig, Spirit AeroSystems, twee gaten verkeerd had geboord in een aantal rompen van toestellen. Gelukkig kwam er niemand om het leven, maar het was het zoveelste incident voor Boeing. In 2018 en 2019 crashten twee 737 MAX-toestellen, waarna vliegtuigen van dat type bijna twee jaar verplicht aan de grond moesten blijven. Het kostte topman Dave Calhoun zijn baan.

Woensdag rapporteerde de vliegtuigbouwer mede daardoor slechte cijfers. De omzet daalde in het tweede kwartaal met 15 procent, wat leidde tot een nettoverlies van 1,4 miljard dollar (1,3 miljard euro). Het onderdeel van Boeing dat ook voor het Amerikaanse leger werkt, bleek afgelopen jaren ook nog miljarden aan kostenoverschrijdingen te hebben gemaakt op opdrachten waarbij vooraf de prijzen waren vastgesteld. Boeings financiële directeur heeft al gewaarschuwd dat die problemen ook in het derde kwartaal zullen aanhouden.

Waarom is ingenieur Ortberg nu de juiste man voor Boeing?

Een deel van de problemen zou zijn veroorzaakt doordat Boeing de bouw van alle onderdelen van de vliegtuigrompen niet meer in eigen handen heeft. De laatste jaren heeft het concern zich volgens analisten te veel gericht op het creëren van waarde voor aandeelhouders door delen van de productie af te stoten of uit te besteden. Dan heb je minder toezicht op wat er gebeurt in de hele keten. Daarom is bepleit een ingenieur aan de top van het bedrijf aan te stellen in plaats van puur een manager.

In de hoop meer grip te krijgen op de problemen kondigde Boeing een maand geleden al aan zijn belangrijkste leverancier van delen van de rompen, Spirit Aerosystems, over te nemen.


‘Je hoeft geen miljonair te zijn om in de energietransitie te kunnen investeren’

Meindert Jansberg (49) is op zijn eigen manier een wereldverbeteraar. Een die roze polo’s draagt en over ‘treasury’, ‘risico’s bundelen’ en ‘risk management’ praat in een klinisch kantoor in een bedrijfsverzamelgebouw op een industrieterrein in Amsterdam Overamstel. Hij wil „de wereld beter achterlaten” voor zijn kinderen, door de energietransitie te versnellen. Hoe? Door een manier te bedenken waarop meer geld van particulieren en kleine investeerders naar duurzame-energieprojecten kan stromen.

Al zijn hele loopbaan puzzelt hij aan financieringsvraagstukken van maatschappelijke projecten, zoals de bouw van nieuwe ziekenhuizen, woningbouw- en waterprojecten en dus ook die verduurzaming van de energievoorziening. In de financiële wereld bekend als projecten met een ‘onrendabele top’. Dat wil zeggen: de investering is hoog en niet gelijk terugverdiend.

Investeren in de energietransitie moet makkelijker kunnen, denkt Jansberg. Er zit volgens hem „diepte in die markt”, wat zo veel betekent als onbenut kapitaal. Het trefwoord bij zijn idee is tokenization, wat inhoudt: „bezit digitaal registreren en gemakkelijk overdraagbaar en splitsbaar maken”. Over hoe dat werkt en wat je ermee zou kunnen, gaat dit gesprek.

De ondernemer denkt dat met het gebruik van tokenization in de nabije toekomst „de voordelen van de kapitaalmarkt naar kleinere projecten” gebracht kunnen worden. En vice versa, grotere projecten naar kleinere beurzen. Door de digitale administratie van bezittingen te vereenvoudigen, wordt „alles veel toegankelijker”.

Jansberg gebruikt grote woorden. „Ik hoop op een brede democratisering van bezittingen. Meer individuen kunnen passief inkomen opbouwen als ze met kleine investeringen toegang krijgen tot projecten waar je tot nu toe met minimaal een ton, liefst een miljoen, zou moeten instappen.”

