Goedemorgen! Het was het weekend van de door Donald Trump aangekondigde handelstarieven tegen China, Canada en Mexico. Tegenreacties bleven niet uit en ook de Amerikaanse consument moet zich voorbereiden op zware tijden, kondigde Trump zelf al aan.
Waarom doet Trump dit in hemelsnaam? Collega Milo van Bokkum zette de belangrijkste vragen alvast op een rij.
Wat viel ons verder op?
Het DOGE-team van Elon Musk, dat de overheid ‘efficiënter moet maken’ heeft zich toegang verschaft tot het systeem van de Amerikaanse federale overheid waarmee alle betalingen worden uitgevoerd. Wie dat probeerde te verhinderen werd direct met vervroegd pensioen gestuurd, meldde The New York Times.
Zes op de tien Oekraïense vluchtelingen in Nederland hebben een baan, meldt het CBS vanochtend. Hoewel de nostalgie naar het geboorteland blijft, vestigen steeds meer Oekraïners zich definitief in Nederland.
He Centraal Bureau voor de Statistiek maakte vanochtend inflatiecijfers bekend. De prijsstijging in Nederland lag voor het eerst sinds november onder de 4 procent. Vooral boodschappen worden duurder.
De twee families achter softwarebedrijf Afas schenken een derde van het bedrijf aan liefdadigheidsinstellingen. Het gaat om een bedrag van 500 miljoen euro, meldde het FD vanochtend.
Tot het plafond gestapeld staan ze, de grote dozen met gloednieuwe Senseo-apparaten. Het is 2001 en Prijzencircus bij de V&D, het befaamde koopjes-evenement waar jaarlijks drommen mensen op af komen. Het Senseo-koffieapparaat staat in de Prijzencircusfolder met korting. 79 gulden, zoiets moet het geweest zijn volgens Daan Woudhuysen. Hij was destijds manager van de elektronica-afdeling bij V&D Amstelveen, een van de vier grootste V&D-filialen van het land.
„Toen om negen uur die winkel openging, stonden de mensen al voor de deur te wachten. Ze rénden de roltrap op naar de vierde verdieping en binnen een uur was mijn hele voorraad Senseo’s weg. 125, 150 per dag kon je er zo kwijt, en dan moest ik nog een heleboel mensen teleurstellen. Soms werd het zelfs knokken voor de balie.”
Een paar weken vóór de lancering was er een vertegenwoordiger van Philips bij Woudhuysen en zijn collega’s langs geweest om een demonstratie te geven van de nieuwe koffiezetter. „Die man was wild enthousiast over de Senseo, echt wild. Zelf zagen we ook wel dat het een revolutionair apparaat was. Vooral vanwege het gemak. In een handomdraai had je opeens een kop koffie, die nog te drinken was ook!”
In zijn jaren bij de V&D heeft Daan Woudhuysen „héél veel” Senseo’s verkocht. Duizenden, tienduizenden. „Want als iemand zo’n ding thuis had staan, stonden de eerste vijf mensen die daar koffie waren wezen drinken de volgende dag bij ons op de stoep om ook een Senseo te kopen.”
Is er later nog wel eens zo’n product geweest dat vanaf de start zo’n succes was? Een apparaat dat tien jaar later terug te vinden was in 60 procent van de Nederlandse huishoudens? „Daar moet ik even diep over nadenken”, peinst hij. „Je had daarna wel de digitale camera, of mp3-speler. Maar zoals de Senseo? Nee, dat was uitzonderlijk.”
De beginjaren
1995. Joost Alferink staat met zijn Peugeot 504 Coupé bij een tankstation in Utrecht, vlak bij het kantoor van Douwe Egberts. Terwijl hij de pompslang in zijn auto hangt, hoort hij vanaf de overkant: „Hee, jij bent toch Joost?” Het is Kars Meijboom, marketing-directeur bij Douwe Egberts. Hij roept Alferink toe: „Binnenkort gaat een collega contact met je opnemen voor een idee.”
Ontwerper Alferink had toen al andere designklussen gedaan voor Douwe Egberts. Nu had de Utrechtse koffiegigant een nieuwe opdracht voor Alferink in petto: een consumentenkoffieapparaat waar je één of twee kopjes koffie mee kon zetten. „De aanleiding was de teruglopende populariteit van filterkoffie. Nederland had tot dan toe een rotsvaste koffiecultuur van Aroma Rood, zegeltjes sparen en een kan filterkoffie tijdens het Achtuurjournaal, maar de jonge generatie sprak dat niet meer aan. De koffie was te bitter en bovendien was het concept van vaste koffiemomenten met het gezin achterhaald: een huishouden kon ook uit één persoon bestaan en tijdens het Achtuurjournaal waren mensen steeds vaker de deur uit.”
Impressie soft arch model Joost Alferink WAACS Design
Douwe Egberts doopte het project ‘Café Solo’. Vanaf het begin was een eis dat de koffie in een eigen portion pack verkocht moest worden; commercieel lucratiever dan een groot pak. Ook moest de koffie een cremalaagje krijgen, om mensen thuis een ‘horecabeleving’ te geven. De verkoopprijs van het apparaat: maximaal honderd gulden.
Joost Alferink zou namens ontwerpbureau WAACS in Rotterdam het ontwerp voor zijn rekening nemen. Voor de technische ontwikkeling van het apparaat ging Douwe Egberts de boer op: wie wilde het apparaat voor hen produceren? Een voor een zeiden de grote spelers nee. Ook Philips. „En toen zeiden ze bij Douwe Egberts de legendarische woorden: dan doen we het zelf wel. Hoe moeilijk kan het zijn?”
Dat vertelt Ton van der Pluijm, de latere projectleider van Senseo vanuit Douwe Egberts. Ten tijde van die legendarische woorden was hij echter nog kunststof vuilnisbakken aan het ontwerpen bij Curver. „Ik was gewoon maar een menneke uit Eindhoven, opgeleid tot industrieel ontwerper, en had opeens een headhunter van Douwe Egberts aan de lijn. Ik viel met mijn neus in de boter.”
Eerste ontwikkelingsstapjes
Joost Alferink maakte de eerste schetsen van het nieuwe koffieapparaat. Er waren drie modellen in de race: de New Arch, de Soft Arch en de Swing. Die laatste lijkt al verdomd veel op het uiteindelijke ontwerp van de Senseo, met de gekromde vorm, het ronde lekbakje aan de voorkant en de deksel waar de pads in konden: de portieverpakking waar Douwe Egberts zo op had gehamerd.
Eerste ontwerptekeningen van ‘The Swing’, het latere Senseo-apparaat. Tekening WAACS Design, Joost Alferink
„Het Swing-ontwerp was eigenlijk net iets te vreemd en te uitgesproken om de markt op te gaan”, vertelt Alferink. „Het ontwikkelteam had daarom de voorkeur voor de New Arch, een meer vierkant model, maar die bleek te veel te lijken op een bestaand espressoapparaat van het Italiaanse Girmi.” Dus werd het tóch die gekke, half kromme banaan.
Overigens, het verhaal dat het ontwerp gebaseerd is op een vooroverbuigende ober die je een kopje koffie aanbiedt, kan Alferink de wereld uit helpen. „Dat heeft marketing er later bij bedacht. Ik ben helemaal niet uit op dat soort romantiek in mijn producten.”
Er stond al een piepschuimen Senseo-proefmodel op het bureau van Van der Pluijm, toen hij begon aan het project. „Mijn opdracht luidde: dit is het apparaat, alle apparatuur moet erin, doe je best!”
Dat bleek op z’n zachtst gezegd een uitdaging. Er was een hele reeks „mini-uitvindinkjes” nodig om het apparaat functionerend te krijgen. Neem nou bijvoorbeeld die schuimlaag. Bij een espresso ontstaat de cremalaag door de hoge druk in het apparaat: 9 of 10 bar. Espressoapparaten zijn dan ook gemaakt van heel stijf en duur materiaal, zoals aluminium of staal. Van der Pluijm: „Maar de Senseo was van kunststof; die zou helemaal vervormen onder dat soort krachten.”
De uitdaging was dus om koffie uit het apparaat te krijgen die eruitzag als espresso, maar dan zonder de bijbehorende druk. „We waren daar al maanden mee bezig, toen een van de koffietechneuten een beetje verveeld zat te kliederen met een pipetje. Hij spoot met dat pipetje koffie in zijn kopje koffie en zag: hee, ik krijg belletjes als ik dat doe! En zo is het idee geboren van een straaltje koffie dat in een badje van koffie spuit.”
Eerste ontwerpschetsen van het Senseo-apparaat.Foto Joost Alferink WAACS Design
Want kijk maar eens goed: in het midden van het pad-houdertje van de Senseo zit een klein gaatje. Dat is een technisch-keramisch „nozzeltje”, destijds met een kwartje een van de duurste onderdelen van het apparaat. Door dat nozzeltje wordt de koffie met een perfect gelijkmatige straal in een badje koffie ónder het pad-houdertje gespoten. In de huidige Senseo-apparaten is het goedkoper opgelost, maar destijds was dit de manier om altijd precies dezelfde schuimlaag op je 125 milliliter Senseo-koffie te krijgen.
Van der Pluijm: „En zo waren er, zonder te overdrijven, tientallen uitvindingen nodig om binnen de kostprijs en de eisen van het Senseo-concept de machine te kunnen maken.”
Philips aan boord
Eind jaren negentig hield een andere Nederlandse succesvolle multinational zich óók bezig met koffie. Paul Bromberg was als „business manager beverages” verantwoordelijk voor alle koffiezetters en waterkokers bij Philips. Het bedrijf uit Eindhoven zag kansen in de koffiemarkt, waar het aloude filterkoffieapparaat sleets begon te raken. Philips had zijn geld ingezet op een samenwerking met Nestlé, het moederbedrijf van Nespresso.
Bromberg: „Hun koffieconcept met cupjes bestond toen al, maar was nog heel exclusief; met peperdure apparaten en cupjes die je alleen kon krijgen in de Nespresso Club aan de P.C. Hooftstraat. Wij waren geïnteresseerd in hun nieuwe product: Goldpresso, heette het. Dat moest veel betaalbaarder en toegankelijker worden. Wij zouden de bijbehorende machine gaan leveren.”
Maar die samenwerking liep vast: Nespresso was niet bereid om een exclusieve samenwerking met Philips aan te gaan. Zo kwam het dat Bromberg moest denken aan die jongens van Douwe Egberts en hun Senseo, die jaren eerder aan zijn bureau hadden gestaan. „Toen heb ik de telefoon opgepakt en Douwe Egberts gevraagd: weten jullie nog dat jullie met ons wilden samenwerken een paar jaar geleden?”
Tom van der Pluijm, projectleider van Senseo vanuit Douwe Egberts.Foto Lars van den Brink
Dat telefoontje kwam als geroepen. Van der Pluijm en zijn team waren toen al ruim twee jaar bezig met de Senseo en in een vergevorderd stadium. De prototypes zagen er telkens goed uit, maar het lukte maar niet om de stap naar massaproductie te maken. Van der Pluijm: „Dan maakten we een eerste batch van 100 boilertjes en bleken er bij het testen 97 te lekken. Ook waren er telkens problemen met de afdichting van de deksel – en moesten we weer terug naar de tekentafel.”
