Goedemorgen! Waren we er net een beetje aan gewend niet elke dag wakker te worden met nieuwe heffingssalvo’s van Donald Trump, valt er deze week toch niet aan te ontkomen.
De Amerikaanse president heeft woensdagavond (Nederlandse tijd) aangekondigd importheffingen van 25 procent in te voeren op alle in het buitenland gemaakte auto’s. Die maatregel zou vanaf 2 april moeten ingaan. In de Oval Office zei Trump dat dit „100 procent” zeker zou gebeuren.
Dat moeten we nog zien, gezien zijn neiging te dreigen en heffingen dan weer af te schalen of uit te stellen. Komt het wel zover, dan heeft dat enorme gevolgen voor de mondiale auto-industrie. Van veel fabrikanten daalden woensdagavond, na de bekendmaking, de aandelenkoersen. Subaru en Mazda, Japanse merken die groot zijn in de Verenigde Staten, verloren meer dan 5 procent.
Ook Europese autobouwers zouden geraakt worden door het nieuws. Zo heeft Audi bijvoorbeeld geen fabrieken in de VS, Porsche evenmin. Internationale media melden vanochtend ook dat juist Tesla kan profiteren van de maatregel, omdat het alle auto’s die het in de VS verkoopt ook daar maakt.
Ondertussen heeft de premier van Japan al gezegd dat „elke optie” op tafel ligt bij het kiezen van een respons. We gaan vandaag nog verder met dit nieuws. Wat valt vanochtend verder op?
Tussen al het handelsgeweld heeft de Financial Timeseen wat luchtiger scoop – hoewel dat van je perspectief afhangt: de Britse bank HSBC heeft een aantal investeringsbankiers ontslagen op de dag dat ze zouden horen hoe hoog hun bonussen zouden zijn. Die kregen ze uiteindelijk nooit.
In Nederland is de economische potentie van AI groter dan in een aantal buurlanden, schrijft Het Financieele Dagblad op basis van onderzoek van ING. Waarom? AI maakt vooral banen in de dienstensector productiever, en Nederland heeft nogal een diensteneconomie.
Tegelijkertijd meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat de arbeidsproductiviteit in Nederland in 2024 daalde, met 0,2 procent. De economie als geheel groeide met 1 procent, en dat kwam vooral doordat mensen langer werkten.
Collega Egbert Kalse heeft hieronder in het blog al een verrassende update getikt over de enorm gestegen opbrengsten van de kansspelbelasting – scroll vooral verder.
Lees hieronder het blog van woensdag 26 maart terug.
Lees ook
Massaclaims tegen Vattenfall stapje dichterbij, Amerikaanse zorgen over ‘Trumponomics’ nemen toe
Liveblog Economieblog
Vrijgeven online gokken leidt tot verdubbeling kansspelbelasting
Er zullen weinig mensen zijn die het vrijgeven van de markt voor online gokken, in oktober 2021, met terugwerkende kracht een groot succes zullen noemen. Oké, de gokbedrijven zelf natuurlijk wel, die alles op alles hebben gezet om zoveel mogelijk Nederlandse spelers aan zich te binden.
Maar verder? Door de massale reclames (inmiddels deels verboden) werden de gokbedrijven als nogal irritant ervaren: wie naar voetbal of schaatsen kijkt, ontkomt niet aan gokbedrijven als sponsor. Om nog maar te zwijgen over het aantal mensen dat problematische schulden heeft opgelopen of verslaafd is geraakt dankzij hun gokgedrag. Zelfs de politiek vraagt zich inmiddels af of het opengooien van de gokmarkt wel zo verstandig was.
Toch is er één partij die ontzettend blij zal zijn met de online gokmarkt. En dat is de Belastingdienst. In een paar jaar tijd is de opbrengst van de kansspelbelasting namelijk bijna verdubbeld, zo maakt het CBS deze ochtend bekend. Voor het eerst in de geschiedenis leveren kansspelen de schatkist één miljard euro op. In 2019 was dat nog 572 miljoen.
Daarna daalde de opbrengst, vooral door de coronapandemie (waardoor casino’s dicht moesten). Sinds eind 2021 de online gokmarkt openging, schoten de belastinginkomsten omhoog. Van de 1 miljard vorig jaar is volgens de fiscus een kleine 400 miljoen euro afkomstig van online gokken. Bijna de hele groei dus ten opzichte van 2019.
Dat belastinggeld wordt natuurlijk opgebracht door de gokkers. In 2024 gaven Nederlandse huishoudens 4,4 miljard uit aan gokken en kansspelen. In 2021 was dat nog 2,5 miljard.
De komende jaren, zo is de verwachting, zal de opbrengst van de kansspelbelasting verder toenemen. Niet zozeer omdat er nóg meer gokkers bij komen, maar omdat het tarief van de belasting fors wordt verhoogd. In 2024 bedroeg de kansspelbelasting nog 30,5 procent, per 1 januari 2025 is die verhoogd naar 34,2 procent, met het voornemen dit in 2026 op te voeren naar 37,8 procent.
Gokbedrijven piepen dat dit niet meer kan. Met name Holland Casino heeft het zwaar en moest al een vestiging sluiten. Maar de politiek geeft vooralsnog nauwelijks gehoor aan deze noodkreten. Het heeft er alle schijn van dat de gokmarkt een echte melkkoe aan het worden is voor de Belastingdienst. De grote vraag is: tegen welke maatschappelijke prijs?
Liveblog Economieblog
Vrijgeven online gokken leidt tot verdubbeling kansspelbelasting
Kun je eten van de lucht? Kun je eiwit, een belangrijke bouwstof voor het lichaam, uit iets anders halen dan planten of dieren? En kun je zoveel eiwit uit ‘lucht’ maken dat je zelfs landbouwgrond kunt teruggeven aan de natuur? Bij de Nederlandse start-up Farmless zijn ze er heilig van overtuigd dat het antwoord op deze vragen ja is.
Op een dag hoopt Adnan Oner vanuit de ruimte te kunnen zien dat op voormalige akkers en weilanden weer bomen groeien, alsof je een film over ontbossing terugspoelt. De oprichter van Farmless denkt graag groot. „Met grote ambities trek je ambitieuze mensen aan.”
Farmless is een start-up die op een nieuwe manier eiwit maakt, proteïne, als ingrediënt voor de voedingsindustrie. Op tafel in een non-descripte loods in Amsterdam-West staat een weckfles met een maizena-achtig, roze poeder. „Deze variant is smaak- en geurloos, maar we hebben het ook met gevriesdroogde frambozen gemaakt. Dat was behoorlijk goed gelukt.”
Oner, opgeleid in Delft als technisch natuurkundige, begon zijn loopbaan in de e-commerce. Hij bouwde onder meer een website voor zonnebrillen. Maar geleidelijk groeide de behoefte om „positieve impact” te hebben op de aarde. En dan niet een beetje. „Ik ben op zoek gegaan met de vraag: wat zijn de écht grote problemen in deze wereld, en aan welke oplossingen werken nog te weinig slimme mensen?”
Naast Oner, een dertiger in een groene bedrijfstrui, zit Pepijn Vloemans (40). Hij was journalist, werkte voor snelladerbedrijf Fastned, en wilde zich daarna richten op iets waarvan hij, anders dan bij elektrisch rijden, „nog niet honderd procent zeker wist of het zou lukken”. Hij kwam in contact met Oner en sloot zich aan bij Farmless.
