Boeren die naast het houden van dieren geld willen verdienen door op het erf een camping of een kinderdagverblijf te runnen, zoals het demissionaire kabinet stimuleert, lopen tegen allerlei regels aan. Dit blijkt uit onderzoek van de Kamer van Koophandel in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het minister van Economische Zaken en Klimaat. Het onderzoek is gedaan na een motie van GroenLinks-PvdA hierover.
Het demissionaire kabinet wil graag dat boeren de omslag maken naar een landbouw die minder belastend is voor de natuur, door bijvoorbeeld minder dieren te houden. Door een camping of een kinderopvang te beginnen, creëren ze een extra verdienmodel en vangen ze de teruglopende inkomsten op die het houden van minder dieren met zich meebrengt. Dit maakt het bedrijf minder kwetsbaar voor de toekomst.
Voor het onderzoek van de KvK is gesproken met 11 agrarische ondernemers die zijn overstapt naar een ‘multifunctionele landbouw’, die naast het boerenbedrijf de afgelopen jaren een kinderopvang of camping zijn gestart, en met andere deskundigen uit het veld.
Het opstarten van een camping of kinderopvang is door complexe regelgeving met name op het gebied van ruimtelijke ordening een ingewikkelde aangelegenheid en neemt veel tijd in beslag, volgens het onderzoek van de KvK. De vergunningsaanvraag duurt soms „lang” – tot wel vijf jaar als het bestemmingsplan moet worden gewijzigd, een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, en een gemeente om aanvullend bodemonderzoek vraagt. Boeren vragen voor dit soort papierwerk hulp aan agrarische adviseurs, die daarvoor een vergoeding rekenen, die „substantieel oplopen” tot „duizenden en tienduizenden euro’s”, volgens het onderzoek.
‘Onbegrijpelijk jargon’
Niet alleen de regelgeving rond het starten van een boerencamping of -opvang wordt als ingewikkeld ervaren door de agrarische ondernemers, ook de communicatie vanuit het Rijk hierover vinden zij lastig te doorgronden. Boeren vinden het „juridische jargon” van de overheid „onbegrijpelijk” en willen graag „eenvoudig taalgebruik”.
Lees ook ‘Boeren willen erkenning voor wat ze doen’
Vorig jaar deed de Vereniging Nederlandse Gemeenten een poging enigszins het gat te dichten tussen de praktische agrarische wereld en de juridische Haagse werkelijkheid: een geüpdatete versie van de handreiking multifunctionele landbouw moet het voor het boeren eenvoudiger maken om het ingewikkelde proces beter te kunnen doorgronden bij het starten van een tweede bedrijf naast het boerenbedrijf. Alleen: dat handvest kennen veel boeren helemaal niet.
Demissionair minister Piet Adema (Landbouw, ChristenUnie) wil daarom voor boeren die overwegen over te stappen naar een multifunctioneel bedrijf bijeenkomsten organiseren waarin ze bij worden gepraat over de praktijk . Ook wil de minister „verdiepend onderzoek” naar de wet- en regelgeving op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau waar de „knelpunten in de regelgeving zelf zitten” schrijft hij aan de Tweede Kamer.
Anne-Claar: „Wij hebben elkaar ontmoet bij Canvas, een Amsterdamse club op de zevende verdieping van het Volkshotel. Ik was toen 31.” Marijn: „En ik 23.” Anne-Claar: „Dat heeft hij ook gezegd, maar ik had het niet verstaan vanwege de harde muziek. Dus ik had geen idee dat hij acht jaar jonger was. Hij kwam ook ouder over, want hij stond superzelfverzekerd te dansen. Heel ongecompliceerd. Dat vond ik leuk.”
Marijn: „Daarna hebben we afgesproken bij restaurant-bioscoop Springhaver in Utrecht.”
Anne-Claar: „Ik studeerde toen in Utrecht. En toen zei hij weer dat hij 23 was. Dit keer verstond ik het goed. Nou, het is dat we op dat moment het eten al besteld hadden, anders was ik weggelopen! Ja, dat komt ook doordat ik nog niet zo serieus was toen ik zelf 23 was. Dat is zo’n leeftijd waarop je nog niks hoeft en de wereld aan je voeten ligt. Ik was toen vooral aan het feesten. Dus ik dacht: hij is veel te jong voor mij, dat gaat nooit werken! Maar toen kwam ik erachter dat Marijn een heel andere 23’er was. Hij was wél serieus.”
Marijn: „Ik had toen al een eigen bedrijf in elektrische scooters. Eerder studeerde ik in Delft, zeker veertig uur per week. Ik heb wel gefeest, maar minder dan Anne-Claar.”
Anne-Claar: „Er is ook wel een karakterverschil.”
Marijn: „Wij zijn uitersten.”
Anne-Claar: „Marijn is rationeler en nuchterder. Ik ben temperamentvoller en mijn emoties fluctueren wat meer.”
Marijn: „We wonen in Oud-West, een bruisende buurt in Amsterdam. We hebben twaalf horecatenten op babyfoonafstand.”
Anne-Claar: „Dus dan kunnen we borrelen in het café, met onze zoontjes Koen (4) en Mees (2) op de babyfoon.”
Marijn: „Als er wat is, ben je zo weer thuis om het te fixen.”
Anne-Claar: „Wij houden van de gezelligheid van de stad.”
Marijn: „Soms denken we wel dat we voor hetzelfde geld een veel groter huis zouden kunnen kopen buiten Amsterdam. Maar ik wil op zaterdag lekker de stad in kunnen wandelen en de prikkels van winkels en cafés ervaren.”
Anne-Claar: „Een ander voordeel van Amsterdam is dat we allebei op de fiets naar het werk kunnen. Ik werk zelf drie dagen als gz-psycholoog bij Kenter Jeugdhulp in Amstelveen.”
Marijn: „En ik werk zeventig uur in de week. Sinds twee jaar heb ik een nieuw bedrijf, Quatt, in hybride warmtepompen. Daar gaat veel tijd in zitten.”
Anne-Claar: „Dus als wij in de polder woonden, zou Marijn echt minder thuis zijn. Nu kan hij makkelijk op en neer.”
Marijn: „Mijn werk is hier tien minuten vandaan, aan de andere kant van het Rembrandtpark. De crèche van Mees zit er vlak naast en mijn sportschool ook, dus dat is handig.”
Franse slag
Anne-Claar: „Ik doe het meeste in het huishouden. Dat vind ik ook wel logisch, omdat ik veel minder werk. Met poetsen ben ik niet te perfectionistisch. Ik doe het met de Franse slag. Voor je het weet, hebben de kids het toch weer vies gemaakt.”
Marijn: „Ik doe weinig in het huishouden, behalve de administratieve dingen zoals de belastingaangifte.”
Anne-Claar: „Koken vind ik wél leuk, al is het altijd weer even afwachten of die twee draken het een beetje oké gaan vinden. Door de week maak ik veel pasta’s, in het weekend koken we samen, vaak Ottolenghi-achtige recepten.”
Marijn: „Dat zijn onverwacht lekkere combinaties uit het Midden-Oosten. Maar we maken het niet te ingewikkeld. We hebben van Ottolenghi het kookboek Simpel.”
Anne-Claar: „Ik houd van tweedehandswinkels en vind het leuk dingen op Marktplaats voor een prikkie te vinden. In de zomer fiets ik op maandagavond graag door de stad; dat is grofvuilavond, mensen zetten mooie dingen aan de straat.”
