‘Buiten de lijntjes kleuren is gevaarlijk’, merkte straatarts Van Tongerloo toen ze dakloze mensen ging helpen

Als Emely (35) na een half uur wachten nog niet aan de beurt is, en andere mensen die na haar een nummertje hebben getrokken wel, wordt Michelle van Tongerloo (41) ongeduldig. De huisarts-annex-probleemoplosser gaat even ‘stennis schoppen’ aan de balie. Beide dames zijn op een koude herfstochtend naar het ‘Centraal Onthaal’ van de gemeente Rotterdam gekomen, waar bezoekers voor hulp aankloppen, omdat ze dak- of thuisloos zijn.

Van Tongerloo staat Emely, die liever niet met haar achternaam in de krant wil, sinds een half jaar bij. Ze gaat mee naar afspraken, zette een crowdfundingcampagne op en regelde een hotel waar Emely sinds kort tijdelijk met haar twee kinderen in kan verblijven. Een van hen viel uit van school, omdat de nieuwe school hem niet wilde inschrijven zonder adres. „Zonder adres ben je helemaal niks”, zegt Emely.

Ondertussen deelt Van Tongerloo een cupcake uit aan een bekende, die ook meedraait in de bureaucratische molen op zoek naar onderdak. „Emely heeft haar hele heftige verhaal van de afgelopen tijd hier al zo vaak op tafel moeten leggen”, zegt ze geïrriteerd. Emely wil een postadres, en daarna een plek in de gezinsopvang zodat ze haar leven weer kan oppakken, maar stuit op naar elkaar wijzende loketten.

Bezoekers van de Pauluskerk in Rotterdam rusten uit en praten in de gemeenschappelijke ruimte.

Desillusie

Emely is het wachten inmiddels gewend, maar snapt niet waarom ze steeds bij hetzelfde loket moet terugkomen, om keer op keer in detail een andere medewerker haar situatie uit te leggen, die toch al lang bij de gemeente bekend zou moeten zijn. Een reden kent ze wel: ze scoorde te hoog op de ‘Zelfredzaamheid-Matrix’ van de gemeente, omdat ze een tijd bij een vriendin op de bank kon slapen.

Als ze na een goed uur wachten aan de beurt is en mee mag naar een kamertje, slaakt ze een diepe zucht; Michelle gaat met haar mee naar binnen. Een halfuur later staan beide vrouwen weer op straat, een volgende illusie armer. Wéér moest Emely dezelfde vragen beantwoorden: of ze haar kinderen wel voldoende fruit te eten geeft, hoe ze haar ‘huishouden’ runt. „Misschien hadden we toch dramatischer moeten zijn, anders word je gewoon niet geholpen”, zegt Van Tongerloo. „Maar ik ben gewoon eerlijk geweest”, zegt Emely.

Van Tongerloo is meer straat- dan huisarts, want ze behandelt mensen die geen vaste verblijfplaats hebben. Louter medische zorg bieden, blijkt voor haar niet voldoende om ze te helpen. Om de problemen van haar patiënten te begrijpen, schrijft ze haar ervaringen op en onderzoekt ze het Nederlandse zorgsysteem. Eerst schreef ze op receptenbriefjes, later in publicaties voor onder meer De Correspondent, waar deze week haar boek Komt een land bij de dokter verscheen.

In haar boek beschrijft Van Tongerloo hoe het recht op zorg in Nederland voor de meest kwetsbaren onder druk staat, als gevolg van jarenlange bezuinigingen op de verzorgingsstaat. Als ze zich braaf naar de regels voegt, kan ze haar patiënten niet goed helpen, merkt ze. „De reden dat ik steeds meer pleisters moet plakken, is het beleid”, schrijft ze. Het vreemdelingenbeleid werd de afgelopen twee decennia steeds restrictiever, net als het sociale zekerheidsbeleid. Dat bood steeds vaker vooral onzekerheid, waarbij uitkeringen bijvoorbeeld eenvoudig konden worden gekort.

Om een recent, Rotterdams voorbeeld te noemen: de gemeenteraad besloot vorige maand om de Landelijke Vreemdelingen Voorzieningen (LVV), waarbij opvang en begeleiding aan mensen zonder verblijfsrecht geboden wordt, per 1 januari te sluiten. Dat betekent dat een zeer kwetsbare groep wordt veroordeeld tot een leven op straat, met alle risico’s van dien. De raad nam dat besluit, nadat minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) aankondigde de financiering stop te zetten. Afgelopen donderdag vochten 22 mensen die niet over de juiste papieren beschikken, dat besluit bij de rechter aan. De uitspraak volgt volgende week.

Van Tongerloo onderzoekt Hamid, hij is ongedocumenteerd en zicht op een verblijfsvergunning heeft hij niet.

Wassen neus

Veel van Van Tongerloo’s patiënten maken gebruik van de LVV. De straatarts ziet hoe voor hen het recht op zorg vaak weinig meer is dan een wassen neus. Voor een groeiende groep ‘economisch daklozen’, zoals Emely, en arbeidsmigranten, die hun baan en daardoor vaak ook hun woning kwijtraakten, is dat recht, dat is vastgelegd in Europese verdragen, vaak moeilijk toegankelijk. Geen adres betekent geen zorgverzekering en dus een hoge ‘drempel’ tot zorg. Zonder verblijfsvergunning wordt die drempel alleen maar hoger. En ook een uitkering of schuldsanering aanvragen gaat niet.

Van Tongerloo leerde het systeem geleidelijk kennen. Acht jaar geleden begon ze te werken als arts voor dak- en thuislozen bij een grote ggz-instelling. Toen ze een boos bericht op Facebook plaatste over een ongedocumenteerde patiënt die niet de (ziekenhuis)zorg kreeg waar ze recht op had, waarin ze kritisch was op de gemeente, werd ze ontslagen. „Dat was wel even een rude awakening”, zegt ze. „Buiten de lijntjes kleuren is gevaarlijk”, concludeert ze nu.

De ervaringen van haar patiënten zijn niet breed bekend in de samenleving, merkt Van Tongerloo. „De meeste mensen denken dat als je je arm breekt, je gewoon naar de dokter kan; dat als je dakloos raakt, er opvang wordt geregeld. Maar voor de meest kwetsbaren is dat echt niet meer zo”, zegt ze. „Je wordt weggestuurd bij het ziekenhuis, en niet geholpen bij de opvang, tenzij je écht niet meer ‘zelfredzaam’ genoeg bent”. Ze ziet dat de gaten in het sociale vangnet steeds groter zijn geworden. „Wij springen in de gaten die de overheid laat vallen.”

Pauluskerk

Na het Centraal Onthaal met Emely trekt Van Tongerloo via een kort spreekuur in de maatschappelijke opvang op de fiets richting de Pauluskerk. Daar vond ze kort na haar ontslag werk, opnieuw als straatarts. Bij de ggz-instelling was er weinig oog voor haar werk en patiënten – hoe anders is dat bij de Pauluskerk, een diaconaal centrum in een futuristisch pand in het centrum van Rotterdam. De gemeenschap stelt de deuren er wagenwijd open voor ‘de gemarginaliseerde medemens’.

Onderweg moet ze even geld pinnen, voor iemand die Van Tongerloo via haar twee jaar geleden opgezette en snelgroeiende stichting Lekker Geven financieel ondersteunt. Naast Emely helpt ze zo verschillende mensen die geen eigen huis hebben. „Het was nooit mijn bedoeling om een stichting op te zetten en mensen op deze manier te helpen”, vertelt ze terwijl ze op de fiets springt, haar bruine dokterstas in het kinderzitje. „Maar mensen bleven maar geld geven. Nu gaan we eens kijken wat we nog meer kunnen doen”, zegt ze. Als je dakloos bent, ben je het meest geholpen met geld, of een huis natuurlijk, weet van Tongerloo.

Michelle van Tongerloo.

Bij aankomst in de Pauluskerk is net de middagschoonmaak aan de gang. De kerk is leeg, op een collega van Van Tongerloo, wat medewerkers en de predikant na. Via de zijdeur gaat Van Tongerloo naar binnen. Achter haar een man die aangeeft ook graag naar binnen te willen. „Dat is een patiënt van mij”, zegt ze over een Oezbeekse meneer die met gebogen rug loopt en kampt met pijn op de borst en in de nek.

In haar spreekkamer controleert Van Tongerloo zijn bloeddruk. Omdat ze de pijn in zijn nek niet vertrouwt, belt ze direct met het ziekenhuis. Ze weet inmiddels precies wat ze wel en niet moet zeggen – niet dat haar patiënt geen verzekering heeft, wel dat de situatie urgent is. Er komt een ambulance voor de man. Dat het niet altijd zo gaat, was onlangs in een uitzending van onderzoeksprogramma Zembla te zien. Ziekenhuizen proberen ongedocumenteerden vaak buiten de deur te houden, omdat ze voor een ‘aanzuigende werking’ zouden zorgen.

Slaande deuren

De Pauluskerk stroomt na de schoonmaak langzaam weer vol. Naast Van Tongerloo’s kamer op de eerste verdieping smeren medewerkers aan de lopende band broodjes met pindakaas en jam en schenken ze koffie in. Ze maken een praatje met wie daar behoefte aan heeft. Een groep Polen legt een kaartje, anderen kijken filmpjes op hun telefoon of spelen een potje tafelvoetbal.

Het vredige tafereel wordt op de gang verstoord door de volgende patiënt, die minder tevreden is. Schreeuwend slaat hij de deur achter zich dicht. „Die meneer was boos op mij, en dat mag”, zegt Van Tongerloo. Ze realiseert zich dat ze extra geduldig moet zijn met mensen die met deuren slaan. Die worden door reguliere hulpverleners juist vaak weggeduwd, terwijl het verhaal achter hun gedrag vaak onbekend blijft. „Ik zou zeggen: zij hebben onze hulp juist extra hard nodig.”