Farmless is een van de start-ups op het snijvlak van biotechnologie en voeding die een rol willen spelen in de productie van alternatieve eiwitten. Nieuwe eiwitten, als vervanging van de onmisbare voedingsstof die Nederlanders nu voor het grootste deel uit koeien, varkens en kippen halen. Innovatieve bedrijven zijn het, aan het front van de vernieuwing, zonder nog te weten wie sneuvelt en wie zegeviert. En zonder dat precies duidelijk is wie lucht verkoopt en wie een echt waardevol product maakt.
Goede eiwitten
Schuin achter Oner en Vloemans is te zien waar ze hun inspiratie vandaan halen. Boekenplanken vol. The Alchemy of Air, over de ontdekking van kunstmest. The Nvidia Way, over het techbedrijf dat de AI-revolutie mogelijk maakte. En Regenesis, van de Britse auteur George Monbiot, die intensieve veeteelt de wereld uit wil. Dat komt dicht bij de missie van Farmless.
Ze buitelen over elkaars en hun eigen woorden heen als ze vertellen wat Farmless voor de wereld kan betekenen. Ze praten zoals veel start-upmensen praten: alsof ze in de lift staan en in één minuut een potentiële geldschieter moeten overtuigen.
Het probleem: de groeiende wereldbevolking put de planeet uit, als iedereen zoveel vlees, eieren en zuivel blijft eten als nu. „De helft van het land op aarde is voor landbouw, driekwart daarvan gebruiken we voor vee en veevoer. Kunnen we geen efficiënter organisme vinden in de natuur dat net zulke goede eiwitten maakt?”
Ruim twee jaar nadat Oner zijn bedrijf oprichtte, kunnen ze hun eerste tastbare resultaten laten zien. Het roze poeder ziet eruit als de proteïnepoeders die al op de markt zijn, bijvoorbeeld voor sporters, die extra eiwit nemen voor grotere spieren. Tot zover niks bijzonders.
Het onderscheidende zit in de manier waarop Farmless dit eiwitpoeder maakt, of eigenlijk: in de toekomst wil maken. En dat is waarmee ze de boer op gaan.
Het eiwitpoeder wordt in een zak gegoten.Foto Olivier Middendorp
Schimmels, gisten of bacteriën
Een beproefde manier om hoogwaardig eiwitpoeder te produceren is om het te extraheren uit wei, het waterige goedje dat overblijft als van melk kaas wordt gemaakt. Of uit eiwitrijke planten, zoals soja of tuinbonen.
Een andere weg is door middel van fermentatie, waarbij schimmels, gisten of bacteriën plantaardige voeding omzetten in eiwit. Op zichzelf niets nieuws: yoghurt, bier en zuurkool dankt de mensheid ook aan fermentatie. Of denk aan Quorn, een vleesvervanger uit fermentatie met schimmels. Dat ligt al bijna twintig jaar in de supermarkt.
Het fermenteren van eiwit gebeurt in stalen vaten, vergelijkbaar met die van bierbrouwers. Fermentatietanks waarin micro-organismen zich vermenigvuldigen en groeien door de moleculen van een voedingsstof af te breken en om te zetten in eiwitmoleculen. Maar de grondstoffen komen nog steeds uit de landbouw, zelfs als alleen reststromen worden gebruikt: sojaschroot of aardappelen die te klein zijn voor patat komen van het land.
En precies op dat punt is Farmless anders dan andere eiwitbedrijven. Ook Farmless wil hoogwaardig eiwit maken – met dezelfde essentiële aminozuren als in dierlijk eiwit. Maar de Amsterdamse start-up wil dit doen zonder ook maar een vierkante meter landbouwgrond te gebruiken.
Farmless heeft een bacterie gevonden die alcohol fermenteert in plaats van suikers. En dáár zit de crux: daarvoor is geen biomassa nodig – geen suikerbiet, soja of mais. Farmless wil CO2 en waterstof met behulp van zonne-energie via elektrolyse omzetten in alcohol.
Critici zullen zeggen: waarom moeilijk doen, als je met een meer plantaardig dieet de wereld ook kunt voeden? En zal dit dierlijke eiwitten écht vervangen of komt het er alleen maar bij?
Techoptimisten antwoorden dan dat álle oplossingen nodig zijn. En Oner vertelt er dan bij dat Farmless zonlicht efficiënter gebruikt dan planten dat doen. „Van het zonlicht dat de aarde bereikt, wordt maar één of twee procent door planten omgezet in suikers. Zonnepanelen zetten die energie efficiënter om. Wij gebruiken die zonne-energie direct, zonder tussenkomst van planten.”
Een toetje waarin het eiwitpoeder van Farmless verwerkt is.Foto Olivier Middendorp
Die ‘groene’ alcohol gaat Farmless overigens niet zelf produceren. Die willen ze afnemen van bedrijven die daarvoor nu de techniek ontwikkelen. Maar het kweken van eiwit doen ze wel zelf, laat Oner zien.
Hij loopt door de ruimte waar de computers staan. „De meeste mensen werken aan de software om het kweekproces te verbeteren.”
Verhitting, fermentatieduur, zuurgraad, verschillende mineralen – elke kleine aanpassing kan een ander product opleveren. Twaalf medewerkers telt Farmless nu, van moleculair biologen en levensmiddelentechnologen tot software-ontwikkelaars en koks.
Via de keuken, waar ze experimenteren met smaken en toepassingen, komen we uit in de proeffabriek, met als bruisend middelpunt een kweekvat van driehonderd liter op de glimmende witte vloer.
Eens per week (nu nog) gaan de bacteriën met een alcoholsoort en wat mineralen met water in het vat. Welke bacterie en welke alcohol houden ze graag nog even geheim. Na ongeveer een dag, zegt Oner, hebben de bacteriën de alcoholmoleculen omgezet en kan de eiwitrijke vloeistof uit de tank worden gehaald. „Op woensdag beginnen we met fermenteren, op donderdag kunnen we oogsten.”
De melkachtige vloeistof die uit de tank komt, zou je kunnen drinken. Maar poeder is houdbaar, makkelijk te verpakken en te vervoeren, en dus commercieel interessanter. De pap wordt daarom gefilterd en gecentrifugeerd. Het water kan worden hergebruikt voor een volgende fermentatieronde. De vochtige substantie die overblijft, gaat vervolgens in een machine die het goedje droogt tot een poeder dat ongeveer 70 procent eiwit bevat. „Je kunt er ook pannenkoeken mee bakken”, zegt Oner, om aan te geven dat er aan het einde van de productielijn iets heel gewoons van de band rolt.
In de proeffabriek staan apparaten die, zegt Vloemans met enige trots, overal en nergens vandaan komen. De meeste tweedehands. Bijna zou je denken dat het een simpel huis-tuin-en-keukenbrouwerijtje is. Maar het heeft toch twee jaar geduurd om het productieproces op dit punt te krijgen.
Een goede bacterie vinden duurde een poosje. Minstens zo lastig was het om van de onderzoeksfase op te schalen naar een testfabriek.
Dat zegt ook Nico Claassens, biotechnoloog aan de WUR en als adviseur betrokken bij Farmless. „Het vraagt grote investeringen om van een paar honderd liter naar industriële productie te komen.” Maar technologisch is de stap van milliliters naar een vat van 300 liter nog groter, omdat de omstandigheden voor de bacteriën dan sterker veranderen. „Die horde heeft Farmless nu genomen.”
