‘Mijn grootste zorg is dat we in Nederland vergeten hoe cruciaal infrastructuur is voor de samenleving’

Voor Mirjam van Velthuizen is de stoptrein van Roermond naar Nijmegen een trip down memory lane De financieel bestuurder (cfo) van spoorbeheerder ProRail groeide op in Nederweert, niet ver van station Roermond.

„Als kind nam ik lang niet altijd de trein”, zegt ze, terwijl de stoptrein van Arriva stipt om 14.34 uur vertrekt. „Ik reed vaak mee met mijn vader als hij de auto pakte voor zijn werk in Nijmegen. Maar bij slecht weer namen we de trein. Dan is het spoor veel zekerder, zei hij altijd.”

Die zekerheid wankelt, zegt Van Velthuizen tijdens de rit op de Maaslijn naar Nijmegen. ProRail moet opnieuw bezuinigen, terwijl het Nederlandse spoor volgens haar juist schreeuwt om meer investeringen.

In een uur – plus 17 minuten vertraging – blikt ProRail’s cfo terug op 2024 en vooruit op de komende jaren. Ze wilde niet afspreken op het hoofdkantoor in Utrecht, maar op een plek waar je kan zien wat de maatschappelijk waarde van het spoor is, en hoeveel moeite je moet doen om dat belang te waarborgen.

De Maaslijn, met 22.000 reizigers per dag een van de drukste regionale lijnen van Nederland, wordt vanaf volgende maand gerenoveerd. Eindelijk – al dertig jaar is gesproken over elektrificatie en uitbreiding. Het aanvankelijke budget van 100 miljoen euro is opgelopen tot naar schatting 358 miljoen. Onduidelijk is nog wie opdraait voor de laatste 12 miljoen die het project sinds de voorlaatste raming duurder uitvalt, het Rijk of de provincies Limburg, Noord-Brabant of Gelderland.

Zo blijft het spoor in Nederland worstelen met de kosten. „En nu dreigt opnieuw een bezuiniging”, zegt Van Velthuizen terwijl de trein een paar minuten stilstaat voor een rood sein bij Venray. „Vanaf 2030 moeten we waarschijnlijk 13 miljoen euro structureel inleveren.” Dat komt neer op 6 procent van de kosten voor de bedrijfsvoering van ProRail. In eerste instantie zou die besparing ten koste gaan van de eigen organisatie. „Maar dat is nu van tafel”, zegt Van Velthuizen. Nu dreigt volgens haar de reiziger de dupe te worden, bijvoorbeeld als onderhoud daardoor moet worden uitgesteld.

In Duitsland zie je wat er gebeurt als je te lang te weinig investeert. Zonder structurele investeringen in vervanging, digitalisering en cyberwaakzaamheid komen we stil te staan

De nieuwe bezuiniging is zuur, zegt ze. Vorig jaar heeft ProRail al een uitgebreid besparingsprogramma tot 2030 afgesproken met Infrastructuur en Waterstaat. Samen definieerden ProRail en het ministerie een ‘basiskwaliteitsniveau spoor’, een ondergrens voor de staat van het Nederlandse spoor. ProRail krijgt nu jaarlijks ruim 2 miljard euro van het Rijk voor beheer, onderhoud en treinverkeersleiding.

Kleinere besparingen waren al bekend: van afschakelen van wisselverwarmers in de winter tot minder onderhoud aan weinig gebruikte fietsenstallingen en wachtruimtes. Vorige week meldde ProRail zijn medewerkers dat honderd banen verdwijnen (van de ruim vijfduizend arbeidsplaatsen) en regio’s worden samengevoegd. Zo wil het 19,6 miljoen bezuinigen op de eigen organisatie. „Besparingen doen altijd pijn”, zegt Van Velthuizen. „Tegelijkertijd zie ik elke dag de noodzaak om dit te doen: de kosten blijven stijgen en we moeten het spoor betaalbaar houden.”

Maar vanaf 2030 nog eens bezuinigen vindt Van Velthuizen niet acceptabel. „We hebben net het absolute minimum vastgesteld, dat kan je niet nog eens doen.” Vanmiddag praat de Tweede Kamer opnieuw over het spoor.

Publieke belang

In die opeenvolgende besparings-opdrachten mist Van Velthuizen de waardering voor het publieke belang van het spoor, de snelwegen en de vaarwegen. „Waar ik me de grootste zorgen over maak, is dat we in Nederland vergeten hoe cruciaal infrastructuur is voor de samenleving. Omdat het systeem meestal functioneert, voelt het als vanzelfsprekend. Maar dat is het niet.”

Kijk naar Duitsland, zegt ze. „Daar zie je wat er gebeurt als je te lang te weinig investeert. Het spoor is essentieel voor onze mobiliteit, economie en duurzaamheid. Zonder structurele investeringen in vervanging, digitalisering en cyberwaakzaamheid komen we stil te staan. Zie onze defensie. Die zijn we toch een paar jaar vergeten. En ineens denken we: ‘O jee!’ Zover moet het niet komen met het spoor.”

Foto Bram Petraeus

De trein rijdt langs Cuijk. Ze wijst op een fietsenstalling in de open lucht. Die zie je niet zo vaak meer, er moet eigenlijk een dak op. „In de Voorjaarsnota ben ik de post ‘infrastructuur’ niet echt tegengekomen. Ja, de Nedersaksenlijn, maar dat is geen nieuw geld voor infrastructuur. Dat was voor de Lelylijn. Het zijn politieke keuzes. En om de goede keuzes te maken, moet je het maatschappelijk belang van infrastructuur onderkennen. De vraag is of we dat altijd serieus genoeg doen.”

Was dat afgelopen jaar zichtbaar?

„We kijken terug op een bijzonder jaar; 2024 was het eerste jaar waarin we de piek in onze projecten echt voelden. We zagen een stijging van 17 procent in de omvang van onze projecten, bovenop eerdere jaren van groei. Dat betekende extra druk, zeker in een markt die worstelt met personele capaciteit, ecologische beperkingen en leveringsproblemen. Toch hebben we het merendeel van onze doelstellingen gehaald, ondanks de uitdagingen. Dat geeft vertrouwen.”

U zegt trots te zijn op de prestaties van ProRail in 2024, maar reizigers ervoeren juist veel hinder.

„Dat spanningsveld herken ik goed. Ik moet het ook vaak uitleggen op feestjes of aan vrienden die weinig met het spoor te maken hebben. De reiziger merkt de hinder van werkzaamheden, terwijl wij intern juist zien dat we steeds beter grip krijgen op het werk. De punctualiteit in de treinenloop is sinds zomer 2024 flink verbeterd. Dat is positief, maar we zijn er nog niet.”

Heeft u wel goed zicht op de oorzaken van die hinder?

„Het is een combinatie van factoren. We hebben werkzaamheden vaak te strak gepland, vanuit de wens zoveel mogelijk treinen te laten rijden. Dat maakt kwetsbaar. Als je dan uitloopt, bijvoorbeeld met een paar uur, zit je meteen in de ochtendspits. Daarnaast hadden vervoerders zoals NS te maken met materieel- en personeelstekorten. Dat versterkte de problematiek.”

Wat heeft u hieraan gedaan?

„Er is meer ruimte ingebouwd in de planning. Liever één dag voorspelbare hinder dan onverwachte uitval. Ook hebben we 32 tijdelijke snelheidsbeperkingen [TSB’s, door ernstige problemen in de infrastructuur] opgeheven. Vijf hardnekkige gevallen zijn opgenomen in de dienstregeling, zodat de reiziger weet waar hij aan toe is.”

We rijden over de Maaslijn. Waarom is dit een voorbeeldproject?

„Deze lijn is van groot belang voor de regio, maar nog niet geëlektrificeerd. Dat maakt het ingewikkeld. We werken aan elektrificatie, spoorverdubbeling, stationsvernieuwing.

Foto Bram Petraeus

„Allemaal binnen een kwetsbaar ecologisch gebied. Denk aan dassen, vleermuizen, beschermde plantensoorten. Dat het budget is opgelopen, komt deels door inflatie, maar ook doordat het project is uitgebreid en beter is uitgewerkt.

„Overigens zijn de regionale spoorlijnen in het noorden en oosten ook nog diesellijnen. De komende jaren worden ze opnieuw aanbesteed. Dit is hét moment om de elektrificeren te regelen.”

Plotseling wijst Van Velthuizen naar buiten. De trein rijdt langs een bosje. „Daar, een van de dassenburchten die wij hebben gemaakt. En daar nog een.”

Hoe kijkt u naar alle ecologische regels? Zijn die een belemmering?