Even later zit Lala Sid-Ahmed, beter bekend als Hamid, in de spreekkamer voor een controle. Hij is kind aan huis in de Pauluskerk. Hij snapt de reactie van de boze patiënt minder goed en bedankt Michelle meermaals voor haar werk voor hem en de andere kerkgangers. „Je moet de hand die je helpt niet slaan”, zegt Hamid. Hij is al meer dan dertig jaar in Nederland, nadat hij als tiener uit Algerije vluchtte. Hij is ongedocumenteerd en zicht op een verblijfsvergunning heeft hij niet.

Mensen als Hamid krijgen het in Rotterdam binnenkort nog moeilijker. Naast de afschaffing van de LVV, kondigde zorgminister Fleur Agema (PVV) onlangs grote bezuinigingen aan op de zorg voor onverzekerden. De plannen, waarin artsen een onderscheid moeten maken tussen acute en niet-acute zorg, konden rekenen op grote kritiek vanuit de medische wereld, onder meer in deze krant. Van Tongerloo: „Je kunt dat onderscheid helemaal niet maken. Een longontsteking zou dan misschien niet acuut zijn. Maar als je daar mee door blijft lopen, kan ‘ie dat natuurlijk heel snel worden. Bovendien druisen de plannen gewoon in tegen onze beroepseed.”

Ook zei Agema in Zembla dat de beroepsgroep moet bepalen of het voor de persoon die zij voor zich heeft „niet eens tijd wordt dat hij teruggaat naar huis”. ‘Huis’ is voor de minister het land dat de patiënten ooit verlieten. Artsen zouden volgens de minister moeten communiceren „dat het wel een keertje klaar is”. Van Tongerloo schudt haar hoofd. „Hoe dan? Moet ik als arts als een soort touroperator fungeren en de Flixbus bellen voor een enkeltje Krakau?” Moedeloos wordt ze niet van de volgende bezuinigingsronde, hooguit een beetje cynisch en misschien wel extra strijdbaar.

Voor Emely is er in elk geval goed nieuws te melden. Afgelopen week kreeg ze, na tussenkomst van de rechter, te horen dat ze een briefadres krijgt. „Ik besta weer”, zegt ze. Het is voor haar een eerste stap naar een gewoner leven. Van Tongerloo is alweer druk bezig andere ‘buiten de lijntjes’ te verzinnen. „Ik vecht haar wel weer terug het systeem in.”


Nieuw spoorboekje; NS noemt het de grootste wijziging van de dienstregeling in jaren

De vroegste trein gaat op veel trajecten vroeger. En de laatste trein gaat later. Er rijden meer treinen in de spits, ’s avonds en in het weekend. Vanaf zondag rijden de Nederlandse Spoorwegen een nieuwe dienstregeling. In het spoorboekje is plek voor 1.600 treinen meer dan in het topjaar 2019: van 26.000 per week nu naar 27.600 binnenkort.

Zo gaat de sprinter van Amsterdam naar Schiphol voortaan elke 7,5 minuut. En ook de stoptrein tussen Den Haag, Rotterdam en Dordrecht zal rijden als een metro, elke 10 minuten. De trein naar Brussel rijdt sneller en vaker – maar is voor sommige reizigers wel duurder.

NS noemt het de grootste wijziging van de dienstregeling in jaren. „Een serieuze verbetering voor onze reizigers”, belooft president-directeur Wouter Koolmees. „Hoe beter onze dienstregeling, des te meer Nederland heeft aan de trein.”

Maar rustig achterover leunen in een luxe stoel in de eerste klas is er niet bij voor Wouter Koolmees. Europees onderzoek laat zien dat NS behoorlijk achterblijft bij andere spoorvervoerders in Europa. In vergelijking met 27 branchegenoten in 21 landen scoort NS slecht op prijs, reiservaring en aangepaste tarieven voor minder draagkrachtige reizigers.

De trein stelt nu nog vaak teleur. Het potentieel van het spoor wordt niet volledig benut

T&E

Op een nieuwe ranglijst van de Brusselse ngo Transport & Environment (T&E) eindigt NS op plek 23 van 27 onderzochte treinbedrijven. Het Nederlandse bedrijf krijgt het rapportcijfer 5,3.

Eurostar, exploitant van hogesnelheidstreinen tussen Amsterdam, Brussel, Parijs, Keulen en Londen, staat laatste met een 4,9. Volgens T&E is Eurostar „bijna twee keer zo duur als andere Europese vervoerders”. Het Italiaanse Trenitalia is het beste treinbedrijf van Europa met een totaalscore van 7,7. Het Zwitserse SBB scoort het best op punctualiteit.

Hoeksteen

„Het spoor is een belangrijke hoeksteen van emissievrije mobilitieit in Europa – naast elektrische auto’s en bussen en schone brandstof voor luchtvaart en scheepvaart”, schrijft T&E in zijn rapport Mind the Gap! Europe’s Rail Operators: A Comparative Ranking dat deze week verscheen. „Maar de trein stelt nu nog vaak teleur. Het potentieel van het spoor wordt niet volledig benut.”

Volgens T&E is meer dan 40 procent van de Europeanen ontevreden over punctualiteit en betrouwbaarheid van de trein. Volgens de organisatie slagen slechts 11 van de 25 treinbedrijven die punctualiteitsdata publiceren erin om 80 procent of meer treinen op tijd te laten rijden. NS zit daar bij als het gaat om de gewone intercity’s en sprinters.

Slechter doet NS het op de HSL-Zuid tussen Amsterdam, Schiphol, Rotterdam en Brussel. Daar reed het bedrijf in oktober (meest recente cijfers) in slechts 73,9 procent van de gevallen met 5 minuten of minder vertraging. Dat komt mede door de snelheidsbeperking op de HSL vanwege defecte viaducten – ook Euro-star heeft hier last van. Maandenlang mochten hogesnelheidstreinen tussen Schiphol en Rotterdam niet harder dan 80 km/u; inmiddels geldt een beperking van 120 km/u.

Transport & Environment, dat al jaren kritische rapporten schrijft over onder meer spoor, luchtvaart en scheepvaart, selecteerde acht criteria om treinbedrijven te vergelijken. In de gewogen beoordeling telt de ticketprijs het zwaarst (25 procent van het eindcijfer), gevolgd door het aanbod van speciale tarieven (voor jongeren, senioren, families; 15 procent), punctualiteit (15 procent) en boekingservaring (15 procent).

Daarnaast keek T&E naar reiservaring, compensatie bij verstoringen, nachttreinen en de mogelijkheid een fiets mee te nemen in de trein. T&E gebruikte ook onderzoek van adviesbureau McKinsey, ING, de Duitse ngo Europe on Rail en Greenpeace.

Dure kaartjes

Een van de grootste problemen op het Europese spoor zijn de dure kaartjes, aldus T&E. Al eerder stelde Greenpeace dat internationale treinreizen die je ook met het vliegtuig zou kunnen maken gemiddeld twee keer zo duur zijn als een vlucht (met een budgetmaatschappij als Ryanair en easyJet).

Niet verrassend: Britse ov-bedrijven blijken de duurste van Europa. T&E stelt dat Avanti West Coast een tarief rekent van 20 cent per kilometer; GWR (West-Engeland) vraagt zelfs 32 cent. Eurostar kost 27 cent. Ook NS behoort tot de duurste vervoerders van Europa met een kilometertarief van 17 cent. Vanaf 1 januari 2025 gaan de NS-tarieven ook nog eens 6 procent omhoog. De goedkoopste treinbedrijven van Europa zijn Flixtrain (Duitsland; 3 cent/km), het Franse Ouigo (4 cent) en het Tsjechsiche Regiojet (5 cent).

In de conclusie schrijft T&E: „We erkennen dat treinvervoerders niet altijd volledige controle hebben over hun prestaties.” Betrouwbaarheid en ticketprijzen zijn een gedeelde verantwoordelijkheid van vervoerders, spoorbeheerders (ProRail in Nederland), nationale overheden en de EU.

Om het gebruik van de klimaatvriendelijke trein te simuleren zouden overheden volgens T&E de btw op ov-kaartjes moeten verlagen of afschaffen, concurrentie door nieuwe vervoerders stimuleren en meer investeren in de onderhoud van het spoornet.

Vervoerders op hun beurt zouden reizigers beter moeten compenseren bij vertragingen of annuleringen, vindt T&E. Wie 15 minuten of meer vertraging heeft moet in heel Europa compensatie krijgen; vanaf 60 minuten moeten passagiers het hele reisbedrag terugkrijgen. Verder moeten ov-bedrijven meer aantrekkelijke, speciale tarieven voor onder meer jongeren, senioren, gezinnen en lagerbetaalden aanbieden. Zo haal je mensen van de auto naar de trein. Kaartjes moeten minstens zes maanden voor de reis al te koop zijn. En vervoerders moeten een pan-Europees boekingssysteem ontwikkelen. Een (internationaal) treinkaartje moet je net zo simpel kunnen kopen als een vliegticket.


Meer gesanctioneerde goederen naar landen nabij Rusland, extra woningen en treinproblemen

Gelukt! Na enkele stakingsdagen voor hoger loon en betere secundaire arbeidsvoorwaarden hebben bierbrouwer Heineken en vakbonden een akkoord bereikt over een cao voor 2025 en 2026. Dat hebben vakbond CNV en Heineken vanochtend gemeld.

Onder de nieuwe cao gaan de lonen met 7 procent omhoog. Eerst stijgt het loon met 4 procent per januari 2025, en een jaar later met 3 procent.

Vakbond FNV eiste eerder voor werknemers 7 procent loonsverhoging per 1 januari 2025 en automatische koopkrachtcompensatie.  Het CNV eiste 5 procent loonsverhoging per 1 januari 2025 en onder meer transparantie over de loonkloof tussen mannen en vrouwen. Beide bonden wezen het aanvankelijke loonbod van Heineken, 3,2 procent erbij per 2025 en 2,3 procent per 2026, gezien de inflatie als volstrekt onvoldoende van de hand. Daarna volgden stakingen.