Voor Douwe Egberts was dit echt een gigaproject waar al veel meer geld en tijd in was gaan zitten dan van tevoren gedacht. Er zijn echt mensen van de spanning ziek geworden toen
Sowieso hing er veel nervositeit rond de ontwikkeling van de Senseo. Van der Pluijm: „Voor Douwe Egberts was dit echt een gigaproject waar al veel meer geld en tijd in was gaan zitten dan van tevoren gedacht. Er zijn echt mensen van de spanning ziek geworden toen. Dus dat Philips aan boord kwam, dat niks anders doet dan dit soort producten ontwikkelen en naar de markt brengen, is een zegen geweest.” Joost Alferink: „Anders was het echt een drama geworden. Absoluut.”
Ook Paul Bromberg van Philips herinnert zich dat er in die beginperiode nog ontzettend veel mankeerde aan de Senseo. „In vergelijking met andere ontwikkelprocessen was het hier veel en laat. Als je al in de fase van prototypen zit en je hebt dan nog een ontwerpfout aan zo’n kritisch onderdeel als de deksel… dat was er bij Philips veel eerder uit gehaald.”
Dat leverde veel spanningen op tussen de twee bedrijven, vooral aan de technische kant. Bromberg heeft zich persoonlijk sterk gemaakt om de twee partijen toch nader tot elkaar te laten komen. Cultuursessies, teamwijzigingen, werken aan het vertrouwen. „Ik ben ervan overtuigd dat zo’n samenwerking alleen lukt als het een echte win-winsituatie is. Dat je er allebei evenveel uithaalt. Daarvoor moet je elkaar gunnen dat je soms iets op je eigen manier wil doen. Dat is succesvol gebleken – uiteindelijk is het de meest lucratieve samenwerking ooit geworden voor Philips.”
De Senseo was in 2005 te zien in de Beurs van Berlage in Amsterdam op de reizende tentoonstelling ‘The foreign affairs of Dutch design’. Foto Olaf Kraak/ANP
Dat kwam niet in de laatste plaats door het ook in die tijd opgetuigde verdienmodel. Het idee was om het apparaat zo goedkoop mogelijk in de markt te zetten, zodat het snel een massaproduct kon worden; het geld zou dan worden verdiend met de pads.
Maar de kostprijs van Senseo leende zich nog niet voor die ‘onder de 100 gulden’-eis van Douwe Egberts. Dus werd de afspraak: Douwe Egberts betaalt Philips de eerste drie jaar een bedrag per apparaat, een kostprijssubsidie, om het verschil te overbruggen. Ondertussen had Philips dan de tijd om de kostprijs lager te maken. Daarnaast kreeg Philips een royalty per kop koffie. In het begin 1 cent per pad, weet Paul Bromberg nog. „Ja, dan gaat het heel hard.” Douwe Egberts wil desgevraagd niet delen hoeveel cent zij per pad verdienden.
De lancering kwam dichterbij: 1 februari 2001, dat zou ’m gaan worden. Dat was een jaar later dan gepland. Team Senseo werkte aanvankelijk aan een lancering in 2000. De marketingafdeling had daarvoor hoog ingezet door aan te kloppen bij de makers van de nieuwste James Bond-film die dat jaar uit zou komen. Ze hadden acteur Desmond Llewelyn (1914 – 1999) alias ‘Q’ zover gekregen een promofilmpje op te nemen. Hij vertelt daarin blij te zijn om deel te nemen aan „project S”, haalt twee Senseo-pads uit zijn koffertje en neemt een slok verse Senseo-koffie. „Mmmm. DE-licious.”
Maar de immer voortdurende technische uitdagingen maakten dat de 2000-lancering niet werd gehaald. Het filmpje en bijbehorende marketingcampagne belandden in de prullenbak.
Een jaar later zag het er rooskleuriger uit: de Senseo lekte niet meer en de ontwerpfouten waren vakkundig een voor een getackeld door de Philips/Douwe Egberts-conglomeratie. Restte nog de vraag op hoeveel verkochte apparaten ze zouden mikken? Douwe Egberts wilde 350.000. Philips zei: onze beste koffiezetter doet er nog geen 100.000 per jaar. Met een handjeklap werden het er 175.000.
En dus vulden eind januari de magazijnen van Albert Heijn, Blokker en de warenhuizen zich met grote dozen – formaatje ‘niet te missen’ – met de naam ‘Senseo’ erop. Die naam had Michael Dijkstra Taurel bedacht, branding specialist en de man achter namen als Schuddebuikjes en DigiD. De werktitel Café Solo klopte namelijk toch niet helemaal: je kon met Senseo immers ook twéé kopjes zetten. En Senseo had een meer sensorische associatie, iets van voelen, proeven, ervaren – een nieuwe insteek in de koffiewereld.
En zo was daar, na bijna zes jaar ontwikkelen en innoveren, 1 februari 2001 het moment: de Senseo zag het levenslicht.
Een overdonderend succes
In onvervalste zeroes romcom-stijl ziet de tv-kijker in 2001 een knappe jongeman die bij Philips werkt aan een nieuw koffieapparaat. In het volgende shot een net zo knappe jonge vrouw bij Douwe Egberts, met haar nieuwe koffiepads. Op een New York-achtige straat botsen ze op elkaar, de schetsen van hun uitvindingen liggen door elkaar op straat en tadaa: een happy end. Ze gaan samenwonen en zetten daar met hun gezamenlijke uitvinding een „sensationeel kopje verse koffie”. De zingende voice-over:
Senseo is puur, zacht en vers per kop
Het is liefde – met een cremalaagje erop
Ontwerper Joost Alferink hield in die dagen kantoor tegenover de Bijenkorf in Rotterdam. Uit het raam zag hij allemaal mensen naar buiten lopen met zo’n grote Senseo-doos onder de arm. „Ik dacht alleen maar: hè, deze mensen zijn helemaal niet de doelgroep?! We mikten aanvankelijk op ‘Aroma Rood-publiek’, ofwel het middensegment. Achteraf bleek juist het succes dat iederéén de doelgroep bleek van een Senseo.”
Senseo was een laaiend succes, een bom op de Nederlandse koffiemarkt. Het eerste jaar werden er niet de geschatte 175.000, maar liefst 800.000 apparaten verkocht. Binnen twee jaar waren het er twee miljoen. En tien jaar na de lancering had zestig procent van de Nederlandse huishoudens een Senseo op het aanrecht staan.
Bij een Italiaan hoef je niet met een Senseo aan te komen, maar hier paste het gewoon perfect
Dirk Mulder is retail-analist bij ING en zit al meer dan dertig jaar in het vak. Wat is zijn verklaring voor het Senseo-succes? „Het was een mooi apparaat, dat ten eerste. Het was echt wat anders dan het filterkoffieapparaat dat toen bij de meeste mensen op het aanrecht stond.”
Andere factoren waren dat de Senseo-koffie lekkerder was dan de tot dan toe gebruikelijke filterkoffie; in ieder geval had het een heel andere smaakbeleving door de schuimlaag. Daarbij was het betaalbaar en ontzettend gemakkelijk. „Op de knop drukken en klaar, in plaats van gedoe met dubbelgeklapte filters en doorlooptijd.”
Maar volgens Mulder was het belangrijkste ingrediënt van het Senseo-succes de samenwerking tussen twee gerenommeerde Nederlandse bedrijven. „Douwe Egberts was op dat moment dé kwaliteitsstandaard van koffie in Nederland. En Philips dé kwaliteitsstandaard voor elektronica. Als je dat combineert… ja, dat heeft denk ik het succes bepaald.”
Want een apparaat dat in een paar jaar tijd terug te vinden is in 60 procent van alle Nederlandse huishoudens? „Dat gaat nooit meer gebeuren. Dat was uniek.”
Het overbekende koffiezetapparaat van Philips en Douwe Egberts, de Senseo. Foto: het nieuwste model Senseo is vierkant. Foto Lex van Lieshout/ANP
Senseo-apparaten invliegen: gillend duur
Maar het succes had in het begin ook een andere kant, want de vraag ging veel harder dan de productie kon bijbenen. Ontwikkelaar Van der Pluijm denkt aan die eerste periode dan ook niet meer per se terug met euforie; hij beschouwt het achteraf vooral als een periode met heel veel werk. „We moesten als een gek de productie opschroeven. Daar waren onder meer nieuwe spuitgietmachines voor nodig, maar daar zat een half jaar levertijd op. Veel te lang voor ons. Dus heel China werd op zijn kop gezet, er zijn machines bij andere fabrieken weggekocht, om maar te kunnen produceren.”
Paul Bromberg van Philips vult aan: „Normaal gesproken zet je producten uit China op een containerschip, maar dat ging te langzaam. Toen zijn we de Senseo-apparaten in gaan vliegen. Gillend duur! Maar we moesten leveren.” Volgens Van der Pluijm waren op een gegeven moment de transportkosten per Senseo-apparaat hoger dan de kostprijs. „Ik zeg altijd: degene die in het eerste jaar het meest aan Senseo hebben verdiend, zijn Lufthansa en KLM.”
Voor Philips was de koffiezetter-business tot dan toe altijd een marginaal winstgevende business geweest. Dat veranderde door de Senseo. „Daardoor is de koffiezetter-business een gezonde tak binnen Philips geworden. Senseo is ook het enige product in mijn loopbaan waarvan ik de prijs heb kunnen verhogen zonder dat dat enige impact had op de vraag. Gewoon nul! Dat is waar je van droomt als marketeer.”
Foto’s:
Een tegenvaller in het verdienmodel daarentegen bleek dat de pads niet te patenteren waren vanwege de te algemene, ronde vorm. Dus lagen na een paar maanden de schappen vol met varianten van alle supermarkt-huismerken. Desondanks heeft Douwe Egberts genoeg pads verkocht: in 2011 stond de teller in Nederland op 12,7 miljard.
Senseo ging ook over de grens, naar zes Europese landen en de VS. In Amerika sloeg het concept niet aan, maar in onze buurlanden liep de verkoop heel aardig. Toch bleef Nederland relatief de beste markt. De Senseo sloot simpelweg perfect aan op onze koffiecultuur, zegt Dirk Mulder van ING: „Het was de beleving van espresso, maar dan zonder de sterke smaak en zonder het dure apparaat. En vooral: enorm gemakkelijk. Bij een Italiaan hoef je niet met een Senseo aan te komen, maar hier paste het gewoon perfect.”
Slappe bak-imago; Senseo verliest het van de concurrentie
De eerste jaren groeien de Senseo-bomen tot in de hemel. Van gezinnen tot ouderen en van studentenhuis tot de bouwkeet: Nederlanders schakelen massaal over naar Senseo-koffie. Er komen allerlei pads op de markt: cappuccino, chocolademelk, ‘City Sensation Vienna’. Het apparaat verschijnt in nieuwe kleuren en speciale edities, maar in de basis blijft de koffiezetter hetzelfde. En daar zit meteen een heikel punt. Want waar de concurrenten in het koffielandschap volop dóórontwikkelen, blijft Senseo min of meer stilstaan.