„Ik ben blij dat we in Nederland de natuur serieus nemen. Maar soms slaan regels door. Het ‘ecologisch traject’ van de Maaslijn kost 20 miljoen euro. Neem de dassenburchten. Het gaat goed met de das – en dat is fijn – maar de bescherming is zo strikt dat projecten weken of maanden vertraging oplopen. We willen zorgvuldig omgaan met flora en fauna, maar wel met gezond verstand. Gelukkig werken we goed samen met natuurorganisaties om creatieve oplossingen te vinden.”

ProRail heeft het altijd over de ‘maakbaarheid’ van plannen. Is dat die nog realistisch?

„De piek in het werk houdt nog een paar jaar aan. Dat is spannend. Zeker als je weet dat het spoorsysteem gemiddeld veertig jaar oud is.

„Ook wat personeel betreft, zijn we nu op orde, maar de vergrijzing maakt vernieuwing noodzakelijk. Daarom investeren we in digitalisering, zoals lasrobots, om toekomstbestendig te blijven.”

De trein hobbelt over een serie wissels. Een passagier op het balkon bij de deuren schrikt en valt half van zijn klapstoel. Hij schiet in de lach.

We geven maar 0,2 procent van het bnp uit aan spoor. Daarmee zitten we aan de onderkant in Europa. De verhouding tussen kosten en kwaliteit is in Nederland gunstig

Het beheer van wissels – eigenlijk de hele treinbeveiliging – wordt de komende jaren gedigitaliseerd. Dat is het European Rail Traffic Management System. Het zou in Nederland 2,5 miljard euro kosten, nu 4 of misschien 5 miljard. Is dat ERTMS nog steeds een goed idee?

„ERTMS is noodzakelijk. Het huidige systeem, ATB, is bijna tachtig jaar oud. De overstap naar ERTMS is afgesproken in Europees verband. Het vergt enorme investeringen, maar we hebben geen keuze.

„Het huidige systeem moet vervangen worden. Wat het duur maakt, zijn de kabels en leidingen in de grond. In de toekomst hopen we met draadloze communicatie kosten te besparen. Maar dat vraagt om een Europese standaard die er nu nog niet is.”

Zoveel miljarden… is ERTMS nog wel een investering die je publiek kan verantwoorden?

„Ja, de baten zitten niet direct in opbrengsten, maar in betrouwbaarheid, veiligheid en interoperabiliteit in Europa. We moeten dit project slim uitvoeren, in tranches, en telkens leren. Voorlopig moeten we nog werken met traditionele bekabeling.”

Wordt het spoor in Nederland te duur?

„We geven jaarlijks ongeveer 300.000 euro uit per kilometer spoor. Dat klinkt veel, maar het Nederlandse spoor wordt extreem intensief gebruikt. Dat maakt het onderhoud intensiever en duurder. Maar als percentage van het bbp geven we maar 0,2 procent uit aan spoor. Daarmee zitten we aan de onderkant in Europa. De verhouding tussen kosten en kwaliteit is in Nederland gunstig.”

Het spoor in Zwitserland dient altijd als voorbeeld. Wat doen de Zwitsers beter dan wij?

„Nou, in de eerste plaats besteden zij meer geld aan het spoor: 0,33 procent van het bnp. Verder houdt het Zwitserse spoorbedrijf alles in één hand: vervoer, railbeheer, onderhoud, nieuwbouw. In Nederland is daarentegen heel veel uitbesteed aan de markt.

„Dat geeft soms winst, meer efficiency. Maar onze vijfjarige contracten met aannemers zijn niet ideaal. Soms is het voor een aannemer aan het eind van een onderhoudscontract logischer iets op te lappen in plaats van fundamenteel te vernieuwen. Dat is iets anders dan: ik heb zoveel geld en ik ga dat op de allerbeste manier inzetten om het allerbeste spoor te krijgen.”


Opnieuw past NSC-Kamerlid Agnes Joseph haar omstreden pensioenvoorstel aan, maar minister Van Hijum zal dat niet overtuigen

Toepasselijk was het wel: op de dag dat NSC-boegbeeld Pieter Omtzigt afscheid nam van de Tweede Kamer, liet zijn partijgenoot Agnes Joseph zien dat ook zij zich, in Omtzigts navolging, kan vastbijten in dossiers en niet opgeeft bij tegenslag. En dat bij een thema dat Omtzigt na aan het hart ligt: pensioenen.

Joseph wil werknemers en gepensioneerden instemmingsrecht geven bij de verhuizing van hun tot nu toe opgebouwde pensioengeld naar het nieuwe stelsel. De pensioenfondsen, toezichthouders en wetgevingsadviseur de Raad van State hebben zich er allemaal tegen gekeerd.

En ook haar partijgenoot Eddy van Hijum, vicepremier en minister van Sociale Zaken, ontraadde haar voorstel. De minister had fundamentele én praktische bezwaren. In een brief aan de Tweede Kamer somde Van Hijum vrijdag een aantal van die praktische bezwaren op. Zo moeten er nog allerlei aanvullende regels worden opgesteld, schreef hij, om bijvoorbeeld tegenstrijdigheden met de rest van de pensioenwet weg te nemen.

Vierde versie

Dinsdag verraste Joseph met de mededeling dat zij aan al deze opgesomde praktische bezwaren tegemoet is gekomen. Zij leverde de vierde versie van haar voorstel in, inmiddels in samenwerking met BBB, PVV en SP.

Eigenlijk zou de Tweede Kamer dinsdag al stemmen over haar voorstel. Maar omdat er nu een aangepast voorstel is, komt er deze woensdag een nieuw debat en is de stemming pas volgende week.

Het is de tweede keer dat Joseph fundamentele kritiek gebruikt om haar voorstel bij te schaven en aan te vullen. Dat deed ze ook na de kritiek van de Raad van State, de sector zelf en de toezichthouders.

Intussen blijft het spannend of haar voorstel een meerderheid krijgt in de Tweede Kamer. Dat hangt af van de steun van Denk en Partij voor de Dieren, die hun standpunt nog niet bepaald hebben. In de Eerste Kamer lijkt de kans op een meerderheid klein.

Fundamentele bezwaren

Wat wel duidelijk is: Josephs nieuwe aanpassingen zullen weinig veranderen aan de opstelling van minister Van Hijum. Allereerst omdat ze zijn fundamentele bezwaren niet wegnemen. Zo zei hij eerder dat individueel bezwaarrecht niet past binnen het Nederlandse collectieve pensioenstelsel. Onder meer omdat individuele keuzes kunnen leiden tot slechtere uitkomsten voor het collectief.

En zijn opsomming van praktische bezwaren is slechts „een eerste inventarisatie”, schreef hij vrijdag in zijn brief. Hij verwacht dat er meer wijzigingen nodig zijn. Als de Tweede Kamer voor dit NSC-voorstel stemt, denkt Van Hijum twee jaar nodig te hebben om met de sector op een rijtje te zetten of dit uitvoerbaar kan worden gemaakt. En zo ja: welke extra regels nodig zijn. Pas daarna zou het naar de Eerste Kamer kunnen.

En ook dat is volgens de minister problematisch. Het voorstel van Joseph is geen los wetsvoorstel, maar een wijziging (‘amendement’) bij een onomstreden uitstelwet van Van Hijum. Die verschuift de deadline voor pensioenfondsen om over te stappen op het nieuwe stelsel met een jaar. Nu is die deadline nog 1 januari 2027, oftewel: binnen twee jaar. En daarmee, schreef Van Hijum vrijdag al, zou de uitstelwet „niet meer op tijd” kunnen komen.

Lees ook

NSC-Kamerlid Agnes Joseph zet haar omstreden referenda-plan door: ‘We gaan heel Nederland resetten op pensioengebied’

NSC-Kamerlid Agnes Joseph Foto Bart Maat


Waarom Amerikanen meer betalen voor medicijnen? Trump wijst naar Europa

Insuline, een medicijn voor diabetespatiënten, kost in de Verenigde Staten meer dan zes keer zoveel als in Canada. Het kost er meer dan zeven keer zoveel als in Duitsland, en zelfs meer dan tien keer zoveel als in Frankrijk. Een gemiddelde Amerikaan besteedt per jaar 1.564 dollar aan voorgeschreven geneesmiddelen, een Nederlander slechts een derde van dat bedrag.