Met de nieuwe cao moeten de vakbondsleden nog instemmen. Heineken belooft erin transparant te worden over hoe beloningen tot stand komen, ook gelet de verschillen tussen mannen en vrouwen. Toekomstige ouders krijgen straks de eerste 9 weken ouderschapsverlof voor 90 procent doorbetaald, in plaats van de wettelijke 70 procent.

Minister herhaalt: Volksbank wat hem betreft terug in private handen

Ondanks dat een meerderheid van de Kamer waarschijnlijk anders wil, wordt de Volksbank als het aan minister Eelco Heinen (Financiën, VVD) ligt toch echt in de toekomst staatsbank-af. Dat schrijft hij deze maandag in een brief aan de Tweede Kamer. Volgende week komt er waarschijnlijk een motie ter stemming om het moederbedrijf van SNS en Regiobank in staatshanden te houden.

In de brief zet Heinen nogmaals uiteen waarom hij in oktober een aanzet gaf om de Volksbank weer te privatiseren. Hij schrijft dat de Volksbank in staatshanden geen meerwaarde heeft om de ‘publieke belangen’ van de bancaire sector te borgen – denk aan fysieke bereikbaarheid van bankzaken of de beschikbaarheid van contant geld. Hij ziet er meer heil in om dat soort zaken sectorbreed te regelen via zelfregulering of uiteindelijk wet- en regelgeving.

De minister vindt ook niet dat een Volksbank in staatshanden zou bijdragen aan een stabieler financieel systeem of betere concurrentie op de spaarmarkt.

„De aanwezigheid van een publieke bank die deze belangen borgt, werkt mogelijk prikkelverlagend voor andere banken om dergelijke dienstverlening aan te bieden”, schrijft Heinen. „De kosten van de borging van de publieke belangen concentreren zich dan bij de publieke bank. Dit beperkt het concurrentievermogen van de publieke bank met andere banken. Dit kan op termijn leiden tot een bedrijfseconomisch gezien ongezonde bank, met risico’s op bijvoorbeeld de noodzaak tot kapitaalstortingen door de staat als aandeelhouder.” En, benadrukt Heinen, daarvoor zou de belastingbetaler „de prijs betalen”.

Heinen gaat in de brief ook in op de koppeling die de Kamerleden vorige week in het debat maakten tussen de mogelijke privatisering en de aankondiging van Volksbank om te snijden in het personeelsbestand, het aantal merken en het filialennetwerk. Volgens hem heeft de bank deze besluiten eigenstandig genomen en is de koppeling daarom onterecht.

Donderdag komt bestuursvoorzitter Roland Boekhout van de Volksbank ook aan de Kamer vertellen waarom hij vindt dat zijn bank in private handen moet komen – en waarschijnlijk ook waarom hij vindt dat zijn bank met minder filialen afkan. Mocht er daarna alsnog een motie komen, dan wordt die voor het kerstreces (dus volgende week) verwacht.

Lees ook

Aantal vestigingen Regiobank en SNS met bijna helft omlaag

Een filiaal van Regio Bank in Honselerdijk.

Liveblog
Economieblog


China opent onderzoek naar chipmaker Nvidia


Voor staalfabrikanten in Europa moet vergroening wijken voor financiële sores

„Het 60 miljoen team” moet het gaan doen bij Tata Steel, zo stond vorige maand in een intern bericht dat NRC inzag: kostenposten vinden waar de staalfabriek het komende kwartaal op kan bezuinigen. Elke werknemer kreeg nadrukkelijk de vraag op creatieve manieren mee te denken. „Iedereen die geld uitgeeft, doet dat met een goede reden, maar we zullen anders moeten denken en handelen dan we gewend zijn.” De 60 miljoen niet halen, dat kon het bedrijf zich „niet veroorloven”.

Het is crisis in de Europese staalindustrie. Een instroom van goedkoop Chinees staal knaagt aan de resultaten van veel Europese fabrieken. Schrapt Tata Steel nog geen banen, ThyssenKrupp in Duitsland doet dat wel, zo maakte het eerder in december bekend. Daar verdwijnen de komende jaren 5.000 van de 27.000 arbeidsplaatsen bij de staaldivisie.

De financiële problemen doorkruisen de kostbare verduurzamingsplannen van veel concerns. Twee weken geleden maakte ArcelorMittal, het op een na grootste staalbedrijf ter wereld, bekend dat het voorlopig de plannen pauzeert om Europese locaties over te laten gaan op groene productie, simpelweg omdat het verdienmodel nog ontbreekt. Dat is in potentie een enorme tegenvaller voor de klimaatambities van het continent: staalmaken stoot enorm veel CO2 uit, zo’n 7 procent van de totale uitstoot in Europa.

Traag

Ook over de vergroening van Tata Steel in IJmuiden (circa achtduizend werknemers), de grootste CO2-uitstoter van Nederland, nemen de zorgen toe. Het bedrijf is al maandenlang in gesprek met het kabinet over eventuele miljardensteun bij vergroening, die de uitstoot van CO2 en de uitstoot van gevaarlijke stoffen moet terugdringen. Maar concrete afspraken blijven uit en het proces duurt veel langer dan verwacht.

Ondertussen stapelt slecht nieuws over de fabriek zich de laatste dagen op, van bezuinigingen tot geschrapte kerstpakketten: het personeel krijgt er voorlopig geen, bleek vorige week. Vlak voor het weekend meldde De Telegraaf bovendien dat het einde van kredietlijnen in zicht komt, iets waar Tata Steel niet in detail op in wil gaan.

Wel laat het bedrijf in een reactie aan NRC weten dat het bedrijf van mening is „over voldoende liquiditeit [te] beschikken”. Tata Steel IJmuiden behaalde in de periode april-september een omzet van 3,1 miljard euro en een winst van 73,5 miljoen. Dat is al een tamelijk lage marge, maar het lijkt aannemelijk dat de situatie sindsdien nog is verslechterd.

Vorige week deed FNV-topman Tuur Elzinga samen met PvdA-GroenLinks een noodoproep aan het kabinet: het maken van afspraken gaat veel te traag, kom nu zo snel mogelijk tot overeenstemming. Volgens Elzinga staan er duizenden banen op het spel (de FNV heeft van oudsher veel leden bij Tata Steel).

Recordexport Chinees staal

De voortekenen van de slechte staalmarkt van dit najaar waren voor de zomer al te zien: analisten zeiden in maart al tegen de Financial Times dat de slecht lopende Chinese economie vermoedelijk een recordexport aan staal zou betekenen. Immers, wat China zelf niet afneemt, vindt tegen relatief lage prijzen zijn weg de wereldmarkt op.

Dat probleem is de staalindustrie in Europa bekend; het speelde de afgelopen jaren vaker op. Maar nu gaat het om grote hoeveelheden en is de vraag in Europa, bijvoorbeeld vanuit de auto-industrie, lauw. „Ondertussen is het ook een energie-intensieve sector”, zegt Gerben Hieminga, econoom bij ING. „Dat maakt je op de wereldmarkt nu ook niet erg concurrerend”, aldus Hieminga, vanwege de relatief hoge energieprijzen in Europa.

Vanaf 2026 zou de staalindustrie op het continent beter beschermd moeten zijn tegen goedkoop Chinese staal, via een heffing die ‘vieze’ producten van buiten het continent duurder maakt: het ‘carbon border adjustment mechanism’, beter bekend als CBAM. „Maar de industrie heeft dat eigenlijk nú nodig”, aldus Hieminga.

In een lange ingezonden brief aan de Financial Times vorige week wees Lakshmi Mittal, president van de raad van commissarissen van ArcelorMittal, hier ook op. Mittal schreef dat de Europese staalsector „nog nooit zo’n grote uitdaging heeft gekend” als nu het geval is. Daarbij wees hij op de combinatie van financiële problemen met de noodzakelijke miljardeninvesteringen in duurzamere, groene installaties, die staal kunnen maken op basis van gas of waterstof en zo veel minder CO2 uitstoten. Ook Tata Steel heeft dergelijke plannen.

Een week eerder had ArcelorMittal al de daad al bij dit woord gevoegd met het bericht dat het voorlopig stopt met investeren in vergroening in Europa.

Onzekerheid bij personeel

De ontwikkelingen op de Europese staalmarkt roepen veel vragen op over de situatie bij Tata Steel, maar over de onderhandelingen met de regering blijft het muisstil. Dat is nodig vanwege het gevoelige karakter, klinkt het bijvoorbeeld vanuit verantwoordelijk minister Sophie Hermans van Klimaat en Groene Groei (VVD), maar het voedt ook speculatie en zorgen bij bijvoorbeeld personeel en omwonenden van de fabriek, die niet weten waar ze aan toe zijn. Staat een scenario als ArcelorMittal om de hoek? Of gaat het bij Tata Steel totaal anders?

De FNV waarschuwde in september al dat de onrust onder het personeel over de toekomst van de fabriek groot is. Ondertussen hopen sommige omwonenden juist dat de situatie bij ArcelorMittal het besef doet doordringen dat er geen staatssteun moet naar plannen die „niet levensvatbaar” zijn, aldus Antoinette Verbrugge van de stichting Gezondheid Op 1. Volgens haar moet Tata Steel zo snel mogelijk de meest vervuilende onderdelen sluiten en halffabrikanten gaan importeren, die het in schone fabrieken kan verwerken – een plan dat de fabriek zelf afwijst.

Cinta Groos, voorzitter van de ondernemingsraad bij Tata Steel, zegt over de financiële situatie ook bezorgd te zijn en erkent dat het met de overheidsafspraken „veel langer duurt dan van tevoren verwacht”. Maar ze blijft erbij dat de huidige plannen rond kunnen komen. „We hebben een goed plan en veel voordelen hier op onze locatie”, zoals de ligging aan zee.

Opknippen van productieketen

Hieminga van ING sluit niet uit dat de Europese staalindustrie zich de komende tijd vooral richt op overleven en verduurzaming een minder grote rol gaat spelen. „Misschien komt er eerst een consolidatieslag, omdat overleven met het huidige productieproces al moeilijk genoeg is.”