Marijn: „Ik loop mee zodat ze niet te veel rotzooi meeneemt.”
Anne-Claar: „Zie ik iets aan de straat staan en we zitten in de auto, dan geeft hij altijd extra gas.”
Marijn: „Dat doe ik expres.”
Anne-Claar: „Zodat ik niet ga vragen om te stoppen. Maar als ik op de fiets ben, neem ik kleine dingen mee. Aardewerk, popjes, vaasjes, speelgoed.”
Spaans benauwd
Marijn: „Vorig jaar zijn we een week naar Senegal geweest. Anne-Claar woonde er van haar zesde tot haar twaalfde.”
Anne-Claar: „Mijn vader werkte bij de VN. Ik ben geboren in Genève en later woonden we dus in Senegal. Ik heb er warme herinneringen aan. Geuren, kleuren, liefdevolle mensen, muziek. Heel fijn. Die liefde voor Afrika heb ik nog steeds.”
Marijn: „Er is nu een meisje op komst.”
Anne-Claar: „Ik heb nog vier weken te gaan. En ik neem dit keer vier maanden zwangerschapsverlof. Vorige twee keer heb ik gemerkt dat ik drie maanden te kort vind. Maar na vier maanden had ik wel weer zin om te werken. Dan zit je al die tijd in de luiers en wil je dat de wereld wat groter wordt.”
Marijn: „Ik neem een week vaderschapsverlof. Meer kan helaas niet, ik heb het gewoon te druk.”
Anne-Claar: „Marijn werkt doordeweeks alle avonden en in het weekend ook overdag. Maar ik vind het fijn dat hij wel elke avond thuis is met eten.”
Marijn: „Op vrijdagavond werk ik niet.”
Anne-Claar: „Dan valt hij meestal om half negen op de bank in slaap.”
Marijn: „Iets leuks doen, zoals uit eten gaan, is meestal op zaterdagavond. Dan ben ik weer een beetje uitgerust.”
Anne-Claar: „We zijn afhankelijk van de weekenden om de verbinding te voelen. Dan willen we leuke dingen doen.”
Marijn: „Maar die willen we vooral níét plannen.”
Anne-Claar: „Daar krijgen we het Spaans benauwd van!”
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Luister naar
08:27
De nationale kweekvijver voor innovatieve bedrijven droogt op. Er was 20 miljard euro voor dit Nationale Groeifonds, maar de Tweede Kamer drukt de pauzeknop in. Hoe kweek je dan nog nieuwe kampioenen à la ASML?
Zo hoort een laboratorium eruit te zien. Werkbanken met losse printplaten, onduidelijke elektronica, meetapparatuur en rondslingerende kabels en stekkers. De airco gonst, de wetenschappers ook.
Welkom in het High Capacity Optical Transmission lab, in het Flux-gebouw van de TU Eindhoven. Hier sleutelen universitair docent Chigo Okonkwo en postdocotraal onderzoeker Menno van den Hout aan de nieuwe generatie glasvezelverbindingen, waarmee je veel meer data tegelijk kunt versturen.
Ze zijn kampioen: vorig jaar brak dit lab met het Japanse onderzoeksinstituut NICT het record data versturen. Door een glasvezelkabel persten de onderzoekers 22,9 petabit per seconde, evenveel als een miljard Netflix-streams tegelijk. Daarmee bouwden ze de breedste datasnelweg ter wereld, door een optisch kabeltje van slechts een kwart millimeter doorsnede.
Het Eindhovense laboratorium krijgt steun via het Nationaal Groeifonds, het stimuleringsplan met 20 miljard euro aan subsidies voor toekomstige kampioenen in sleuteltechnologieën. Er gaat bijvoorbeeld 615 miljoen euro naar quantumtechnologie en 470 miljoen naar fotonische chips, die laserlicht kunnen genereren en manipuleren. Deze potjes subsidiëren op hun beurt het lab waar Okonkwo en Van den Hout werken. Niet zodat je een miljard films tegelijk kunt bekijken, maar om te voorkomen dat we struikelen over ons eigen datagebruik.
Glasvezelkabels vormen de ruggengraat van de digitale samenleving: elke YouTube-video, elke e-mail en elke online belastingaangifte reist via optische verbindingen. Maar de capaciteit van de infrastructuur loopt op zijn einde. Al kan er inmiddels tienduizend keer meer informatie door één glasvezel dan dertig jaar geleden, de verbindingen naderen hun theoretische maximum, terwijl er in de toekomst nog veel meer data doorheen moeten.
Dat komt mede door de opkomst van AI, kunstmatige intelligentie. AI-modellen trainen zichzelf op grote hoeveelheden data die lang niet op één server passen. Daardoor moet er in datacenters veel meer informatie heen en weer, via glasvezelkabels. Dat vreet energie. De schattingen over het stijgende stroomverbruik buitelen over elkaar heen. Energieagentschap IEA voorspelt bijvoorbeeld dat in Ierland in 2026 een derde van alle elektriciteit naar datacenters gaat, wereldwijd is het 5 tot 9 procent.
Gelukkig hebben we de wetenschap nog. Van den Houts 276 pagina’s tellende proefschrift legt uit hoe je met wiskundige vergelijkingen, vernoemd naar de Schotse natuurkundige Maxwell, nieuwe ‘vormen’ van licht creëert binnen de lichtbundel, die elk weer nieuwe datastromen kunnen verwerken. Dat levert extra ‘rijbanen’ op, meer bandbreedte, die datacenters zo hard nodig hebben, met behulp van de fotonische chips die Nederland zo graag wil maken. Zo schep je ruimte voor exponentiële datagroei. Kwestie van vooruitkijken.
Nationaal Doeifonds
Vooruitkijken is lastig als je in de politiek zit. Het Groeifonds is een kweekvijver voor kennis en innovatie op de lange termijn, maar het huidige kabinet haalde geld uit het fonds om net voor de verkiezingen een geplande accijnsverhoging op fossiele brandstof te vermijden. De formerende partijen, NSC, PVV, BBB en VVD, willen het Groeifonds kortwieken om andere financiële tekorten te dekken – een snoeifonds dus. Vorige week werd alvast de pauzeknop ingedrukt voor nieuwe subsidieaanvragen bij het Groeifonds. Waarschijnlijk wordt het een stopknop.
Rianne Letschert, voorzitter van de adviescommissie van het Nationale Groeifonds, vreest voor het voortbestaan van het stimuleringsplan, zei ze in NRC. „Wat er nu gebeurt is dat start-ups niet voor Nederland kiezen en ook partijen die hoopten steun van het fonds te krijgen hun plannen stopzetten en wellicht vertrekken.” Een Nationaal Doeifonds.
Hoe vinden we, zonder Groeifonds, nieuwe kampioenen à la ASML? Naast de overheid zijn er weinig andere spelers die geld steken in prille techniek. Risico-investeerders, zoals in Silicon Valley, zijn in Nederland zeldzaam. Zoals de Eindhovense burgemeester – en voormalig Groeifonds-voorzitter – Jeroen Dijsselbloem in NRCuitlegde: „De Amerikaanse economie wordt voor driekwart gefinancierd vanuit kapitaalmarkten. Europa is het spiegelbeeld: hier wordt de economie voor 80 procent gefinancierd door banken.” Die zijn risicomijdend. Dat betekent dat de overheid moet investeren, ook al is succes niet gegarandeerd.