Bioreactoren
Hoewel het misschien logisch klinkt om eiwit uit alcohol te maken, zitten maar weinig bedrijven op hetzelfde spoor. Er zijn wel bedrijven die eiwit voor veevoer fermenteren uit bio-ethanol. En bedrijven die eiwit brouwen met suikers uit planten. Maar bedrijven met een procédé zoals Farmless zijn moeilijk te vinden. Het dichtst in de buurt komt waarschijnlijk het Finse Solar Foods, dat bacteriën gassen laat fermenteren. Dat vraagt om hoogtechnologische bioreactoren. Farmless kiest voor vloeibare alcohol, zodat ze conventionele kweekvaten kunnen gebruiken.
Dat commercieel succes bepaald nog niet gegarandeerd is, weten de ‘fermers’, zoals ze zichzelf noemen, maar al te goed. Want achter het idee van Farmless zit één grote vraag: wordt zonne-energie in de toekomst zo goedkoop dat het uit kan om met groene waterstof en CO2 alcohol te produceren?
Voor de productie van waterstof is veel energie nodig. Om hun beloftes waar te maken, zijn ze dus afhankelijk van bedrijven die met groene energie CO2-negatieve alcohol maken. Die bestaan – ze ontwikkelen bijvoorbeeld brandstof voor de luchtvaart – maar staan nog aan het begin. Met wie Farmless praat, willen ze niet kwijt. Voorlopig werken ze daarom nog met ‘gewone’ alcoholen.
„Goedkope zonne-energie is de grootste gok die we nemen”, zegt Oner. Zoals hij het zich voorstelt, wordt de alcohol gemaakt in landen met veel zonuren. „Het zou logisch zijn om een brouwerij te beginnen op een plek waar altijd zon is. In een land met veel kapitaal dat minder afhankelijk wil worden van voedselimport, Saoedi-Arabië bijvoorbeeld.”
Wat in elk geval wél gelukt is, zo claimen ze, is een hoogwaardig eiwit te ontwikkelen, met de juiste aminozuren, en met vitamine B12. Een product dat belangrijke eigenschappen heeft voor menselijke voeding – zoals een neutrale smaak en een romig mondgevoel. En dat geschikt is om te eten.
Voordat het zover is, zal Farmless eerst toestemming moeten krijgen om zijn product op de markt te brengen. Eerst in de VS, en daarna in de Europese Unie. Ook dat is een taai proces, waarvoor ze een dik onderzoeksdossier moeten aanleveren. Groen licht kan in de EU zo drie jaar duren.
En áls die goedkeuring er komt, als alle hobbels genomen zijn, zit Farmless dan straks alleen in sportvoeding of ook in veevoer? „Dit product in veevoer stoppen zou wel heel dom zijn”, zegt Oner. Alleen al omdat met menselijke voeding meer te verdienen is dan met veevoer. En een bedrijf dat ‘zonder boerderij’ heet en zijn eiwit verkoopt aan de agro-industrie? „De intensieve veehouderij, daar wilden we nou juist vanaf!”
Het klinkt veelbelovend. Werknemers van KPN hebben sinds begin dit jaar meer vrijheden bij het opnemen van vakantiedagen. Zo staat het maximumaantal vakantiedagen dat ze per jaar mogen opnemen niet meer exact vast.
Maar dat betekent niet dat ze onbeperkt vakanties kunnen boeken om, zeg, een maand of drie aan het strand te liggen. Werknemers krijgen, zoals KPN het uitdrukt „meer regelruimte en autonomie”. Meer ruimte, binnen bepaalde grenzen.
Als richtlijn houdt KPN aan dat iemand met een voltijds contract 27 vakantiedagen heeft. „Dit kan het ene jaar iets meer zijn en het andere jaar iets minder”, zo is vastgelegd in de cao. „Het ene jaar bijvoorbeeld 25 dagen, en het andere jaar 29”, licht een woordvoerder toe.
Volgens KPN, waar zo’n 10.000 mensen werken, is de nieuwe verlofregeling onderdeel van zijn beleid gericht op „een gezonde work-life balance” voor medewerkers.
De werknemer hoeft de vakantiedagen niet meer aan te vragen in het daarvoor bestemde digitale administratiesysteem. „Je bepaalt in overleg met je manager en je collega’s wanneer en hoeveel vakantieverlof je opneemt”, stelt de cao. „Het gaat om vertrouwen, je moet het samen doen”, aldus de woordvoerder. „Er is geen geautomatiseerd systeem meer, maar mijn leidinggevende zal vast wel even turven hoe vaak ik weg ben.”
Noodzaak
De noodzaak om een administratie bij te houden van wie er wanneer en hoelang met vakantie gaat, blijft bestaan, zegt arbeidsrechtadvocaat Morgane Veenhuizen, ook als het digitale systeem is afgeschaft. „Het lijkt misschien alsof een bedrijf hiermee de hele administratie hiervan kan loslaten, maar enige vorm van registratie en toezicht blijft nodig. Er moet namelijk wel op worden toegezien dat de twintig vakantiedagen waar medewerkers wettelijk recht op hebben, hun ook toekomen.”
Als dat minimumaantal dagen niet wordt opgenomen, moet de medewerker alsnog gewaarschuwd worden, zegt Veenhuizen. „Anders wordt het juridisch gezien vrijwel onmogelijk om te weten wie waar nog recht op heeft.”
Bij KPN verdwijnt met de invoering van deze nieuwe regeling de mogelijkheid om, als een jaar is afgelopen, niet-opgenomen vakantiedagen in geld uitgekeerd te krijgen. „Vakantieverlof is bedoeld om te herstellen, niet om extra geld op te bouwen”, aldus de woordvoerder.
Maar ook hier blijkt het bijhouden van enige administratie toch onmisbaar. Want als iemand om welke reden dan ook onvoldoende vakantie heeft kunnen opnemen, stelt de cao, kan hij of zij aan de werkgever vragen om het verlof dat niet opgenomen kon worden toch te laten uitbetalen. Er worden dan maximaal vijf vakantieverlofdagen uitbetaald.
Experiment
Meer bedrijven stappen over op een systeem waarbij werknemers enige vrijheid hebben bij het opnemen van vakantieverlof. Maar het is nog te vroeg om van een trend te spreken, zegt voorzitter Piet Fortuin van de vakbond CNV. „Een aantal bedrijven is er wel mee aan het experimenteren. Vooral in de dienstensector, eigenlijk niet in productiebedrijven.” Ook de regeling die is afgesproken in de cao voor KPN, waarbij CNV betrokken was, noemt Fortuin „een experiment”. „Het is geen doorbraak in de arbeidsvoorwaarden.”
Fortuin vindt het belangrijk dat goed wordt bijgehouden hoe de nieuwe verlofregeling in de praktijk uitpakt. „De medaille heeft twee kanten. Het kán aantrekkelijk zijn voor mensen met veel autonomie en regelcapaciteit, die hun eigen werk kunnen inrichten.” Dat zijn meestal mensen met hogere lonen, mensen die „hoog in het loongebouw” zitten, zegt Fortuin. „Maar aan de onderkant van het loongebouw hebben mensen vaak minder autonomie en mogelijkheid zelf hun werk in te richten. Voor hen kunnen de werkdruk en stress door zo’n regeling toenemen.”
De toegenomen vrijheid om vakantie op te nemen kan ook tot spanningen leiden, erkent Fortuin. „Dat een collega zegt: ‘Ga je nu alweer op vakantie?’ ”. Ook zullen sommige werknemers mogelijk minder snel naar hun werkgever durven stappen om vakantiedagen aan te vragen dan assertievere collega’s.