Zelf ziet hij ook een mogelijke oplossing voor de Europese sector in het importeren van halffabrikaten. Stappen in het productieproces waar waterstof voor nodig is, worden uitgevoerd op plaatsen waar dat gunstiger is, zoals in Scandinavië. Waterstof kun je daar goedkoper maken doordat stroom er veel minder kost, en er is ook veel ijzerertswinning. „Het ruwijzer dat je dan maakt kan je verschepen naar continentaal Europa, waar je de kennis en de locaties hebt om er hoogwaardig staal van te maken.”

Lees ook

Terwijl twee ministeries ruziën, raken de klimaatdoelen uit zicht

Kunstmestfabriek van Yara in Zeeuws-Vlaanderen. Het chemische bedrijf is een grootverbruiker van energie.

De meeste staalbedrijven gaan volgens hem nu uit van vergroening van het hele proces. „Maar je kan de vraag stellen: kunnen we dit niet anders doen?”


De bodem van de diepzee is ook militair terrein

中, schreef het Chinese onderzoeksschip Xiang Yang Hong 10 in het water. In mei vorig jaar tekende het met zijn traject dit Chinese karakter in het water van de exclusieve economische zone van Vietnam. Op één streepje na, maar de boodschap leek duidelijk. „Zhong” stond er, het eerste karakter van Zhongguo, de naam voor China in het Mandarijn.

Het schip, eigendom van het Chinese ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen, is bedoeld voor wetenschappelijk onderzoek. Tegelijkertijd werd het ingezet voor deze provocatie richting Vietnam, een van de landen waarmee China in de clinch ligt over zeggenschap over de Zuid-Chinese Zee. Geregeld zijn er confrontaties tussen kustwachtschepen en vissersboten. Daarnaast leggen beide landen buitenposten met landingsbanen op eilandjes aan en bouwen ze zelfs kunstmatige nieuwe eilandjes. Ditmaal werd het machtsvertoon uitgevoerd met een schip dat wetenschappelijk onderzoek zou moeten doen.

Het voorbeeld laat zien, zegt Harrison Prétat van de Amerikaanse denktank Center for Strategic & International Studies, dat Chinees zeeonderzoek een militair randje kan hebben. „De meeste andere landen maken een sterk onderscheid tussen militair, wetenschappelijk en commercieel onderzoek”, zegt hij per e-mail. „Maar in China bestaan er nauwe banden tussen instanties als het ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen, het leger en staatsbedrijven. Dat betekent dat de informatie die onderzoekers verzamelen zeer waarschijnlijk toegankelijk is voor de krijgsmacht.”

Onderzeeërs

Ook bij de jongste tak van zeeonderzoek, dat naar de mogelijkheden voor diepzeemijnbouw, zal dat vermoedelijk zo zijn, waarschuwt Prétat. Hij ziet grote militaire waarde in dit onderzoek, bijvoorbeeld voor de werking van onderzeeërs en onbemande onderwatervoertuigen. Diepzeemijnbouw is een ontwikkeling waar je hartgrondig voor of tegen kunt zijn, maar dit is een schaduwzijde die bijna niemand lijkt op te vallen.

De bodem van de diepzee is voor de mens nog grotendeels onbekend terrein. Onderzoek ter plaatse, vaak kilometers diep, is moeilijk door de duisternis en de enorme waterdruk. Die ontoegankelijkheid zorgde er tot nu toe voor dat de metalen die er in bodemafzettingen en keien te vinden zijn – mangaan, koper, kobalt, nikkel, ijzer, goud, zilver, zeldzame aardmetalen – onontgonnen bleven.

De laatste jaren zijn er echter grote stappen gezet in de ontwikkeling van de benodigde technologie. Eén bedrijf, het Canadese The Metals Company (TMC), wil zelfs al een vergunning aanvragen voor commerciële mijnbouw in de Clarion-Clipperton Zone, een gebied tussen Hawaï en Mexico in de Grote Oceaan. Dat roept grote weerstand op bij milieubeschermers. Zij wijzen erop dat er te weinig bekend is over de gevolgen voor het zeeleven. Volgens TMC zijn de voorraden van de zeebodem onmisbaar voor onder andere accu’s voor elektrische auto’s en is mijnbouw op land schadelijker.

Beide kanten zetten grote druk op de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA), de organisatie die conform het in 1982 gesloten Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties de regels voor diepzeemijnbouw moet opstellen. TMC wil komend jaar zijn vergunning aanvragen, de milieubeweging, hierin gesteund door een groeiend aantal staten, wil dat de ISA een tijdelijk veto op diepzeemijnbouw plaatst.

Veel aandacht is er ook voor Noorwegen, dat vorig jaar besloot om als eerste land ter wereld een deel van zijn eigen wateren in de Groenlandzee open te stellen voor commerciële diepzeemijnbouw. Vorige week stelde de minderheidsregering dat plan uit in een deal met de groene partij SV die anders de kabinetsbegroting zou weten te blokkeren. Tegelijkertijd probeert het Wereldnatuurfonds via de rechter in Oslo de staat te dwingen meer ecologisch onderzoek te doen.

Wat China op het gebied van diepzeemijnbouw doet, wordt in het publieke debat nauwelijks besproken. Dit terwijl de Chinese investeringen in de sector groot en divers zijn én dus mogelijk militair-strategische neveneffecten hebben. Effecten die andere landen aangaan. China heeft nu al de sterkste marine ter wereld en wil zijn invloed in met name de Grote Oceaan steeds verder uitbreiden. Een kennisvoorsprong over de diepzee is voor China ontzettend aantrekkelijk.

Prétat: „Als je het onderwaterlandschap en de kenmerken van de waterkolom en de zeebodem in kaart kunt brengen, weet je beter waar onderzeeërs kunnen opereren en kun je ze ook beter detecteren, bijvoorbeeld met akoestische technologieën of andere sensors.”

China is het land dat van de ISA de meeste exploratievergunningen heeft gekregen: 5 van de 31 in totaal, goed verspreid over de wereldzeeën. Drie van deze exclusieve onderzoekszones liggen in de Clarion-Clipperton Zone, één ten zuidoosten van Japan in de Grote Oceaan en één midden in de Indische Oceaan. Van alle landen geeft China de grootste financiële bijdrage aan de ISA, het levert functionarissen voor de belangrijkste organen binnen de ISA en opende in 2021 een gezamenlijk opleidingscentrum in havenstad Qingdao.

Omhoogvallende ladingen

Deze zomer lukte het de Shanghai Jiao Tong Universiteit voor het eerst om met een onderwatervoertuig metaalhoudend gesteente naar boven te halen van meer dan vier kilometer diepte. Komend jaar staan twee vergelijkbare missies gepland.

Juist dit voorbereidende onderzoek biedt tal van militaire mogelijkheden, zegt Isaac Kardon, senior onderzoeker bij de denktank Carnegie Endowment for International Peace en voormalig docent aan het U.S. Naval War College. „De intensieve hydrografische onderzoeken en dieptemetingen met onbemande systemen zijn intrinsiek dual-use”, mailt hij, waarmee hij bedoelt dat ze een civiel én een militair doel kunnen dienen.

„Het levert waardevolle inlichtingen op, en mogelijkheden voor surveillance en verkenningen. Daarnaast biedt het de gelegenheid om zeemijnen te plaatsen, of zogeheten upward-falling payloads.” Dit zijn containers met militaire goederen – van communicatiemiddelen tot drones – die jarenlang ongedetecteerd op de zeebodem kunnen liggen, om ze op een gewenst moment van afstand naar het oppervlak te sturen.

„Dit onderwerp wordt over het hoofd gezien”, zegt Kardon. „Er is enige aandacht voor in de gemeenschap van experts in onderzeese oorlogvoering, maar het diepzeemijnbouwdebat gaat vooral over het milieu en grondstoffen.” Een bijkomend probleem, zeggen beide deskundigen, is dat de Verenigde Staten niet zijn aangesloten bij het Zeerechtverdrag en geen lid zijn van de ISA. Zij zitten dus niet aan de tafel waar de toekomst van diepzeemijnbouw wordt bepaald.


Droogte en misoogsten drijven prijs koffiebonen op: ‘Koffie wordt voor velen onbetaalbaar’

Het geluid van een koffiemolen vult de Haagse koffiezaak annex koffiehandel Roast Factory. Laptopwerkers en andere gasten zitten aan witte tafeltjes met kop of mok. Het geroezemoes mengt met het gebrom van de koffiemachine – de bekende soundtrack van de vroege ochtend. Maar hoelang nog? Tegenvallende koffieoogsten drijven de prijzen op de internationale markten op. Hoe duur wordt de koffie straks geschonken?

Internationaal groeit de koffieafzet al jaren; de afgelopen twee decennia met jaarlijks 2 procent. Vorig jaar bedroeg de wereldproductie ruim tien miljard kilo koffiebonen. Maar ’s werelds grootste producenten Brazilië en Vietnam, samen goed voor de helft van de wereldoogst, lijden onder ernstige droogte. De Amazone stond dit jaar in Brazilië op het laagste punt sinds de eerste riviermeting in 1902, en de koffieplantages in het zuidoosten van het land verdorren en verschroeien. De huidige oogst valt zwaar tegen, die van volgend jaar loopt gevaar.

Dat leidt tot paniek onder koffiehandelaren. Op de termijnmarkt sluiten ze koffiecontracten af voor latere aankoop en levering. Daarmee speculeren ze op toekomstig aanbod. De verwachte tekorten hebben de prijzen op de koffiebeurs van New York, waar de meeste ruwe koffie wordt verhandeld, omhoog doen schieten. De gemiddelde prijs per pound (454 gram) lag in november op 2,70 dollar, bijna twee derde meer dan de 1,75 dollar die koffie een jaar eerder kostte. Deze maand zag ook de hoogste dagprijs sinds 1977 met 3,10 dollar.