Zijn idee vergt wat denkstappen. En dat gold ook voor hemzelf. Die heeft hij de afgelopen jaren gemaakt met zijn zakenpartner David van Ineveld, die later ook bij het gesprek aanschuift. Ze waren collega’s bij een consultancyfirma voordat Van Ineveld in 2010 met zijn laptop naar Ibiza verhuisde en al zijn tijd ging steken in cryptobeleggingen en voorlichting over blockchain. Dat is een techniek om computers betrouwbare openbare databases met transacties te laten bijhouden. Voor die transacties worden digitale fiches gebruikt, die meestal cryptovaluta worden genoemd.

In 2019 wilde Van Ineveld met zijn vrouw en baby terug naar Nederland en zocht Jansberg op. Ze dronken koffie. Van Ineveld overtuigde hem van het nut van blockchain. Jansberg was geboeid. „‘En wat kun je daarmee in de reële economie?’, vroeg ik hem toen.”

Het is de vraag die iedereen altijd stelt over blockchain: ‘Geinige uitvinding, maar is dit geen oplossing op zoek naar een probleem?’ Dat probleem is wat Jansberg betreft de trage energietransitie. In de applicatie die ze inmiddels hebben laten bouwen kunnen mensen rechtstreeks (kleinschalig) beleggen in wind- en zonneparken. Zonder tussenkomst van een beurs, broker of fonds.

De app kan op zichzelf staan, of worden geïntegreerd in de app van een beleggingsinstelling of bank. Daarover lopen inmiddels vergevorderde gesprekken met een van de Nederlandse grote banken. Welke willen ze nog niet zeggen.

Jansberg laat op een groot scherm in een led-verlichte vergaderkamer zien hoe het eruitziet en logt in. Er verschijnen plaatjes van drie nog te realiseren wind- en zonprojecten van zijn investeringsmaatschappij in Duitsland. Om te testen bieden ze een deel van het kapitaal dat ze daarvoor willen ophalen aan in hun nieuwe applicatie. Binnen de digitale omgeving staat alle documentatie over de projecten en de risico’s in een informatiememorandum, dat lijkt op een prospectus.

Via een gestandaardiseerd notarieel contract wordt van de eigendomsbewijzen een ‘digitale tweeling’ gemaakt. Die wordt geregistreerd op een blockchain (een openbare online database). Zo wordt de handel in bijvoorbeeld een mini-aandeel in een windpark in Duitsland vergelijkbaar met het kopen van een cryptomunt.

Jansberg koopt voor de demonstratie een obligatie in een windmolenpark. Hij betaalt 97 euro via iDeal. Een paar seconden later is op de blockchain die ze voor de applicatie gebruiken te zien dat de transactie heeft plaatsgevonden. „Daar wordt dus bijgehouden welk deel van dit windenergiepark van jou is en hoeveel energie daarmee is opgewekt. Vervolgens krijg je er rente over.”

Een ander heeft voor 21.000 euro gekocht. Iemand voor 3000 euro, nog een heeft 150.000 geïnvesteerd, is te zien op de openbare blockchain.

Wat is er beter aan zo’n blockchain dan ‘gewoon’ investeren via obligaties, of het verrekenen van je verbruik en eigen opwek van energie in de database van een energiemaatschappij?

Meindert Jansberg zoomt eerst uit voordat hij echt antwoord geeft: „De energiemarkt is fundamenteel aan het veranderen. Waar energie traditioneel vooral door grote centrales wordt opgewekt en van daaruit naar bedrijven en huishoudens stroomt, raakt de opwekking nu versplinterd over kleine opwekkers, zoals particulieren met zonnepanelen, of boeren met een windmolen op hun erf. Als gevolg daarvan moet er veel meer energie uitgewisseld en verrekend worden. Hoe doe je dat eerlijk en transparant?”