Wankele start-up ASML
Veertig jaar geleden was het wel raak. In april 1984, na lang aandringen van het ministerie van Economische Zaken, begon Philips een joint venture met ASM. Deze wankele start-up ging in Veldhoven aan de slag onder de naam ASML, met een chipmachine uit Philips’ NatLab – een uitvinding waarmee Philips zich zelf geen raad wist.
In de beginjaren kwam de helft van ASML’s onderzoeksgeld van de overheid. Zonder deze steun van Brussel en Den Haag zou ASML geen marktleider in lithografiemachines geworden zijn. Het bedrijf steekt inmiddels zelf 4 miljard euro per jaar in onderzoek.
Nu, veertig jaar later, worstelt Eindhoven met de prijs van dit commerciële succes: ASML verwacht tot 2030 zoveel uit te breiden dat het niet meer past in Brabant. Te weinig talent, te weinig huizen, te smalle wegen.
Het is een gebrek aan capaciteit dat zich niet met Maxwell-vergelijkingen laat oplossen. ASML’s regionale toeleveranciers kunnen niet mee in de groeiplannen, door gebrek aan geschoold personeel. Dat beknot ASML. Het is een vrij simpel sommetje, met als uitkomst: elders groeien.
ASML klaagt over het kille Nederlandse vestigingsklimaat dat kennismigranten zou afschrikken. Het bedrijf dreigde, net als NXP en ASM, de expansieplannen op het buitenland te richten. Die boodschap is deels geland; het demissionaire kabinet maakte deze week bekend 1,7 miljard euro extra te steken in de ‘microchipsector’ in de Brainport-regio. Dat geld gaat niet naar de bedrijven zelf, maar naar onderwijs, kennis, infrastructuur en meer ruimte op het stroomnet. De regio doet er nog eens 800 miljoen euro bij.
Tot 2030 moet Brainport ertegenaan kunnen, vindt Den Haag. Het zure is dat minister Micky Adriaansens van Economische Zaken en Klimaat daarvoor 1,3 miljard euro uit het Groeifonds moet trekken. Dat druist in tegen haar principes, maar ze verwacht dat deze steun voor Brainport ook andere bedrijven helpt, en dus past in de geest van Groeifonds.
Adriaansens noemt ASML „een Messi, een sterspeler die de rest van het team meetrekt”. Maar gokken op één grote speler is niet verstandig. Dat weten ze in Eindhoven sinds de neergang van Philips, in de jaren negentig. Dat is de wrange les van het Groeifonds: kampioenen kweken is moeilijk. En heb je ze eenmaal, dan is het nog moeilijker om ze te behouden.
De overheid moet bij volgende projecten voor grootschalige ondergrondse opslag van CO2 zorgen voor een eerlijkere verdeling van de lusten en de lasten tussen haarzelf en betrokken commerciële bedrijven. Dat dringende advies geeft de Algemene Rekenkamer donderdag op basis van haar langverwachte onderzoek naar de ‘doelmatigheid’ van het eerste grote CO2-opslagproject in Nederland, Porthos.
Bij dit project heeft de overheid een groot deel van de financiële risico’s op zich genomen, terwijl het maar een relatief klein deel van de opbrengsten krijgt. Het verwachte rendement voor de drie staatsbedrijven Gasunie, EBN en het Havenbedrijf Rotterdam die Porthos exploiteren, is zelfs fors gedaald. De verwachte opbrengsten voor de betrokken bedrijven, oliereuzen Shell en ExxonMobil en chemieconcerns Air Liquide en Air Products, zijn tegelijk juist fors toegenomen.
Daarmee doet de overheid zichzelf „tekort”, aldus de Rekenkamer. „De betrokken ministers hadden vooraf meer aandacht moeten geven aan de verdeling van de baten […]”.
Een pikante bevinding van de Rekenkamer is verder dat minister Rob Jetten (Klimaat en Energie) een financiële tegenvaller niet heeft gemeld aan de Tweede Kamer. De Kamer werd eerder voorgehouden dat het oude gasveld waar Porthos de CO2 in wil pompen, leeg was. Maar dat blijkt toch niet het geval. De eigenaar van het veld, Taqa uit Abu Dhabi, moet daarom gecompenseerd worden voor gederfde inkomsten, met „enkele tientallen miljoenen euro’s”. Jetten heeft met de exploitanten en de bedrijven afgesproken dat zij die kosten zullen delen. Maar ook die afspraak heeft hij niet gemeld aan de Kamer. Een woordvoerder van de Rekenkamer noemt dat „vreemd”.
Hoop van kabinet
Porthos is het eerste project voor grootschalige opslag van CO2 onder de Noordzee, en binnen en buiten Nederland zijn er veel ogen op gericht. De vier bedrijven gaan hun CO2-uitstoot ‘afvangen’ en de exploitanten pompen die via nog aan te leggen pijpleidingen naar een boorplatform, waar het op zo’n drie kilometer onder de Noordzeebodem permanent moet worden opgeslagen. De bedoeling is dat over enkele weken wordt begonnen met de bouwwerkzaamheden. Vanaf 2026 zou de eerste CO2 kunnen worden opgeslagen. Jaarlijks moet er dan 2,5 miljoen ton opgeslagen worden, wat neerkomt op 1,5 procent van de totale Nederlandse CO2-uitstoot.
Het kabinet ziet de techniek als een cruciale manier om de klimaatdoelen voor 2030 te halen – zonder opslag zouden de doelen zelfs niet eens meer gehaald kunnen worden. Maar de techniek is ook omstreden. Critici zeggen dat het vervuilende bedrijven een vrijbrief geeft om door te gaan met CO2 uitstoten. Daarnaast zijn er twijfels over de financiële en technische haalbaarheid.
De Rekenkamer concludeert dat het Porthos-project in elk geval „doeltreffend” is als het gaat om de klimaatambities van het kabinet: Porthos levert een significante bijdrage aan het halen van het klimaatdoel voor 2030 (55 procent minder reductie ten opzichte van 2019). De Rekenkamer concludeert ook dat de te verstrekken subsidies binnen de spelregels passen. De overheid lapt nu het verschil bij tussen de prijs die bedrijven moeten betalen voor ‘emissiecertificaten’ (een soort licentie om CO2 uit te mogen stoten) en het opslagtarief, zolang dat laatste hoger is.
Maar als het om de totale verdeling van de lusten en de lasten gaat, pakt het project dus niet goed uit voor de Staat, aldus de Rekenkamer. Oorspronkelijk gingen de exploitanten uit van een rendement van 6,6 procent op hun investering, maar dat is nu gezakt tot nog maar 2,2 procent. Dit als gevolg van onder andere onvoorziene kosten zoals de compensatie voor de eigenaar van het gasveld, en vertragingen door inspraakprocedures (milieubeweging Mobilisation for the Environment spande eerder een procedure aan omdat bij de bouw te veel stikstof uitgestoten zou worden).
NRC meldde recent nog dat de verwachte kosten bijna verdrievoudigd zijn, omdat door die vertragingen materialen pas later besteld konden worden en de inflatie ze ondertussen duurder heeft gemaakt. De Staat ‘voelt’ dit indirect omdat de staatsbedrijven dividenden uitkeren. En als zij minder verdienen, ontvangt de Staat dus ook minder dividend.