Verpakkingen verkleinen

De hogere prijs is nog niet terug te zien in supermarkt of café. „We verwachten dat de consument deze prijsstijging over zes tot negen maanden gaat merken”, zegt Carlos Mera, marktanalist bij de Rabobank. Voedingsbedrijf Nestlé, eigenaar van merken als instantkoffie Nescafé, heeft al aangekondigd prijzen te verhogen en verpakkingen te verkleinen.

Ook de horeca verwacht prijsstijgingen, maar denkt dat de klandizie ook bij duurdere koffie wel blijft komen. Stefan Coster, eigenaar van de Roast Factory: „Wij merken dat onze afnemers in de horeca zeggen: het zij zo, dan wordt de koffie maar duurder.”

In de supermarkt ligt dat anders. Daar telt de prijs meer dan de smaak, aldus marktanalist Mera. Mogelijk kiezen de supermarktketens dan voor mindere kwaliteit om de kosten te drukken. Coster: „Ik ben bang dat er straks alleen nog maar heel goedkope en heel dure koffie is, en dat het middensegment wegvalt.” Mera ziet het minder dramatisch: „Koffieprijzen fluctueren altijd sterk.”

Toch is niet iedereen ervan overtuigd dat de huidige prijsontwikkeling binnen de normale fluctuaties valt. In 2016 waarschuwden wetenschappers dat klimaatverandering het gebied dat geschikt is voor koffieteelt tegen 2050 kan hebben gehalveerd.

En dat is niet slechts bangmakerij, zegt Niels Anten, hoogleraar gewasecologie bij Wageningen University & Research. „Als we niet snel iets veranderen, gaan we naar een wereld toe waarin koffie voor velen onbetaalbaar wordt.” En dat zal een grote verandering teweeg brengen in de wereldwijde koffiecultuur.

Veeleisend plantje

Coffea kent bijna 140 soorten, die vooral in Afrika voorkomen. De pitten in de besjes van de plant eindigen in het koffiezetapparaat, na fermenteren, drogen en roosteren. Van al die soorten zijn er twee enorm populair: de verfijnde arabica, die in Europa het liefste gedronken wordt, en de mindere robusta, die vooral eindigt in instantkoffie.

In de ideale wereld zou de koffieteelt nu Brazilië en Vietnam verlaten en verkassen naar gebieden die minder gevoelig zijn voor klimaatverandering.

Maar koffie is kieskeurig en dat geeft telers weinig speelruimte. Koffie, en vooral de arabicavariant, is een veeleisend plantje. Het groeit alleen boven de 1.200 meter, heeft een stabiel en warm – maar niet te warm – klimaat nodig, en krijgt snel dorst. Hitte, droogte en overstroming zijn funest.

Ook lastig is dat koffieplanten drie jaar nodig hebben voor ze hun eerste bessen produceren. De Wageningse hoogleraar Anten: „De koffieplant ‘veredelen’ om klimaatresistente versies te maken, gaat een stuk langzamer dan bij een gewas als tarwe, dat elk jaar een nieuwe generatie oplevert.” Geschiktere koffieplanten kweken, vergt dus tijd. En die is beperkt nu de sector onder zware druk staat. Anten: „Het wordt, heel snel, steeds moeilijker om onze koffiecultuur te behouden.”

Bomen planten

Dus moeten miljoenen koffieboeren nu vooral zelf manieren vinden om zich aan te passen. Coster breekt een lans voor de boeren bij wie hij rechtstreeks inkoopt: „Wie zich alleen richt op opbrengst, wordt het hardst getroffen bij extreem weer”, vertelt hij. „Ónze boeren planten bijvoorbeeld bomen op hun velden. Dit kost ruimte en geld, maar zorgt voor een buffer tegen weersextremen. De schaduw van bomen helpt tegen de hitte, hun wortels houden vocht in de bodem tijdens droogte, en zorgen ervoor dat de aarde niet wegspoelt bij overstromingen.”

Maar niet elke boer is bereid tot aanpassing aan klimaatverandering. De grootschalige koffieteelt blijft vooralsnog op oude voet doorgaan. „Op dit moment zien we geen grote investeringen in klimaatbestendige oplossingen”, concludeert Carlos Mera. De analist ziet de koffieprijzen komend jaar niet dalen.

Stefan Coster van Roast Company zegt niet ongerust te worden van een aanhoudend hoge koffieprijs. „De huidige generatie is opgegroeid met koffie. Die wil gewoon dat bakkie blijven halen.”

Faisal (38), een van zijn gasten, bevestigt dat. Hij zit aan een kopje cafeïnevrije koffie en lacht. „Al gaat het op de dubbel. Ik blijf terugkomen.”


Frankrijk is politiek ontregeld, Duitsland zit economisch vast. Is Europa nog slagvaardig?

Onzekere tijden zijn het voor Europa, onveilige tijden ook. Bovenop militaire agressie uit Rusland komt rap toenemende, moordende economische concurrentie uit China. En bij de grote bondgenoot klinkt weer: America First.

En Europa zelf? Dat raakt intern juist politiek ontregeld en economisch verzwakt. In korte tijd zijn de regeringen van de twee grootste EU-landen, Duitsland en Frankrijk, gevallen. Eerst, vorige maand, die in Berlijn, en deze week die in Parijs. Duitsland, vanouds de economische motor van Europa, bevindt zich in staat van economische malaise. En Frankrijk, politiek en militair van groot gewicht, raakt verzand in de schulden.

Heeft Europa dan wel de politieke en financieel-economische slagkracht om zich staande te houden in deze tijd van geopolitiek onweer?

Dreigingen en risico’s zijn er genoeg. Over een paar weken zit Donald Trump in het Witte Huis. Of Europa zijn behaaglijke Amerikaanse defensieparaplu zal behouden onder een nieuwe ronde Trumpisme, valt te bezien. Op handelsgebied dreigt de president in spe met een reeks invoerheffingen die waarschijnlijk ook Europese exporteurs zullen treffen.

Intussen wordt Europa’s industriële basis bedreigd door China, die de eigen industrie spekt met royale subsidies. En ook de VS hebben hún subsidiekraan geopend om de industrie aan te jagen. In combinatie met de relatief lage energieprijzen in die beide landen, en hun groeiende technologische voorsprong, prijst dat Europese bedrijven uit de markt.

Dat laat zich nu duidelijk voelen. Voor het eerst in 87 jaar wil Volkswagen fabrieken sluiten in Duitsland; afgelopen week werd bij het bedrijf massaal gestaakt. Het blijft niet bij de auto-industrie: chemie- en staalbedrijven als BASF en Thyssenkrupp schrappen ook duizenden banen. En het blijft niet bij Duitsland: In Italië kreunt de auto-industrie, bandenmaker Michelin sluit Franse fabrieken, van Nederland tot Spanje gaan chemiefabrieken dicht.

En dan is er Europa’s fysieke onveiligheid, door de niet ophoudende oorlog van Vladimir Poetin tegen Oekraïne, plus diens parallelle, ‘hybride’ oorlog tegen het Westen. De Europese Unie beschuldigt Moskou van „destabiliserende” cyberaanvallen, sabotage en desinformatie.

Duitse malaise, Franse schulden

Tegen deze achtergrond vond de val plaats van de Duitse en Franse regeringen. In beide gevallen was onenigheid over de begroting de aanleiding – hoewel de financiële problemen van Duitsland en Frankrijk sterk uiteenlopen.

Duitsland is vooral economisch vastgelopen. Het bbp kromp er vorig jaar en dit jaar waarschijnlijk ook. Er gaat geen week voorbij of er worden ergens in de industrie ontslagen aangekondigd. De Duitse infrastructuur is verwaarloosd, de innovatie houdt die in China en de VS niet bij. Voorstellen om de economie met overheidsfondsen te versterken, deden de coalitie in november uiteen spatten.

Frankrijk doet het economisch wat beter, maar het wordt nu hard geconfronteerd met de gevolgen van jarenlang roekeloos begrotingsbeleid. De staatsschuld (krap 113 procent van het bbp, ver boven het EU-maximum van 60 procent) dreigt onhoudbaar te worden. Nu moet er acuut en fors worden bezuinigd – maar in het versplinterde Franse parlement is daar vooralsnog geen meerderheid voor te vinden.

De EU draait van oudsher op een sterke Frans-Duitse politieke as. De landen streven ernaar hun grote politieke geschillen te overbruggen, en die om te zetten in compromissen en initiatieven in Brussel. De as draaide recent toch al niet soepel: de persoonlijke verhouding tussen de Franse president Emmanuel Macron en de Duitse bondskanselier Scholz geldt als stroef en er was dit jaar onenigheid over, onder meer, militaire steun aan Oekraïne, EU-importheffingen tegen Chinese elektrische auto’s en het EU-handelsverdrag met de Mercosur-landen.

Nu komt daar de politieke verlamming in Berlijn en Parijs bovenop. Geen van de regeringen heeft nog een sterk politiek mandaat. Duitsland houdt op 23 februari vervroegde verkiezingen. In Parijs kan Macron er, ook wanneer hij een nieuwe premier heeft benoemd , niet omheen dat hij geen meerderheid heeft in het parlement. Die meerderheid verloor de president bij de parlementsverkiezingen van juni en juli, die hij zelf onverwacht uitriep na de Europese verkiezingen.

Wat het vleugellamme karakter van de Duitse en Franse regeringen in EU-bestuurshoofdstad Brussel zal betekenen, is nog niet zonneklaar. Gebrek aan leiderschap vanuit de Parijs en Berlijn zal niet door iedereen worden betreurd. Andere lidstaten, of de Europese Commissie, kunnen hun invloed dan juist proberen te vergroten. Denk aan de Italiaanse premier Meloni, of aan Commissievoorzitter Ursula von der Leyen.

Maar Europa zal de Duitsers en de Fransen hoe dan ook nodig hebben. De verhoging van defensie-uitgaven, door álle lidstaten, geldt gezien de Russische dreiging als dringend. Een effectieve industriepolitiek die de deïndustrialisatie van Europa tegengaat, kan evenmin wachten.