Dat regelen energiemaatschappijen toch en dat gaat goed?

„Zeker. Energiebedrijven houden in een grote database bij wie waar recht op heeft en wie wat verbruikt en levert. Die energiebedrijven zijn betrouwbaar en staan onder toezicht. Maar, de energiemarkt versplintert, hij wordt decentraler. Denk bijvoorbeeld aan de opkomst van energiecoöperaties. Partijen gaan steeds meer energie en geld met elkaar uitwisselen. Dat moet betrouwbaar gebeuren. Dat kan via een energiemaatschappij. Maar het is efficiënter en scheelt dus een hoop kosten als je die derde partij vervangt door een online database die iedereen kan inzien en die niet kan worden gemanipuleerd: de blockchain.

„Als wij met zijn drieën als buren stroom met elkaar uitwisselen, kunnen we elkaar nog wel vertrouwen en hebben we geen database nodig. Maar als je dat met tienduizenden huishoudens wilt doen, of bij een groot bedrijf, wordt het lastig.”

Jansberg neemt de haven van Rotterdam als voorbeeld. Het ene bedrijf heeft stroom over, een ander wil het hebben. Dan moeten transactievolumes worden gemeten. Prijzen afgesproken. „Wat geeft mij het vertrouwen dat als ik zeg dat ik 100.000 kilowatt aan jou geleverd heb, dat jij ook zegt, ja dat klopt?”

Behalve energieverbruiker worden mensen steeds meer energieproducent. En in het toekomstbeeld dat Jansberg schetst ook investeerder in (duurzame) energie. De mini-investeringen zouden het mogelijk kunnen maken om precies het aantal kilowattuur dat je volgens je slimme meter verbruikt ook te helpen opwekken. Een deel met je eigen zonnepanelen bijvoorbeeld, en het andere deel door op maat en laagdrempelig te investeren in een zonnepark dat in een andere tijdzone energie opwekt.

Probeer nog eens uit te leggen hoe en wáárom transacties via een blockchain daarbij zouden kunnen helpen?

Jansberg gaat voor de vergelijkingen. Denk bij digitale eigendomsbewijzen of crypto’s aan een metrosysteem. Of aan festivals. „Je koopt een fiche of token die je recht geeft op bijvoorbeeld een rit met de metro, of een drankje. Dat recht op iets ligt ergens vast.” Hetzelfde idee is toe te passen op energie, vervolgt hij. „Je zou bijvoorbeeld een token oftewel cryptomuntje kunnen krijgen voor iedere kilowattuur aan stroom die je zelf opwekt in je eigen huis. Die je vervolgens kunt inwisselen voor de stroom die je nodig hebt.” En wat je niet kunt ruilen, kun je op diezelfde markt inkopen.

Hij blikt nog wat verder vooruit. Door „digitale tweelingen” te maken, worden heel veel dingen gemakkelijker overdraagbaar. Ook bijvoorbeeld CO2-rechten of datastromen. En om bij het voorbeeld van energie te blijven: „Stel je woont in een klein appartement en je mag geen zonnepanelen op je dak. Dan wil je misschien deelnemen in een windmolenproject en je laten uitbetalen in energie, in kilowattuur. Dat koppel je vervolgens aan je slimme meter en die laat je teruglopen.”

De term ‘blockchain’ schrikt mensen snel af, merken Jansberg en Van Ineveld. „Het is geen doel op zich, maar een tool. Je hoeft daar als gewone belegger ook niets over te weten. Je weet toch ook niet in welke programmeertaal de webpagina die je gebruikt is gebouwd? Maar als je dat wilt, kun je via de blockchain bij ons onder de motorkap kijken. Dat geeft vertrouwen.”