Arbeidsrechtjurist Veenhuizen voorziet dit probleem eveneens. „Wanneer er druk staat op een afdeling en iemand op vakantie is, kan er onderling wrijving ontstaan bij degenen die er wél zijn. Want door deze situatie kunnen zij niet op vakantie én hebben zij meer werk te doen.” Om dit tegen te gaan moeten volgens Veenhuizen de spelregels binnen een bedrijf voor iedereen duidelijk zijn, zodat er geen misverstanden ontstaan.
Voor bedrijven is het aantrekkelijk om het opnemen van vakantieverlof aan te passen zoals KPN dat heeft gedaan, zegt Fortuin. „Niet-opgenomen vakantiedagen staan op hun balans, die zijn een financiële last, een verplichting aan de werknemer waar ze op enig moment aan moeten voldoen. Dat is onaantrekkelijk voor bedrijven, omdat er zo ‘stuwmeren’ aan vakantiedagen ontstaan. Verdwijnen met een nieuwe regeling zoals bij KPN de aanspraken wegens niet-opgenomen vakantiedagen, dan hebben ze dat probleem niet meer.”
Waarom zouden de Verenigde Staten de doorgang door het Suezkanaal moeten beveiligen? Dat lijkt de Amerikaanse vice-president JD Vance te suggereren in de uitgelekte chats over de Amerikaanse aanvallen op de Houthi’s in Jemen. Waarom moeten de VS dat doen terwijl vooral Europa profiteert van de veilige handelsroute met Azië?
„3 procent van de Amerikaanse handel gaat door het Suezkanaal”, stelde het account met de naam JD Vance volgens het Amerikaanse tijdschrift The Atlantic. „Tegenover 40 procent van de Europese handel. Er is een reëel risico dat het publiek dit niet begrijpt”, zei Vance over de vraag waarom de VS militair ingrijpt in de situatie in Jemen.
De VS hervatten anderhalve week geleden hun aanvallen op de Houthi’s. Sindsdien peinst de internationale scheepvaart er niet over om schepen te laten varen door de Rode Zee en het Suezkanaal, terwijl juist voorzichtig werd gedacht aan het hervatten van de snelle route via het kanaal. Omvaren via Kaap de Goede Hoop kost tien dagen extra, plus veel brandstof en dito uitstoot.
Sinds de Houthi’s – uit solidariteit met de inwoners van de Gazastrook – in november 2023 hun aanvallen op westerse schepen in de Rode Zee begonnen, nam het gebruik van het Suezkanaal met minstens 75 procent af.
Bagatelliseerde Vance het belang van het Suezkanaal voor de internationale handel van de VS in de groepschat? Is het 193 kilometer lange kanaal tussen de Middellandse Zee en de Rode Zee inderdaad slechts van marginale betekenis voor de VS?
De claim die The Atlantic toeschrijft aan JD Vance lijkt aan de lage kant. Algemeen wordt geschat dat ongeveer 12 tot 15 procent van de wereldhandel het Suezkanaal passeert; 30 procent van het wereldwijde containerverkeer gaat door het kanaal, vijftig tot zestig schepen per dag (voordat de Houthi’s hun aanvallen op schepen gerelateerd aan Israël begonnen). Voor de VS ligt het percentage van de handel door het kanaal weliswaar iets lager, maar nog altijd op pakweg 8 tot 10 procent.
Hoewel Vance niet uitlegt hoe hij die 3 procent precies bedoelde – aantallen schepen, volume van getransporteerde goederen, totale waarde van de lading – zou hij het hebben gehad over de totale internationale handel van de VS in volume. Niet alleen de maritieme handel, maar ook het transport over land (naar Mexico en Canada) en door de lucht.
Grote strategische waarde
Maar welk bedrag of percentage je ook hangt aan de Amerikaanse handel door het Suezkanaal, de route blijft van grote strategische waarde voor de VS, zeggen deskundigen.
In de eerste plaats geldt dat voor de Amerikaanse export van vloeibaar aardgas (liquefied natural gas, lng) naar Azië. De VS hebben hun lng-exportcapaciteit de afgelopen jaren aanzienlijk uitgebreid – het is nu een van ’s werelds grootste producenten – en veel lng gaat naar Azië, deels via het Suezkanaal (en naar Europa).
In de VS bevinden de meeste gasterminals zich niet aan de westkust. De grootste is Sabine Pass bij Houston. Die locatie maakt de Suezroute heel relevant – zeker naar India. Na China is dat de grootste importeur van vloeibaar gas uit de VS. In 2024 voerde India 7,25 miljard kubieke meter lng in uit de VS, een record.
Verder is het Suezkanaal ook van grote strategische waarde als alternatieve route voor het Panamakanaal. In 2023 en 2024 verlegden Amerikaanse rederijen hun routes (noodgedwongen) van Panama naar Suez. Door aanhoudende droogte in Panama en een dalend waterpeil in het kanaal moesten de Panamese autoriteiten de capaciteit van het kanaal beperken. Dat betekende: minder schepen met minder diepgang en dus minder lading. Dit jaar staat het water in het Panamakanaal hoog genoeg voor zwaarder geladen schepen, maar dat kan in de toekomst weer veranderen en dan is een alternatieve route via het Suezkanaal een optie.
Vanwege de beperkingen van het Panamakanaal – en de problemen in de Rode Zee – hebben Amerikaanse vervoerders van onder meer erts en graan hun routes verlegd. Zij mijden de zeehavens aan de oostkust van de VS (ook na de stakingen aldaar van oktober vorig jaar) en vervoeren hun producten eerst over land naar de westkust. Met name vanuit de twee zeehavens bij Los Angeles gaat hun lading nu over de Grote Oceaan naar Azië.
Dat zet weer extra druk op het binnenlands transport in de VS (trucks, treinen) en op de havens van Los Angeles. Stakingen in LA of Long Beach, die in het verleden regelmatig plaatsvonden, zouden de maritieme handel voor de VS ernstig verstoren.
Dat alles maakt een veilig Suezkanaal niet alleen van groot belang voor de wereldhandel tussen oost en west en voor de energiezekerheid in Europa (lng), maar zeker ook voor de Verenigde Staten.
Het is vier jaar geleden dat economiewethouder Stijn Steenbakkers (CDA) met een fan van voetbalclub Arsenal naar een wedstrijd in het Philips Stadion keek. Als jullie BIC overwegen te verkopen, zei hij tegen de fan en campuseigenaar Raphaël Noé, denk dan aan ons – de gemeente Eindhoven.
BIC staat voor Brainport Industries Campus, op dit moment synoniem voor één groen-geel gestreept gebouw met een oppervlak van 105 hectare. Het ligt naast de A2, op een paar honderd meter van Eindhoven Airport. Sinds 2019 hebben studenten, onderzoekers en vijftig bedrijven, goed voor 2.500 arbeidsplaatsen, hun intrek genomen in het gebouw. De bedrijven zijn verplicht om voorzieningen als elektriciteit gezamenlijk af te nemen en hun logistiek samen te regelen.
Op BIC zit onder één dak de hele toeleveringsketen voor de hightechindustrie die, met ASML voorop, voor enorme economische groei in de regio Eindhoven zorgt. Tijdens een rondleiding door „de fabriek van de toekomst”, zoals Steenbakkers het noemt, passeren clean rooms, machines die revolutionaire batterijen ontwikkelen met een langere levensduur en robots die moeten helpen bij eieren sorteren, pakketjes inpakken en plantjes stekken. Vrijwel niemand op de campus heeft smeer aan zijn handen, de machines doen het werk. Met „sleuteltechnologieën” als robotica en fotonica, oftewel het overdragen van informatie via licht, wordt volgens Steenbakkers „de komende decennia het geld verdiend”.