Aan de andere kant is het verwachte rendement voor de bedrijven juist door het dak gegaan. Waar dat eerder nog werd geraamd op 7,5 procent, schat de Rekenkamer dit nu op maximaal 34 procent. Dit grotendeels als gevolg van de verwachte toekomstige prijsstijgingen voor emissiecertificaten. Als die duurder worden dan het opslagtarief, verdienen de bedrijven daar in feite aan: ze kunnen ze bijvoorbeeld doorverkopen.
Ondertussen neemt de staat veel meer risico’s op zich dan de private bedrijven. In 2042 moet het veld volledig gevuld zijn, en vanaf dan is Porthos verantwoordelijk voor het monitoren van de opslag en voor schade door eventuele lekkages. Nog eens twintig jaar later verschuift die verantwoordelijk naar het Rijk zelf. Het rijk draagt daarmee „tot in lengte van jaren risico’s”, aldus de Rekenkamer.
Dat het Rijk zulke risico’s op zich neemt bij nieuwe technieken, vindt de Rekenkamer begrijpelijk. Maar de verhouding met de opbrengsten is te scheef, aldus de woordvoerder. De Rekenkamer stelt dat er een „reële kans” is dat de overheid akkoord is gegaan met deze onevenredige verdeling omdat zij afhankelijk is van het slagen van dit soort projecten voor het halen van de klimaatdoelen.
De Rekenkamer kijkt nadrukkelijk naar voren. Aan de verdeling van de lusten en de lasten bij Porthos is nu niks meer te doen, maar er komen nog meer projecten aan, waaronder Aramis, een nog tien keer groter project van Shell, Total, Gasunie en EBN. De overheid moet daarbij de „lessen” toepassen van Porthos.
De Rekenkamer heeft daarvoor ook een suggestie. In de Mijnbouwwet zit een mogelijkheid voor de overheid om gelden af te romen van bedrijven die gebruiken maken van bepaalde overheidsvoorzieningen, zegt de woordvoerder. In Duitsland en het Verenigd Koninkrijk worden dat soort clausules nu ook al gebruikt.
Het demissionaire kabinet gaat samen met de regio Eindhoven 2,5 miljard euro uittrekken voor de verbetering van het ondernemingsklimaat voor de microchipsector. Dat heeft demissionair economieminister Micky Adriaansens (VVD) donderdag bekendgemaakt. Het kabinet steekt 1,7 miljard euro in het ‘Project Beethoven’, regio Eindhoven trekt er 800 miljoen euro voor uit. 1,28 miljard euro komt uit het budget van het Nationaal Groeifonds.
Het project moet wonen en werken in de regio Eindhoven aantrekkelijker maken, zodat buitenlands talent daarnaartoe blijft komen. Zo krijgt de infrastructuur rondom Eindhoven een impuls, net als het elektriciteitsnet. Er worden ook flink veel nieuwe woningen gebouwd. Daarnaast zullen het kabinet en de regio investeren in binnenlands talent, middels structurele financiële steun aan mbo-, hbo-opleidingen en de TU Eindhoven.
Het plan volgt op klachten van onder meer chipmachinefabrikant ASML en chipfabrikant NXP en kennisinstituut TNO. Zij vinden dat Nederland te weinig doet om de sector te faciliteren die voor veel economische groei zorgt. Als het kabinet geen verbetering had beloofd, dan had het bedrijf volgens topman Peter Wennink kunnen besluiten investeringen in verdere groei te verplaatsen naar het buitenland, schrijft persbureau ANP. Het demissionaire kabinet waarschuwt ASML er nu voor dat het bedrijf „verdere investeringen in Nederland” moet doen.
Adriaansens noemt de sector van groot belang voor het verdienvermogen van Nederland en voor de werkgelegenheid. „Dit soort bedrijven verdienen het geld voor Nederland.” Adriaansens zegt ook dat ASML „onze Messi” is. „Zo’n sterspeler trekt wel een heel team mee.”
Lees ook Met haastig gebaar wil het kabinet techbedrijven als NXP en ASML in Nederland houden. Maar is het genoeg?
Energiebedrijf Eneco trekt zich terug uit de aanbesteding voor de bouw van het grootste Nederlandse windpark op de Noordzee. Volgens het concern zitten er „structurele weeffouten” in de meest recente aanbesteding van twee parken bij IJmuiden, en zijn de marktomstandigheden voor windenergie op zee verslechterd.
Het gaat om twee kavels voor windmolenparken die allebei een capaciteit van 2 gigawatt moeten krijgen – daarmee zouden ze zo’n vier miljoen huishoudens van stroom kunnen voorzien. Het kabinet wil rond 2030 voor ruim 20 gigawatt aan windenergie op zee opwekken. In 2029 moeten de windparken bij IJmuiden klaar zijn om energie te leveren. De risico’s van investering zijn nu dus te groot geworden, volgens Eneco, dat bij de aanbesteding met Noors energiebedrijf Equinor optrok. Door hoge staal- en koperprijzen, tekorten bij leveranciers en gestegen rente heeft de sector te maken met algemene kostenstijging in de toeleveringsketen.
Ook hekelt Eneco de mate waarin de ‘financiële component’ belangrijker is geworden bij de aanbesteding. Voorheen kreeg niet de hoogste bieder, maar de partij met het kwalitatief beste bod meestal de toekenning, zoals op gebied van ecologie, innovatie en systeemvergroening. Nu zou de overheid het „accent verlegd” hebben, onder meer door de tender te vergeven aan partijen die een aanmerkelijk hoog bod doen. Een onwenselijke ontwikkeling, zegt Eneco. „Als de financiële component nog groter wordt gaan de tenders veel meer op een veiling lijken. Deze extra kosten moeten uiteindelijk via de energierekening worden terugverdiend.”
Een recordaantal van 115 miljoen mensen zag hoe de Philadelphia Eagles het tijdens de Super Bowl van 2023 aflegden tegen de Kansas City Chiefs. En ze zagen niet alleen dát: de finale van het American football gaat gepaard met veel spektakel, optredens van topartiesten en de duurste tv-commercials.
Tussen blikvangers als Pepsi, McDonald’s en Ford, zat een spotje van de nog vrijwel onbekende Chinese webshop Temu. Een animatiefilmpje van 30 seconden toonde een vrouw die koopje na koopje aan haar virtuele winkelwagentje toevoegde, terwijl kijkers werden aangemoedigd te „winkelen als een miljardair”.
Wie de Temu-app opent, wordt overspoeld met de laagste prijzen en hoogste kortingen. Een vintage zonnebril kost er 2,96 euro, de slimme deurbel is afgeprijsd naar 26,48. Een aflopende timer laat zien hoelang de aanbieding nog loopt. Het assortiment biedt producten in meer dan honderd categorieën: van woonaccessoires tot powerbanks, en van rugzakken tot speelgoed. Alles spotgoedkoop.
In nog geen twee jaar tijd is Temu uitgegroeid tot een serieuze uitdager van e-commercegiganten als AliExpress en Amazon. De webwinkel werd in juni 2022 gelanceerd in de Verenigde Staten en breidde in hoog tempo uit naar Europa en Azië. Inmiddels verkoopt Temu in 53 landen, en voert de app er nagenoeg overal de downloadranglijsten aan.