Een blockchain kan bovendien meer zijn dan een database waarin transacties worden opgeslagen. Er kunnen ook zogenoemde ‘smart contracts’ aan gekoppeld worden. Stukjes computercode die maken dat bepaalde opdrachten, bijvoorbeeld verrekeningen of uitbetalingen, automatisch worden gedaan als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Deze vorm van beleggen, al jaren gangbaar in de cryptowereld en daar decentralized finance genoemd, is efficiënter en goedkoper.

Beleggingen laagdrempelig maken via een app en blockchain klinkt als speculeren op crypto. Hoe kijken jullie naar de risico’s voor de niet-professionele beleggers?

„Als belegger heb je ook een onderzoeksplicht en een eigen verantwoordelijkheid. En natuurlijk is beleggen niet zonder risico. Maar alles wat wij doen, is gebaseerd op wet- en regelgeving. We verifiëren wie onze klanten zijn, net als een bank. En voldoen aan anti-witwasregels. De contracten waarmee we de digitale tweelingen maken, zijn opgesteld door een notaris. In die zin leunen we op het traditionele juridische kader.”

Wat verwachten jullie concreet in de komende twee jaar?

„Hopelijk zijn binnen een paar jaar een flink aantal van onze zonneparken getokeniseerd en op deze manier gefinancierd. Het zou interessant zijn als mensen er ook rechtstreeks met hun cryptovaluta in kunnen investeren. Dat is een markt waar veel geld in zit en waarin mensen behoorlijk risico durven te nemen. Dat kunnen we mogelijk koppelen aan de energiemarkt, waar de risico’s in de aanloopfase van een project zitten.

„We zijn vroeg met het registreren van bezittingen op een blockchain. We verwachten dat het aantal toepassingen de komende jaren sterk toeneemt. Veel daarvan gebeurt al in de cryptowereld. We willen pionieren.”


ING groeit, ondanks kritiek op spaarrente en duurzaamheid

ING lijkt geen last te hebben van negatieve berichten over de lage spaarrentes van de Nederlandse grootbanken. Protestacties van Extinction Rebellion en een rechtszaak van Milieudefensie deren Nederlands grootste bank evenmin, afgaande op de donderdag gepubliceerde tweedekwartaalcijfers.

Het aantal klanten van ING groeide in de maanden april, mei en juni met 248.000 tot 13,7 miljoen. Een „significante” toename, aldus bestuursvoorzitter Steven van Rijswijk. De groei kwam vooral uit Spanje, Duitsland en Nederland.

ING had dit voorjaar in eigen land te maken met acties van onder meer Extinction Rebellion, dat meerdere keren demonstreerde bij het voormalig hoofdkantoor aan de A10 in Amsterdam. Actiegroep Milieudefensie, dat ING ervan beschuldigt ‘dé bankier van de klimaatcrisis’ te zijn, wil de bank binnenkort dagvaarden vanwege onvoldoende zorg voor het klimaat. Ten slotte beschuldigde toezichthouder ACM ING ervan met Rabobank en ABN Amro een „stilzwijgend kartel” te vormen op de spaarmarkt. Van Rijswijk zei er, gezien de klantengroei in Nederland, „geen invloed” van te hebben waargenomen.

Rentemarge

Over het afgelopen kwartaal boekte ING 1,78 miljard euro winst. Dat is 17 procent minder dan een jaar eerder, maar toen maakte ING dankzij sterk gestegen rentes de hoogste kwartaalwinst ooit: 2,16 miljard euro.

Ondanks de inmiddels gedaalde rente lukt het ING prima om geld te verdienen op de hoofdbron van inkomsten voor de meeste banken: de rentemarge. Dat is het verschil tussen de rente die de bank betaalt op spaartegoeden en de rente die ze vraagt op leningen. De marge bedroeg het tweede kwartaal iets minder dan 1,5 procent, een lichte daling ten opzichte van afgelopen jaar.

Van Rijswijk sprak in zijn toelichting op de cijfers over een „commercieel goed kwartaal”. Dat had vooral te maken met de inkomsten uit diensten (fees) die de bank aanbiedt, zoals vergoedingen voor een bankrekening, afsluitkosten van een hypotheek en de vergoeding voor het aanhouden van een beleggingsrekening.