Wat defensie betreft: uit een onderzoek van het Europees Defensieagentschap bleek deze week dat Duitsland weliswaar zijn defensie-uitgaven heeft opgeschroefd, maar duidelijk nog niet voldoet aan de NAVO-norm van 2 procent van het bbp: de Duitsers halen 1,6 procent. Frankrijk heeft uitgaven amper verhoogd en blijft steken op 1,9 procent.

Financieel keurslijf

Hier wreekt zich dat Duitse en Franse politici tegen (heel verschillende) begrotingsproblemen aanlopen. Duitsland heeft grondwettelijk een rem vastgelegd op het maken van nieuwe schulden (de Schuldenbremse). Daardoor zit Berlijn financieel in een keurslijf en is het politiek ook een stuk minder wendbaar wanneer, zoals nu, de wereld onveiliger wordt. Dit wordt overigens ook in Duitsland steeds meer zo gevoeld: deze week sprak de chef van de Duitse centrale bank, Joachim Nagel, zich uit voor meer flexibiliteit, zodat essentiële defensie- en infrastructuurinvesteringen doorgang kunnen vinden. Eerder sprak christen-democratisch oppositieleider en mogelijk nieuw kanselier Friedrich Merz zich voorzichtig in gelijke zin uit.

En Frankrijk? Dat heeft zijn ruimte om extra te investeren eigenlijk allang verspeeld. Met het huidige begrotingstekort van 6 procent (twee maal het EU-maximum) blijft de topzware staatsschuld alleen maar toenemen. De Fransen staan onder druk om te bezuinigen, vanuit de obligatiemarkten (rentes op staatsschuld zijn recent opgelopen) en vanuit instellingen als de Europese Commissie en het Internationaal Monetair Fonds.

Intussen dreigen voor Frankrijk, net als voor alle Europese landen, juist extra uitgaven op de middellange termijn, door de vergrijzing, de energietransitie en economische schade door klimaatverandering. Het maakt de druk op begrotingen alleen maar groter.

Taboe op EU-schulden sneuvelt

Wat als Europa erin zou slagen om als blok gezamenlijk – om al die nationale politieke problemen heen – de investeringen te doen om zijn veiligheid te vergroten en zijn economie te versterken?

Dat is het idee achter plannen om op EU-niveau, met gemeenschappelijk geleend geld, veel sterker te investeren in de industrie, in innovatie, in de energietransitie en in defensie. Honderden miljarden euro’s per jaar aan investeringen zijn nodig om te voorkomen dat Europa verkommert tot een steeds armere samenleving, staat in het veel besproken rapport van Mario Draghi, oud-voorzitter van de Europese Centrale Bank, dat in september verscheen. Hij steunt pleidooien om het publieke deel van die investeringen – het bedrijfsleven moet ook meebetalen – te financieren met gemeenschappelijk uitgegeven EU-obligaties.

Lees ook

Als Europa niet meer innoveert, volgt een ‘langzame doodsstrijd’, zegt Mario Draghi

Ursula von der Leyen, voorzitter  van de Europese Commissie, neemt maandagmorgen het rapport van Mario Draghi in ontvangst.

Dergelijke obligaties, waar financiële garanties van lidstaten achter zitten, zijn van oudsher een controversieel idee: financieel solide landen als Duitsland en Nederland zouden dan de risico’s van schuldenlanden als Frankrijk en Italië op zich nemen. Door de coronapandemie sneuvelde het taboe op EU-schulden in feite al. De Europese Commissie gaf tijdelijk, door de lidstaten gedekte leningen uit voor het EU-herstelfonds, om de economie aan te zwengelen.

Sindsdien woedt de discussie of die leningen niet permanent moeten worden. Die discussie kreeg deze week extra vaart: Denemarken, van oudsher sceptisch hierover, gaf zijn verzet op. De tijd voor EU-obligaties is rijp nu Europa zich beter moet verdedigen en nu het economisch de slag dreigt te verliezen van de VS en China, aldus de Deense premier Mette Frederiksen.

Defensiedoorbraak?

Intussen zijn onderhandelingen over een specifiek op defensie gericht Europees investeringsfonds nu in een verregaande fase beland, meldde zakenkrant Financial Times deze week. Het beoogde fonds van 500 miljard euro zou worden ingezet voor gemeenschappelijke wapenprojecten en voor aanbestedingen van wapens en materieel. Het zou worden gefinancierd met gemeenschappelijke door lidstaten uitgegeven leningen. De Europese Investeringsbank (een EU-instelling) zou er een technische rol in krijgen, maar ook niet-EU-landen als het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen zouden erin kunnen participeren. Dat zou een politieke doorbraak betekenen na de Brexit, de Britse EU-uittreding van 2020.

Zo lijkt, onder druk van de snelle geopolitieke veranderingen in de wereld, toch ook veel vloeibaar te worden in Europa, politieke stagnatie en economische malaise in de twee grootste lidstaten of niet.


Wanneer ben je als bedrijf verantwoordelijk voor schade die consumenten met je product aanrichten?

Wat is de overeenkomst tussen een Bushmaster AR-15-vuurwapen en Euro95-brandstof? Antwoord: bij beide producten speelt steeds vaker de vraag: kan je het bedrijf dat het verkoopt verantwoordelijk houden voor het verminderen van het gevaar dat ontstaat doordat klanten dit product gebruiken? Of ligt die verantwoordelijkheid gewoon bij de klant zelf?

Vreemde vraag misschien. Hoezo zou de autoverkoper verantwoordelijk zijn wanneer iemand de buurman omver rijdt? Waarom zou de houtverkoper de schuld moeten krijgen wanneer iemand zijn hout stookt in de houtkachel, en daarmee zorgt voor longproblemen bij buren? Hoezo is de kaarsfabrikant verantwoordelijk als zijn klant de kaars omgooit en er brand ontstaat?

Voor veel mensen gaat dit behoorlijk ver – te ver zelfs. „Dat je als bedrijf aansprakelijk zou zijn voor de schade die klanten aanrichten aan de wereld met een verkocht, niet gebrekkig product, gaat in tegen het huidige fundament van onze regelgeving”, zegt jurist Stijn Jonasse van de Vrije Universiteit Amsterdam.

Maar je kan er ook anders naar kijken. En er wórdt ook steeds vaker anders naar gekeken. Door steeds meer juristen, rechters, bedrijven en activisten. Dat zag je onder meer bij de rechtszaak tussen Shell en Milieudefensie, de belangrijkste klimaatzaak van Nederland, die enkele weken geleden tot een nieuwe, voorlopige climax kwam met de uitspraak in het hoger beroep. Die zaak uit 2018 gaat in de kern over de volgens Milieudefensie ernstig tekortschietende klimaatambities van Shell. Milieudefensie wil daarom dat de rechter Shell verplicht zijn uitstoot omlaag te brengen – die van zichzelf, maar ook die van zijn klanten. Want daar zit verreweg de grootste uitstoot, en die uitstoot zorgt voor gevaarlijke klimaatverandering. Shell mag je, nee moet je zelfs, ook voor díé uitstoot verantwoordelijk houden, aldus Milieudefensie. Omdat Shell daartoe invloed genoeg zou hebben.

Met dat laatste is Shell het fundamenteel oneens. Daar gaat de klant toch zelf over, en dit kun je toch ook helemaal niet van het bedrijf verlangen? Want zo ver reikt die invloed niet; Shell kan een klant toch niet verplichten om zijn auto te laten staan en geen benzine meer te kopen?

Milieudefensie brengt daar dan weer tegenin dat Shell dat wel kan: Shell is zó machtig en groot, dat het de mogelijkheden en daarmee een eigen verantwoordelijkheid heeft om de schade aan de maatschappij en het klimaat die ontstaat wanneer klanten met Shell-benzine en -kerosine rijden of vliegen, te beperken.

Het wapen was zó gevaarlijk dat het nooit aan een groot publiek verkocht had mogen worden

Het gerechtshof gaf Milieudefensie vorige maand op dat ene punt wél gelijk, al eindigde de zaak verder in een overwinning voor Shell. Een eerder door de rechtbank opgelegde plicht om de uitstoot met 45 procent te verminderen, ging van tafel. Het hof zei overigens niet hoe groot die verantwoordelijkheid van Shell dan precies was. Maar het feit dat ze een verantwoordelijkheid erkende, was al iets. Beide partijen beraden zich nu op mogelijke cassatie.

Wapenfabrikant aansprakelijk

In 2022 werd voor het eerst een wapenfabrikant, het Amerikaanse Remington Arms, aansprakelijk gesteld voor een schietpartij op een school waarbij kinderen en volwassenen overleden. Het wapen, de semi-automatische Bushmaster AR-15, was zó gevaarlijk dat het nooit aan een groot publiek verkocht had mogen worden, vonden nabestaanden. En het bedrijf had zich via sluikreclames in gewelddadige videogames te veel gericht op jonge mannen met aanleg voor geweld, beargumenteerden zij. De Amerikaanse rechter ging daarin mee. Het bedrijf moest bijna 65 miljoen euro betalen aan nabestaanden – na bijna tien jaar juridisch bekvechten.

Die zaak ontketende een reeks aan andere rechtszaken in Amerika tegen wapenfabrikanten. In 2021 nam de staat New York wetgeving aan waarmee het mogelijk werd om civiele zaken aan te spannen tegen wapenfabrikanten en -verkopers. Andere staten, waaronder Californië en Delaware, volgden met soortgelijke regelgeving. Wapenfabrikanten kunnen zich niet meer altijd verschuilen achter de federale wetgeving die bedrijven immuun maakt voor dit soort rechtszaken.