Razendsnelle groei
De naam mag nieuw zijn, Temu komt niet uit het niets. Het is een dochter van het Chinese PDD Holdings, dat in eigen land naam maakte met e-commerceplatform Pinduoduo. Dit is de derde webshop van het land, na Alibaba en JD.com.
Met zijn focus op ‘sociaal shoppen’ onderscheidt Pinduoduo zich van concurrerende webwinkels. De consument kan korting krijgen als die een groepje vormt met mensen die hetzelfde product willen kopen. Daarvoor moet zo’n klant anderen met een link uitnodigen – en dat leidt er weer toe dat de Pinduoduo-app op steeds meer telefoons zit.
Chinese webwinkels groeiden vorig decennium razendsnel. Maar een combinatie van marktverzadiging, traag economisch herstel na de coronacrisis en overheidsingrijpen bij techbedrijven zorgt ervoor dat ongebreideld groeien in eigen land moeilijker is geworden.
Groeien in het buitenland is dan een aantrekkelijk alternatief. PDD doet dat nu met Temu. Het moederbedrijf zag zijn omzet vorig jaar bijna verdubbelen, tot 31,7 miljard euro. Uitgesplitste cijfers ontbreken, maar een belangrijk deel van dat succes wordt toegeschreven aan Temu.
Nederland bestelde in 2023, het jaar dat Temu er actief werd, weer meer bij Chinese webshops
Brancheorganisatie Thuiswinkel.org meldde onlangs dat consumenten in Nederland meer bij Chinese webwinkels zijn gaan bestellen in 2023 – het jaar dat Temu er actief werd. Opvallend, omdat in de twee jaar ervoor juist sprake was van een afname. In 2021 werd een btw-vrijstelling voor kleine bestellingen van buiten de EU afgeschaft, wat Chinese webshops duurder maakte.
In Nederland trekt Temu maandelijks zo’n 3,3 miljoen webbezoekers, blijkt uit data van SimilarWeb. Daarmee zit Temu net onder AliExpress (3,5 miljoen) en halverwege het aantal bezoekers van Amazon (6,7 miljoen).
Concurrentiestrijd
De snelle opkomst van Temu is mede te verklaren doordat het bakken met geld in marketingcampages stopt. Online lijkt Temu alomtegenwoordig. PDD spendeerde volgens The Wall Street Journal vorig jaar bijna 2 miljard dollar aan reclame op Meta – meer dan enig andere adverteerder – en dreef daarmee de advertentieprijs omhoog.
PDD had dan ook een achterstand in te halen. Concurrent Alibaba is al sinds 2010 in het buitenland actief met AliExpress. Inmiddels vechten de twee reuzen om de eerste plaats als meest waardevolle Chinese bedrijf op de Amerikaanse beurs. Begin dit jaar stootte PDD (beurswaarde circa 150 miljard euro) zijn concurrent van de troon, nu is Alibaba (bijna 170 miljard euro) weer het grootst.
De Financial Times plaatste onlangs vraagtekens bij de cijfers van PDD. Hoewel het bedrijf qua omvang vergelijkbaar is met Alibaba, stellen de bezittingen van PDD relatief weinig voor. De zakenkrant karakteriseert PDD als een bijzonder ontransparant bedrijf waar beleggers toch mee weglopen.
Ook met het eveneens Chinese Shein is Temu in een felle concurrentiestrijd verwikkeld, tot in de rechtbank. Shein staat vooral bekend om extreem goedkope ultra fast fashion en richt zich uitsluitend op de niet-Chinese markt.
Eind vorig jaar klaagde Temu over „maffia-achtige” intimidatie van zijn leveranciers door Shein. Die zaak loopt nog. Omgekeerd beschuldigde Shein Temu ervan influencers in te zetten om Shein zwart te maken.
Door een minuut naar producten te kijken, ‘verdienen’ Temu-gebruikers virtueel water voor hun virtuele akker
Farmland
Temu probeert klanten onder andere te binden met spelletjes, afgekeken van Pinduoduo. Met die spelletjes zijn kortingsbonnen en gratis producten te winnen. Zo is er de game Farmland, waarbij spelers op een virtuele boerderij graan verbouwen. Dat graan moet bevloeid worden, maar de hoeveelheid water is eindig. Bovendien heeft het graan steeds meer water nodig voor het geoogst kan worden. Dat water kan in het spel verkregen worden door schatkistjes te openen en kleine opdrachten uit te voeren, zoals een minuut door een pagina met producten te scrollen. Aanschaf van die producten levert nog meer virtueel water op.
Toch duurt het lang om zo genoeg water te ‘verdienen’. Wie niet eindeloos wil wachten, kan extra water krijgen door vrienden uit te nodigen mee te spelen. Ook deze functie moet mensen dus weer overhalen de app te downloaden. Daarnaast zijn in Farmland spelmechanismen verwerkt die spelers moeten verleiden elke dag opnieuw de app te openen.
Toevoeging van zulke spelelementen heet ‘gamificatie’. „Dat wordt vaak ingezet om je te motiveren iets te doen waar je geen zin in hebt”, zegt Adrian Hon. Deze Brit bouwde jaren terug precies zo’n app: hij vond hardlopen saai en zocht een manier om dat te gamificeren. Inmiddels is het fenomeen uit de hand gelopen, vindt Hon. Hij schreef er een kritisch boek over (You’ve Been Played).
„Voor retailers is gamificatie een manier om je vaker en langer gebruik te laten maken van hun app en meer geld uit te laten geven. Gebruikers houden van zulke noviteiten, maar zijn het na een paar uur ook weer beu.”
Shoppen als entertainment
De spelletjes sluiten aan bij het type webwinkel dat Temu is. Gebruikers openen de app niet omdat ze een specifiek product zoeken, maar als een vorm van entertainment: scrollen door het aanbod om te zien wat er nu weer voor geks tussen zit. ‘Discovery-based shopping’, zoals het in jargon heet, heeft volgens experts meer weg van hoe mensen rondkijken in een fysieke winkel.
Westerse concurrenten als Amazon en bol.com werken anders. Hun klanten zoeken gericht naar een product: een telefoonkabeltje dat ze de volgende dag in huis willen hebben, bijvoorbeeld.
Dat is terug te zien op de homepage van zo’n winkel. Die ziet er bij bol.com voor iedereen vrijwel hetzelfde uit, met generieke, niet-gepersonaliseerde aanbiedingen. Amazon past die aanbiedingen al iets meer aan op de gebruiker, maar laat vooral zien waar de klant eerder op gezocht heeft.
Bij Temu is de complete homepage gepersonaliseerd en sluiten producten beter aan op de interesse van de gebruiker. Daardoor heeft de webpagina iets weg van een feed zoals op TikTok of Instagram, waarbij het een verrassing is wat er als volgende tevoorschijn komt. Die aanpak heeft iets weg van een fruitautomaat in een casino, zegt Hon, waarbij de jackpot op een willekeurig moment valt. „Negen van de tien producten op Temu zijn saai of nutteloos. Maar die ene keer is het iets geks, dat houdt het interessant. Daardoor blijven gebruikers doorscrollen.”
Waar Amazon, nadat er een keer op ‘Apple Watch’ is gezocht, vooral nog meer slimme horloges laat zien, registreert Temu bij een zoekopdracht naar ‘kattenbak’ een bredere interesse in katten. De gebruiker krijgt vervolgens niet eindeloos kattenbakken te zien, maar kattenspeeltjes en voederautomaten. Als dat aanslaat, trekt Temu het nog breder en toont het ook mokken, posters, vloerkleden en theelichtjeshouders met kattenthema getoond.