Het is de eerste keer dat Steenbakkers rondloopt op de campus als vertegenwoordiger van de nieuwe huurbaas. Afgelopen woensdag droeg het Britse investeringsfonds Capreon, van Noé de aandelen in BIC over aan de gemeente Eindhoven, dat het terrein na vrijwel unanieme goedkeuring van de gemeenteraad heeft overgenomen. Een uitzonderlijke stap voor een overheid, in navolging van de Rotterdamse haven (bezit van gemeente en staat) en vliegtuigmaatschappij KLM (waar de staat aandelen in heeft).
Hoeveel Eindhoven betaalt voor de campus is nog onbekend. In 2019, het jaar waarin de eerste bedrijven op de campus neerstreken, kocht Capreon de aandelen voor naar verluidt 135 miljoen euro. De gemeente Eindhoven durft het risico op inflatie en mogelijke handelsoorlogen of exportbeperkingen te nemen en verwacht de huuropbrengsten te kunnen investeren in de stad.
Buren
Als huurbaas bepaalt de gemeente mede wie welkom is op de campus. Studenten en bedrijven werken als buren samen in het geel-groen gestreepte gebouw. Iedereen kan overal naar binnen lopen, behalve bij het opleidingsinstituut van ASML en de ruimte van Facebook-eigenaar Meta, omdat zij geen informatie over hun productieproces willen delen. Studenten van Avans en Fontys moeten in de open hal een boterham kunnen eten met bestuurders van bedrijven. Over tien, twintig of dertig jaar, zegt Steenbakkers, moet hier worden gesproken over „BSML of CSML”, een bedrijf dat in navolging van ASML spectaculair groeitt.
Tijdens de rondleiding klopt Steenbakkers op het raam van een lokaal. Hij begroet de voormalig bestuurder van een grote toeleverancier van ASML, die studenten een introductie geeft in de hightechindustrie. Op de campus zijn vooral mbo’ers te vinden, die volgens de gemeente Eindhoven zo’n zestig procent van de verwachte 72.000 extra arbeidsplaatsen tot 2040 in de Brainportregio rondom Eindhoven moeten opvullen. Die groei is dus niet alleen afhankelijk van de komst van expats, benadrukt de wethouder.
Brabantse lobby
Steenbakkers was vorig jaar betrokken bij de Brabantse lobby om ASML in Nederland te houden. De wereldleider in de productie van chipmachines dreigde met vertrek als het bedrijf niet binnen de landsgrenzen kon uitbreiden. Het kabinet reageerde daarop door onder de noemer Operatie Beethoven 2,5 miljard euro te beloven aan regio Eindhoven. Resultaat daarvan was dat ASML ervoor koos om, op zeven kilometer van zijn terrein in Veldhoven, uit te breiden op BIC in Eindhoven. Op de campus in het noordwesten van de stad moeten over vijf jaar twintigduizend extra arbeidsplaatsen voor ASML zijn.
Door ook het campusdeel dat al in bedrijf is te kopen, heeft de gemeente Eindhoven invloed op de volledige toekomstige campus. Op grond die al van de gemeente is begint dit jaar de bouw van het tweede campusdeel, dat verpacht wordt en ruim twee keer zo groot is als het geel-groene gebouw. Daarna volgt, eveneens op gemeentegrond, de uitbreiding van pachter ASML. Die zal dan tot wel tien keer zo groot zijn als nu het geval is.
Foto Merlin Daleman
Daarmee moet BIC de grote broer worden van de bekendere High Tech Campus (HTC). Die staat bekend als de slimste vierkante kilometer van Europa, vanwege de technologische innovaties die daar ontstaan. Onder andere Philips, ASML, Intel en chipmaker NXP hebben er een vestiging. Vier jaar geleden was toenmalig burgemeester John Jorritsma van Eindhoven woedend dat de HTC in handen viel van het Singaporese staatsfonds GIC. De angst was dat Singapore strategische technologische informatie zou doorspelen aan China. In de nasleep van de omstreden overname trad de nieuwe Vifo-wet in werking, die betere screening van kopers van zulke campussen vereist.
In het geval van BIC is het de gemeente wel gelukt om de campus uit buitenlandse handen te houden. „Het is niet slim als patenten zomaar zichtbaar zijn”, zegt Steenbakkers, die de gemeente ziet als „hoeder” van zulke technologische infrastructuur. „Dit soort campussen zijn heel belangrijk voor de toekomst, voor onze kinderen en kleinkinderen. Daar willen we controle over hebben, zeker gezien de huidige geopolitieke ontwikkelingen. Kijk naar Trump, naar China. Waar is Europa? Ik denk dat Europa en Nederland lang naïef zijn geweest.”
Het voelt bijna ongemakkelijk. De wereld van de internationale hulp brokkelt in hoog tempo af. Er wordt in Nederland fors bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking. In de VS wordt er met grof geweld gehakt in de miljarden die hulporganisatie USAID wereldwijd spendeert. Grote Amerikaanse en Canadese banken keren een belangrijke klimaatsamenwerkingsalliantie (de Net-Zero Banking Alliance) de rug toe. En midden in dat geweld maakt in Den Haag ontwikkelingsbank FMO deze maandag recordwinsten over het afgelopen boekjaar bekend.
Michael Jongeneel, sinds september 2021 bestuursvoorzitter bij de Haagse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO), is er zelf ook een klein beetje verrast over: „De wereld staat in brand, maar wij gaan goed”, zegt hij in een telefonische toelichting bij de jaarcijfers. De winst van de ontwikkelingsbank steeg vorig jaar naar 297 miljoen euro (tegen 65 miljoen in 2023). Maar belangrijker nog: in totaal werd er voor 3,8 miljard aan nieuwe investeringen gedaan, waardoor de totale portfolio aan projecten groeide tot 15,5 miljard (tegenover 13,2 miljard in 2023).
Jongeneel: „Tweeënhalf jaar geleden hebben we meer focus aangebracht in wat we willen bereiken. Onze doelen zijn helder: we willen in 2030 10 miljard investeren in het bestrijden van ongelijkheid, een van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. Ook willen we nog eens 10 miljard investeren in de klimaatdoelen van de VN. Sinds we scherper kiezen welke projecten we langs die lijnen willen financieren, zijn we hard gegroeid.”
In de praktijk betekent het vooral dat FMO niet meer investeert in bijvoorbeeld medische projecten en zich vooral toelegt op de agrarische sector, de financiële sector en hernieuwbare energie. Die draai heeft gewerkt, zegt Jongeneel: „We concurreren nu minder met andere ontwikkelingsmaatschappijen omdat we een hoop dingen niet meer doen. We zien zelfs dat we projecten toegeschoven krijgen van anderen, omdat we ons gespecialiseerd hebben.”
Geen normale bank
FMO is geen normale bank. De organisatie is voor 51 procent in handen van de rijksoverheid, maar staat wel op afstand. Het bedrijf heeft een banklicentie en kan geld ophalen op de kapitaalmarkten. De overheid biedt een staatsgarantie waardoor FMO kan investeren in projecten waar andere, commerciële banken afhaken. FMO heeft veel zusterorganisaties in andere landen en ook de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) valt onder dezelfde paraplu.