Verslaafd aan pijnstillers

Ook bij de zware pijnstillers zag je het sentiment kantelen. Sinds eind jaren negentig raakten alleen al in de Verenigde Staten miljoenen mensen verslaafd aan Oxycontin, een opioïdesoort, en stierven honderdduizenden mensen door overmatig gebruik. Het waren de klanten die het middel gebruikten of misbruikten, benadrukten verkopers ervan. Maar nabestaanden en verslaafden zeiden juist dat bedrijven de pijnstillers te agressief en op een onjuiste manier op de markt hadden gebracht. Verkopers hadden de risico’s van hun product gebagatelliseerd en trakteerden artsen op etentjes en wellness-uitjes. Die artsen schreven ie de pijnstillers vervolgens al bij de kleinste kwaaltjes aan klanten voor.

Duizenden rechtszaken werden aangespannen. Bedrijven probeerden ervanaf te komen met miljardenschikkingen.

Deze rechtszaken omvatten opvallende parallellen: farmaceuten, olie- en gasbedrijven en wapenbedrijven wéten dat hun producten bij gebruik gevaar (kunnen) opleveren voor klanten, of voor de maatschappij. De bedrijven hadden dat gevaar moeten erkennen en tot op zekere hoogte mag van hen worden verlangd dat zij zich zelf inspannen om die gevaren te beperken.

Er zijn ook belangrijke verschillen. Bij opioïde, maar ook bijvoorbeeld gokken en tabak, „gaat het om schade van een product aan de directe klanten”, zegt Jonasse. „Gokbedrijven moeten bijvoorbeeld voorkomen dat klanten verslaafd raken. Bij wapens en fossiele brandstoffen zit dat weer anders. Daarbij gaat het niet om de directe schade aan de consument zelf, maar om de schade die klanten met het product aanrichten aan de maatschappij.”

Foto Remko de Waal/ANP

En ander verschil: in het geval van bijvoorbeeld tabak probeert de overheid de consument te beschermen door middel van regelgeving. Op pakjes sigaretten moeten bijvoorbeeld nare foto’s staan om klanten af te schrikken, en er mag geen reclame voor tabak worden gemaakt in de openbare ruimte. Dat is iets anders dan wat Milieudefensie van Shell vraagt: dat Shell zelf de handschoen oppakt om de risico’s van zijn product op de maatschappij van bovenaf te verkleinen.

Nieuw soort economisch denken

Er zijn allerlei signalen dat langzaam een nieuw soort economisch denken ontstaat. Die van de bewuste onderneming – na jaren van liberalisering en heilig geloof in de ‘onzichtbare hand’ van de markt, waarbij de wereld vooral niet te veel moest verwachten van bedrijven in het stimuleren van duurzame keuzes. De klant moest dit afdwingen, door middel van zijn koopgedrag. Steeds vaker wordt van bedrijven echter gevraagd en verwacht dat ze een stapje verder gaan; dat ze ook de risico’s die ontstaan wanneer klanten hun product gebruiken verminderen.

Je ziet het ook in Nederlandse supermarkten, die zes jaar geleden in het Nationaal Preventieakkoord afspraken om klanten te stimuleren gezonde keuzes te maken. Ongezond eten moet onder in de schappen, of in ieder geval niet op ooghoogte waar iemand het snel ziet; reclames van supermarkten moeten zich vooral richten op gezonde producten.

Het aantal klimaatzaken tegen bedrijven – het zijn er al tweeduizend – groeit, sinds het Parijsakkoord

Op westerse universiteiten worden inmiddels nieuwe generaties managers opgeleid, die zich bezighouden met dit soort vraagstukken. Het aantal klimaatzaken tegen bedrijven – inmiddels zijn het er al tweeduizend – groeit, sinds landen onder het Parijsakkoord afspraken de opwarming van de aarde te beperken tot 2 graden en liever nog tot 1,5 graad. Een aantal dagen geleden nog spande de Amerikaanse staat Maine een zaak aan tegen olie- en gasbedrijven.

Het hof echode die nieuwe manier van denken vorige maand ook, toen het meeging in de beredenering van Milieudefensie in de klimaatzaak tegen Shell. Ondernemingen zoals Shell zijn verplicht zich in te spannen hun uitstoot naar beneden te brengen, ook wanneer die ontstaat als klanten hun product gebruiken. Alleen kon het hof daar op basis van de door Milieudefensie aangeleverde informatie (nog) geen specifiek reductiepercentage aan koppelen, wat het lastig maakt om concrete vergroeningsstappen af te dwingen, voor nu. Maar het hof was duidelijk. Bedrijven als Shell, die bijdragen aan klimaatopwarming, moeten de CO2-uitstoot beperken om de maatschappij te beschermen tegen de gevolgen van klimaatopwarming.

Dat oordeel van het hof heeft een juridische basis die steeds sterker wordt.

Rapporteren

In de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), bijvoorbeeld, een richtlijn die gaat over duurzaam ondernemen in de hele productieketen van een bedrijf, staat dat bedrijven verplicht zijn om plannen te maken om broeikasgasemissies omlaag te brengen om de uitstoot in lijn te brengen met de klimaatdoelstellingen van het Parijsakkoord. Dat geldt ook voor de uitstoot door klanten. Volgens de nieuwe wet Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), die gaat over transparantie van bedrijven, moeten bedrijven ook over de uitstoot van hun klanten rapporteren.

„En dan hebben we het nog niet over alle soft law-bepalingen [regels die juridisch niet bindend zijn] die ook in deze richting wijzen, zoals de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen”, zegt Tim Bleeker, als klimaatjurist verbonden aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Daarin staat ook dat bedrijven verantwoordelijk zijn om zelf iets te doen om gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan.

Dat de juridische basis voor de verantwoordelijkheid van bedrijven steeds sterker wordt, illustreert ook dat ons economisch denken aan het kantelen is

Joyeeta Gupta, klimaatwetenschapper aan de Universiteit van Amsterdam, onderschrijft dat. „Verschillende internationale richtlijnen en kaders, zoals het klimaatverdrag, mensenrechtenverdragen, en de EU-wetgeving als ook het Science Based Targets-initiatief [richtlijnen voor bedrijven in lijn met het Parijsakkoord], benadrukken het belang van het aanpakken van ook de uitstoot door klanten. Mijn vermoeden is dat de rechtszaken en beleidsvorming meer de kant op zullen gaan van het tabaksnarratief.” Daarbij werden bedrijven, deels via rechtszaken, uiteindelijk verantwoordelijk gehouden voor het verslechteren van de gezondheid van rokers.

Dat de juridische basis voor de verantwoordelijkheid van bedrijven steeds sterker wordt, illustreert ook dat ons economisch denken aan het kantelen is. Wetten zijn gestolde normen en waarden, luidt een bekende uitdrukking.

Persoonlijk verwijt

Volgens klimaatjurist Bleeker verschuilen bedrijven zich vaak onterecht achter een belangrijk uitgangspunt van het aansprakelijkheidsrecht, als het gaat om hun verantwoordelijkheid voor de emissies van hun klanten of andere schade die klanten met hun producten toebrengen aan de maatschappij. Namelijk het uitgangspunt dat je in beginsel alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor je eigen fouten. Er bestaan wel uitzonderingen – zo worden ouders aansprakelijk gehouden voor schade die jonge kinderen veroorzaken en moet een werkgever soms instaan voor de fouten van zijn werknemers – „maar over het algemeen is steeds een persoonlijk verwijt nodig”.

Gaat het om de verantwoordelijkheid van olie- en gasconcerns voor de CO2-uitstoot van hun klanten, „dan zeggen bedrijven: dat doen wij niet, dat doen onze klanten. Maar de bedrijven worden niet aansprakelijk gehouden omdat de klanten iets zouden doen dat verboden is; het gebruik van producten zoals fossiele brandstoffen of sigaretten is vaak op zichzelf genomen niet onrechtmatig. Het bedrijf moet zélf iets fout hebben gedaan.”

Emotionele reacties na het oordeel van het gerechtshof dat Shell niet kan worden verplicht tot concrete percentages vermindering van de CO2-uitstoot.
Foto Jeroen Jumelet/ANP

En wat dat ‘iets’ is, verschilt per bedrijf, legt Bleeker uit. „Bij de olie-industrie is het verwijt, kort gezegd, dat het businessmodel op ramkoers ligt met het leefbaar houden van de aarde. De hoeveelheid olie die op de markt wordt gebracht is onverenigbaar met het koolstofbudget dat past bij onze klimaatdoelstellingen. Er is brede wetenschappelijke consensus dat er geen nieuwe olie- en gasprojecten moeten komen. Dát is waar oliebedrijven op worden aangesproken. Het frame dat ze aansprakelijk worden gehouden voor tankende consumenten leidt af van de eigenlijke onrechtmatige daad waar de aansprakelijkheid op berust.”

Bleeker vervolgt: „Bij andere bedrijven, zoals wapen-, tabaks- en fastfood-producenten, is het verwijt iets anders. Tabaksproducenten worden niet aansprakelijk gesteld voor het handelen van hun klanten, maar bijvoorbeeld omdat ze oneerlijk zijn geweest over de kenmerken van hun product. Het heimelijk ziek maken en verslaafd maken van klanten is een eigen onrechtmatige daad van het bedrijf.” Als het gaat om wapens: „Eventuele aansprakelijkheid van een wapenproducent berust er ook niet op dat pistolen gebruikt worden om mee te schieten. Wat doe je er anders mee? Een wapenbedrijf is verantwoordelijk als bijvoorbeeld een onzorgvuldige distributie van het wapen is gedaan waardoor het in verkeerde handen kan vallen.” Of wanneer een wapenbedrijf op een verkeerde manier reclames maakt, zoals bij de Bushmaster AR-15 van Remington Arms.

Aanbod en advertenties

Dat bedrijven hoe dan ook verantwoordelijker zouden moeten zijn voor het voorkomen van de schade die hun klanten met hun product aanbrengen aan zichzelf en de wereld, wordt voor wetenschappers ook steeds duidelijker. „Consumenten zijn helemaal niet zo vrij in wat zij kopen als vaak wordt gedacht”, zegt Christina Eckes, hoogleraar Europees recht aan de UvA. „Dat komt steeds duidelijker naar voren in wetenschappelijke studies. Wat wij kopen wordt bepaald door aanbod, advertenties, en door wat de buurman doet.”