Nespresso: een ijzersterk concept, met goede kwaliteit koffie. Ze hebben zich op een luxe manier gepositioneerd en ook George Clooney aan het merk gekoppeld. Dat is de doodsteek geweest voor Senseo
Een belangrijk moment is als Nespresso zijn nieuwe Essenza-machine lanceert. Het Goldpresso-concept van eind jaren negentig ligt dan al in de prullenbak; in plaats daarvan lukt het Nestlé om een toegankelijk, klein en betaalbaar koffieapparaat op de markt te brengen met cupjes. Het is dan 2004. „Een ijzersterk concept, met goede kwaliteit koffie. Ze hebben zich op een luxe manier gepositioneerd en ook George Clooney aan het merk gekoppeld; dat heeft ze natuurlijk ook enorm veel gebracht. Bij elkaar is dat de doodsteek geweest voor Senseo”, zegt Dirk Mulder van ING.
Ook in de horeca komt er meer aandacht voor goede koffie. Vanaf de jaren nul wordt het gemeengoed om buiten de deur een espresso, latte of cappuccino te bestellen. Ketens zoals de Coffee Company en Bagels & Beans verspreiden zich over het land, Starbucks is dan in de VS al een grote en populaire keten. Mulder: „Horecaconcepten zijn elkaar vanaf die tijd gaan beconcurreren op koffiekwaliteit en smaakbeleving. Zo werd de koffie steeds beter. En wat de consument buiten de deur proeft, wordt ook de graadmeter van wat hij thuis wil drinken.”
Senseo blijft daarin achter. Bovendien komen er barstjes in het imago van de ooit zo vernieuwende koffie. Zo ontstaat rond 2007 een hardnekkig gerucht – waar overigens niks van klopt – dat er varkensvet in de Senseo-schuimlaag zou zitten. In 2009 is er een grootschalige terugroepactie van zeven miljoen Senseo-apparaten vanwege veiligheidsrisico’s: het apparaat zou kunnen ontploffen.
In 2012 komt een volgend schandaal aan het licht: Sara Lee, voormalig moederbedrijf van Douwe Egberts, blijkt uit kostenbesparing jarenlang stiekem de hoeveelheid koffie te hebben verlaagd van 7,5 naar 7 gram per pad. Douwe Egberts kondigt aan dat meteen te herstellen.
Afgekeurde Senseo-pads van koffie- en theebedrijf DE Master Blenders 1753, het vroegere Douwe Egberts.Foto Sander Koning
Het imago van ‘slappe’ koffie gaat echter niet meer weg. Want al heeft Senseo ook de ‘dark roast coffee’-pads en kan je bij de nieuwste modellen ook de sterkte aanpassen per kopje: het blijft filterkoffie; als je dan gaat vergelijken met espressokoffie zoals die van Nespresso wint die laatste het altijd qua smaakintensiteit – waar we met z’n allen ook nog eens steeds meer aan gewend zijn geraakt door de geëvolueerde koffiecultuur. Al met al legt Senseo het steeds meer af tegen de sterkere, meer smaakvolle koffie uit de Nespresso-apparaten, de volautomatische versebonenmachines of zelfs heuse, glimmende espressomachines van een paar duizend euro – het nieuwste statussymbool in de keuken.
„Dat is denk ik onvermijdelijk geweest”, zegt Paul Bromberg, destijds werkzaam bij Philips. „Kijk, de technische beperking van de Senseo is de lage overdruk van 1,4 bar. Daar kun je nooit espresso-achtige koffie uit krijgen, tenzij je het apparaat om zou bouwen tot echt een espressoapparaat – maar op die markt was enorm veel concurrentie.”
Bromberg is daar niet teleurgesteld over. „Nee hoor, dit was gewoon de levenscyclus van het product. Douwe Egberts en Philips hebben er goed geld aan verdiend en uiteindelijk ook geprofiteerd van de beweging die Senseo in gang heeft gezet. Douwe Egberts verkoopt nu ook veel cupjes en Philips een hoop volautomatische espressomachines.”
Slot: Senseo is nog lang niet dood
Ook al is het in sommige kringen misschien salonfähig om lacherig te doen over Senseo, de impact van de Nederlandse innovatie valt toch moeilijk te onderschatten. „Het heeft de koffiecultuur in Nederland voorgoed veranderd. Absoluut”, zegt Dirk Mulder van ING. „We gingen van een kan naar een kopje. Dat kopje kent nu duizend-en-één varianten, maar die verandering begon allemaal bij Senseo. Ik ken toch niet veel innovaties die dat voor elkaar hebben gekregen.”
Wat de Senseo-makers van het eerste uur betreft, mag bijna 25 jaar Senseo dan ook vooral een ode worden aan het vak van innoveren. Ontwikkelaar Ton van der Pluijm: „Veel bedrijven onderschatten wat voor tijd, geld, geduld en doorzettingsvermogen er gaat zitten in dit soort innovaties. Dat vind ik te prijzen aan Douwe Egberts en Philips. Want het project liep aan alle kanten uit de hand – ik bedoel: een eerste raming van Douwe Egberts was dat het ontwikkelen 70.000 gulden zou kosten; uiteindelijk werden het enkele miljoenen euro’s – maar toch zijn ze erin blijven geloven en blijven investeren. En zie wat voor succes het heeft opgeleverd.”
Van der Pluijm genoot van het succes, maar niet vanachter zijn bureau bij Douwe Egberts; na een jaar kaapte Heineken hem weg voor hun nieuwste innovatie: de Beertender.
En de Senseo zelf? Die is nog lang niet dood. Het apparaat draagt nog steeds de naam Philips, maar is sinds 2021 onderdeel van een Chinese investeerder en wordt geproduceerd door het Nederlandse Versuni. Vorig jaar zijn er in Nederland niet minder dan 275.000 Senseo-apparaten verkocht; dat is 15 procent van het totaal aantal verkochte apparaten, waarbij Duitsland en Frankrijk de lijst aanvoeren. Douwe Egberts verkocht vorig jaar 600 miljoen bijbehorende pads aan consumenten.
Recent onderzoek van branchevereniging Koffie & Thee Nederland laat zien dat Nederlanders anno 2024 nog steeds het vaakst een kopje koffie zetten met het filterkoffiezetapparaat. Vlak daarachter staat het cupjesapparaat (zoals Nespresso), gevolgd door de volautomatische espressomachine. Op plaats vier volgt de Senseo; 26 procent van de Nederlandse koffiedrinkers zet (bijna) altijd of regelmatig een kop koffie hiermee.
Afgelopen november zag de Hema-‘hartje’-Philips-samenwerking het licht, met een matte, babyblauwe Senseo in de collectie. En momenteel staan de Senseo-dozen in Albert Heijn-filialen weer hoog opgestapeld, dit keer met de Blond Amsterdam limited edition.
„Door Senseo is koffie hot geworden, en hip en happening”, concludeert Daan Woudhuysen, de V&D-filiaalleider uit Amstelveen. „Koffie is tegenwoordig een momentje voor jezelf, en dan wil je goede kwaliteit hebben. Ik zou dan zelf ondertussen niet meer kiezen voor Senseo-koffie, eerlijk gezegd, maar daar is het allemaal wel mee begonnen. Dat hebben ze toch verdomde knap gedaan.”
Clemens Wiggers Foto Lars van den Brink
Clemens Wiggers (71), Oegstgeest‘Ik was toch al niet gewend aan bijzondere koffie’
„Ik zou mij niet zozeer een Senseo-fan noemen, als wel een grootverbruiker. Ik drink zeker tien kopjes op een dag. Ik begin ’s ochtends, tot vlak voor ik naar bed ga. Mijn vrouw en ik zijn ondertussen toe aan ons derde Senseo-apparaat. Tussendoor hebben we ook zo’n cupjes-machine gehad. Die koffie was lekkerder, moet ik zeggen, maar per kopje veel duurder. Nu zijn we dus terug bij de Senseo. Het is gewoon hartstikke makkelijk, vers en goed te doen. Ik weet dat veel mensen het smakeloos vinden, een slap bakkie. Misschien scheelt het dat ik in mijn werkend leven als verpleeghuisarts toch al niet gewend was aan bijzondere koffie. Ik vind Senseo-koffie helemaal prima.”
Merijn van Baardewijk Foto Lars van den Brink
Merijn van Baardewijk (35), Utrecht:‘Ik vind het schuimlaagje dus oprecht lekker’
„Senseo is niet populair, voor sommigen is het bijna een scheldwoord. Dat heb ik nooit begrepen. Ik vind het briljant. De basis is dat het een supermakkelijke manier is om één kopje filterkoffie te zetten. Duurzaamheid vind ik ook belangrijk, en de Senseo-pads kunnen gewoon bij het gft. Qua smaak weet ik dat veel mensen er niet van houden, maar ik vind het schuimlaagje op de Senseokoffie dus oprecht lekker. ’s Ochtends drink ik thuis altijd alvast twee kopjes, zodat ik op mijn werk iets minder koffie hoef te pakken uit de verse bonen-machine.”
Je geld tot wel tien jaar vastleggen. Een minimale inleg van meerdere miljoenen. En elk moment gebeld kunnen worden om een extra (miljoenen)storting te moeten doen. Deze torenhoge drempels zorgden ervoor dat het voor particuliere beleggers jarenlang onmogelijk was te beleggen in private-equityfondsen – partijen die beleggen in bedrijven zonder beursnotering.
Maar het tij lijkt te keren; de lucratieve inkomsten uit private equity komen binnen bereik van kleinere beleggers.
Daarmee eindigt een periode van veertig jaar waarin de verdiensten uit risicovolle investeringen in private equity alleen naar grote, institutionele beleggers gingen – denk aant pensioenfondsen, verzekeraars, grote vermogensbeheerders en heel rijke families. Alleen zijn konden voor langere tijd de grote bedragen apart zetten die nodig zijn voor private equity en de specialisten bekostigen die deze complexe beleggingsproducten begrijpen.
Particuliere beleggers waren al die jaren aangewezen op de publieke effectenbeurzen. Daar konden ze geld steken in aandelen van bedrijven die wel openbaar genoteerd zijn.
Zo was investeren in een groeiend deel van de economie voor hen afgesloten. Het aantal beursgenoteerde ondernemingen is afgelopen jaren bovendien wereldwijd afgenomen. Sowieso is bijna 90 procent van de bedrijven met een omzet tot ongeveer 100 miljoen euro niet beursgenoteerd.
Omdat de niet-genoteerde sectoren lange tijd niet of moeilijk bereikbaar waren voor kleinere beleggers, konden zij hun investeringsportefeuille minder spreiden dan de grote beleggers. Met alle risico’s van dien. Beursgenoteerde aandelen zijn veel volatieler; hun waarde fluctueert sterker.
Daar komt dus bij dat de markt voor private investeringen zoveel breder is dan de publieke beurzen. Onder de paraplu ‘private markets’ vallen investeringsfondsen die leningen geven, (private credit), verstrekkers van durfkapitaal (aan bijvoorbeeld start-ups en scale-ups) en beleggingen in vastgoed en infrastructuur. Omdat dit soort fondsen dezelfde hoge drempels hadden als private equity, konden kleinere beleggers ook daar niet terecht om hun portefeuille te spreiden.