De torenhoge medicijnprijzen in de VS zijn een bekend probleem waar links al jaren campagne op voert. Senator en voormalig presidentskandidaat Bernie Sanders voorop. Oud-presidenten Obama en Biden probeerden ook al de hoge prijzen aan te pakken. Nu is ook president Donald Trump er klaar mee. Gesteund door zijn gezondheidsminister Robert F. Kennedy Junior − een notoire vijand van Big Pharma − draaide hij maandag farmaceutische bedrijven de duimschroeven aan. Zij krijgen dertig dagen de tijd om de prijzen van hun geneesmiddelen tot wel tachtig procent te verlagen, liet hij vastleggen in een nieuw decreet, anders volgen sancties.

De schuld van die uit de hand gelopen medicijnprijzen legt Trump alleen niét bij de farmaceutische industrie, de sector die zijn verkiezingscampagne spekte en wiens lobbyisten sinds jaar en dag de deur platlopen bij Republikeinse (en ook Democratische) Congresleden. De „socialistische zorgstelsels” van Europese landen zouden volgens hem gesubsidieerd worden door Amerikaanse patiënten. Daarom maakt Trump Europa medeverantwoordelijk voor zijn nieuwe missie: de VS evenveel voor geneesmiddelen laten betalen als het land dat er het minste voor betaalt. „We gaan het weer gelijk trekken”, zei hij maandag in het Witte Huis, waarbij hij onder meer dreigde met extra importheffingen op Europese geneesmiddelen. „Het spel is begonnen.”

Waarom zijn geneesmiddelen in de Verenigde Staten zo duur? En hoe serieus is het plan van Trump?

Spel begonnen

In de Verenigde Staten worden geen prijsafspraken gemaakt tussen de overheid en farmaceutische bedrijven − een gang van zaken die in Europa, maar ook in bijvoorbeeld Canada en Australië, ondenkbaar is. In de meeste andere westerse landen wordt een middel, nadat het is getoetst op veiligheid en effectiviteit, ook langs de meetlat van kosteneffectiviteit gelegd: voegt het middel iets toe aan de medicijnen die al beschikbaar zijn? Nee, dan kan de minister besluiten het niet te vergoeden. Ja, dan wordt bepaald welke prijs redelijk is voor de gezondheidswinst die het middel oplevert. Vaak onderhandelt de overheid stevig met de farmaceut over die prijs.

In de Verenigde Staten komt een veilig en effectief middel echter vrijwel altijd op de markt. De farmaceut mag zelf de prijs bepalen. Daaraan zit, in tegenstelling tot in veel andere landen, geen wettelijke limiet. Sterker nog: de twee federale zorgverzekeringen voor ouderen en mensen met lage inkomens, Medicare en Medicaid, mógen volgens de wet niet onderhandelen met farmaceuten. Partijen, zoals kleinere private verzekeraars, die dat wel mogen, zijn zo klein en versnipperd dat ze nauwelijks een vuist kunnen maken tegenover de farmaceut.

Het Amerikaanse systeem maakt bovendien gebruik van zogenaamde Pharmacy Benefit Managers (PBM’s ), grote bedrijven die optreden als bemiddelaars tussen farmaceuten en kopers. Hoe hoger de prijs van het middel dat ze aan de man brengen, hoe hoger ook hun eigen opbrengst. „We gaan de tussenpersonen eruit snijden”, zei Trump daarover op zijn
sociale-mediaplatform Truth Social
.

„De Verenigde Staten zijn wereldwijd de grootste afzetmarkt voor farmaceuten, maar betalen ook het meest. Dat Trump daar wat aan wil doen, daar kan ik hem geen ongelijk in geven”, zegt Carin Uyl-de Groot, hoogleraar health technology assessment aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Op papier zet Trump daarmee de goede voornemens van zijn voorgangers voort, maar Uyl-de Groot betwijfelt of Trumps plannen ten goede komen aan de Amerikaanse burger. „Als dat zo zou zijn, had hij niet vanaf zijn aantreden geprobeerd de huidige zorgverzekeringswet [Obamacare] op alle mogelijke manieren te ondermijnen. En ook van dit plan is nog helemaal niet duidelijk hoe hij het wil gaan uitvoeren. Trump wil óók de importheffingen op geneesmiddelen van buiten de VS verhogen. Die medicijnen worden dan juist duurder voor Amerikanen. Dit klinkt voornamelijk als een ‘America First’-plan, niet als een plan voor de portemonnee van de Amerikaanse patiënt.”

Als het Trump al lukt om scherpe prijzen af te dwingen zal dat naar verwachting vooral lukken voor middelen die worden vergoed door Medicaid en Medicare. Hoe dit de honderden miljoenen privaat verzekerde Amerikanen zal helpen, is deskundigen, onder wie Uyl-de Groot, nog niet duidelijk.

Geheime prijs

„Trumps uitgangspunt is goed, maar het plan is nog erg vaag”, zegt Aukje Mantel-Teeuwisse, hoogleraar farmacie en internationaal gezondheidsbeleid aan de Universiteit Utrecht. „Over welke prijs heeft Trump het bijvoorbeeld als hij zegt tot tachtig procent minder voor het middel te willen betalen? Gaat het om de prijs die de fabrikant voor het middel vraagt, om de prijs die de patiënt in de apotheek moet afrekenen, of om de marges die alle tussenpartijen in de keten nu opstrijken?”

Mantel-Teeuwisse wijst erop dat Trump niet precies kan weten wat Europese lidstaten voor hun medicijnen betalen, omdat die prijsafspraken vaak geheim zijn. „Meestal onderhandelt de minister met de farmaceut over de zogenaamde lijstprijs, de prijs die de farmaceut vraagt, en gaat daar dus nog iets vanaf. Hoe gaat Trump dat controleren en lidstaten daarop afrekenen?”

Ook als hij dat wel zou weten, vindt Mantel-Teeuwisse het onterecht om de rekening op Europa te verhalen. „Meerdere onderzoeken wijzen uit dat farmaceuten veel meer winst boeken dan ze zeggen nodig te hebben om hun onderzoek en ontwikkeling terug te kunnen verdienen. Maar Trump zegt niet: aandeelhouders moeten een deel van de miljardenwinst inleveren, of farmaceuten moeten stoppen met belachelijk veel geld uitgeven aan advertenties gericht op consumenten. Nee, hij wijst naar Europa. Wij hebben betere prijzen uitonderhandeld en worden daarvoor gestraft.”

Met medewerking van Merijn de Waal.


Trumps heffingen raken nu al Japanse messenmakers: ‘De meeste klanten zijn Amerikaans’

‘Hier liggen de usuba, onze groentemessen. En hier heb je de unagi bouchou, die gebruiken we alleen voor paling”, vertelt Takashi Baba, terwijl hij voor zijn volle vitrinekasten staat. Daarin liggen honderden glimmende stukken vlijmscherp staal. De maker van traditionele messen uit de Japanse stad Osaka kent elk model.

„Vroeger verkochten we vooral aan professionele Japanse koks. Tegenwoordig kloppen dagelijks buitenlandse klanten aan”, vertelt Baba. „En we exporteren steeds meer. Maar als de invoerheffingen naar Amerika stijgen kan het voor onze industrie moeilijk worden.”

Foto Anoma van der Veere

De heropleving van Amerikaans economisch protectionisme onder president Donald Trump raakt Japan hard. Op 10 februari kondigde Washington een invoertarief van 25 procent aan op staal en aluminium (en hieruit vervaardigde producten), met slechts een beperkte lijst uitzonderingen, zoals spijkers, punaises en nietjes.

Voor Japan kwam het als een schok. Onder het bewind van Trumps voorganger Joe Biden genoot het land, als een van de belangrijkste bondgenoten van de VS, een uitzonderingspositie op eerdere importheffingen. Japan mocht jaarlijks tot 1,25 miljoen ton staal aan de VS verkopen zonder extra te betalen. Het was de basis van wederzijds vertrouwen en een stabiele handelsrelatie.

President Trump maakte in februari een eind aan deze uitzondering. Op 2 april draaide hij het mes in de wonde met een basisheffing van 10 procent op alle ingevoerde goederen, met daarbovenop landspecifieke toeslagen. Voor Japan betekende dit een extra heffing van 24 procent, die per 9 april zou ingaan. De heffingen worden gestapeld. Voor de messen van Baba komt er dus 34 procent boven op de normale prijs. Maar er is een lichtpuntje: voor bestellingen onder de 800 dollar worden er nog geen heffingen berekend.

„In het buitenland spreekt vooral onze geschiedenis en de traditionele manier van werken tot de verbeelding”, vertelt Takashi Baba, vierde generatie in een lange lijn van messenmakers. Zijn vader, Shuzo Baba, zit in de kleine werkruimte rustig door te werken, omringd door zes andere ambachtslieden.