Prijscompetitie
Temu is goedkoper dan de meeste andere onlinewarenhuizen. Daarachter gaat harde prijscompetitie schuil, zegt techexpert Ed Sander. „Fabrikanten worden tegen elkaar uitgespeeld. Wie de beste prijs biedt, krijgt de orders. Daardoor word je gedwongen steeds verder in prijs te zakken. Er zijn fabrikanten die zo onder druk gezet worden, dat ze zeggen: wij kunnen hier geen winst meer op maken.”
De keerzijde: lage prijzen kunnen ten koste gaan van kwaliteit en veiligheid. Dat het Chinese platform het op dat vlak niet altijd even nauw neemt met de Europese regelgeving, bleek vorige maand uit een steekproef van Toy Industries of Europe (TIE). Deze brancheorganisatie van de Europese speelgoedindustrie testte negentien speelgoedartikelen, waarvan er niet een aan de veiligheidsvoorschriften voldeed. Zo had een rammelaar scherpe randen waaraan baby’s zich kunnen bezeren en leverden gele badeendjes verstikkingsgevaar op.
TIE noemde de uitkomst van het onderzoek „alarmerend”. Een soortgelijke steekproef bij andere grootschalige onlinespeelgoedwinkels, leidde volgens de organisatie tot „even zorgwekkende resultaten”.
De belangenvertegenwoordiger roept wetgevers en autoriteiten op de verkoop van onveilig speelgoed door aanbieders van buiten de EU aan te pakken. „Consumenten moeten erop kunnen vertrouwen dat wat hier te koop wordt aangeboden, in overeenstemming is met de EU-regels. Onlineplatforms mogen dat vertrouwen niet misbruiken.”
Temu laat weten dat alle schadelijke producten inmiddels uit het Europese assortiment zijn gehaald. Het zegt alles te doen om ervoor te zorgen dat fabrikanten producteisen naleven.
Toch is het koorddansen, zegt Sander. „Temu wil goedkoper blijven dan de concurrent, Maar als de kwaliteit daar te veel onder lijdt, helpen ze hun eigen platform om zeep.”
Weerstand
Onvoldoende productveiligheid is niet het enige waardoor Temu argwaan wekt. Ook zijn er zorgen over de privacy van gebruikers sinds malware is aangetroffen in zusterapp Pinduoduo. Volgens Britse en Amerikaanse politici valt bovendien niet uit te sluiten dat Temu producten verkoopt die met dwangarbeid zijn gemaakt.
In Europa groeit intussen de weerstand tegen de stroom aan Chinese koopjes, met name vanwege de impact op het milieu. In Frankrijk is een wetsvoorstel in de maak tegen de spotgoedkope kleding van onder andere Temu. Als de senaat instemt, betalen de Fransen vanaf volgend jaar tot 10 euro extra per kledingstuk. Door kleding van matige kwaliteit te belasten, hoopt Frankrijk de wildgroei daarvan te beteugelen. Bedrijven mogen ook geen reclame meer maken voor goedkope mode.
Daarmee zou Frankrijk het eerste land zijn met ingrijpende maatregelen tegen wegwerpmode. „Ik zou er niet van wakker liggen als Temu er morgen niet meer zou zijn”, zegt Sander. „Maar het heeft alles te maken met ons eigen consumptiegedrag. Je kunt met het vingertje wijzen naar Temu, maar wij kopen die troep. Als wij ermee ophouden, gaat Temu ook veranderen.”
Lees ook Groei online winkelen gestabiliseerd – behalve voor Chinese fastfashion
Ze zijn met veel, hebben ongelooflijk diepe zakken en zien een groot probleem dat volgens hen de vooruitgang van Nederland bedreigt. En om dat probleem op te lossen, stellen ze graag wat van hun miljarden ter beschikking. Mits de politiek natuurlijk een beetje meewerkt.
Met ‘ze’ worden hier de vijf grootste pensioenfondsen van Nederland bedoeld: ABP, PFZW, PME, PMT en BpfBouw. Samen zitten die op een kolossale geldberg van ongeveer 900 miljard euro. En met ‘het probleem’ gaat het om de energietransitie. Die gaat lang niet zo snel als nodig om gevaarlijke klimaatverandering af te wenden.
Woensdag werd via het Financieele Dagblad bekend dat deze vijf pensioenfondsen een brief aan informateurs Elbert Dijkgraaf (SGP) en Richard van Zwol (CDA) hebben gestuurd met een voorstel om een stevige bijdrage te leveren aan de energietransitie. NRC heeft die brief ook ingezien. De brief komt op een pikant moment. Vier rechtse partijen proberen een coalitie te smeden, waarvan in ieder geval de PVV, de grootste, weinig op heeft met de energietransitie. Die partij wil juist zo weinig mogelijk geld verspillen aan groene onzin.
Ook opvallend: vanuit de politiek en maatschappelijke organisaties werd de afgelopen tijd geregeld een beroep gedaan op de pensioenfondsen met hun enorme spaarpotten voor het financieren van belangrijke maatschappelijke opgaven. Om te beginnen omdat de regering zelf niet alles zou kunnen betalen. Naast de energietransitie ging dat ook om oproepen om mee te investeren in de zorg, de woningbouw en defensie. Aan die oproepen lijken de pensioenfondsen de laatste tijd steeds meer gevolg te geven.
In de brief stellen de pensioenfondsen voor dat ze ettelijke – een concreet bedrag wordt niet genoemd – miljarden van hun totale beheerde vermogen willen investeren in de transitie. In het bijzonder willen ze geld steken in infrastructuur zoals stroom- en warmtenetten. Die infrastructuur kun je zien als de ruggengraat van de energietransitie: zonder een adequaat hoogspanningsnetwerk bijvoorbeeld geen ‘elektrificatie’ van woningen en fabrieken.
Op alle fronten mis
Op dit moment gaat het juist op alle fronten mis met die infrastructuur. Het stroomnet zit zo vol dat bedrijven vrijwel nergens snel een nieuwe aansluiting kunnen krijgen. Ze komen vaak op een (lange) wachtlijst. De netbeheerders zijn daarom naar eigen zeggen bezig met een ‘historische’ uitbreiding van het stroomnet. Maar dat kost bakken vol geld, en bovendien veel tijd. Alleen al Tennet, het staatsbedrijf dat het landelijke stroomnet beheert, voorziet op dit moment een kostenpost van tientallen miljarden euro’s voor de verzwaring van het netwerk. Gedurende de komende tien jaar.
De ‘verstopping’ van het net zien de pensioenfondsen als grootste obstakel voor de verdere overgang naar een schonere energievoorziening. Bestuursvoorzitter Eric Uijen van PME, een van de betrokken fondsen, zegt in een telefonische toelichting: „Dit probleem moet echt heel snel worden opgelost. Want anders zullen consumenten en bedrijven over een tijdje niet altijd meer stroom kunnen krijgen wanneer ze die nodig hebben. De tekorten zullen dan verdeeld moet worden en dat gaat pijn doen. Bedrijven stagneren, willen misschien niet meer verder investeren, en dat tast de werkgelegenheid weer aan. Zo krijg je een negatieve spiraal. Dat is geen goed toekomstbeeld.”