Eigenlijk streven alle banken ernaar om deze inkomsten te verhogen, omdat die als zekerder gelden dan rente-inkomsten. Die laatste zijn sterk afhankelijk van het beleid van de centrale banken. Doordat die lange tijd de rente negatief hielden, hadden de commerciële banken jarenang veel moeite voldoende winst te maken.

De ING-inkomsten uit vergoedingen bedroegen afgelopen kwartaal 999 miljoen euro, 10 procent meer dan in het tweede kwart van vorig jaar. Dat kwam door het hogere aantal klanten, en doordat de bank meer hypotheekleningen verstrekte, meer verdiende op verzekeringen en doordat klanten van sparen overstapten naar beleggen. Verder verhoogde ING de tarieven voor een basisrekening. In Nederland gingen die kosten per 1 maart 16 procent omhoog.

Over geheel 2024 verwacht ING 4 miljard euro aan fees binnen te krijgen. In 2027 moet dat 5 miljard euro zijn, meldde de bank onlangs aan analisten en beleggers.

Die stijging met een kwart denkt ING niet te halen door een bankrekening nog duurder te maken, aldus Van Rijswijk. Waar zijn bank ooit de goedkoopste aanbieder was, stegen de kosten voor de basisrekening in vijf jaar tijd met 135 procent. De Consumentenbond uitte recent kritiek op de over een brede linie sterk gestegen kosten voor een bankrekening, met als uitschieter de tarieven van ING.

Van Rijswijk: „De grootste groei moet komen uit verdere groei in het aantal klanten én door hen vervolgens meer diensten van ons te laten afnemen.” Zo heeft nog maar een fractie van de klanten een beleggingsrekening. „Daar zit een kans.” Verder is de bank onlangs begonnen zakelijke klanten verzekeringsproducten aan te bieden.

Neo-bank

ING hoopt daarnaast in Duitsland, waar de bank tot nu toe alleen grootzakelijke klanten bediende, midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen als klant binnen te halen. Van Rijswijk: „Eigenlijk is er op dit moment geen digitaal bankaanbod voor kleinere ondernemers daar. En wij zijn daar heel goed in.”

Duitsers zien ING volgens hem als een neo-bank. „Wij geloven dat wij een aanbod hebben dat beter is dan dat van de Duitse banken – en trouwens ook die in Spanje en Italië. In die markten kunnen wij wat betekenen voor bedrijven, voor klanten. En dat is ook goed voor ING.”

ING bericht in het kwartaalrapport trots over zijn nieuwe duurzaamheidsleningen en andere duurzame diensten. Zo sloot de bank 367 „duurzame deals” in het voorbije halfjaar, tegenover 234 een jaar eerder. Onder meer verschafte ING Eurostar een kredietlijn van 750 miljoen euro om vijftig nieuwe treinen te kopen.

In de kwartaalrapportage heeft de bank het niet over haar inspanningen om de betrokkenheid bij de gas- en oliesector te verminderen. ING kondigde in december aan die blootstelling in 2040 naar nul te willen brengen. „We zullen dat aan het einde van het jaar rapporteren”, aldus Van Rijswijk. „Maar je ziet al wel dat onze blootstelling aan olie en gas lager is dan dat wat wij doen in hernieuwbare energie.”

Lees ook

Waarom merkt de spaarder zo weinig van de hogere rentestand?

Minister van Financiën Sigrid Kaag liet zich deze week kritisch uit over het feit dat banken de spaarrente nauwelijks verhogen maar wel eigen aandelen opkopen.