Maar aan de geslotenheid van private markets komt, als gezegd, beetje bij beetje een einde. Private equity voor kleinere beleggers is volgens Stephen Freelink, oprichter van beleggingsvergelijkingssite Finner, inmiddels een grote trend. „Je ziet dat hier heel veel producten in worden ontwikkeld. Niet zo gek. Het kan niet alleen goed zijn voor de klant, maar deze beleggingsproducten zijn ook erg interessant voor aanbieders. Die kunnen voor langere periodes goede fees vragen voor deze producten.”
Evergreens en Eltif
Hoe komt het dat die drempels voor particuliere beleggers nu wel omlaag gaan? Een belangrijke bijdrage aan de opening van private markets voor particuliere beleggers is de uitvinding van zogenoemde evergreen-investeringsfondsen. (Het ‘groen’ in de naam heeft overigens niets te maken met duurzaam beleggen). Die fondsen bestaan al een jaar of twintig en hadden oorspronkelijk als doel voor grotere beleggers bezwaren tegen beleggen in private equity weg te nemen, zoals hoge instapdrempels en langdurig vastzetten van je geld. Deze breed opgezette fondsen hebben veel investeringen en geen einddatum. Het ingelegde geld wordt in principe steeds herbelegd. Investeerders in die fondsen kunnen hun inleg periodiek opnemen. Dat kost dan vaak wel iets aan rendement.
Ook hebben de evergreenfondsen de minimum-inleg verlaagd. Instappen kan al vanaf enkele tienduizenden euro’s, in plaats van enkele miljoenen. Het Zwitserse Partners Group was twintig jaar geleden de eerste met een evergreenfonds. Andere aanbieders volgen, zoals het Zweedse (zelf beursgenoteerde) EQT, het van oorsprong Nederlandse Alpinvest en het Britse Schroders. Ook Amerikaanse partijen als KKR en binnenkort Goldman Sachs bieden evergreenfondsen.
Deze evergreens werden enkele jaren geleden ook toegankelijk voor kleinere beleggers, omdat toezichthouders de regels voor consumentenbescherming versoepelden. Vanwege de hoge risico’s was het eerder niet toegestaan kleinere beleggers te laten investeren op niet-openbare markten. Maar sinds 2015 gelden in Europa de Eltif-regels (European Long Term Investment Fund). Die maken het onder voorwaarden mogelijk ook bij niet-professionele beleggers geld op te halen voor investeringsfondsen.
Eltif is niet alleen bedoeld om kleinere beleggers van dienst te zijn. De Europese Unie wil er ook de enorme hoeveelheid spaargeld in Europa mee activeren. Alleen al huishoudens in de EU hadden eind vorig jaar gezamenlijk 9.501 miljard euro op spaarrekeningen staan. Als een deel van dat geld wordt aangewend voor langdurige financiering van bedrijvigheid in de EU en infrastructurele projecten, kan dat een enorme stimulans zijn voor de Europese economie.
Drempels verlaagd
Evergreens en Eltif hebben de drempels voor – wat rijkere – particulieren verlaagd om in private markets te beleggen. Via private banks, die vermogens beheren vanaf zo’n half miljoen euro, kunnen klanten in evergreenfondsen terecht die beleggen in private markets.
Zo heeft ING Private Banking sinds 2023 evergreenfondsen in het beleggingsaanbod. Ze heeft zo inmiddels voor klanten een half miljard euro belegd in fondsen van onder meer Partners Group en EQT.
We raden klanten aan echt alleen te verkopen bij scheiden en sterven
Johan Kloeze, directeur private Asset Management bij ING: „Onze klanten kunnen in hun bankapp hun investeringen in private markets zien.” Al is het nadrukkelijk géén product om mee te gaan handelen, zegt hij er direct bij. „We raden klanten aan echt alleen te verkopen als het echt noodzakelijk is. Bij scheiden en sterven zeg maar.”
ABN Amro biedt sinds een paar jaar ook beleggingen in private markten aan, maar wel met een hogere drempel: vanaf 3 miljoen euro vrij te beleggen vermogen. Rabobank heeft de lat voor haar klanten sinds afgelopen najaar op minimaal 2 miljoen euro vrij geld gelegd. De tweede bank van Nederland biedt één beleggingsfonds, gericht op duurzame infrastructuur als windmolens, zonneparken en elektriciteitsnetten. Rabo wil het aanbod snel uitbreiden.
Pionieren
Waar private markets bij de vermogensbeheerders van de banken nog altijd een drempel kennen – ING begint bij 125.000 euro voor klanten met een totaal belegd vermogen van minstens een miljoen – zijn er ook partijen met lagere drempels. Het kleine Nederlandse Capler pioniert hierin: de drempel van zijn beleggingsfonds in private markten is 5.000 euro. Oprichter Jelle Postma, eerder werkzaam bij andere private equity-partijen: „Ik heb me vanaf het begin van mijn carrière afgevraagd: waarom kunnen mijn vrienden en familie niet participeren in de fondsen waar ik zoveel van mijn uren in stop en die zulke goede rendementen maken?”
Bij Capler is tot nu toe 10 miljoen euro aan particulier vermogen ingelegd. Dat zit voor een deel in evergreenfondsen (waaronder Partners Group) en voor een deel in klassieke private-equitypartijen. Postma verklaart: „De eerste geven een zekere liquiditeit, en de tweede hebben uiteindelijk wel hogere rendementsverwachtingen.”
Freelink, van vergelijkingssite Finner, juicht toe dat de komst van private equity kleinere beleggers extra mogelijkheden biedt om te beleggen. „Zo kun je je vermogen spreiden”. Wel merkt hij in zijn adviesgesprekken dat mensen de risico’s van private equity vaak niet helemaal snappen, ook omdat sommige partijen slechts summier informatie over hun producten verschaffen. „Terwijl er gouden bergen worden beloofd, kun je ook echt je geld kwijtraken.”
Hij raadt daarom aan alleen een investering in private equity te overwegen via een partij met zorgplicht, zoals de meeste vermogensbeheerders en banken die hebben. Zij zorgen ervoor dat klanten hun vermogen goed spreiden tussen aandelen, obligaties en minder liquide beleggingen als private equity.
Want het is ook zaak, waarschuwt hij, niet een te groot deel van je beleggingsportefeuille in private equity te steken. „Je committeert je geld, ook met de nieuwe producten, voor de lange termijn. Daar kan je echt moeilijk weer bij, dus dat moet wel in je situatie passen. Laat je goed adviseren.”
‘Ik wil er niet te veel naar om hoeven kijken’
Folkert Mullemeister (1990) uit Bergschenhoek werkt als hoofd compliance bij een trustkantoor. Hij belegt sinds enkele jaren enkele tonnen, en doet dat samen met zijn vrouw.
„Mijn vrouw en ik hebben een brede beleggingsportefeuille. We hebben een groot deel van het vermogen de komende twintig jaar niet nodig – al weet je natuurlijk nooit hoe het leven loopt. Daarom proberen we een lange beleggingshorizon aan te houden. Het beleggen kost me, denk ik, zo’n twee uur in de week. We streven naar een duurzame portefeuille, maar het is ook onze latere pensioenpot, dus het moet ook wel renderen.
„Ik maak de selectie, maar leg de keuzes altijd wel voor aan mijn vrouw. Ik heb hiervoor bij Deutsche Bank en bij een kleinere vermogensbeheerder gewerkt, Yield.inc. Op basis van wat ik daar zag, heb ik onze strategie bepaald. Het grootste deel zit in beursgenoteerde bedrijven vanwege de liquiditeit. Zo’n 10 tot 15 procent beleggen we in private equity. Verder zitten we in vastgoed en in twee duurzame start-ups.
„We beleggen in private equity via fondsen, zoals Carbon Equity. Dat geeft betere spreiding – ik wil er in principe ook niet zoveel naar om hoeven kijken. Tot nu toe zijn de instapdrempels van private equity vrij hoog, maar ik hou de ontwikkelingen goed in de gaten omdat we het aandeel wel zouden willen vergroten.”
‘Slim om drempel private equity te verlagen’
Robert Alberts (1970), uit de omgeving van Deventer, is ondernemer. Hij belegt deels solo en deels samen met een compagnon in een beleggings-bv. Het te beleggen vermogen is enkele miljoenen euro’s.
„Ik beleg om rendement te maken. Niet beleggen betekent dat je vermogen achteruitgaat door belasting en inflatie. Ik heb een lange horizon: over het soort beleggingen dat wij het meeste doen, krijg je namelijk pas na tien, twaalf jaar rendement uitgekeerd.
„We proberen goed te spreiden, maar beleggen wel alleen buiten de beurs. We investeren in vastgoed en hebben geld in klassieke private-equityfondsen zitten – binnenkort komt er weer een capital call aan. Daarnaast verstrekken we via derde partijen leningen aan ondernemers, veelal ook voor vastgoed. Ik merk dat vooral voor kortlopend krediet aan kleinere ondernemers de bank niet thuis geeft. Ik vind het leuk die bedrijven te begeleiden en maak er een mooi rendement mee.
„Ik ben geen klant van ING, maar heb in december wel een bijeenkomst van hun private bank bezocht. We overwegen later dit jaar in hun private-marketaanbod in te stappen. Het zou voor ons mooie extra spreiding zijn. Ik denk dat die verlaging van de drempel voor private equity heel slim is; in mijn omgeving hoor ik veel mensen die zoeken naar manieren om hun vermogen te laten groeien. Geld op de bankrekening betekent immers teruggang in koopkracht.”
De periode waarin Shell profiteerde van zeer hoge energieprijzen, lijkt voorbij. Door minder hoge prijzen voor olie en gas heeft Shell in het laatste kwartaal van 2024 minder winst geboekt dan verwacht: 3,7 miljard dollar. Daardoor is de totale winst over het voorbije jaar uitgekomen op ruim 24 miljard dollar, tegenover 28 miljard dollar een jaar eerder.
Beleggers hoeven daar niet al te veel om te treuren. Het bedrijf gaat voor 3,5 miljard euro eigen aandelen inkopen, meldt het. Dat drijft de koers doorgaans op. Het aandeel noteert vanochtend licht in de plus.
Wat opvalt is dat de divisie voor hernieuwbare energie een verlies schreef van ongeveer 300 miljoen dollar. Veel grote olie- en gasbedrijven zijn de laatste tijd terughoudend met investeringen in hernieuwbare energie vanwege de beperkte winstgevendheid.
We bestuderen de cijfers verder en komen later vandaag met een uitgebreider stuk.
Liveblog Economieblog
DNB legt Volksbank miljoenenboete op voor falende witwascontrole
Goedemorgen! De chaos op de financiële markten die maandag uitbrak vanwege het Chinese ‘AI-wonder’ DeepSeek is nog niet voorbij. Op de Aziatische beurzen kregen aandelen van concurrerende techbedrijven vannacht voor de tweede dag op rij zware klappen. In de VS voelde Sam Altman, oprichter van OpenAI, zich genoodzaakt met een verklaring te komen dat zijn bedrijf versneld met „nieuwe, en betere versies” van zijn AI-model gaat komen. Beleggers in zijn bedrijf zijn bezorgd. Benieuwd wat er zo direct, bij opening van de beurzen in Nederland, gaat gebeuren.