Het bedrijf van Baba maakt allerlei messen, van eenvoudige modellen die enkele tientjes kosten tot koksmessen van duizenden euro’s. De populairste producten zijn de veelzijdige santoku-keukenmessen, die tussen de 150 en 400 euro kosten. Door de prijs vallen individuele bestellingen nog onder de uitzonderingsregel, maar de verzendkosten lopen wel flink op als elk mes apart opgestuurd moet worden. Daarbij stijgt de verkoopprijs aan groothandels en winkeliers in de VS wel met meer dan een derde.

Beroemd om samoeraizwaarden

Baba gaat aan zijn werktafel zitten, waar hij met de hand de houten handvatten op de stalen lemmeten slaat. Voor hem staat een gasbrander te loeien. „Je moet er oog voor hebben”, vertelt de messenmaker terwijl hij een roodgloeiende angel een heft in duwt en met zachte hamertikken het snijvlak recht slaat. De rook springt er met pufjes van af.

„We zitten al sinds 1916 hier in Sakai”, zegt Baba. De buitenwijk van Osaka ligt ver buiten de toeristische binnenstad, en is met het openbaar vervoer beperkt bereikbaar. „Toch nemen veel buitenlandse klanten de moeite om hiernaartoe te komen”, vertelt hij.

Drie Deense toeristen turen door het raam de werkplaats in. Nadat een van de medewerkers hen wenkt, durven ze de deur open te trekken. „We zijn op zoek naar een traditioneel Japans koksmes”, zegt een van hen in het Engels. „Ik heb gehoord dat we hier echte kwaliteit kunnen vinden.”

Foto Anoma van der Veere

Het atelier maakt deel uit van een netwerk van ruim honderd kleine messenmakers in het Sakai-gebied, ooit beroemd om zijn samoeraizwaarden. Volgens de recentste cijfers van de douane steeg de exportwaarde van Japanse keukenmessen in 2021 tot 47 miljoen euro. Vier keer zoveel als twintig jaar eerder, en bijna twintig procent meer dan het voorgaande jaar. Ruim een kwart van de 7,48 miljoen geëxporteerde messen kwam uit Osaka.

„Voor corona was onze verkoop aan het buitenland vrijwel nul”, zegt Baba. „De laatste twee jaar is het uitgegroeid tot het grootste deel van onze omzet. Vandaag hadden we iemand uit Peru, en even terug een Nederlander. Maar de meeste klanten komen nu uit de Verenigde Staten en Canada.” Het bedrijf heeft er zelf een hippe Engelse bedrijfsnaam voor verzonnen: Baba Cutlery Works.

Staalindustrie als steunpilaar

Volgens de VS zijn de nieuwe importheffingen bedoeld om de Amerikaanse maakindustrie te beschermen en werkgelegenheid terug te brengen naar eigen bodem. Voor Japan, dat in 2023 met 766 miljard dollar de vierde exporteur ter wereld was, zijn de heffingen een forse economische klap.

Een nieuwe schok zou genoeg kunnen zijn om de Japanse economie in een recessie te duwen

En vooral de staalindustrie, traditioneel een steunpilaar van de nationale economie, wordt zwaar getroffen. In 2023 exporteerde Japan bijna 33 miljoen ton staal, met een totale waarde van ruim 30 miljard dollar. Daarmee was de sector goed voor zo’n 4 procent van de nationale export en zelfs 7,5 procent van de wereldwijde staalhandel. Door de nieuwe heffingen daalde de Japanse staalexport in maart met maar liefst 16,6 procent ten opzichte van een jaar eerder, zo blijkt nu uit cijfers van het ministerie van Handel.

Hoewel Trump een onderhandelingspauze van negentig dagen heeft ingelast voor de zwaarste heffingen, geldt die van 10 procent nog steeds en vrezen Japanse beleidsmakers dat het handelsconflict zich alleen nog maar verder zal verdiepen. De kans op concessies lijkt beperkt zolang Trumps economische beleid blijft drijven op de verkiezingsbelofte van een wederopstanding van de Amerikaanse industrie.

Foto Anoma van der Veere

In de weken na de aankondigingen van de aprilheffingen, probeerden de Japanse premier Shigeru Ishiba en zijn regering haastig te onderhandelen over een uitzonderingspositie. Ze kregen amper gehoor. Minister van Economie en Handel Yoji Muto deed persoonlijk een poging bij de Amerikaanse minister van Handel, maar werd weggewuifd. Kabinetssecretaris Yoshimasa Hayashi sloeg een ongebruikelijk kritische toon aan: „Deze maatregelen zullen aanzienlijke gevolgen hebben voor de economische relaties tussen Japan en de VS.”

Politieke gevoeligheden

Inmiddels is een speciale gezant al twee keer naar Washington afgereisd om de landsbelangen te verdedigen. Opmerkelijk genoeg mengde president Trump zich persoonlijk in de gesprekken over de importheffingen door kort voor het eerste bezoek hoofdonderhandelaar Ryosei Akazawa onverwacht uit te nodigen in diens Oval Office. Tijdens het gesprek pleitte Akazawa voor een verlaging van de tarieven en een vrijstelling voor auto’s.

De ontmoeting tussen Japan en de Verenigde Staten verliep ogenschijnlijk positief, maar achter de schermen blijft Washington bij zijn harde voorwaarden. Tokio krijgt vervolggesprekken, maar staat onder druk door interne politieke gevoeligheden.

Zo is in Washington de export van Amerikaanse auto’s en rijst richting Japan belangrijk. Maar dit zijn juist de industrieën die van oudsher de regeringspartij van premier Ishiba steunen. En die binnenlandse belangen maken het voor Japan lastig om aan Amerikaanse wensen tegemoet te komen; concessies op deze punten zullen op stevig verzet stuiten.

Japanse bedrijven bereiden zich inmiddels voor op de economische schok. Grote bedrijven zoals automaker Toyota en techbedrijf Softbank zagen de bui al hangen en hebben na het eerste presidentschap van Trump al fors geïnvesteerd in lokale Amerikaanse productie om mogelijke nieuwe heffingen te omzeilen.

Lees ook

https://www.nrc.nl/nieuws/2025/05/09/hoe-donald-trump-de-wereldwijde-goederenstromen-verlegt-a4892710

Toch worden ook dit soort investeringen steeds moeilijker gemaakt. Om de productie in de VS snel op te schalen moeten Japanse bedrijven lokale fabrieken en Amerikaanse bedrijven met bestaande capaciteit opkopen. Mede hierom wilde het Japanse staalbedrijf Nippon Steel zijn Amerikaanse concurrent U.S. Steel overnemen. Maar ook dit stuitte op Amerikaans verzet en werd door Biden verboden. Trump, ook een felle tegenstander van de overname, spreekt nu over investeringen zonder Japans eigenaarschap van het bedrijf.

Volgens premier Ishiba en minister Hayashi is er door de toegestane investeringen sprake van een „win-winsituatie”, maar voor Japanse bedrijven is de realiteit anders. „Het vertrouwen neemt af en het economische klimaat verslechtert aanzienlijk”, klaagde Takeshi Niinami, ceo van drankenconcern Suntory, onlangs. De topman ziet de VS als een „schatkist aan innovatie” die door de heffingen van Trump steeds verder buiten handbereik komt voor Japanse bedrijven.

Lokaal vakmanschap

Met een geoefende hand staat een van de medewerkers in het atelier van Baba een mes te bewerken. „Hij graveert met een klein hamertje namen erin”, legt Baba uit. Even verderop leunt een man met een hoofddoekje en een zwaar leren schort tegen een houten stelling. Tegenover hem draait een enorme schuurband met hoge snelheid. „Hij is de messen aan het slijpen”, zegt Baba. „Dat doen we ook met de hand.”

Foto Anoma van der Veere

Voor de kleine ambachtsbedrijven in Sakai is investeren in een productielijn in de VS onmogelijk. „Hier in Sakai worden de messen midden in de stad gemaakt”, vertelt Baba, wijzend naar de woonhuizen die om het atelier staan. En het is juist dit lokale vakmanschap waarmee de messenmaker zich onderscheidt.

„Normaal gesproken bevinden fabrieken zich op speciale bedrijventerreinen, maar hier zitten ambachtslieden gewoon tussen de mensen. Sakai is uniek omdat het geen grote fabrieken zijn die massaproductie draaien, maar individuele vakmensen die in kleine werkplaatsen hun werk doen.”

Volgens een schatting van het Japan Center for Economic Research kunnen de Amerikaanse maatregelen dit jaar ongeveer een halve procentpunt van de economische groei in Japan gaan kosten. Volgens andere experts kan dit oplopen tot bijna een procentpunt. Met een gemiddelde groei van slechts 0,6 procent per jaar tussen 2014 en 2023 zou een nieuwe schok genoeg kunnen zijn om de Japanse economie in een recessie te duwen.