FMO investeert zowel rechtstreeks (vanaf de eigen balans) als via open fondsen waar anderen ook aan participeren. Vorig jaar richtte de bank bijvoorbeeld het SDG Loan Fund van 1,1 miljard euro op, dat zich richt op de agrarische sector, energie en de financiële sector, waar onder meer de Duitse verzekeraar Allianz en het Zweedse Skandia fors aan bijdragen. FMO staat samen met de private Mac-Arthur Foundation garant voor de eventuele eerste verliezen.
Maar deze vorm van ontwikkelingsfinanciering staat in toenemende mate onder druk, ziet ook Jongeneel. „In de VS staat onze zusterorganisatie DFC onder grote politieke druk, en dat geldt dus ook voor USAID. Dat is een slechte zaak, het hele veld van ontwikkelingsfinanciering wordt zo dunner. Ik had liever gezien dat het veld op sterkte bleef. Tegelijkertijd biedt die verschuiving FMO ook kansen om te groeien.”
Rationele financieringen
Jongeneel ziet het als zijn belangrijkste opdracht om aan te tonen dat de financieringen van ontwikkelingsprojecten economisch gezien rationele financieringen zijn. „Zo voorkom je dat je kwetsbaar wordt voor politieke argumenten.” De investeringen die FMO doet moeten dus economisch rendabel zijn én bijdragen aan de versterking van zowel het project waar het geld heen gaat als de Nederlandse samenleving. „Dat is de beste garantie om te kunnen blijven doen wat we willen en moeten doen.”
Als voorbeeld noemt Jongeneel een project waarbij FMO investeert in koffieplantages, een actueel thema gezien de hoge prijzen voor koffiebonen. „Op korte termijn is dat niet direct winstgevend, maar voor de boeren is het wel heel belangrijk. Zij krijgen ondanks de hogere prijzen op de wereldmarkt vaak helemaal niet extra betaald voor hun bonen. Wij ondersteunen projecten die de boeren helpen nieuwe manieren van verbouwen op te zetten, die klimaatbestendiger zijn zodat de oogst op peil blijft en de prijs niet torenhoog wordt. Dat is een project van de lange adem, maar uiteindelijk is dat beter voor de boeren, beter voor de Nederlandse consument en ook voor FMO is het een winstgevend project.”
Verbaasd over ommezwaai
Jongeneel, die voor zijn komst naar FMO jaren bij de duurzame bank Triodos en bij hulporganisatie Giro555 werkte, heeft met verbazing gekeken naar de ommezwaai bij een aantal Amerikaanse en Canadese banken op het gebied van duurzaamheid. Eind vorig jaar trokken de vijf grootste Amerikaanse banken zich terug uit de Net-Zero Banking Alliance. „Ik zou liegen als ik zei dat ik dat had zien aankomen”, zegt Jongeneel. „En ik begrijp het ook niet. Klimaatverandering is een reëel probleem, wat je er ook van vindt. En de wereld voorbereiden op die nieuwe werkelijkheid is gewoon business. Wij komen ervoor uit dat we die zaken doen. Maar het ligt gevoelig tegenwoordig. Ik heb de indruk dat ook die grote banken heus wel doorgaan met hun investeringen op de lange termijn, maar ze durven het niet hardop te zeggen. Zij worden afgerekend door hun aandeelhouders en die eisen op korte termijn hoge winsten. Dat sneeuwt de lange termijn soms onder.”
Vincent Bolloré, de omstreden Bretonse multimiljardair en magnaat, heeft er een nieuwe juridische zorg bij. De strafrechter verzocht vorig jaar hem en twee leidinggevenden uit zijn zakenimperium te vervolgen voor corruptie in West-Afrika. Nu ligt er bij datzelfde pakket een nieuwe, volgens de indieners „ongekende” klacht voor heling en witwassen.
Elf ngo’s uit een zestal West-Afrikaanse landen eisen de 5,7 miljard euro – of een deel daarvan – terug die Bolloré in 2022 verdiende aan de verkoop van zijn meest lucratieve tak, Bolloré Africa Logistics, waarmee hij havenconcessies door heel West-Afrika bestierde. Mede dankzij deze verkoop aan de Zwitserse MSC-groep boekte Bolloré’s holding in 2024 een winst van 1,8 miljard euro, bleek uit deze week gepresenteerde jaarcijfers.
Maar volgens de ngo’s, samengekomen in het collectief Réparation pour l’Afrique (Herstel voor Afrika), komt deze verkoop neer op witwassen. Dit omdat de verkoopprijs het gevolg is van winsten uit concessies die volgens hen op een frauduleuze wijze zijn verkregen. In zeker vijf van de landen – Togo, Guinee, Ghana, Ivoorkust en Kameroen – zou Bolloré zijn lucratieve havenconcessies te danken hebben gehad aan diens nauwe banden met lokale politieke leiders en het toeschuiven van dik betaalde baantjes aan hun entourage. Met de verkoop van het dochterbedrijf zou het frauduleus verdiende geld zijn witgewassen.
Corruptie is niet alleen het geld dat in de zak van een ambtenaar verdwijnt
Die opbrengsten, vinden zij, moeten terug naar de bevolkingen die daar de prijs voor betaalden. „Corruptie is niet alleen het geld dat in de zak van een ambtenaar verdwijnt”, zegt de Congolese anticorruptie-activist en voorman van het collectief Jean-Jacques Lumumba. „Het is ook geld dat een samenleving wordt onthouden. Geld waarmee wegen, ziekenhuizen en scholen hadden kunnen worden gebouwd.”
Vriendenprijsje
Lumumba is daarmee welbekend. De oud-bankier geldt als de klokkenluider die in 2016 onthulde hoe de toenmalige Congolese president Joseph Kabila met zijn familie de staatskas leegroofde. De ‘Methode Bolloré’ is een andere, zegt hij. „Het is het opkopen van verkiezingen en invloed. Het is op ondoorzichtige wijze concessies verkrijgen, zonder openbare aanbestedingen. En daar miljarden mee verdienen.”
Lees ook
Radicaal-rechtse miljardair breidt macht over Franse media uit: ‘Vincent Bolloré vormt een nieuw soort dreiging’
Bolloré, wiens imperium alles van media en communicatie tot olie en logistiek bestrijkt, maakte in eerste instantie vooral naam en fortuin met zijn havenactiviteiten in Afrika. Ten tijde van zijn verkoop aan MSC beschikte Bolloré Africa Logistics over ruim twintigduizend man personeel en magazijnen en transporthubs verspreid over heel het continent, waaronder zestien container terminals.
Beschuldigingen dat de magnaat (een deel van) die deals dankte aan corrupte praktijken zijn niet nieuw. In 2018 werd een formeel onderzoek naar hem en twee naaste medewerkers ingesteld op verdenking van het aan de macht helpen van de presidenten van Togo en Guinee, tussen 2009 en 2011, in ruil voor contracten. Daarbij zou Bolloré onder andere zijn communicatietak Havas tegen een vriendenprijsje hebben ingezet voor hun verkiezingscampagnes.
Bolloré en zijn twee directeuren hoopten in die zaak door een schuldbekentenis weg te komen met een boete van 375.000 euro, maar daar ging de rechter in Parijs „vanwege de ernst van de feiten” niet in mee: volgens haar moest een strafrechter zich over hun zaak buigen. Wel legde ze de Bolloré Groep een boete van twaalf miljoen euro op.
Na meerdere mislukte pogingen van de Bretonse magnaat dit besluit aan te vechten volgde afgelopen zomer het officiële verzoek van het financiële parket de drie strafrechtelijk te vervolgen voor corruptie. Mochten ze worden veroordeeld, dan hangt hen een celstraf van tien jaar boven het hoofd evenals een boete van één miljoen euro.