Wat ons verder vanochtend opviel:
Het CBS meldt dat het aantal daklozen dit jaar weer is gestegen (naar 33.000), na vijf eerdere jaren van dalingen. Hoe kan dat, in een rijk land als Nederland, is de vraag? Het CBS heeft er zelf geen verklaring voor.
ING verkoopt zijn Russische activiteiten, meldt de bank zonet, wat tot een boekverlies van 400 miljoen euro leidt. ING kondigde na de Russische inval in Oekraïne in 2022 direct aan te zullen stoppen met zakendoen in Rusland, maar dat het tijd kostte om alles ‘af te bouwen’. Nu is het dan zover.
Een déjà vu met mijn studententijd vanochtend: Coca-Cola roept een aantal soorten blikjes en flesjes frisdranken terug (Fuze Tea, Fanta, Cassis en Minute Maid) omdat er te veel chloraat in zit. Ruim 25 jaar geleden kwam het bedrijf wereldwijd in opspraak omdat zijn producten ook waren ‘besmet’, toen met benzeen, wat kanker kan veroorzaken. Het leidde tot een gigantische bedrijfscrisis: in België en Frankrijk werd de verkoop van Coca-Cola zelfs tijdelijk verboden. Ik schreef mijn afstudeerscriptie over wat bedrijven in zulke publicitaire rampscenario’s het beste kunnen doen. (Conclusie, voor de geïnteresseerden: schep zoveel mogelijk verwarring over de precieze oorzaak, dan gaan consumenten twijfelen wie de zondebok is en valt de imagoschade mee.)
Op de werkvloer wordt de ‘afstand’ tussen hbo’ers met en zonder migratieachtergrond kleiner, blijkt uit nieuw onderzoek. Qua salaris loopt die laatste groep zelfs iets voor de troepen uit.
Tesla daagt via haar Chinese dochteronderneming de EU voor de rechter vanwege Europese importtarieven op in China geproduceerde elektrische auto’s. Afgelopen week maakten Chinese autoproducenten als Geely, BYD en SAIC hun zaak al aanhangig bij het Europese Hof van Justitie. Ook de Duitse autofabrikant BMW heeft zich via een Chinese dochteronderneming bij de zaak aangesloten.
De Europese Unie stelde afgelopen jaar handelstarieven in tegen Chinese auto’s, die, gesteund door enorme staatsinvesteringen, de concurrentieslag met in Europa geproduceerde elektrische auto’s aan het winnen zijn. Momenteel importeert Tesla Model 3 van hun elektrische auto’s vanuit China naar de EU. Daarop stelde de EU een importheffing van 7,8 procent in – bovenop een standaardheffing van 10 procent. Tarieven voor BYD (17 procent) en SAID (35,3 procent) liggen stukken hoger. Bestuurders van Tesla, dat sinds 2022 ook in Duitsland produceert, beraden zich volgens de Financial Times op nadere stappen naar aanleiding van de Europese importheffingen.
EU is „er klaar voor”
Afgelopen week reageerde de Europese Commissie al op de zaak. „We zijn er klaar voor”, zei een woordvoerder. „We zijn een op regels gebaseerde club hier in de EU. Als ze ons voor de rechter willen slepen, dan moeten ze dat doen.” De rechtszaak bij het Hof van Justitie kan tot wel anderhalf jaar in beslag nemen.
Tesla-baas Elon Musk is uitgesproken tegenstander van de Europese regulering van de techindustrie. Eerder lag hij al in de clinch met mededingingscommissarissen over zijn bedrijf X, dat volgens Brussel de Wet digitale diensten (DSA) schendt. Dit weekend liet hij zich zien op een verkiezingsbijeenkomst van de extreem-rechtse AfD. (NRC)
Vijfendertig hectare had tuinder Aart Nugteren begin deze eeuw in gebruik in Zimbabwe. Twintig hectare bestond uit plantenkassen, vooral om rozen te kweken. ’s Nachts vormden ze geheimzinnige bakens van licht in het stikdonkere landschap, omdat elke nacht de lampen aan gingen om het groeiproces te versnellen. Het was een flinke investering geweest. Maar in 2003 raakte Nugteren alles kwijt.
Onder de toenmalige president Robert Mugabe was in 2000 de veelal gewelddadige nationalisatie van land begonnen van ruim 4.500 boerderijen van witte eigenaren, onder wie tientallen Nederlanders. Officieel moesten de oorspronkelijke bewoners van Zimbabwe het land ‘terugkrijgen’, waar ze tijdens de vrijheidsoorlog (1964-1979) voor hadden gestreden. Maar de echte reden was politiek: Mugabe wilde zijn tanende populariteit opvijzelen met de campagne en de oppositie de wind uit de zeilen nemen. De verjaagde boeren moesten voor compensatie maar bij het Verenigd Koninkrijk aankloppen, de voormalige kolonisator, vond de regering.
Afgelopen week, bijna 22 jaar na het grote verlies, kreeg Nugteren echter een „leuk bedrag” op zijn rekening gestort. Een eerste van vijf jaarlijkse termijnen was binnen. Zeker vijftien andere onteigende Nederlanders zijn afgelopen week ook uitbetaald, van in totaal twintig Nederlandse families wier claim is goedgekeurd. „Iedereen is positief, we zijn allemaal enthousiast”, aldus Nugteren (65) vanuit Zimbabwe, waar hij sinds 2011 weer snijbloemen teelt, onder andere.
„Toen ik vrijdag het geld op mijn rekening zag staan, was dat echt een emotioneel moment. Wow, dacht ik, en ben even op het strand gaan zitten om over alles na te denken”, zegt ook Fran Lagesse (60) vanuit Mauritius, waar ze nu woont met haar Mauritiaanse echtgenoot.
Haar vader had een boerderij van 1.900 hectare in Zimbabwe, waar hij tabak en mais verbouwde, en rundvee hield. Hij had hem net twee jaar afbetaald toen hij opdracht kreeg zijn farm te verlaten, wat hij in 2006 uiteindelijk deed. „Tot zijn dood in 2019 hoopte mijn vader het geld terug te krijgen. Ik heb veel aan hem gedacht, deze week. Hij was dol op de farm, juist ook op het enorme stuk dat vooral uit rotsen bestond, waar koedoes en elandantilopes rondliepen.”
Toverwoord
‘Bippa’ is het toverwoord dat de compensatie mogelijk maakte. Nederland behoort tot de zes landen die een bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomst hadden gesloten met Zimbabwe – BIPPA in de Engelse afkorting – die door beide partnerlanden al was geratificeerd op het moment dat de chaotische onteigeningen begonnen in 2000. In de bippa was vastgelegd dat nationalisatie van bezit van mensen of bedrijven uit het partnerland alleen mag als de investeerder schadeloos wordt gesteld.
Jarenlang dacht iedereen echter naar zijn geld te kunnen fluiten, bippa-boer of niet. Zimbabwe was in een economische crisis geraakt als gevolg van de massale onteigeningen, met voorheen bloeiende commerciële tabaksplatages die jarenlang niets opleverden, en met investeerders die wegbleven. Compensatie van witte boeren had geen prioriteit. Maar om uit het economische dal te komen, heeft het land internationale investeerders nodig. Bovendien is compensatie van de verjaagde witte boeren is een van de voorwaarden van schuldeisers als het IMF en de Wereldbank om over herstructurering van de staatsschuld van 21 miljard dollar te praten, waarvan 12,7 miljard bestaat uit buitenlandse schuld. Dat maakte de geesten rijp voor lobbypogingen van de bippa-boeren om alsnog compensatie te krijgen.
Na de coronapandemie benaderden de Nederlandse boeren om die reden de Nederlandse ambassadeur. Die verzocht de Zimbabwaanse regering om nader overleg over de bippa-boeren. Ook de ambassadeurs van bippa-landen Duitsland, Zwitserland en Denemarken werden erbij betrokken, om namens hun onteigende boeren druk uit te oefenen.
De aanhoudende druk van de vier ambassades had effect. Eind 2023 reserveerde het Zimbabwaanse ministerie van Financiën 20 miljoen dollar (19,1 miljoen euro) in de begroting van 2024 én die van 2025 voor compensatie van de bippa-boeren. In mei vorig jaar kregen alle betrokkenen een lijst met formulieren die ingevuld of toegezonden moesten worden, om te kunnen bepalen wie voor compensatie in aanmerking kwam. Leidraad zou de waardebepaling zijn die alle onteigende boeren begin deze eeuw hadden laten vastleggen bij het bedrijf Valcon in Harare.
De Zimbabwaanse regering maakte eind oktober bekend dat 92 boerderijen uit alle bippa-landen waren goedgekeurd voor compensatie, waaronder 44 die toebehoorden aan in twintig Nederlanders families. De betrokkenen kregen eind vorig jaar een letter of consent, in feite een schuldbekentenis van de Zimbabwaanse overheid.
Voor de eerste aanbetaling is de gereserveerde 20 miljoen dollar gelijkelijk verdeeld – of wordt dat binnenkort – over de eigenaren van de 92 onteigende boerderijen, de zogeheten houders van title deeds, de eigendomspapieren. Dat houdt in dat wie één boerderij verloor ruim 200.000 dollar op zijn rekening kreeg of binnenkort krijgt, ongeacht de grootte van de claim. Inmiddels staat de teller op 19 Nederlandse (ex)boeren, drie Zwitsers, twee Duitsers en twee Denen die een eerste bedrag ontvingen.
De compensatie „zou ik niet ruimhartig noemen, uiteindelijk heeft iedereen erop verloren”, zegt Nugteren, „maar er is niet op beknibbeld. Het overleg met de overheid verliep in harmonie. We zijn de Nederlandse ambassade, die een voortrekkersrol heeft gespeeld, dankbaar voor hoe ze zich heeft ingezet voor haar ingezetenen.”
Witte boeren in Zimbabwe en zogeheten oorlogsveteranen nemen in april 2000 deel aan een ‘verzoeningsdienst’ om de dodelijke slachtoffers te gedenken van de soms gewelddadige landbezettingen, bij het plaatsje Waterloo in het district Macheke. Foto Felix Kalkman
Verzoening
Lagesse stuurt ter illustratie berichten door uit de appgroep van Nederlandse boeren, de meeste in het Engels. „Het is moeilijk de ongelooflijke emoties te delen na 23 jaar. Eindelijk het begin van verzoening”, schreef de een. „Ik staar naar mijn bankafschrijving en kan het niet helemaal geloven. Ik heb tijd nodig om dit tot me te laten doordringen. Om me te realiseren hoever we gekomen zijn”, schrijft een ander. „Ongelooflijk dat deze dag is gekomen. A big, big thank you voor alle betrokkenen voor hun onvermoeibare inzet.”
Lagesse zelf wil de taxateurs van consultancybedrijf Valcon niet vergeten, „die al meteen zo alert waren de getroffen boeren te vragen de waarde van hun verloren bezit meteen vast te leggen, wijs geworden door ervaring met nationalisatie in landen als Oeganda. Ze zijn twintig jaar bij de zaak betrokken gebleven.”