Voorwaarden
Tegelijk stellen de fondsen hun miljarden niet zomaar beschikbaar, blijkt uit de brief. De pensioenfondsen stellen een aantal voorwaarden. Een daarvan is zekerheid en stabiliteit van beleid. Als het kabinet vandaag besluit om de handen ineen te slaan met de pensioenfondsen voor de verzwaring van het stroomnetwerk, is het niet de bedoeling dat een volgend kabinet dat beleid weer bij het grofvuil zet. „Wij vragen de overheid […] een leidende rol te nemen en te houden in het verschaffen van duidelijk meerjarig beleid op de energietransitie […]”.
Ook willen de pensioenfondsen dat de overheid een deel van de financiële risico’s van de investeringen overneemt. Want investeringen in nieuwe en soms nog onzekere (energie)technologieën kunnen immers slecht uitpakken. Terwijl pensioenfondsen een wettelijke plicht hebben om voorzichtig om te gaan met de ingelegde premies van hun deelnemers. Ook zijn er nog kritische pensioendeelnemers van de fondsen zelf, die vrezen voor hun uitkeringen, omdat hernieuwbare energie-investeringen nu niet altijd goed renderen. Al dringt het grootste deel van hun achterbannen volgens de fondsen juist aan op groenere beleggingen.
Cruciale infrastructuur
Een pikante kwestie die de pensioenfondsen verder aanstippen is dat voor eventuele investeringen in het hoogspanningsnet een oplossing moet worden gevonden voor de huidige eigendomsbeperkingen. Het is bij wet verboden in Nederland voor private partijen om een belang te nemen in cruciale infrastructuur. De overheid wil, onder andere, het ‘lot’ van die infrastructuur niet laten bepalen door commerciële partijen. Dat zijn „grenzen” die de pensioenfondsen „beperken in het investeren in de Nederlandse energietransitie”.
Pensioenfondsen kunnen nu wel op een andere manier investeren in die netten, ze kunnen bijvoorbeeld Tennet gewoon geld lenen – wat ze ook doen trouwens. Maar gelet op de financiële risico’s die aan dat soort beleggingen kleven, doen de fondsen dat maar tot op zekere hoogte. Er zou meer geld gemobiliseerd kunnen worden als de pensioenfondsen een rechtstreeks belang kunnen nemen in die netten en de overheid een deel van de risico’ draagt. Uijen: „We begrijpen heel goed dat stroomnetten in handen van de overheid moeten zijn. Maar als je ze ‘investeerbaar’ wilt maken, moet je toch wat bedenken.”
Concreet ziet hij de volgende oplossing voor zich. Als de pensioenfondsen zouden samenwerken met bijvoorbeeld een staatsinvesteringsvehikel zoals Invest-NL, kan dat vehikel het eigenaarschap op zich nemen en vloeien alleen de eventuele rendementen (deels) naar de pensioenfondsen. De fondsen hopen sowieso op een belangrijke rol voor Invest-NL als hun voorstel ‘landt’ in Den Haag, omdat deze organisatie bij uitstek uitgerust zou zijn om de regie te houden op de energietransitie.
Geld als oplossing?
Wat de netbeheerders van het voorstel vinden? Een woordvoerder van de brancheorganisatie, Netbeheer Nederland, zegt dat met extra geld het probleem van het volle stroomnet nog niet opgelost is, al noemt hij het „goed” dat er ook door de pensioenfondsen gekeken wordt naar de energietransitie. Geld is namelijk maar „in beperkte mate een knelpunt”. „Daarnaast hebben we te maken met tekorten aan werknemers, een tekort aan ruimte om te bouwen en tijdrovende procedures en vergunningsverlening.” Die obstakels worden niet weggenomen.
Bij de pensioenfondsen beseffen ze dat ook. Uijen: „Die zaken moet ook worden opgelost. Maar aan geld is echt wel een tekort, dat heeft het kabinet zelf aangegeven. Die schakel kunnen we in ieder geval versterken. En dat lijkt me geen onbelangrijke.”
Zorgen over een mogelijk klimaat-sceptisch volgend kabinet heeft hij overigens niet. „Ook een nieuw kabinet kan zijn ogen niet afwenden van dit probleem. Het lijkt me een kwestie van gezond verstand dat we proberen te voorkomen dat huishoudens en bedrijven straks soms van het net af worden gehouden.”
Dat woningcorporaties een forse kluif zouden krijgen aan het bouwen van de afgesproken 50.000 middenhuurwoningen, was al bekend. Maar nu is voor het eerst duidelijk hoe groot het gat tussen afspraken en de economische werkelijkheid is.
Corporaties kunnen namelijk niet aan genoeg financiering komen om de nieuwbouwafspraken voor middenhuurwoningen te halen. Met de huidige financieringsregels kunnen de corporaties nog maar net de helft van de 50.000 te bouwen middenhuurwoningen financieren die ze hebben afgesproken met demissionair minister Hugo de Jonge (Volkshuisvesting, CDA). De corporaties komen niet verder dan 26.100 middenhuurwoningen tot en met 2030, zo blijkt uit berekeningen van investeringsadviesbureau Ortec in opdracht van Aedes.
Er bestaat een groot tekort aan middenhuurwoningen met een maandelijkse huurprijs tussen de 880 en ongeveer 1.100 euro. Voor beleggers is de bouw van deze huurwoningen commercieel vaak niet aantrekkelijk. Daarom kijkt minister De Jonge naar de woningcorporaties. In de nationale prestatieafspraken die De Jonge in de zomer van 2022 met corporaties maakte, werden 50.000 woningen afgesproken. Hiervoor werd de verhuurderheffing afgeschaft, waardoor corporaties 1,7 miljard euro extra te besteden kregen.
Toch bleken de nationale prestatieafspraken met corporaties niet realistisch. Door inflatie en gestegen bouwkosten is er meer geld nodig dan in 2022 was voorzien. Daarnaast is geld lenen door de stijgende rente de afgelopen jaren een stuk duurder geworden. Het doel van de 50.000 middenhuurwoningen raakt volgens Aedes „steeds verder uit beeld.”
Staatssteunregels
De afgelopen tien jaar hielden woningcorporaties zich grotendeels afzijdig bij de bouw van middenhuurwoningen. Het algemeen geldende politieke idee was dat dit aan de markt overgelaten moest worden. Sociale huurwoningen, die echt onmogelijk door de markt gefinancierd konden worden, werden het terrein van de corporaties.
Dat corporaties wel sociale huurwoningen kunnen bouwen, komt doordat ze hiervoor leningen kunnen aanvragen met dekking van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw. Dit onafhankelijke fonds garandeert de schulden van de corporaties, en wordt in geval van echte nood gedekt door het Rijk en gemeenten. Dit zorgt dat de corporaties een zeer hoge kredietwaardigheid hebben en leningen met een lange looptijd en tegen lagere rentes kunnen afsluiten dan marktpartijen.
Door Europese regelgeving geldt deze vorm van staatssteun alleen voor de bouw van sociale huurwoningen. Maar nu het aantal nieuwe middenhuurwoningen in meerdere Europese lidstaten achterblijft, klinkt de politieke roep steeds luider om corporaties te betrekken bij de bouw van middenhuurwoningen. De corporaties willen wel, maar lopen tegen hoge financieringseisen aan. In tegenstelling tot sociale huurwoningen worden middenhuurwoningen niet gedekt door het waarborgfonds, waardoor kapitaalverstrekkers zwaardere eisen stellen aan corporaties. Zo accepteren ze niet in alle gevallen het onderpand van de corporaties, en moeten die aan hogere kapitaaleisen voldoen voor leningen voor middenhuurwoningen.