Het mag dan voor velen nog gek voelen, maar het lijkt erop dat steeds meer verwacht wordt van bedrijven dat zij zich gedragen als morele actoren. Dat bedrijven een soort ‘hart’ hebben, waarmee ze voor de wereld en hun klanten ‘willen’ zorgen en hen ‘willen’ beschermen tegen de schade van hun product – in plaats van dat klanten dit maar moeten afdwingen door dat product gewoon niet te kopen.

Met medewerking van Chris Hensen.


‘Bedrijven hebben nu sterkere spieren om het handelsbeleid van Trump te doorstaan’

Grote onrust onder topbestuurders sinds de verkiezingswinst van Donald Trump? Nee, zo zou Rich Lesser, voorzitter van strategie-adviesorganisatie Boston Consulting Group (BCG), het gevoel niet omschrijven bij de leiders van grote bedrijven die hij ontmoet. „Ik zou het grote onzekerheid noemen”, zegt Lesser. „Onrust zou kunnen betekenen dat men zich tegen Trump verzet.”

Lesser wordt wel een ‘ceo-fluisteraar’ genoemd. Een man die over de hele wereld in de bestuurskamers van grote bedrijven advies geeft over visies, strategieën en scenario’s. Van 2013 tot 2021 was hij topbestuurder van BCG en leidde hij de dagelijkse praktijk van de wereldwijde adviesclub met meer dan tweeduizend partners. Sindsdien is hij voorzitter van de organisatie en heeft hij meer tijd voor activiteiten buiten het leiden van BCG, vertelt hij. Zo maakte hij deel uit van de Export Council die Joe Biden oprichtte, een groep van 25 ceo’s die de president adviseerde hoe de Amerikaanse export gestimuleerd en de rol van de VS in de internationale economie versterkt kon worden.

We zullen een enorme stroom van maatregelen, deregulering en tarieven zien, waar Trump geen instemming van het Congres voor nodig heeft

Deze ochtend is Lesser op Schiphol aangekomen. Hij had direct een ontmoeting met Nederlandse ceo’s om over de onvoorspelbare ontwikkelingen in de wereld te praten, vertelt hij. Met een blikje cola in zijn hand loopt Lesser een vergaderzaal van het BCG-kantoor aan de Zuidas binnen voor dit gesprek. „Ik verwacht dat Trump in de eerste honderd dagen zo veel mogelijk zal willen doorvoeren van wat hij heeft aangekondigd”, zegt hij. „In een ongekend tempo. We zullen een enorme stroom van maatregelen, deregulering en importheffingen zien, waar hij geen instemming van het Congres voor nodig heeft.”

Kunnen bedrijven zich daar nu al op voorbereiden of moeten ze afwachten wat er op ze afkomt?

„Je móét je voorbereiden. Je moet verschillende scenario’s klaar hebben liggen. Waar heb je nog invloed op? Wat is de mogelijke impact? Hoe zorg je ervoor dat je niet afhankelijk bent van toeleveranciers uit één land?

„Het goede nieuws is dat bedrijven er veel beter op zijn voorbereid dan voorheen, ze hebben sterkere spieren om snel op grote veranderingen in te spelen. Dat komt vooral door alles wat er rond de coronapandemie is gebeurd, toen bedrijven op slot gingen. Daar kwamen toen toenemende geopolitieke spanningen bij. Bedrijven realiseerden zich dat ze veel meer gevoel moesten krijgen voor de risico’s die ze liepen, voor de kwetsbaarheden in hun toeleveringsketen, voor de inflatie die plots over ze heen kwam. Ze moesten zorgen dat ze veerkrachtig werden en zich snel konden aanpassen.

„Dat maakte het voor bedrijven allemaal zoveel uitdagender dan het decennium ervoor. Die spieren zijn niet per se gekweekt voor grote politieke veranderingen, maar komen nu wel goed van pas. Bij wat er in de VS gebeurt, maar ook als de rest van de wereld vergelding zoekt voor Amerikaanse maatregelen of importheffingen.”

Voelt u dat bewustzijn bij de topbestuurders die u spreekt?

„Ik krijg vooral het gevoel dat ze zich met elkaar verbinden. Ze hebben binnen hun eigen bedrijf de mogelijkheden om zich snel aan te passen aan een veranderende omgeving georganiseerd. Een grote meerderheid van de bedrijven wil zien wat de perspectieven en scenario’s zijn bij andere bedrijven. Die zullen ze niet uitwisselen met directe concurrenten, maar wel met bedrijven in andere sectoren.

„Dat is ook net als tijdens de pandemie. Ik leidde destijds het covidteam binnen de Business Roundtable in de VS, waar de topbestuurders van de grootste tweehonderd bedrijven bij zijn aangesloten. We voerden met veel ceo’s Zoomgesprekken over hoe hun bedrijven om moesten gaan met een situatie die zo ongekend was. Nu is het niet een periode van groot lijden en vele doden, en dat maakt het anders. Maar het is wel een tijd van grote veranderingen met een hoge mate van onzekerheid. Dan zoeken mensen, ook bestuurders, elkaar op. Ik verwacht dat het zal gelden voor een groot deel van 2025.”

Wat moeten bedrijven het meest vrezen van Trump?

„Die vraag moet ik evenwichtig beantwoorden. Ze hoeven niet alleen dingen te vrezen, er zijn in zijn plannen ook voorstellen waar ze naar uit kunnen kijken. Laat ik met die positieve kant beginnen. Er zal de ongenadige focus zijn om van de Verenigde Staten de meest concurrerende economie van de wereld te maken, door een omgeving te scheppen waarin bedrijven door deregulering en lagere belastingen kunnen floreren en concurrerend kunnen zijn.

„Maar de importtarieven zullen een uitdaging betekenen. Indien Trump zijn campagnebelofte doorzet dat hij importheffingen van 20 procent gaat invoeren en 60 procent op goederen uit China, dan heeft dat echt een enorme impact op de productieketens van bedrijven.

„ De afgelopen decennia hebben bedrijven kunnen floreren in een tijd van globalisering, maar niet altijd in het voordeel van lokale gemeenschappen. Nu zijn ze bezorgd. Als aan die periode nu een eind aan komt omdat de VS zulke hoge importheffingen invoert, zullen Europa en China reageren. En dat hoeft niet op de zelfde manier te zijn, met heffingen. China importeert zoveel minder uit de VS dan andersom, dat heffingen minder effect hebben. Leiders van bedrijven moeten bedenken wat China als het optimale antwoord op Amerikaanse heffingen ziet. Dat kan het beperken van de export van grondstoffen zijn die essentieel zijn om je product te maken. Of Amerikaanse bedrijven dwarszitten die in China heel actief zijn. Jarenlang voelde het veilig om overal in de wereld te investeren. Nu we in een neerwaartse spiraal voor de mondiale handel terechtkomen, valt die veiligheid weg. De effecten daarvan zorgen voor een enorme onzekerheid bij bedrijven.”

Vooral voor bedrijven die invulling hebben proberen te geven aan maatschappelijk verantwoord ondernemen,, ziet Lesser nog een andere bedreiging,. „Er zijn veel bedrijven die trots zijn op wat ze doelbewust aan klimaat- en duurzaamheidsbeleid hebben opgebouwd, en aan inclusiviteits- en diversiteitsbeleid. Het is niet zo dat bedrijven daarmee moeten ophouden, maar ze zullen zich er wel veel voorzichtiger over uitdrukken. Dat zijn politiek heel gevoelige thema’s geworden. Dat zal leiden tot introspectie bij topbestuurders over hoe hun wereld is veranderd. Dat kan bij sommigen tot ander taalgebruik leiden en ook wel tot andere daden.”

Over het klimaat- en duurzaamheidsbeleid: zullen bedrijven daar niet een andere strategie gaan voeren en veel minder in gaan investeren onder Trump?

„In de wereld van fossiele-energiebedrijven waarschijnlijk wel. Door vermindering van het aantal regels en het verlenen van meer concessies zal het makkelijker en goedkoper worden om olie en gas te boren.

„Maar als het aanbod van olie en gas groter wordt, dan zal de prijs gaan dalen. De olie- en gasbedrijven willen liever een hogere prijs. Dus kunnen de bedrijven dan wel echt profiteren van meer mogelijkheden om te boren, als daardoor het aanbod stijgt terwijl de vraag niet toeneemt? Ook is de vraag of deregulering in een industrie waar de marges van zichzelf al hoog zijn, veel invloed zal hebben op de winstgevendheid.”

Wat zegt het dat juist de baas van Exxon Mobil, Darren Woods, Trump heeft opgeroepen wel in het Akkoord van Parijs te blijven?

„Ik was daar niet zo verbaasd over. Voorspelbaarheid is voor de grote oliebedrijven heel belangrijk. Zij doen investeringen voor decennia. Dan wil je niet dat de ene regering het akkoord sluit, de volgende het opzegt, dan weer een regering het opnieuw ondertekent en je vervolgens er toch weer uit gaat. Ik denk niet dat Darren alleen staat in de olie-industrie met zijn oproep, al zal hij niet van iedereen steun krijgen. Ik vond het wel bemoedigend.

„Ik denk niet dat in de VS alle investeringen in duurzame technologieën zullen verdwijnen die zijn gefinancierd met de Inflation Reduction Act (IRA) [de door president Biden ondertekende wet die onder meer investeringen in groene energie stimuleert]. Ik denk dat een deel van de subsidies van de IRA ook onder Trump worden voortgezet. De olie-industrie is juist blij met de subsidies voor CO2-opvang en -opslag in staten als Texas en North Dakota, omdat zij ook wel weten dat ze, los van wat de komende vier jaar gebeurt, uiteindelijk hun CO2-emissies moeten terugbrengen. Nucleaire technologie heeft ook nog veel steun. En opslag in batterijen, zoals in Georgia. Over het algemeen zijn Republikeinse staten en congresdistricten de belangrijkste ontvangers van IRA-investeringen geweest.”