De compensatie van de bippa-boeren staat los van de onderhandelingen over compensatie van de overige onteigende witte boeren, onder wie veel Britten, die ook gaande zijn. Sommigen zien liever de restitutie van land in plaats van geld als compensatie, wat weer een apart traject is.
Lees ook
Hoe elf verjaagde witte boeren tóch geld kregen
Zij staat ook los van het onbekende bedrag dat elf onteigende Nederlandse boeren al in 2017 kregen. Zij waren een schikking overeengekomen met Zimbabwe na geheim overleg met het land. De inzet van de onderhandelingen tóen was een uitspraak van het Internationale centrum voor bemiddeling bij investeringsgeschillen (ICSID), een aan de Wereldbank gelieerd hof. Dit had Zimbabwe in 2009 opgedragen de elf boeren 8,2 miljoen euro compensatie te betalen omdat de bippa-bepalingen waren geschonden, waar door boeterentes tientallen miljoenen euro’s waren bijgekomen.
Netjes afbetaald
„Zimbabwe heeft ons geld in zeven jaar netjes afbetaald en zich altijd keurig aan de contracten gehouden”, zegt Lion Benjamins, woordvoerder van de elf, vanuit Finland. Daar heeft hij zich met zijn Finse vrouw gevestigd na in 2001 zijn boerderij in Zimbabwe te hebben verloren.
Nog altijd wil hij het bedrag niet noemen dat de elf ontvingen. Hij zegt echter stellig dat „we gelijk hadden om door te vechten en naar het ICSID te stappen”. „We zijn blij dat de andere boeren eindelijk compensatie krijgen. Maar we betreuren het nog altijd dat niet meer van hen destijds met ons mee wilden doen.”
Het zijn de onbekende industriebedrijven van Nederland, de 330 baksteenfabrieken, glasfabrieken, papierfabrieken (en nog meer soorten). Maar ze gebruiken jaarlijks enorme hoeveelheden gas – en daar willen ze vanaf, om te verduurzamen en zo hun uitstoot van circa 6 megaton per jaar omlaag te brengen. Dat staat gelijk aan een paar procent van de totale Nederlandse CO2-uitstoot.
Alleen: dat gaat voor 2030 voor een heel groot deel niet lukken, liet de sector, bekend onder de naam Cluster 6, maandag onomwonden weten in een inventarisatie. Daarvoor is er teveel onduidelijk over infrastructuur voor groene energiedragers, zoals waterstof. En vooral: het stroomnet zit vol, waardoor elektrificatie niet gaat slagen. Van de verduurzamingsprojecten gaat 73 procent niet binnen nu en 2030 rondkomen, terwijl in dat jaar de broeikasgasuitstoot eigenlijk 55 procent lager moet liggen dan in 1990.
1. Even wat achtergrond: om welke bedrijven gaat dit?
Cluster 6 is het bakje ‘overig’ van de Nederlandse industrie. Op vijf plekken klontert de sector samen, zoals in de haven van Rotterdam of Delfzijl. Cluster 6 zijn de regionale bedrijven die zich door het hele land bevinden. Vaak gaat het om kleinere mkb-bedrijven (steenfabriek Klinkers) of kleine productielocaties van grote concerns (glasbedrijf Saint-Gobain).
Hun productieprocessen gebruiken in totaal zo’n 22 terawattuur gas per jaar. In een steenfabriek blazen astronomische hoeveelheden aardgas op de stenen om deze hard te krijgen; in feite zijn deze fabrieken grote ovens.
Deze bedrijven willen hun productieproces elektrificeren, of overstappen op waterstof. Soms lukt dat ook: papierfabriek Sappi in Maastricht elektrificeerde bijvoorbeeld een deel van het productieproces met twee zogenoemde e-boilers. Meer Cluster 6-bedrijven hebben dit gedaan. Maar dit betreft vaak een tussenstap, en bij verdere verduurzaming loopt het al gauw vast.
2. Wat is het probleem?
De toekomstige waterstofinfrastructuur komt lang niet altijd langs jouw regionale fabriek (als de infrastructuur er überhaupt komt): de aanleg hiervan is vooral gericht op de grote industrieclusters. Dat vereist dus dure aftakkingen.
Verder wijst de sector nadrukkelijk naar netbeheerders. Omdat het stroomnet vol zit, zal het in de meeste regio’s pas lukken om na 2030 een zwaardere aansluiting op het stroomnet te krijgen, aldus Cluster 6. En daar zal nog vertraging bij optreden, denken de bedrijven. Dat is een probleem, want om te verduurzamen heeft de sector veel meer stroom nodig: zo’n 17,6 terawattuur per jaar, is de schatting, tegenover 7,4 nu. Voorbeeld: vanwege het volle stroomnet lukt het papierfabriek Sappi niet om een derde e-boiler te installeren, terwijl het dat wel zou willen.
3. Oké, en hoe moet dit dan verder?
In het meest lobby-achtige deel van de inventarisatie komt de sector met een aantal verzoeken. Netbeheerders moeten duidelijker zijn over wanneer er aansluitingen kunnen volgen. Aan de politiek is de boodschap vooral: maak voor ons een uitzondering.
De bedrijven verwachten bijvoorbeeld meer en meer geld kwijt te zijn aan CO2-heffingen, waarvan de kosten de komende jaren vermoedelijk zullen oplopen: Nederland voert zo’n heffing in, boven op het emissiehandelsysteem. Ook vragen de bedrijven om korting op de aardgasbelasting.
4. Hoe is er gereageerd op deze voorstellen?
Bij één regeringspartij is er in ieder geval begrip. Maandagochtend zei VVD-Kamerlid Silvio Erkens in het NOS Radio 1 Journaal dat er wat hem betreft een „ontheffing” komt voor de CO2-heffing bij bedrijven die „aantoonbaar” niet kunnen verduurzamen.
Ook Marjan Minnesma, directeur van stichting Urgenda, heeft wel enig begrip voor de roep van Cluster 6, vertelt ze telefonisch. „Er is relatief weinig aandacht voor hen. Voor de installatie van warmtepompen bij deze bedrijven had er allang een actieplan moeten zijn.” Warmtepompen creëren net als e-boilers warmte die nodig is in de productieprocessen van deze bedrijven.
Er is relatief weinig aandacht voor deze industriebedrijven
Wat Minnesma betreft moet er vooral „veel pragmatischer” gekeken worden. Is er een oplossing mogelijk door met batterijen te werken? Kunnen bedrijven onderling beter stroom uitruilen? „En er moet bijvoorbeeld niet te moeilijk worden gedaan als ze graag een windmolen naast hun fabriek willen neerzetten. Er is echt wel meer mogelijk.” Ook Minnesma staat niet per se negatief tegenover een uitzondering op de CO2-heffing, als bedrijven maar een goed plan kunnen overleggen hoe ze voor een bepaalde datum van het gas afgaan.
5. Hoe staat het met de verduurzaming van de rest van de industrie?
Niet zo goed. Voor de grote industriebedrijven – denk Tata Steel, kunstmestfabriek Yara – bestaat een speciaal programma om tot 1-op-1-steunafspraken te komen met de regering. Maar overleg hierover vordert maar traag: er zijn alleen concrete afspraken met zout- en chloorbedrijf Nobian. Met Tata Steel, verantwoordelijk voor 7 procent van de totale Nederlandse CO2-uitstoot, is de regering al maandenlang in onderhandeling. Dit is pijnlijk: Cluster 6 klaagt juist dat ze achtergesteld zijn bij de grote industrieclusters op het gebied van nieuwe infrastructuur en stroomaansluitingen, maar ook daar blijft voortgang ondertussen uit.
Lees ook
Terwijl twee ministeries ruziën, raken de klimaatdoelen uit zicht
Hasso Plattner, oprichter van softwarebedrijf SAP, wilde rockster worden. Dat werd hij niet, wel een van de meest succesvolle (en rijkste) ondernemers van Duitsland. En daardoor kreeg hij toch weer een beetje de kans rockster te worden. Op een personeelsbijeenkomst in 1993 kwam hij met een gitaar in een rookwolk het podium opgerend voor zijn keynote speech – door de jaren heen zou hij deze opkomst vaak herhalen.
Dat was nog voordat er foto’s van hem opdoken met Brian May van Queen. En voor de bekentenis dat hij wel eens met rockband Status Quo had gespeeld. Had hij wel extra voor moeten oefenen, liet hij zich ontvallen in een filmpje uit 2009.
Plattner, oprichter van SAP, is de belangrijkste architect van het succes van de bedrijfssoftwaregigant. Samen met chipmachinefabrikant ASML is dit het Europese techbedrijf met de grootse beurswaarde – op dit moment meer dan 300 miljard euro.
SAP gaat tegen de Duitse trend in. Een bekend kritiekpunt op Duitsland is dat het land er niet in slaagt techondernemingen te creëeren en achterloopt bij de digitalisering. Dat is volgens economen een van de redenen voor de krimpende economie: het land is sterk afhankelijk van exportgedreven industrie, met oude iconen als Volkswagen en BASF. Dat wreekt zich nu China opkomt als productieland en hoge gasprijzen de chemische industrie dwarszitten.
Maar het relatief onbekende SAP (meer dan 100.000 werknemers, omzet in 2023 31 miljard euro) blijft juist fors groeien en trekt eigenhandig de Duitse DAX-beursindex omhoog (de koers steeg de afgelopen 12 maanden 60 procent). Dinsdag presenteert SAP de resultaten over 2024, die naar verwachting weer goed zullen zijn. Wat voor bedrijf is dit?
’Ongelooflijk succesverhaal’
Op 15 mei 2024 betreedt de Duitse bondskanselier Olaf Scholz het podium in de SAP-Arena in Mannheim. Hij gaat spreken bij het afscheid van Hasso Plattner: die gaat met pensioen, na jaren topman te zijn geweest (tot 2003) en voorzitter van de raad van commissarissen (2003-2024).
Scholz begint over een „ongelofelijk succesverhaal dat gemaakt is in Duitsland”. „De hele wereldeconomie draait op SAP-software.” Mocht oprichter Plattner willen langskomen, dan staat Scholz z’n deur altijd voor hem open, zegt hij.
Plattner met de Duitse bondskanselier Olaf Scholz tijdens Plattners afscheidsbijeenkomst vorig jaar in Mannheim.
Scholz overdrijft niet eens zoveel met zijn woorden over het belang van SAP. In een halve eeuw groeide het bedrijf uit tot een cruciale leverancier voor tal van organisaties, van Nederlandse ministeries tot Coca-Cola. Die maken allemaal gebruik van SAP’s ‘ERP-software’, oftewel enterprise resource management.
Simpel gezegd: SAP maakt database-achtige toepassingen waarin operationele processen in fabrieken, voorraden, (loon)administratie, hr, inkoop en accounting aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Vroeger per cd-rom, nu vaak via de cloud.
Willekeurig voorbeeld: de Duitse grasmachinefabrikant STIHL kan met de SAP-software meteen zien wat de gevolgen zijn voor de distributie in winkels als het in het productieproces in de fabriek iets aanpast.