Wat voor gevolgen het gaat hebben voor de messenmakers in Osaka is nog onduidelijk, zegt Baba. „Ik zie bedrijven om me heen die voorlopig zijn opgehouden met het exporteren naar de VS. Het is moeilijk te voorspellen wat er gaat gebeuren. Maar veel van de messenmakers hier voelen de gevolgen nu al.”


Werkgevers moeten van de rechter in de helft van de gevallen tienduizenden euro’s betalen aan schijnzelfstandigen

Zzp’ers die hun werkgever voor de rechter dagen omdat ze vinden dat er sprake is van schijnzelfstandigheid, krijgen in de helft van de gevallen gelijk. Dat blijkt uit een rondgang van Nieuwsuur langs arbeidsrechtdeskundigen en de Raad voor de Rechtspraak. De schadevergoeding die de werkgevers moesten betalen aan deze zzp’ers – voor onder meer misgelopen vakantiedagen, ziektedagen en reiskostenvergoeding – liep op tot tienduizenden euro’s per persoon.

Nieuwsuur baseerde zich daarnaast op alle 47 relevante uitspraken die sinds maart 2023 openbaar werden gepubliceerd op Rechtspraak.nl. In 24 van die zaken werd de zzp’er in het gelijk gesteld.

Het is geen toeval dat het aantal rechtszaken van zelfstandigen sinds maart 2023 toeneemt. Toen bepaalde de Hoge Raad dat maaltijdbezorgers van Deliveroo schijnzelfstandigen waren. Op basis van hun werkzaamheden hoorden ze in loondienst te worden genomen. Deliveroo was ten tijde van de uitspraak al niet meer actief in Nederland, maar de bezorgers konden met terugwerkende kracht via de rechter hun gemiste inkomsten terugeisen.

Die uitspraak gaf zzp’ers in andere sectoren, die vermoedden dat ze eveneens in een verkapt dienstverband werkten, jurisprudentie om hun schijnzelfstandigheid mee aan te vechten.

Lees ook

Ook Hoge Raad oordeelt dat Deliveroo-koeriers geen zzp’ers waren. Heeft dat grote gevolgen?

Deliveroo vertrok eind vorig jaar definitief uit Nederland.

Grijs

Volgens Mijke Houwerzijl, hoogleraar arbeidsrecht aan de Tilburg University, is in de meeste gevallen klip-en-klaar of sprake is van loondienst of werken als zelfstandige. Ze wijst op de website van de Rijksoverheid, waar in grote lijnen de kenmerken staan van zzp-werk en werk in loondienst. Zo duiden het zelf kunnen bepalen van de werktijden en hoe het werk wordt uitgevoerd op zelfstandigheid. Evenals het beschikken over specifieke kennis of ervaring die niet aanwezig is binnen de organisatie. En het ontvangen van een vergoeding die aanzienlijk hoger is dan het bedrag dat binnen de sector normaal gesproken aan werknemers wordt betaald.

„De laatste tijd is er zo veel discussie over schijnzelfstandigheid, dat je haast zou denken dat de grens altijd onduidelijk is, maar slechts in een minderheid van de gevallen is dat zo”, zegt Houwerzijl. Draai het eens om, stelt ze voor: „Het overgrote deel van de mensen in loondienst zal niet twijfelen of ze éígenlijk een zelfstandige zijn.”

Naar schatting telt Nederland zo’n 1,6 miljoen zzp’ers, van wie 200.000 tot 300.000 werken in schijnzelfstandigheid

Waarom werd afgelopen twee jaar dan slechts enkele tientallen keren geprocedeerd tegen een opdrachtgever? „Zelfstandigen maken zichzelf natuurlijk wel kwetsbaar als ze hun opdrachtgevers voor de rechter dagen”, zegt Houwerzijl. „Ruzie met de opdrachtgever zou ze hun werk kunnen kosten. Daarom spannen de meeste mensen pas een rechtszaak aan wanneer de arbeidsrelatie al verstoord is.”

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid schat dat Nederland zo’n 1,6 miljoen zzp’ers telt, van wie 200.000 tot 300.000 in schijnzelfstandigheid werken. De overheid heeft ervoor gekozen tussen 2005 en 2016 de opdrachtgever geen risico te laten lopen door het afgeven van een VAR (Verklaring Arbeidsrelatie) en niet te handhaven op zulke verkapte dienstverbanden.

Sinds 1 januari van dit jaar gaat de Belastingdienst wel weer handhaven. Werkgevers die werk laten doen door zzp’ers die schijnzelfstandigen blijken, kunnen een boete krijgen en moeten naheffingen betalen. Die procedure verloopt via het bestuursrecht. 2025 is wel een overgangsjaar. De Belastingdienst gaat pas vanaf 2026 boetes uitdelen en naheffingen innen, zodat werkgevers nog een jaar de tijd hebben om hun personeelsbestand op orde te krijgen.

Failliet

Houwerzijl sluit niet uit dat vanaf 2026 ook het aantal civiele rechtszaken van zzp’ers tegen hun opdrachtgever zal toenemen, mits de Belastingdienst ook daadwerkelijk gaat handhaven. „Als een opdrachtgever eenmaal door de Belastingdienst op de vingers is getikt, omdat sprake is van schijnzelfstandigheid, heeft de schijn-zzp’er meer handvatten om via het civielrecht met terugwerkende kracht bijvoorbeeld vakantiedagen te claimen.”

In een aantal van de 47 aangespannen rechtszaken ging de werkgever al failliet nadat één schijnzelfstandige in het gelijk werd gesteld. De werkgever kon de tienduizenden euro’s dan niet betalen. Zo ging handbalclub Limburg Lions failliet toen een van de spelers met succes naar de rechter stapte en 50.000 euro zou krijgen van de club.

Indien de Belastingdienst vanaf 2026 daadwerkelijk gaat handhaven, acht Houwerzijl het mogelijk dat meer bedrijven omvallen, zeker wanneer die niet heel groot zijn en meerdere werknemers blijken te hebben die ze lange tijd ten onrechte als zzp’ers behandelden en betaalden. „Als je als zzp’er daarna nog een civiele zaak wilt aanspannen, vis je bij zulke bedrijven achter het net”, zegt Houwerzijl. „Veel interessanter zijn de grote bedrijven en organisaties die wél overeind blijven als ze straks werknemers blijken te hebben die ze eerder als zzp’ers behandelden. Door die bedrijven kan daadwerkelijk worden terugbetaald.”

Lees ook

Onrust rond schijnzelfstandigheid groeit: ‘Opdrachtgevers vragen aan mij: hóé dan?’

Een informatiebijeenkomst in Nieuwegein over de regels omtrent (schijn)zelfstandigheid, georganiseerd door brancheorganisatie Bovib.


Hoe een misgelopen schoolreis de kiem legde voor het grootste Europese bedrijf in industrieel vastgoed

In het centrum van de Tsjechische stad Brno staat een glanzende kantoortoren, net opgeleverd door vastgoedbedrijf CTP van Remon Vos, klaar voor de nieuwe huurders. Op de tiende etage wijst Bert Hesselink, verantwoordelijk voor de verhuur in Europa, in de verte. Een groot deel van de honderd hectare bedrijventerrein die CTP sinds 2001 in de stad heeft aangelegd, is vanaf hier te zien. De zeven terreinen huisvesten 250 bedrijven. Hesselink wijst: „Kijk, op die heuvel ligt CTPark Brno, een van onze topparken, met veel hightech-maakindustrie en biotech. Er zitten productiebedrijven als Thermo Fisher Scientific, Garrett Motion, Wistron, Hitachi Energy, Honeywell, Acer en Atlas Copco.”

Dat CTP, voluit Central Trade Park, juist hier zo enorm actief is, is niet verwonderlijk. Brno, een stad met 400.000 inwoners, wordt ook wel het Silicon Valley van Tsjechië genoemd. En het Nederlandse bedrijf is er marktleider in vastgoed voor industrie en logistiek, vooral distributiecentra. Dat is CTP ook in de rest van Tsjechië, en in Slowakije, Hongarije, Roemenië en Servië. In Polen, Bulgarije, Oostenrijk, Duitsland en moederland Nederland timmeren de negenhonderd medewerkers eveneens flink aan de weg.

Vos is dankzij CTP een van de rijkste Nederlanders geworden. Met een geschat vermogen van 4,5 miljard euro prijkt hij op de vijfde plek van de Quote 500. Toch kent vrijwel niemand hem. Wie is deze Groninger die al dertig jaar in Praag woont en werkt? Wat drijft hem? En waarom profiteert juist zijn CTP als geen ander vastgoedbedrijf van nearshoring, de verplaatsing van delen van een bedrijf naar landen niet al te ver van de hoofdvestiging?