Bouwers mee laten tekenen aan een nieuwe wijk: in Purmerend zien ze vooral de voordelen

Tien mensen staan rond een iets te grote tafel in een iets te kleine vergaderzaal op het gemeentehuis van Purmerend. Het is een bont gezelschap van planologen, verkeersdeskundigen en stedenbouwkundigen. Tussen hen in een grote luchtfoto en een stapel uitgeknipte papieren vormen. „Ik heb lekker zitten knippen vanochtend. Ik ben helemaal zen”, grapt mobiliteitsadviseur Edward van Schooten, terwijl hij een papieren busbaan op de foto legt. Op de agenda staat een brainstormsessie over de inrichting van het stationsplein van Purmerend – onderdeel van de grote herinrichting van stadswijk Waterlandkwartier.

De bijeenkomst lijkt doodgewoon, tot je beter naar de aanwezigen kijkt.

Het gezelschap bestaat, zoals gebruikelijk, vooral uit ambtenaren. Op twee mensen na.

Zij werken als gebiedsontwikkelaar bij de beursgenoteerde bouwgroep Heijmans. Hoewel alle beslissingen nog genomen moeten worden, zitten Bas Verstijnen en een collega namens Heijmans al aan tafel. Ze denken actief mee met de ontwerpen en de planning die de ambtenaren maken, in de wetenschap dat Heijmans veel van die plannen uiteindelijk ook gaat uitvoeren.

En dat roept vragen op. Is het opnieuw tekenen van een stadswijk niet bij uitstek een gemeentelijke taak? Is het wenselijk dat de grote marktpartij die het gaat bouwen ook invloed kan uitoefenen op de gemeentelijke bouwplannen? Immers, bij Heijmans staan uiteindelijk de aandeelhouders op één, bij de gemeente Purmerend de eigen inwoners. Die belangen kunnen in theorie botsen. Bijvoorbeeld bij de woningen die Heijmans gaat bouwen. Hoe duurder die woningen, hoe meer eraan verdiend kan worden. De gemeente wil juist niet te veel dure, moeilijk verkoopbare woningen en heeft bovendien afspraken voor socialehuurdoelen met het Rijk.

Notitieblokken

De groep komt elke dinsdag bijeen om te vergaderen over plannen voor het Waterlandkwartier. Deze wijk in het stadscentrum van Purmerend, waar ook het stationsgebied onder valt, wordt de komende twintig jaar grootschalig verbouwd. Er komen 1.800 woningen bij en er komt meer ruimte voor groen. Daarvoor moeten verkeersstromen worden omgelegd. Het is een megaproject dat het oude centrum van Purmerend moet verbinden met de omliggende wijken.

Op de vergadertafel wordt druk met uitgeknipte strookjes geschoven. Gebiedsontwikkelaar Verstijnen van Heijmans merkt op dat een deel van de grond in handen is van NS. „Wat moeten we nog met hen overleggen over het station? En dat gebouwtje, wat is daar de bedoeling mee?” Met stroken papier wordt een mogelijke fietsroute getrokken en verrijst een nog te bouwen parkeergarage. Terwijl Van Schooten aan het woord is, klinkt soms gemompel aan tafel. Op papier en digitale notitieblokken worden aantekeningen gemaakt.

De vraag die ter tafel komt: waar op het plein komt de parkeergarage, en welke functies gaat die krijgen? „Nou ja, we spreken eigenlijk van parkeerhub”, verduidelijkt Van Schooten. „Er komen heel veel andere functies, zoals deelauto’s en deelfietsen. Maar we denken ook aan zaken als een fietsenmaker, een kleine supermarkt. Of, wat exotischer: een kinderdagverblijf dat daarbij in kan zitten.”

Foto Olivier Middendorp

Iedereen aan tafel kent de twee gebiedsontwikkelaars van Heijmans, die volwaardig meedoen aan de gesprekken en eigen toegangpasjes en een werkplek op het gemeentehuis hebben. Maar hoewel ze samen lunchen en aan hetzelfde project werken, zouden ze elkaar geen collega’s noemen. Een beetje professionele afstand – terwijl er toch wordt samengewerkt.