Antithese
SAP is in 1972 opgericht door de van oorsprong Berlijnse Plattner en vier andere mannen. De vijf hadden bij IBM gewerkt aan software om verschillende bedrijfsprocessen te integreren. Dat werd stopgezet – maar de vijf besloten door te gaan onder de pakkende naam ‘Systemanalyse und Programmentwicklung’, SAP, dus.
De vijf – Dieter, Hasso, Claus, Klaus, Hans-Werner – vestigden zich in de buurt van Mannheim. Het zijn de dagen ver voor de komst van internet, waarin software nog werkt op basis van ponskaarten. SAP weet klanten aan te boren in de thuisregio: geldt het bedrijf vandaag de dag als de antithese van de verouderde Duitse industrie, de opkomst van SAP is wel sterk met deze sector verbonden.
Onder de vroege gebruikers zijn Linde Gas, Dr. Oetker, chemiebedrijf ICI – bij het datacentrum van die laatste hangen de vijf eindeloos rond, vaak doen ze er tests in de nacht, als niemand hun software gebruikt. In 1974 voert SAP de eerste software voor voorraadbeheer in bij warmtewisselaarfabrikant Thermal-Werke.
Zo gaat het in de jaren tachtig in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland, maar het is de stap naar de VS aan het einde van dat decennium die het bedrijf echt groot maakt. Een kantoor in Philadelphia zet SAP in 1988 eerst vol met Duitse managers, maar al snel beseft Plattner – hij groeit uit tot de belangrijkste man, de andere oprichters verlaten langzamerhand het bedrijf – dat de Amerikaanse zakencultuur anders is.
Hij stelt Amerikanen aan en laat hen op de Amerikaanse manier aan de slag gaan: er komen geen limieten meer op commissies die verkoopagenten kunnen verdienen, en er gaat veel meer geld naar marketing. „Je moet een beetje overdrijven”, reflecteerde Plattner eind 2024 tegenover de Duitse krant Handelsblatt over de les die hij destijds leerde over het belang van marketing.
De stap valt samen met een nieuwe versie van de software, R/3. Het gevolg is een „religieuze bekering” tot deze versie van het wereldwijde bedrijfsleven, zoals een bedrijvenencyclopedie het in 1997 omschreef. In 1992 was SAP nog onbekend, in 1995 draaide negen van de tien grootste Amerikaanse bedrijven op softwarepakketten van SAP.
De VS groeien uit tot belangrijkste markt. SAP wordt een mix van de Amerikaanse en Duitse zakencultuur. Plattner ontmoet Bill Gates en Steve Jobs, en leert van hen. Jobs probeert Plattner bij een eerste ontmoeting Macintosh-computers aan te smeren. „Ik zei nee, en hij schreeuwde tegen me: als je ze nu niet koopt, waarom zou ik dan ooit nog met je praten?” Dus zo werkt het hier, beseft Plattner.
Eigen dorp
Wie vandaag de dag in Walldorf, in Baden-Württemberg, de SAP-campus bezoekt, treft daar een eigen dorp met een SAP-guesthouse, een scholingscentrum en een handvol bushaltes. Het bedrijf is het dorpje altijd trouw gebleven.
Het succes van SAP is dat het bedrijven in principe helpt efficiënter te werken en meer inzicht te geven in de administratie. Maar door de jaren heen is er ook regelmatig kritiek.
Berucht is de enorme complexiteit van de software en de langdurige processen vol consultants om deze in te voeren. Dat leidt soms tot frustratie en hoge kosten. Een project van Lidl uit 2018 is het bekendst: het besteedde ruim 500 miljoen euro aan een SAP-project, maar zette dit uiteindelijk na jaren stop (Lidl trof hierin zelf ook wel blaam, vanwege de specifieke eisen die het stelde).
Sommige gebruikers zien in SAP ook een partij met te veel marktmacht, een verwijt dat ook concurrenten als het Amerikaanse Oracle treft. „Als je je eenmaal hebt verbonden aan een leverancier, ontstaat een soort afhankelijkheidsrelatie”, zegt Ronald Verbeek. Hij is directeur van CIO Platform Nederland (CIOPN), de Nederlandse vereniging voor IT-directeuren. „Het is moeilijk over te stappen op een concurrent, en dat weten ze. Net als andere leveranciers kan SAP zomaar met prijsverhogingen komen zonder duidelijk te onderbouwen wat de klant daar aan heeft.”
Klanten ervaren volgens Verbeek soms ook druk door SAP om over te gaan naar een nieuwe versie, terwijl ze daar niet op zitten te wachten. In 2020 diende CIOPN samen met partnerverenigingen uit andere Europese landen een klacht hierover in bij de Europese Commissie. Maar het is moeilijk zo resultaten te boeken, zegt Verbeek. De kwesties zijn juridisch ingewikkeld, en klanten zijn soms huiverig om bewijzen aan te leveren.
De klacht lag politiek gevoelig, schreef Politico destijds. Uiteindelijk is SAP ook precies de Europese, digitale ‘kampioen’ waar het continent zo naar snakt. Mocht er ooit een onafhankelijke Europese cloud komen – zoals het project voor ‘datasoevereiniteit’ van de Europese Commissie waar veel scepsis over bestaat – dan is SAP vermoedelijk een van de bedrijven die hier een grote rol in zal spelen.
Ook in Duitsland wordt het bedrijf politiek gekoesterd. Bondskanselier Scholz zou afgelopen zomer deelstaten onder druk hebben gezet om een SAP-cloudtoepassing af te nemen, meldde Handelsblatt destijds. In 2018 vergaderde de toenmalige regering-Merkel over de digitale strategie van Duitsland op het Hasso Plattner-instituut in Potsdam, een computerwetenschapinstituut opgericht door de SAP-topman.
Zegetocht
Voorlopig lijkt de zegetocht van het bedrijf nog niet voorbij. „Het beste moet nog komen”, schreef analist Johannes Schaller van Deutsche Bank afgelopen week in een stuk over het aandeel SAP. Hij wees er onder meer op dat veel gebruikers overstappen naar de cloud van SAP: ze laten hun software draaien op de servers van het bedrijf in plaats van op hun eigen. Die ‘migratie’ levert SAP meer geld op.
Niet verrassend: SAP verwacht veel van AI. Hamburg voorspelt al onderhoud aan bruggen op basis van AI-software van SAP. Maar net zo goed kan die voorspellen hoe problemen in de toeleveringsketen uitpakken, vacatureteksten schrijven of de notoir complexe software gemakkelijker maken voor gebruikers.
Lees ook
‘Het Duitse zelfbeeld is niet houdbaar’
Plattner, 81 jaar oud, met een vermogen van meer dan 10 miljard euro, is inmiddels een halve Amerikaan. Hij financierde in Potsdam de bouw van kunstmuseum Barberini én opende een museum voor DDR-kunst, maar brengt vooral tijd door in San José. Daar is hij eigenaar van het lokale ijshockeyteam. Afgelopen oktober verklaarde hij sinds zijn pensionering niet terug te zijn geweest in Duitsland. ’s Lands succesvolste techondernemer voelt zich ogenschijnlijk meer thuis in Silicon Valley.
De Nederlandse overheid moet meer doen om door stikstofuitstoot veroorzaakte schade aan beschermde natuurgebieden te voorkomen. Tot dat oordeel kwam de rechtbank in Den Haag woensdag in een zaak die milieuorganisatie Greenpeace tegen de Nederlandse staat had aangespannen. De staat moet Greenpeace een dwangsom van 10 miljoen euro betalen als de stikstofdoelen van 2030 niet gehaald worden. Volgens deze doelen mag 50 procent van Natura-2000 gebieden dan niet langer overbelast zijn.
De staat kan in beroep, maar het kabinet-Schoof moet ondertussen wel werk maken van de uitvoering van het vonnis. Premier Schoof zei vrijdag te verwachten in eind maart of begin april daarvoor een plan te publiceren.
Hoe moet het nu verder met de landbouw, bouw, energie, industrie en mobiliteit sinds de Greenpeace-uitspraak?
Landbouw
Veroorzaakt 67 procent van de totale stikstofneerslag in Nederland (inclusief stikstof uit het buitenland).
Nu al zit de landbouw op slot. Ook boeren die hun bedrijf willen verduurzamen kunnen dat niet doen, omdat ze vrijgekomen stikstofruimte niet meer zonder nieuwe vergunning mogen vullen (‘interne saldering’: als je zorgt dat er minder stikstof wordt uitgestoten dan waarvoor je een vergunning hebt, kun je met die stikstofruimte iets anders doen), sinds een uitspraak van de Raad van State van afgelopen december. Voordat ze een vergunning kunnen krijgen, zal altijd getoetst moeten worden of de stikstofruimte (de maximale hoeveelheid stikstof die een bedrijf, bedrijfstak, regio of land in een bepaalde periode mag uitstoten) nodig is voor de natuur.
De Greenpeace-uitspraak heeft geen directe gevolgen zolang de overheid geen nieuwe maatregelen neemt. Op de lange termijn is de uitspraak wel ingrijpend voor boeren. Ger Koopmans, voorzitter van de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO), zei in een eerste reactie dat de maatregelen die nodig zijn om de stikstofdoelen in 2030 te halen „ongekende impact hebben op de agrarische sector”, ook voor akkerbouwers, die waarschijnlijk minder mest kunnen gebruiken. Hoe groot de impact is en voor wie, weet LTO nog niet.
Ook de Rabobank zegt als grootste boerenleenbank nog niet goed te kunnen overzien welke gevolgen de uitspraak heeft zolang er nog geen maatregelen bekend zijn. De bank heeft een fonds van 3 miljard euro waarmee boeren tegen gunstiger tarieven kunnen lenen om hun bedrijf te verduurzamen. De bijna 500 miljoen euro die daar volgens een woordvoerder tot nu toe voor is uitgeleend, gebruiken boeren voor 80 procent om te extensiveren: minder vee op meer land, waardoor de uitstoot per hectare afneemt. Niet bekend is hoeveel boeren sinds de uitspraak van de Raad van State nog een duurzame lening aanvroegen.
De Rabobank zegt niet goed te kunnen overzien wat de stikstofuitspraak betekent voor de landbouw. Foto ANP
Caring Farmers, een groep natuurinclusieve kringloopboeren, ziet in extensivering de uitweg uit de huidige impasse. Zij behoren tot de boeren die juist blij waren met de uitspraak van 22 januari omdat die volgens hen de overheid dwingt om de sector drastisch te veranderen naar een landbouw waarbij het aantal dieren in balans wordt gebracht met het aantal hectares. „Nu gaat het om stikstof, maar voor biodiversiteit, bodem- en waterkwaliteit is die transformatie net zo hard nodig”, zegt een woordvoerder.
Wat deze uitspraak de landbouwsector zal kosten, heeft nog geen instantie uitgerekend en is ook moeilijk te ramen, zegt Roel Jongeneel, econoom aan de Wageningen University & Research. „Er is vooral onzekerheid, die was er al. Boeren weten niet wat ze op bedrijfsniveau moeten doen om generieke stikstofdoelen te halen.”