Sinds de val van de Berlijnse Muur, eind 1989, zijn West-Europese industriële bedrijven bezig hun productie te verplaatsen naar Midden- en Oost-Europa, vanwege de lage lonen daar en de goedgeschoolde beroepsbevolking. Dat CTP profiteert, is op te maken uit de jaarcijfers. Zo namen de netto huurinkomsten vorig jaar met 19 procent toe tot 647 miljoen euro en de winst met 17 procent tot 1,’1 miljard.

Schoolreisje

Het verhaal van het grootste beursgenoteerde industriële en logistieke vastgoedbedrijf van Europa begint in 1988. Remon Vos, dan zeventien jaar, raakt gefrustreerd als hij een schoolreisje naar Tsjechoslowakije misloopt. Hij vertelt erover, met sterk Gronings accent, op het operationele hoofdkantoor van CTP in de binnenstad van Praag.

„Ik zat op de middelbare detailhandelschool en had de voorlichtingsbijeenkomst over de schoolreis gemist. Daardoor wist ik niet hoe laat de bussen precies vertrokken. Eigenlijk was ik toen vooral met allerlei bijbaantjes bezig en kwam niet veel op school. Ik stelde nog voor met een andere bus van de school mee te gaan, maar dat vond die leraar te veel gedoe.”

Zijn nieuwsgierigheid naar het reisdoel was echter gewekt. In 1990, de Muur was net gevallen, kreeg Vos een herkansing. Hij kon mee naar Tsjechoslowakije met Johan Brakema, een kennis van zijn vader, die een Tsjechische echtgenote had. Het was de tijd dat allerlei gold diggers naar het ‘Wilde Oosten’ togen om snel geld te verdienen. „We reden daar rond en ik dacht: goh, hier valt een hoop te doen. Je kunt dingen goedkoop inkopen en in Nederland verkopen en je kunt daar ook Nederlandse producten verkopen.”

Samen met Brakema zette hij Vos&B op – „die B stond voor Brakema” – een handelsvertegenwoordiging voor Nederlandse bedrijven. Voor zuivelcoöperatie Friesland Dairy Foods brachten ze in Tsjechië – in 1993 afgesplitst van Slowakije – kaas en de koffiecreamer Completa aan de man.

Eind jaren negentig besloten de twee zich toe te leggen op vastgoed en dienstverlening aan toekomstige huurders. Eerder was het hun gelukt in Midden-Tsjechië een productiebedrijf op te zetten voor het Groningse metaalbedrijf Zwartwoud Hoza. Het pand ervoor hadden ze ook zelf laten bouwen, en het succes smaakte naar meer. Als mede-investeerder vonden ze de Groningse advocaat Eddy Maas, die een derde van de aandelen in het jonge CTP verwierf. Inmiddels is het alweer jaren geleden dat Vos z’n partners uitkocht.

Landenrisico

Met de ontwikkeling van vastgoed zijn enorme bedragen gemoeid. In zijn branche is CTP met schulden die 45,3 procent bedragen van de vastgoedwaarde dan nog conservatief gefinancierd. Lenen doet CTP vooral bij Oostenrijkse banken. Vos: „Ik ben in de beginjaren bij de ING geweest, destijds heel actief in Tsjechië, tot ze op het hoofdkantoor in Amsterdam vonden dat er een te hoog ‘landenrisico’ was. Maar voor de Oostenrijkers is Tsjechië hun achtertuin.”

Vos woont en werkt nu dertig jaar in Tsjechië. Alleen de maandagen is hij op kantoor, de rest van de week vliegt hij met zijn privéjet van hot naar her om relaties te bezoeken, locaties te bekijken en nieuwe contacten aan te boren. De laatste tijd vertoeft hij veel in Marokko, dat volgens hem kan uitgroeien tot een interessante locatie voor maakindustrie. „Ik krijg veel vragen van klanten over dat land.”

Tijdens het eerste contact voor dit interview verblijft Vos in Vietnam. Aziatische bedrijven vormen nu ruim 10 procent van zijn huurders en de groei is er volgens Vos „nog lang niet uit”. Nadat de coronapandemie, piraterij en de blokkade van het Suezkanaal hadden blootgelegd hoe kwetsbaar internationale toeleveringsketens zijn, regende het bij hem aanvragen van Taiwanese, Koreaanse en andere Aziatische bedrijven op zoek naar vestigingslocaties in Midden- en Oost-Europa.

Remon Vos: „Nederland heeft voor maakindustrie zo langzamerhand het slechtste vestigingsklimaat van Europa.”

Foto Robin van Lonkhuijsen/ANP

Ongeveer de helft van de CTP-portefeuille bestaat uit gebouwen voor de maakindustrie, nog eens 45 procent is voor de logistieke sector – vooral distributiecentra. De rest bestaat uit appartementsgebouwen, kantoren en voorzieningen op bedrijventerreinen als leslokalen, horeca en vergaderzalen. CTP beheert 13,2 miljoen vierkante meter bedrijfsruimte. Verder bezit het 2.640 hectare grond, met een waarde van 16 miljard euro, verspreid over tweehonderd locaties. In 2030 moet het areaal aan bedrijfsruimte een slordige twintig miljoen vierkante meter beslaan.

Dat CTP zo groot kon worden, heeft het volgens ABN Amro-analist Steven Boumans vooral te danken aan de strategie om complete projecten te ontwikkelen, inclusief voorzieningen en veel groen, en ze met lokale, eigen medewerkers in beheer te nemen. Verkoop gebeurt slechts bij hoge uitzondering. Met die aanpak kan je huurders kwaliteit garanderen en hen tevreden houden. Ze krijgen bovendien de toezegging dat ze zo nodig altijd in de buurt kunnen uitbreiden. „Dat zorgt ervoor dat huurders niet snel vertrekken”, zegt Boumans.

Obligatieleningen

CTP, dat zijn hoofdzetel heeft aan de Amsterdamse Apollolaan, is sinds 2021 genoteerd aan de Amsterdamse beurs. Voor een bedrijf dat steevast mooie resultaten presenteert, is er weinig handel in het aandeel. Dat komt doordat Vos 73,4 procent van de stukken bezit en de rest overwegend in handen is van grote institutionele beleggers. Mede daardoor is het bij particuliere beleggers nauwelijks bekend.

In februari plaatste de onderneming twee obligatieleningen ter waarde van samen 1 miljard euro, opnieuw vooral bij institutionele beleggers. Met dat geld worden onder meer duurdere leningen afgelost. Ook gaf CTP in september 2024 voor 300 miljoen euro aan nieuwe aandelen uit. Die opbrengst is bestemd voor ontwikkeling van nieuwe projecten en uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen.

Nieuwe klanten daarvoor kunnen Chinese bedrijven zijn die nu vestiging zoeken in Midden- en Oost-Europa. Vooral fabrikanten van elektrische auto’s en hun toeleveranciers weten de regio inmiddels te vinden, niet in de laatste plaats om importheffingen tot 38 procent te ontwijken die Brussel sinds vorig jaar oktober oplegt.

Voor de werving van deze bedrijven heeft CTP inmiddels vertegenwoordigers in China en Hongkong. Volgens Vos hebben Chinese bedrijven grote voorkeur voor ‘China-vriendelijke landen’, zoals Hongarije, Slowakije en Servië. Vos wil best bij vestiging assisteren, ofschoon de regimes ervan niet onomstreden zijn. „Ach, politiek, daar houd ik me verre van”, zegt hij schouderophalend.

Lonen flink gestegen

Het is voor bedrijven nog altijd lucratief productie te verplaatsen naar Midden- en Oost-Europa, stelt CTP. Weliswaar is het arbeidsaanbod er krapper geworden – de werkloosheid bedraagt gemiddeld nog maar 6,5 procent – en zijn de lonen flink gestegen, maar ook in West-Europa werd arbeid een stuk duurder. Reken je belastingvoordelen en subsidies mee, dan zouden de nettoloonkosten in Midden- en Oost-Europa slechts een kwart bedragen van die in West-Europa.

Intussen verplaatsen ook westerse bedrijven fabrieken van China en ander Aziatische landen naar Europa en de VS. Sinds de coronapandemie heeft de helft van de grote internationale bedrijven dit al gedaan en nog eens een kwart is het de komende drie jaar van plan. Dit blijkt uit een studie van Buck Consultants International (BCI) uit 2023. Dit Nijmeegse bedrijf ondersteunt internationale bedrijven bij de keuze van vestigingslocaties.