10.000 huizen erbij

Het voordeel van vroeg samenwerken is dat gemeente en gebiedsontwikkelaar beter kunnen inschatten waar risico’s zitten. Doordat de plannen samen gemaakt worden, moet ook de bouw sneller kunnen gebeuren.

In de zoektocht naar een ‘marktpartij’ voor de ontwikkeling van het Waterlandkwartier benaderde Purmerend in 2020 diverse bedrijven. Heijmans kwam als beste uit de bus en stelde met de gemeente een ‘kwaliteitsplan’ op, dat in grote lijnen aangeeft hoe de wijk er over twintig jaar uit moet zien. Purmerend groeit, en het huidige centrum biedt onvoldoende plek voor alle culturele en maatschappelijke voorzieningen. Het Waterlandkwartier moet straks het oude stadscentrum verbinden met omliggende woonwijken. Bovendien wil Purmerend, dat onder de metropoolregio Amsterdam valt, er tot 2040 zeker 10.000 woningen bij bouwen.

Op het gemeentehuis zijn ze blij met de samenwerking. De ambtenaren hebben veel aan de jarenlange ervaring het bouwbedrijf, dat dit soort grote gebiedsontwikkelingen door het hele land uitvoert, zegt wethouder Pascal Verkroost (CDA) „Door al in zo’n vroeg stadium samen te werken, haal je kennis van de markt de gemeente binnen. Dat is waardevol voor ons. Je weet daarnaast wat je aan elkaar hebt, voor het geval het in de bouw ineens wat slechter gaat. Dan kun je blijven doorwerken.”

Fietsen

Als op het gemeentehuis de luchtfoto en de papieren stroken zijn opgeborgen, pakken Bas Verstijnen van Heijmans en projectleider Martin Matthijsse van de gemeente Purmerend de fiets. Het plein van de luchtfoto ligt nog geen vijf minuten fietsen van het stadhuis.

Onderweg legt Verstijnen uit dat de gebiedsontwikkeling voor zijn werkgever een vorm van langetermijninvesteren is. „Heijmans heeft geen grond in bezit hier. Toch kijken en denken we al na over hoe de verkeersstromen hier het beste kunnen lopen. Dat doen we niet alleen hier, maar op allerlei plaatsen in Nederland. En met die kennis en ideeën schuiven we aan bij de gemeente.” In het geval van Purmerend krijgt Heijmans het exclusieve recht om op grond in bezit van de gemeente te bouwen.

Het stationsplein in Purmerend.
Foto Olivier Middendorp

Eenmaal bij het stationsplein begint het te regenen. Verstijnen stapt van de fiets. Voor hem liggen een busbaan, een parkeerplaats en een rotonde met uitschietende planten en een kunstwerk van een vis. „Kijk, door de inrichting zie je het niet, maar dit plein is in oppervlakte groter dan de Grote Markt in Haarlem. Alleen vóélt dat niet zo.” Wat Verstijnen maar wil zeggen: als er beter over de inrichting was nagedacht, was het plein een stuk toegankelijker. „Zou je van die rotonde een parkje maken waar mensen doorheen kunnen lopen, of waar ze kunnen gaan zitten, dan is het ineens een stuk groter.”

Even verderop ligt een tunneltje onder het station door. Het perron ligt een halve verdieping bóven, de tunnel een halve verdieping onder het maaiveld. Zeker voor rolstoelers is het lastig daar bij de lift te komen. Verstijnen: „Daar moeten we iets op verzinnen. In Noord-Holland, waar veel stations op spoordijken liggen, zien we dit vaker. Kennis uit andere projecten kunnen we hier toepassen.”