De volle mep
Het collectief hoopt dat het parket hun klacht meeweegt in deze al lopende zaak. „Om te laten zien dat degenen die écht geraakt worden door corruptie, de lokale bevolkingen zijn”, zegt de Belgische advocaat Christophe Marchand, die het collectief bijstaat. Volgens Marchand is hun zaak „inédite”, ongekend, omdat ze inhaken op een relatief nieuwe Franse wet die het voor gedupeerde bevolkingen mogelijk maakt restitutie te eisen in corruptiezaken.
Deze wet, gebaseerd op een anti-corruptieconventie van de Verenigde Naties, werd in 2021 in Frankrijk aangenomen. Het parket moet nu besluiten of het op basis van de klacht een financieel onderzoek instelt.
De Franse miljardair Vincent Bolloré poseert bij een hoorzitting van de onderzoekscommissie van het Franse parlement. Foto Benoit Tessier/Reuters
In een 57 pagina’s tellende document, gebaseerd op „maanden aan onderzoek” doen het collectief en hun advocaten een voorzet door een lange lijst benoemingen (van schoonbroers, dochters, oud-ministers) op te sommen evenals schandalen, parlementaire enquêtes en waarschuwingen van instanties als de Wereldbank die volgens hen aantonen dat ten minste een zestal havenconcessies op corrupte wijze door Bolloré zijn verkregen.
„We hebben het hier over een wijdverbreide, systematische manier van handelen om dicht bij de macht te komen”, zegt advocaat Marchand. Hun klacht richt zich niet alleen op Vincent Bolloré en diens holding, maar ook op zijn zoon Cyrille, die in 2019 het stokje van zijn vader overnam. Het collectief mikt daarbij op het geld dat zij eerst met de concessies en later met de verkoop van de haventak verdienden en dat nu op Franse bankrekeningen staat.
Dat kan de volle mep à 5,7 miljard euro zijn of een deel daarvan. Marchand: „Dat moet de rechter bepalen.” Die berekent bij een eventuele veroordeling welk deel op frauduleuze wijze is verkregen. Mocht het tot een zaak én een veroordeling komen, dan zal het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken het geconfisqueerde geld verdelen. Dat kan onder meer via lokale maatschappelijke organisaties of specifieke ontwikkelingsprojecten.
Máár benadrukt Jean-Jacques Lumumba: dit gaat over meer dan geld. „Het is ook geen strijd van mij of van het collectief alleen, het is de strijd van iedere Afrikaan voor de toekomst van ons continent. Corruptie houdt onze ontwikkeling tegen.” De zaak tegen Bolloré is daarbij slechts hun „openingssalvo”, zegt de activist. „We zijn al druk met andere dossiers bezig.”
„Neuh, wij zijn niet zo zuinig.” Opgewekt kijken Netty en Hans Mosselman elkaar aan. „Wij kunnen lekker van ons pensioen genieten”, zegt Hans. De goedgemutste pensionado’s vertoeven een paar dagen in Utrecht en maken een rondje door het winkelcentrum Hoog Catharijne. „Gisteren waren we naar een tribute concert van Queen, binnenkort gaan we naar André Hazes en de musical Moulin Rouge. Wij zitten goed hoor”, zegt Netty.
Het is nog geen twaalf uur ’s middags en er is weinig bedrijvigheid in het winkelcentrum. Maar deze kalmte is bepaald geen afspiegeling van het Nederlandse consumentengedrag. Nederlandse huishoudens consumeerden afgelopen januari ruim 1 procent meer dan een jaar daarvoor, en de economie groeide met 0,9 procent.
Dat is opmerkelijk. Want terwijl ze meer consumeren zijn Nederlanders bijzonder negatief over de staat van de economie, blijkt al ruim vijf jaar uit peilingen over het consumentenvertrouwen van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Oorlog, importheffingen, cyberdreigingen. Daar denken we wel aan
Economen breken hun hoofd over deze schijnbare paradox, zegt Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom bij het CBS. „We hebben maandcijfers over het consumentenvertrouwen die teruggaan tot 1986. Nog nooit is het vertrouwen zo lang op rij negatief geweest in die kleine veertig jaar.” Dat is gek, omdat het economisch helemaal niet zo slecht gaat: het aantal mensen met een baan is nog nooit zo hoog geweest en de lonen zijn aan het stijgen.
Deze vrijdag maakt het CBS nieuwe cijfers over het consumentenvertrouwen bekend. Maandelijks houdt het onderzoeksbureau een enquête over hoe mensen tegen hun eigen financiën en de economie in het algeheel aankijken. Afgelopen februari stond het consumentenvertrouwen op -32, een score ruim onder het gemiddelde van de afgelopen twintig jaar: -10.
Maar ondanks hun negatieve oordeel over de economie, kiezen Nederlanders er over het algemeen niet voor om op grotere luxe uitgaven zoals auto’s en vakanties te besparen, ziet Van Mulligen: „Als het vertrouwen zo laag is, zou je verwachten dat mensen kiezen om te bezuinigen. Maar dat zien we niet.
‘Geen goede verklaring’
Is de onrustige geopolitieke situatie een mogelijke reden voor de negativiteit over de economie? „Ik kan me voorstellen dat alle onzekerheid over handelsoorlogen tussen Europa en de Verenigde Staten en ander slecht nieuws een negatiever oordeel over de economie als resultaat heeft”, zegt Van Mulligen.
Opvattingen over de algehele economie zijn veelal afhankelijk van wat er in de wereld gebeurt en wat mensen in krantenkoppen zien, weet de econoom. Maar of dat de reden is voor het constante negatieve oordeel over de economie, kan hij uit de huidige onderzoeken niet opmaken.
Van Mulligen: „Eerlijk gezegd heb ik geen goede verklaring voor dat negatieve oordeel. Er is genoeg reden om te denken: ‘Zo slecht gaat het ook weer niet.’”
Vorig jaar groeide de Nederlandse economie met 0,9 procent. Dat is niet bijster veel, maar wel positief. „Voor het overgrote deel van de Nederlanders ziet het er lang niet slecht uit”, weet Van Mulligen. En als mensen zich positief stemmen over hun financiën, geven ze vaak meer uit.
‘Andere tijden’
Het Utrechtse winkelpubliek is op de hoogte van de ontwikkelingen op het wereldtoneel, maar past de uitgaven daar vooralsnog niet op aan. „Het zijn andere tijden”, merkt Hans Mosselman op. „Oorlog, importheffingen, cyberdreigingen. Daar denken we wel aan.” Pas als hun huidige levensstandaard dreigt te veranderen, denkt het koppel meer op de centen te moeten letten.
Met de wereld gaat het „slecht”, meent Yvan Ruvakuki (29). Met zijn dochtertje op de arm bekijkt hij een etalage van een kledingwinkel. Maar Ruvakuki merkt meer van inflatie dan van de wereldorde. Zelf werkt hij als beveiliger. „Vroeger, toen ik nog bij mijn moeder woonde, had je genoeg aan 1.500 euro in de maand. Met drie kinderen heb ik nu drie keer zo veel nodig. Alles is duurder.”
Yvan Ruvakuki met zijn dochtertje: „Iedere maand doen we wel grote uitgaven.”
Toch heeft zijn gezin weinig last van alle negatieve ontwikkelingen. Zijn vrouw heeft een cosmeticabedrijf. „Wij verdienen goed, we gaan vaak luxe uit eten en komen net terug van vakantie”, zegt de jonge vader.