De wens dichter bij westerse afzetmarkten te zitten, de afhankelijkheid van China te verkleinen en de behoefte aan solide toeleveringsketens zijn volgens Buck Consultants de belangrijkste overwegingen om te kiezen voor Midden- of Oost-Europa. „En de handelsoorlog van de Amerikaanse president Trump versterkt die wereldwijde trend naar regionalisering van de productie alleen maar”, zegt topman René Buck.

Opvallend genoeg kunnen Vos en Hesselink geen voorbeelden noemen van Europese bedrijven die productie uit China overhevelen naar Midden- en Oost-Europa. Buck begrijpt dat goed. „Internationale bedrijven zullen zelden rondbazuinen dat ze productie uit China verplaatsen naar Midden- en Oost-Europa, uit vrees voor repercussies van de Chinese overheid.

„Je ziet dan dat ze een nieuwe fabriek beginnen voor de Europese markt, en bijvoorbeeld in Mexico of de VS voor de Amerikaanse. De fabriek in China wordt niet uitgebreid en blijft de Chinese markt en de rest van Azië bedienen.”

Oude staalbedrijven

Waar Vos zelf zijn succes aan toeschrijft? „De kunst is grond te kopen op locaties waar je in gelooft als de markt op zijn dieptepunt is, zoals in de nasleep van de kredietcrisis”, zegt hij.

Vos zet nu stevig in op het kwakkelende Duitsland, waar hij oude staalbedrijven opkoopt om de bedrijfsterreinen ervan te herontwikkelen

Momenteel zet hij stevig in op het in crisis verkerende Duitsland, waar hij oude staalbedrijven opkoopt. Hun vaak reusachtige bedrijfsterreinen kan hij herontwikkelen voor bijvoorbeeld (stads)logistiek of hightech maakindustrie. „Je moet natuurlijk wel geloven dat Duitsland na deze moeilijke periode weer een mooie toekomst heeft – en dat geloof heb ik!”

Als Vos aan het woord is, maakt hij een schuchtere indruk. Dat is schijn, vertellen naaste medewerkers: hij kan buitengewoon direct zijn als dingen niet gaan zoals ze volgens hem moeten gaan.

Zo neemt hij geen blad voor de mand als het gaat over de CTP-activiteiten in Nederland. Uitgerekend in Vos’ vaderland verloopt de expansie uiterst moeizaam. De verhuur van ruimte in stadsdistributiehub CTpark Amsterdam City (120.000 vierkante meter) kende een trage aanloop, mede door geschillen met het Amsterdamse havenbedrijf. Over Nederland in het algemeen is Vos evenmin tevreden.

„Ik zou in Nederland graag veel meer willen doen. Maar Nederland heeft voor maakindustrie zo langzamerhand het slechtste vestigingsklimaat van Europa. Dat komt door netcongestie, stikstof, restricties voor distributiecentra uit angst voor ‘verdozing’, de discussie rond arbeidsmigratie, groeiende politieke onmacht en – ronduit – onwil om ruimte te maken voor nieuwe bedrijvigheid. Misschien verandert dit als de werkloosheid flink oploopt, zoals nu in Duitsland. Niet dat we verlegen zitten om werk. Er is overal meer dan genoeg te doen.”

Eindhoven als voorbeeld

In ‘Brainportregio’ Eindhoven ziet Vos wel een inspirerend voorbeeld. Pal naast CTPpark Brno ligt nog zo’n 300.000 vierkante meter klaar voor uitbreiding. Daar zouden ook universiteiten en opleidingsinstituten filialen kunnen openen, denkt hij, naar het voorbeeld van de Eindhovense High Tech Campus en Brainpark 1.

CTP-manager Hesselink is onlangs nog met een Tsjechische delegatie in Zuidoost-Brabant gaan kijken hoe hightechbedrijven en opleidingsinstituten als de TU Eindhoven samenwerken. In Tsjechië, en eigenlijk in heel Midden- en Oost-Europa, zijn wetenschap en bedrijfsleven nu nog gescheiden werelden. Hesselink: „Maar ook daar daagt het besef dat intensieve samenwerking cruciaal is voor innovatie.”


Het vorige kabinet wilde van de sigarettenfilters af. Wat doet het huidige?

Ze steken uit kieren in bakstenen muren, liggen tussen de inheemse vlinderplanten in plantenbakken, bezaaien de stoep voor ziekenhuizen. Langs rivieren, in het park, in rioolputten, tussen de schelpen op het strand. Er zwerven zo veel sigarettenfilters rond dat we ze nauwelijks meer zien.

Chris Jansen, staatssecretaris namens de PVV voor Milieu, heeft met de filters een ongemakkelijk dossier op zijn bord. Elk jaar belanden in Nederland vermoedelijk vele miljarden sigarettenfilters met plastic op straat en in het milieu. Muizen drinken door peuken vervuild water, visseneitjes ontkiemen er niet door in beekjes, gewassen nemen de giftige stoffen op. Tegelijk is er geen wetenschappelijk bewijs dat filters roken minder ongezond maken.

Voormalig staatssecretaris Vivianne Heijnen (CDA) beloofde na aandringen van de Tweede Kamer het filterprobleem op te lossen door op Europees niveau te pleiten voor een verbod op de sigarettenfilter bij de herziening van een wet op plastic. Nu die tijd is aangebroken, is de vraag: gaat haar opvolger, PVV’er Jansen, dat doen?

Nederlanders roken zo’n tien miljard sigaretten per jaar. Rokers steken een smeulende sigarettenfilter niet in hun zak. Als er geen prullenbak dichtbij is, belanden de peuken op de grond. Om hoeveel het gaat is gissen, zo blijkt uit de enorme bandbreedte die onderzoeksbureau CE Delft hanteerde in een onderzoek uit 2022. Het kwam uit op ergens tussen de 240 miljoen en meer dan 7 miljard filters per jaar.

Peukenfilters zijn meestal gemaakt van celluloseacetaat, een kunststof. Het zijn eigenlijk stevig samengeperste plasticvezels, waar de roker allerlei giftige en kankerverwekkende stoffen doorheen zuigt (denk aan nicotine, maar ook nikkel, lood en zink). Eenmaal in de berm valt het filter door zonlicht langzaam uit elkaar tot de microplastics overblijven. Via regenwater vervuilen ze bodem en water.

Trimbos zette in 2022 wetenschappelijk onderzoek naar de filters op een rij. De filters zijn teruggevonden in de magen van vissen, vogels en walrussen. Bij embryo’s van vissen kunnen resten van sigarettenfilters zorgen voor een verhoogd sterftecijfer. Bij de zoetwatermossel zorgen ze bijvoorbeeld voor dna-schade. Onderzoek laat zien dat één gerookte peuk genoeg verontreinigende stoffen kan afgeven om ongeveer duizend liter water te vervuilen.

Bij landdieren werd aangetoond dat muizen die zijn blootgesteld aan filters (door het drinken van water met sigarettenresten) minder goed kunnen vluchten voor een roofdier.

De nicotine komt ook in gewassen terecht. In de omgeving van nicotine ontkiemen minder zaden van planten. Voorbeeld: bij één peuk per vierkante meter was al een hoge nicotinevervuiling in basilicum- en pepermuntplantjes te zien.

Tegelijk doen filters eigenlijk weinig voor de roker. „Er zijn geen bewezen gezondheidsvoordelen aan het roken van sigaretten met filter”, zo schreef Heijnen in 2023 in een Kamerbrief.

Zogenaamd veiliger alternatief

Eigenlijk zijn filters in één ding echt goed: misleiden. Toen in de jaren vijftig door wetenschappelijk bewijs begon door te dringen dat roken longkanker kan veroorzaken, kwamen de moderne filtersigaretten op de markt. Die werden door tabaksproducenten gepromoot als een veiliger alternatief. Maar in vroege varianten van de filters zat het gevaarlijke asbest verwerkt.

„Filters zijn de dodelijkste fraude uit de geschiedenis van de menselijke beschaving”, zo zei Robert Proctor, een professor wetenschapsgeschiedenis aan Stanford in 2012 tegen The New York Times.

Filters zouden minder teer en nicotine afgeven, dat zou blijken uit metingen door rookmachines. Maar die gaven een bedrieglijk lage uitkomst.

„In de praktijk bleek vooral dat longkanker dieper in de longen kwam te zitten door het dieper inhaleren”, zegt Wanda de Kanter namens de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose. De Kanter is anti-rookactivist en longarts. „Veel mensen denken nog steeds dat filters veiliger zijn.” Wel geeft het een fijner mondgevoel dan filterloze sigaretten. „Zonder voelt het nattiger, het geeft meer een tabakssmaak in de mond.”