Jongeneel ziet de uitspraak als een duwtje naar een andere manier om de doelen te halen. Niet door de sector voor te schrijven welke middelen ze moeten inzetten, maar door boeren op bedrijfsniveau af te rekenen op doelen zodat ze zelf kunnen bepalen hoe ze die halen, bijvoorbeeld door CO2-beprijzing.
Bouw
Veroorzaakt 1,3 procent van de totale stikstofneerslag in Nederland (inclusief buitenland).
Stel, een aannemer is bezig met de bouw van duizend nieuwe woningen. Dat project komt met het jongste stikstofvonnis niet meteen helemaal stil te liggen, maar loopt wel vertraging op. „Zo’n project verloopt in fasen, waarbij bijvoorbeeld steeds tweehonderd nieuwe woningen worden opgeleverd. De eerste tweehonderd kunnen al zijn opgeleverd en voor de volgende tweehonderd woningen is de vergunning bijvoorbeeld al geregeld”, legt Martijn van de Koolwijk van het Brabantse bouwbedrijf Heijmans uit. „Maar voor de fasen erna, zeg de laatste zeshonderd woningen, moet je nu door de uitspraak door een uitgebreidere vergunningsprocedure; die duren langer dan je vooraf hoopte.”
Nederland heeft de komende jaren ongeveer een miljoen nieuwe woningen nodig. De bouw daarvan zal door de stikstofperikelen verder vertragen. Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) gaat ervan uit dat door de Greenpeace-uitspraak in elk geval enkele duizenden woningen een half jaar later opgeleverd zullen worden, zegt directeur Taco van Hoek tegen de zakensite Business Insider.
Wat het precieze effect van het jongste stikstofvonnis op de bouwproductie zal zijn, is nu lastig te zeggen. Het EIB is nog aan het rekenen, bouwers zijn al langer hun projecten aan het inventariseren, sinds de Raad van State een einde maakte aan de praktijk van ‘intern salderen’. Dat betekent dat voor een aantal projecten alsnog een vergunning moet worden aangevraagd.
Bouwers zeggen al lang bezig te zijn om hun emissies omlaag te brengen, onder meer door hun machinepark elektrisch te maken. „Daarvoor moeten we vaak zelf bestaande machines laten ombouwen”, zegt Van de Koolwijk.
Bouwbedrijf Van Wijnen in Baarn bouwt een groot deel van zijn woningen in de fabriek. „Daardoor zijn we veel korter op de bouwplaats aanwezig en stoten we 40 procent minder uit”, zegt woordvoerder Mark Denslagen. „Misschien dat als de stikstofneerslag echt omlaag moet, de vraag naar onze emissiearme fabrieksbouw zal stijgen.”
Dan moet de overheid van die reductie wel eens echt werk gaan maken, is de boodschap van brancheorganisatie Bouwend Nederland: „De politiek moet doen waarvoor de politiek is bedoeld: plannen maken en uitvoeren.”
Energie
Veroorzaakt (samen met industrie) 8 procent van de totale stikstofneerslag in Nederland (inclusief buitenland).
In de duurzame-energiewereld klinken na de uitspraak van woensdag steeds dezelfde vragen. De energietransitie helpt de stikstofuitstoot naar beneden te brengen, maar tijdens het bouwen van bijvoorbeeld alle infrastructuur die nodig is voor die overgang, komt tijdelijk stikstof vrij. Loopt de energietransitie, en dus het terugdringen van de stikstofuitstoot op langere termijn, straks meer vertraging op door een strenger pakket aan stikstofmaatregelen? Of krijgen projecten die de Nederlandse energievoorziening verduurzamen een vrijstelling?
Een voorbeeld waarom die vragen opdoemen: de branchevereniging voor duurzame-energiebedrijven (NVDE) presenteerde vorige week een pakket aan maatregelen, waarmee Nederland in het jaar 2030 bijna 30 kiloton minder stikstofdioxide (NOx) zou kunnen uitstoten. Grote winst valt volgens NVDE vooral te halen met het elektrificeren van het wagenpark: het stimuleren van elektrisch rijden door korting te geven op kilometerheffing, en de kilometerheffing zelf, levert een besparing op van 8,1 kiloton NOx in 2030. Maar om die winst te halen zijn laadpalen nodig om elektrische auto’s aan op te laden. En voor die laadpalen (en andere aansluitingen) moeten straten open om kabels aan te leggen, die weer nodig zijn om duurzame elektriciteit te vervoeren van bron naar laadpaal. „En als netbeheerders door strengere stikstofregels langer bezig zijn met het aanleggen van die kabels, moet iedereen langer wachten op zijn aansluiting”, zegt een woordvoerder van netbeheerder Tennet.
De uitspraak veroorzaakt nu al onrust. Dat komt niet zozeer door de rechtszaak van Greenpeace, maar door chaotisch stikstofbeleid. „Om te weten waar we capaciteit bij moeten bouwen, zal je ook helder moeten hebben waar bijvoorbeeld woningbouw gerealiseerd gaat worden”, zegt Huibert Baud, directeur klant en ontwerp van Alliander. „Het is al een enorme opgave, ook voor gemeente en provincie. Iedereen wil weten waar we aan toe zijn. Hoeveel capaciteit moeten we leveren, maar nu ook: kan de bouw van de woonwijk überhaupt wel door?”
De duurzame-energiesector voelt nu vooral veel van de uitspraak van de Raad van State van afgelopen december, om intern salderen af te schaffen. „In Harderwijk konden we dankzij intern salderen een transformatorstation uitbreiden”, zegt Huibert Baud. „Het grootste deel van onze bouw is elektrisch en stoot dus geen stikstof uit, maar de aanvoer van materiaal met vrachtwagens is dat niet. Om dit project toch door te laten gaan hebben we stikstofruimte uitgewisseld met een sportpark naast het station, dat daarom een jaar lang niet heeft kunnen bemesten. Deze constructie, die bijdraagt aan de lang etermijnoplossing voor stikstof, kan nu niet meer.”
Victor van der Chijs, voorzitter van Deltalinqs, de branchevereniging voor Rotterdamse havenbedrijven, zegt na het besluit van december plots alsnog vergunningen te moeten aanvragen voor projecten die al in uitvoering zijn of zelfs al zijn afgerond.
Industrie
Veroorzaakt (samen met energie) 8 procent van de totale stikstofneerslag in Nederland (inclusief buitenland).
Bij grote Nederlandse industriebedrijven is het ook vooral de uitspraak van half december die tot zorg leidt. Stikstof is in de industrie op twee manieren relevant: bedrijven stoten soms zelf grote hoeveelheden uit, en voor vergroenings- of bouwprojecten in de industrie is soms stikstofruimte nodig.
Voor dat tweede was het vrij gebruikelijk om intern verschillende uitstoot tegen elkaar af te strepen, het ‘intern salderen’ waar de Raad van State zich kritisch over uitliet. Vaak zijn langs deze weg bouwprojecten uitgevoerd. „Dit is voer voor onze juristen”, zegt een woordvoerder van kunstmestfabriek Yara. Zij kijken nu terug naar verschillende projecten van het bedrijf. Ook staalfabriek Tata Steel zegt de gevolgen van deze uitspraak te bekijken.
Voor de staalfabriek kan de uitspraak ook gevolgen hebben voor toekomstige vergroeningsplannen. Tata Steel is op dit moment bezig de vergunningen aan te vragen voor de ombouw van de fabriek naar een heel andere manier van staal maken. Het bekijkt nu ook of de uitspraak van half december daar gevolgen voor heeft. Ook Chemelot in Limburg laat weten rekening te houden met complexe vergunningverlening voor projecten in de toekomst als gevolg van deze uitspraak.
De Greenpeace-uitspraak heeft mogelijk vooral op de langere termijn gevolgen voor de industrie. Bedrijven willen zich hier nu nog niet over uitlaten en zeggen dat dit een zaak voor de staat is. In het verleden is bij de stikstofproblematiek vanuit Den Haag regelmatig gezegd dat ook de industrie een bijdrage moet leveren aan het terugdringen van de uitstoot. Deze uitstoot is echter slechts een fractie van de uitstoot van de landbouw.
Er lopen bij sommige grote industriële uitstoters projecten om de stikstofuitstoot terug te dringen. Zo maakte steenwolfabrikant Rockwool in Roermond in oktober bekend het productieproces aan te passen om de stikstofuitstoot terug te dringen, en ook Tata Steel heeft daarvoor een filter geplaatst.
Mobiliteit
Veroorzaakt 20 procent van de totale stikstofneerslag in Nederland (inclusief buitenland).
Wat de stikstofneerslag van mobiliteit betreft, valt vooral Schiphol op. De luchthaven ligt onder vuur: volgens milieuorganisaties zorgt Schiphol voor te veel stikstofdepositie op natuurgebieden en kreeg het vliegveld ten onrechte een natuurvergunning. Die is wettelijk verplicht. De organisaties startten een rechtszaak die nu loopt. De luchtvaart zorgt naar schatting voor 1,1 procent van de stikstofneerslag op kwetsbare natuur. Schiphol moet de neerslag op de achttien Natura 2000-gebieden rond de luchthaven verlagen. Daartoe kocht het vliegveld in 2023 de stikstofruimte van negen agrarische bedrijven. De aldus verkregen stikstofruimte was genoeg om Schiphol een natuurvergunning te verlenen, vond het ministerie van Landbouw. Mobilisation for the Environment en andere organisaties waren het daarmee oneens en spanden een rechtszaak aan tegen deze natuurvergunning. Die zaak diende half november.
De A27 bij landgoed Amelisweerd. De regio Utrecht wil de snelweg verbreden. Hiertegen is veel verzet, omdat de plannen ten koste zouden gaan van de natuur, aldus milieuorganisaties. Foto Sander Koning/ANP
Voordat de rechtbank in Den Haag een uitspraak kon doen in de zaak – die werd in januari verwacht – bepaalde de Raad van State in december dat er strengere eisen gelden voor de manier waarop bedrijven de stikstofruimte moeten berekenen van (nieuwe) activiteiten die een nadelig effect hebben op de natuur. De rechtbank heeft nu zowel het ministerie van Landbouw als Mobilisation for the Environment c.s. tot 28 januari de tijd gegeven om te laten weten wat volgens hen de impact is van de Raad van State-uitspraak. Wanneer de rechtbank vervolgens de natuurvergunningszaak weer ter hand neemt, is nog onbekend.
Twee andere deelsectoren zijn ook van belang bij de stikstofuitstoot van mobiliteit. Het wegverkeer (personenauto’s en vrachtwagens) is goed voor 5 procent van de totale stikstofdepositie en de zeescheepvaart voor ruim 4 procent. De vormen van vervoer die een kleinere stikstofneerslag veroorzaken zijn onder meer de binnenvaart, mobiele werktuigen en de recratievaart. Op de weg zorgt de elektrificatie van zowel personenauto’s als trucks de komende jaren voor een forse afname van de stikstofuitstoot (volgens onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving, 2023).
Die daling geldt niet voor de zeevaart. In oktober meldde de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat de uitstoot van stikstofoxiden in de zeevaart „hoger is dan verwacht” ondanks strengere emissie-eisen voor nieuwe zeeschepen. Nederland pleit in internationaal verband voor een strengere handhaving van stikstofregels voor onder meer de Noordzee.