Financiële zorgen hebben Ruvakuki en het koppel Mosselman niet. Ruvakuki: „Iedere maand doen we wel grote uitgaven. Ik heb net een nieuwe telefoon gekocht, die kostte 1.400 euro. Ik had hem echt nodig. Deze kan weer lang mee.”
„Als ik iets leuks zie, dan koop ik dat”, zegt Netty Mosselman. Haar man Hans grinnikt. „Ja, jij wel!” Maar ook hij kocht laatst nog een nieuwe auto, iPad en elektrische fiets. „Wel om er weer lang mee te doen, hoor!”
Dichter bij huis
Handelsoorlogen zijn voor velen een probleem van ver. De prijsstijgingen van dagelijkse kosten zijn belangrijker voor een aantal bezoekers van de woonboulevard in het zuiden van de Domstad.
Daar loopt Zahide Sönmez (49) arm in arm met haar moeder. Na een zoektocht naar gordijnhaakjes is het duo weer op weg naar huis. Een zakje met haakjes van minder dan 5 euro konden de vrouwen niet vinden.
„Alles is heel duur. Ik koop het liefst alleen iets groots als dingen kapot zijn”, zegt Sönmez. Onlangs begaf haar wasmachine het. „Toen heb ik toch maar een nieuwe gekocht, met de hand wassen gaat niet”, zegt ze lachend.
Lisa Zanarella: „Ik wil niet dakloos worden.”
Even verderop bindt Lisa Zanarella (25) een bouwpakket voor een IKEA-keukentrolley op haar fietsrek. Ze is teleurgesteld dat ze zo’n trolley bij de meubelgigant moest halen. „Voor ik dit kocht, ben ik naar drie kringloopwinkels gegaan”, zegt de Italiaanse studente. Van tevoren bestudeerde ze de prijzen op de website van IKEA. „Ik geef nooit geld uit.”
Zanarella maakt zich meer zorgen over problemen dichter bij huis, zoals de huizenmarkt en inflatie. Voor eventuele tegenslagen spaart ze haar geld zo veel mogelijk op, en werkt ze zowel in een restaurant als in een winkel. „Ik wil niet dakloos worden.”
De actieplan-printer in Brussel draait op volle toeren. Twee weken nadat de Europese Commissie een ‘strategisch plan’ voor de auto-industrie presenteerde, was daar woensdag een vergelijkbaar plan voor de staal- en metaalindustrie. En ook daarin ging het weer voor een groot deel om de grote economische angstgegner van de Europese industrie: China.
Staalmaken is altijd een kwestie van dunne marges, van goede jaren uitbalanceren met slechte jaren. Maar de laatste tijd zijn de zorgen binnen de sector in de Europese Unie flink toegenomen. Goedkoop staal uit China – dat kampt met overcapaciteit – drukt de prijzen, terwijl de vraag uit de auto-industrie juist afneemt. Ondertussen voerden de Verenigde Staten recent importheffingen in op Europees staal. Een escalerende handelsoorlog tussen de VS en China kan er juist voor zorgen dat die laatste nog meer staal richting Europa stuurt.
Plannen voor ontslagrondes
Meerdere bedrijven, waaronder ThyssenKrupp in Duitsland, hebben plannen om ontslagrondes door te voeren. Tata Steel in IJmuiden probeert op dit moment miljoenen te besparen – zomaar dienstreizen maken of koffie inkopen is er niet meer bij. Eind 2023 maakte het bedrijf al bekend dat 600 banen zouden verdwijnen, op een totaal van ongeveer 9.000. Tegelijkertijd moet de ultravervuilende sector, verantwoordelijk voor 6 à 7 procent van de Europese uitstoot, vergroenen. Dat is kostbaar: er zijn vaak hele nieuwe fabrieken voor nodig.
In het huidige Europa, waar concurrentiekracht en autonomie (staal is cruciaal voor defensie) hernieuwde aandacht geniet, heeft de Commissie een trits maatregelen bedacht voor de staalindustrie, na uitvoerig overleg. „Staal en metalen zijn de ruggegraat van de Europese industriële economie”, klinkt het in het document, dat erop wijst dat er direct en indirect ruim 2,6 miljoen mensen in de sector werken.
Voor een belangrijk deel draaien de plannen erom om staal van buiten de EU – lees: Chinees staal – niet de positie van Europese fabrikanten te laten ondermijnen. Maar het liefst zonder Trumpiaanse, algemene barrières op te werpen, die consumenten ook zouden hinderen. De Commissie probeert technisch te sleutelen en achterdeurtjes in het Europese handelsblok te dichten, terwijl „er een zekere mate van openheid in de EU-markt” moet blijven.
Een concreet voorbeeld: de staalindustrie vraagt al langer om een aanscherping van de zogenoemde CO2-grensheffing. Dat mechanisme, het carbon border adjustment mechanism (CBAM) genaamd, zet een hogere prijs op ‘vieze’ producten van buiten de EU. Immers, fabrikanten binnen de EU betalen mee aan het emissiehandelsysteem en hebben daardoor een slechtere concurrentiepositie.
Een probleem hierbij is dat CBAM nog niet geldt voor ‘afgeleide’ producten: denk aan een koelkast die gemaakt is van Chinees staal. De Commissie wil dit oplossen door ook dit soort producten in het CBAM-systeem op te nemen.
Nog verstrekkender is een voorzet om Europese producten te subsidiëren op de wereldmarkt. Immers, ook daar heb je als staalproducent uit Europa een slechtere concurrentiepositie tegenover Chinees staal. Een dergelijk plan is tot dusver altijd geblokkeerd met het argument dat dit niet kan volgens regels van de Wereldhandelsorganisatie, maar nu ligt het toch weer op tafel.
‘Olifant in de kamer’
Hoe effectief de maatregelen uiteindelijk uitpakken, is nog zeer de vraag. Het actieplan bevat veel voorstellen, het ene concreter dan het andere. Een aanscherping van CBAM lijkt al ver. Dat geldt ook voor een aanscherping van bestaande heffingen op staal van buiten de Europese Unie, wanneer de importhoeveelheden boven „historische handelsniveaus” uitkomen en er een vermoeden van dumping is. Deze bestaande heffingen lopen eigenlijk in 2026 af, maar worden aangescherpt en doorgezet.
Erg vrijblijvend is juist de oproep aan lidstaten om alles in het werk te stellen om de energiekosten van staalfabrikanten te drukken – bijvoorbeeld door nettarieven te verlagen en energiebelastingen te schrappen. Op dit moment liggen de energieprijzen in Europa hoger dan in veel andere continenten.
Dit was woensdag de grootste kritiek uit de sector zelf, die verder gematigd positief reageerde. Branchevereniging Eurofer sprak in een statement van een „juiste diagnose” voor de „existentiële uitdagingen” van de sector. Het waarschuwde wel dat nu „concrete maatregelen” moeten volgen. Maar op het gebied van energieprijzen vond de club het plan ronduit zwak. Die blijven „de olifant in de kamer”, aldus Eurofer-directeur Henrik Adam.
„Wij zijn blij dat de Europese Commissie zegt dat de staalindustrie van groot belang is voor Europa”, zegt Hans van den Berg, directeur van Tata Steel in IJmuiden. Volgens hem zijn de energiekosten voor zijn fabriek het grootste probleem. Van den Berg ziet in de oproep van de Commissie hier iets aan te doen een duidelijke boodschap aan Den Haag. „Daar zijn ze nu aan zet.”