De vorige Tweede Kamer zette Heijnen aan het werk om het filterprobleem op te lossen. Zo werd een motie aangenomen om te onderzoeken hoe de overheid ervoor kan zorgen dat er in 2026 70 procent minder peuken in het milieu terechtkomen.

Heijnen liet CE Delft onderzoeken hoe dat haalbaar zou zijn. Zo werd een statiegeldsysteem op filters als optie genoemd, maar dat geeft tabaksproducenten de kans om reclame te maken voor roken. En niet helemaal zeker was of een nationaal verbod op sigarettenfilters juridisch haalbaar zou zijn vanwege het vrije verkeer van goederen: zou Nederland wel peuken uit het buitenland kunnen weren?

„Als de Rijksoverheid echt werk wil maken van de 70-procent-doelstelling”, adviseerde CE Delft om „te onderzoeken of het in Europees verband mogelijk is om een verbod op filtersigaretten te organiseren”. De onderzoekers wezen erop dat vanaf 2025 het Europese Single-Use Plastics Directive (SUPD) wordt geëvalueerd, een richtlijn tegen wegwerpplastic (zoals filters).

Op dit moment is in deze richtlijn afgesproken dat fabrikanten consumenten met een logo moeten vertellen dat er plastic in peuken zit. Dat logo blijkt alleen weinig verschil te maken in de praktijk, schrijft CE Delft. Ook werd afgesproken dat tabaksfabrikanten vanaf begin 2023 zouden meebetalen aan het opruimen van peukenfilters.

Filters opruimen kost gemeenten ongeveer 40 miljoen euro per jaar, berekende het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Maar de tabaksfabrikanten waren kritisch op dat bedrag. In een reactie noemden ze de rekenmethode „twijfelachtig en onduidelijk”. Ook zou het niet eerlijk zijn als tabaksbedrijven moeten meebetalen aan het opruimen van sigaretten die in het buitenland worden gehaald. Het ministerie zegt er nu „hard aan te werken” met een definitieve berekening te komen. Gemeenten wachten nog altijd op het geld.

Een financiële vergoeding voor gemeentelijke afvaldiensten lost het milieuprobleem niet op. Heijnen beloofde de Tweede Kamer te „starten met voorbereidingen” om samen met andere Europese lidstaten „een verbod op eenmalige sigarettenfilters te agenderen bij de herziening van de SUPD of eventuele andere relevante Europese regelgeving”. Ook zou ze de mogelijkheden voor een nationaal verbod verder verkennen.

In de tijd van Heijnen is er informeel overleg geweest tussen Nederland en andere lidstaten, laat het ministerie los. Nu is het de beurt aan Jansen om zijn positie te bepalen. Om aandacht te vragen voor de vervuilende filters, lanceert ngo Fair Resource Foundation deze week de campagne No Plastic Filter.

Durft het kabinet, en de EU, door te duwen met een verbod op filters? Waarschijnlijk hangt dat mede af van de vraag: hoe populair is een filterverbod onder kiezers?


Japan zou meer maïs kunnen gaan kopen om Trump te paaien

Vandaag gaf de Japanse premier Shigeru Ishiba een update in het parlement over de lopende gesprekken met de VS. Japan hoopt nog altijd uitgezonderd te worden van de heffingen. Inmiddels zijn er twee onderhandelingsrondes geweest, zonder een doorbraak. Mogelijk gaat Japan meer Amerikaanse mais importeren en dat gebruiken als grondstof voor biobrandstoffen, vertelde Ishiba. Dat is minder omstreden dan het verhogen van de rijstimport. Ishiba beloofde de Japanse landbouwsector niet te offeren in zijn pogingen de Japanse auto-industrie te beschermen.  

Lees ook

De handelsovereenkomst tussen VK en VS is ook van betekenis voor andere landen

Carrosserieën van auto’s in Britse Aston Martin-fabriek.Foto Phil Noble / Reuters

Tal van landen onderhandelen momenteel met de VS. Het Verenigd Koninkrijk bereikte onlangs als eerste een akkoord op hoofdlijnen. Uit alles wat over dat soort besprekingen naar buiten komt blijkt hoe complex die zijn. In de regel duurt het jaren voor een handelsakkoord in detail uitonderhandeld is. Nu moet het met stoom en kokend water onder dreiging van hoge heffingen. Met dat in het achterhoofd kan ook de gezamenlijke Amerikaans-Chinese verklaring van vanochtend over de-escalatie gelezen worden. Het is een grote stap en een belangrijk signaal, maar tegelijk slechts het begin van moeilijke onderhandelingen. Er is wat koude uit de lucht, maar geen einde aan de onzekerheid voor de wereldhandel.

Liveblog
Economieblog


VS en China schorten meeste heffingen op


VS en China willen de-escaleren, niet ontkoppelen

De Verenigde Staten en China willen geen ‘ontkoppeling’ van hun economieën. De twee grootmachten hebben afgelopen weekend een groot deel van de wederzijds opgelegde heffingen voor 90 dagen opgeschort. Het is een belangrijke de-escalatie van de handelsoorlog.

De afgelopen zes weken legden ze elkaar in een soort haasje-over steeds hogere importheffingen op. De meeste daarvan worden niet van kracht. De Amerikaanse heffingen op Chinese goederen gaan voorlopig omlaag van de aangekondigde 145 procent naar 30 procent. China verlaagt de heffingen van 125 naar 10 procent. De nieuwe afspraken gaan per 14 mei in.

De komende drie maanden worden gebruikt om te onderhandelen over de onderlinge economische verhoudingen. Volgens Scott Bessent en de Amerikaanse handelsvertegenwoordiger Jamieson Greer was de sfeer tijdens de gesprekken goed. De Chinese delegatie werd geleid door vice-president He Lifeng.

De gezamenlijke verklaring is hier te lezen. Die begint met de vaststelling dat de bilaterale handelsrelatie zowel voor beide landen als voor de wereldeconomie als geheel van groot belang is.

Liveblog
Economieblog


VS en China schorten meeste heffingen op


Meer winkeldieven op leeftijd en ander nieuws van vanochtend

Goedemorgen, het is vandaag vooral wachten op meer duidelijkheid over de afspraken tussen China en Amerika in de heffingenoorlog. We melden dat hier uiteraard zo snel mogelijk. Intussen blijven China en de VS in die context ook voor vers nieuws zorgen, zoals jullie in dit nieuwsoverzicht kunnen lezen:

  • De Braziliaanse president Lula da Silva is vandaag te gast in Beijing voor een top tussen China en Latijns-Amerika. De heffingenoorlog tussen China en de VS biedt kansen voor Brazilië, schrijft The Economist in een nieuwsoverzicht. Brazilië zou een deel van de wegvallende Amerikaanse export van rundvlees, kip, maïs, katoen en hout naar China kunnen vervangen, maar net als voor de EU bestaat het risico dat China producten die het niet meer in de VS kwijt kan in Brazilië gaat dumpen, ten koste van eigen producten.
  • Het FD signaleert een trend in arbeidsvoorwaardenonderhandelingen: het fiscaal voordelig aflossen van de studieschuld (via het persoonlijk keuzebudget) is een populaire arbeidsvoorwaarde geworden.
  • De huidige top van luchtvaartmaatschappij KLM heeft vorig jaar 32 procent meer aan bonussen ontvangen, ondanks slechtere resultaten en de nullijn die het van een deel van het personeel eist. Ook de commissarissen gaven zichzelf vorig jaar salarisverhogingen van respectievelijk 18 en 32 procent, schrijft De Telegraaf op basis van het onlangs gepubliceerde jaarverslag.
  • Door de stijgende voedselprijzen neemt het aantal vijftigplussers en gepensioneerden dat uit supermarkten jat sterk toe. Dat meldt The Guardian op basis van een bedrijf dat de beveiliging doet in veel supermarkten in het Verenigd Koninkrijk. Volgens de directeur van het bedrijf (Kingdom Services Group) geven politiecijfers voor deze groep geen goed beeld, omdat supermarkten bang zouden zijn voor negatieve publiciteit als ze aangifte doen van diefstallen door gepensioneerden.
  • Trump kondigde zondagavond aan vandaag een decreet te tekenen dat ertoe zou moeten leiden dat prijzen voor medicijnen in Amerika met tientallen procenten dalen. De koersen van aandelen van een aantal grote farmaceuten daalden gelijk stevig op dat nieuws, meldt de FT. Het treft vooral bedrijven in India en elders in Azië.

Liveblog
Economieblog


Economieblog ma 12 t/m zondag 18 mei 2025