Stevig afboeken

Langdurige samenwerking tussen gemeenten en marktpartijen is na jaren terug van weggeweest. Eind jaren 90 was die cruciaal bij de snelle aanleg van veel Vinexwijken. Maar met de financiële crisis van 2008 viel de bouw stil en stopte de samenwerking abrupt. Gemeenten moesten stevig afboeken op grondposities, gebiedsontwikkelaars trokken zich terug. In plaats van risico’s te delen, sloten marktpartijen en gemeenten alleen nog scherpe contracten met elkaar af waarbij de eigen risico’s minimaal waren. Gebiedsontwikkeling op grote schaal viel stil.

Maar nu er weer volop bouwplannen liggen, hebben gemeenten en marktpartijen elkaar weer gevonden. Zo werken de gebiedsontwikkelaars van Heijmans ook aan stadswijken in onder meer Rotterdam, Den Haag en Papendrecht. De woningbouwopgave is groot, en veel gemeenten kampen met een flink tekort aan personeel met kennis van en ervaring met grote gebiedsontwikkelingen.

Foto Olivier Middendorp

De Autoriteit Consument en Markt doet onderzoek naar dit soort langdurige samenwerking. Hoogleraar planologie Erwin van der Krabben schreef mee aan verschillende rapporten hierover. Hij ziet de waarde van de samenwerking in, maar waarschuwt voor een te sterke machtspositie van marktpartijen. Vooral bij middelgrote gemeenten met een grote bouwopgave ligt dat risico op de loer: ontwikkelaars en bouwers krijgen hier te veel macht doordat gemeenten niet om ze heen kunnen.

„Het ligt er vooral aan van wie de grond is”, licht Van der Krabben telefonisch toe. „Als een marktpartij ergens veel grond bezit, heeft die een sterke stem in wat ermee gebeurt. Omdat er maar een beperkte hoeveelheid bouwgrond is, zitten gemeenten en ontwikkelaars als het ware aan elkaar vast.”

Toch is Van der Krabben geen tegenstander van publiek-private samenwerking, zolang er maar goede afspraken zijn. „Aanleg of verbouwing van een stadswijk blijft een commerciële klus waarin heel veel geld omgaat, en waarbij je een goede prijs-kwaliteitverhouding wilt. De gemeente moet daarom zelf kunnen kiezen welke partij gaat bouwen, het liefst door middel van een aanbesteding.”

Voor het Waterlandkwartier in Purmerend was er weliswaar geen aanbesteding, maar omdat Heijmans er geen grondposities had, was er volgens de gemeente geen sprake van te veel macht bij een marktpartij. En er is altijd open gecommuniceerd over de samenwerking, zegt wethouder Pascal Verkroost. „De gemeenteraad is telkens meegenomen en heeft altijd het laatste woord.”

Daarbij, voegt Verkroost toe, hebben andere marktpartijen de mogelijkheid aan te sluiten. „Heijmans is dan wel aan boord als partner, maar we denken dat ook andere bouwers gaan meedoen in het Waterlandkwartier. We verwachten een vliegwieleffect: bouwers die in de buurt projecten gaan ontwikkelen, profiteren van de kennis die Heijmans ons in dit stadium al aanlevert.”

Verkering

Terug op het gemeentehuis schuift het projectteam aan voor de lunch. Naast Bas Verstijnen van Heijmans zit projectleider Martin Matthijsse, die namens de gemeente Purmerend het Waterlandkwartier overziet. Bij een broodje kaas gaat het gesprek over wat er gebeurt als het economisch minder zou gaan. Hoe houd je vertrouwen in elkaar, ook ten tijde van een economische crisis? Waar ze dan op terugvallen, zegt Matthijsse, zijn de afspraken in de samenwerkingsovereenkomst. „Het is net of we verkering hebben. We praten veel en vertrouwen op elkaar, en op de afspraken die we vooraf gemaakt hebben.”

Huwelijkse voorwaarden, noemt Matthijsse het. „Als je dan toch ooit zou besluiten uit elkaar te gaan, dan weten we vooraf al wat de afspraken zijn.”