Lees ook zo wil Hugo de Jonge zorgen voor meer middenhuurwoningen
Volgens corporatiekoepel Aedes kan dit probleem worden opgelost als de financiering van middenhuurwoningen voortaan ook geborgd kan worden onder het Waarborgfonds Sociale Woningbouw. Hierin vindt Aedes minister De Jonge aan haar zijde – hoewel hij er niet over gaat. Het besluit om de staatssteunregeling voor sociale woningbouw uit te breiden naar middenhuur, moet in Brussel genomen worden.
Aedes roept de formerende partijen op om in een volgend kabinet mee te denken met corporaties. Volgens de koepel zou het een enorm verschil maken als financiering voor middenhuurwoningen ook geborgd kon worden uit het Waarborgfonds. Er zouden onder de huidige economische omstandigheden zelfs tot 67.400 middenhuurwoningen gebouwd kunnen worden – en dat is meer dan afgesproken.
Nederland is overigens niet de enige EU-lidstaat die graag een uitbreiding van de financieringsmogelijkheden zou zien. Met België, Duitsland, Luxemburg, Portugal, Slowakije en Spanje werd vorig jaar een gezamenlijke oproep aan de Europese Commissie gedaan. Of daar gevolg aan gegeven wordt, zal nog moeten blijken.
De eerste twee dagen met beursnotering van Trump Media & Technology Group hebben grootaandeelhouder en voormalig Amerikaans president Donald Trump op papier miljarden dollars opgeleverd. Het bedrijf, waar zijn socialemediaplatform Truth Social onder valt, beleefde dinsdag zijn debuut op technologiebeurs Nasdaq in New York.
De koers van DJT – Trumps initialen vormen de afkorting voor het bedrijf op de beurs – steeg na de introductie binnen enkele uren van 49,95 dollar (ruim 46 euro) naar bijna 80 dollar. In de loop van de dag stabiliseerde het aandeel. Deze woensdag opende DJT op Wall Street rond de 65 dollar. Dat maakt het zo’n 9,5 miljard dollar waard. Trump, die 58 procent van de aandelen bezit, kan daarmee zo’n 5,5 miljard dollar aan vermogen bijschrijven.
Althans, op papier. Hij kan zijn aandelen de komende zes maanden niet verkopen, door de lock-up waar Trump Media onder valt. Door die regeling, gebruikelijk bij net beursgenoteerde bedrijven, mogen de ‘oude’ aandeelhouders pas na een bepaalde periode weer aandelen verkopen. De maatregel moet voorkomen dat snelle verkoop van nog een groot pakket aandelen de beurskoers bederft.
Vastgoedfraude
Trump, opnieuw kandidaat voor het Amerikaanse presidentschap, heeft het geld hard nodig. Het hof van beroep in New York bepaalde maandag dat hij tien dagen krijgt om een borgsom van 175 miljoen dollar te storten. Eerder had de rechter die borg op bijna een half miljard dollar vastgesteld, maar het hof besloot dat bedrag te verlagen.
Trump moet de borgsom betalen om in beroep te gaan tegen een boete van 464 miljoen dollar die hij vorige maand kreeg wegens fraude met zijn vastgoedbedrijf. De rechter oordeelde dat Trump jarenlang de waarde van zijn bezittingen te hoog heeft voorgesteld om lagere rentes op leningen te bedingen en daarmee banken heeft misleid.
Een federale rechter veroordeelde de presidentskandidaat in januari bovendien tot een schadevergoeding van 83 miljoen dollar aan schrijfster E. Jean Caroll. Zij was in 1996 seksueel misbruikt door Trump in een pashokje van een warenhuis.
De afgelopen weken werd duidelijk dat Trump, die zichzelf in de media graag neerzet als ‘self made miljardair’, dit geld niet zomaar heeft liggen. Volgens berekeningen van The New York Times bezit hij zo’n 350 miljoen dollar (contanten en aandelen) waar hij direct bij kan. De rest van zijn vermogen zit vooral in vastgoed, waaronder [een deel van] de Trump Tower in New York en meerdere golfbanen.
Mocht Trump zijn aandelen in Trump Media & Technology Group direct willen verkopen, dan zal hij het net aangestelde zevenkoppige bestuur moeten overtuigen de lock-up te schrappen. De kans dat dit lukt lijkt aanzienlijk: de bestuurders zijn Trump-getrouwen, onder wie zijn oudste zoon Donald Trump Jr.
De vraag is of het nodig is, want Trump lijkt de 175 miljoen aan borg uit zijn direct beschikbare middelen te kunnen betalen. Op basis van zijn aandeel in DJT is hij met zekerheid officieel miljardair: een status die handig is in de pr rondom de verkiezingscampagne.
Truth Social
De vraag is of de koers van de Trump Media & Technology Group zo hoog blijft. Het aandeel heeft namelijk alle karakteristieken van een meme stock, een aandeel dat vooral door individuele beleggers wordt gekocht, omdat er veel om te doen is op sociale media. Daarmee wordt de koers weliswaar tijdelijk opgedreven, maar kan die ook net zo hard weer in elkaar klappen.
Uit onderzoek van The New York Times bleek deze week dat er vrijwel geen grote investeerders zijn die een belang in Trump Media hebben genomen. Aandelen worden vooral gekocht door individuele Trump-fans die hem steunen in zijn verkiezingscampagne voor het Amerikaanse presidentschap. Een serieuze financiële basis onder het bedrijf zelf ligt er niet.
„Dit aandeel wordt zwaar overhyped en Trump zal er alles aan doen om die hype aan te jagen”, zegt beursanalist Nico Inberg daarover. „Voor Trump geldt dat hij moet verkopen voordat de verkiezingen zijn. Hij zal op tijd moeten cashen, voordat de markt zich realiseert dat er weinig tot geen omzet gedraaid wordt.” Mocht Trump weer president worden, dan mag hij geen bedrijven meer bezitten.
Op dit moment draait Trump Media & Technology Group volledig op Truth Social. Trump richtte het sociale netwerk op in februari 2021, nadat hij in de nasleep van de bestorming van het Capitool werd verwijderd van Twitter, Facebook en YouTube. Hij wilde met zijn nieuwe medium „de tirannie van Big Tech bestrijden”, zei Trump destijds.
Tot de beursgang kostte het bedrijf vooral geld. In de eerste negen maanden van vorig jaar zette het medium 3,4 miljoen dollar om aan advertenties en verloor het 49 miljoen dollar. Truth Social is een klein sociaal netwerk met slechts vijf miljoen actieve maandelijkse gebruikers. Ter vergelijking: Twitter had 215 miljoen gebruikers bij zijn beursgang in 2013. Facebook had zelfs 845 miljoen gebruikers, toen het bedrijf in 2012 naar Wall Street trok.
Op Truth Social was de beursgang onder de ‘truthseekers’, zoals gebruikers van het platform worden genoemd, het gesprek van de dag. De belangrijkste trending topics van Trumps sociale netwerk woensdagochtend: #TruthSocial en #DJT.