De Amerikaanse luchtvrachtanaliste Wenwen Zhang ziet sinds een paar maanden iets wat ze „nooit eerder zag”. Een ongekende vraag naar luchtvracht, veroorzaakt door Chinese kleding- en spullenverkopers Shein en Temu. De prijzen voor luchtvracht schieten erdoor omhoog. „Het gemiddelde tarief voor luchtvracht is afgelopen jaar met 20 procent gestegen. Kijk je alleen naar de route China-Europa, dan is het 34 procent.”
Luchtvracht is handig om spullen snel te vervoeren, bijvoorbeeld medicijnen of eten dat anders bederft. Voor bedrijven die hun bezorgtijd zo kort mogelijk willen houden, zoals met ultrafastfashion, blijkt luchtvracht ook een uitkomst. Zakenblad Forbes onthulde in mei dat Shein en Temu net zoveel spullen per vliegtuig verschepen als het equivalent van 88 Boeing 777-vluchten. Per dag. Maar kleding vergaat niet en is prima te vervoeren met containerschepen.
Niet alleen de Chinese ultrafastfashionmerken vliegen kleding de wereld over, de meeste grote modeketens die te vinden zijn in de grotere winkelstraten doen dat, in meer of mindere mate. Onderzoeker David Hachfeld van de Zwitserse ngo Public Eye verdiepte zich in Inditex, het moederbedrijf van Zara, Bershka, Pull & Bear, Massimo Dutti en nog meer bekende kledingketens. Officieel streeft Inditex naar „meer klimaatvriendelijke kleding” en nog een reeks andere groene doelen. Eén doel is in elk geval heilig voor Inditex: die van de korte keten. Inspelen op de laatste trends en als het nodig is kleding binnen een paar weken van ontwerp in de winkel krijgen.
Inditex produceert in fabrieken in Spanje, Portugal en Turkije, dus een (onbekend) deel van de kleding gaat gewoon over de weg. Maar het bedrijf werkt ook met fabrieken in Azië. „Inditex vliegt volgens onze berekeningen ongeveer een derde van de kleding die wordt gemaakt in fabrieken in Bangladesh naar Spanje”, zegt Hachfeld. „Daar staat een enorm logistiek centrum op het terrein van een vliegveld. Wil Inditex de kleding vervolgens naar landen als Mexico, de VS of Japan sturen, dan doen ze dat volgens de gegevens die wij konden vinden bijna altijd met het vliegtuig. Zo is het mogelijk dat sommige kledingstukken zelfs twee keer in het vliegtuig hebben gezeten.”
Komt er een vliegtuigsymbooltje op het label van truien en shirts?
Buiten Inditex zijn er nog tal van voorbeelden te noemen. Follow the Money achterhaalde eerder deze zomer dat zelfs ‘duurzame voorloper’ Patagonia ongeveer 5 procent van zijn kleding per vliegtuig verzendt.
Ook andere modemerken zijn er niet vies van. Public Eye noemde eerder Fast Retailing (bekend van Uniqlo), yogamerk Lululemon en Victoria’s Secret als grootverbruikers van luchtvracht.
4,5 dollar per kilo
De prijs van luchtvracht ligt ongeveer vijf keer hoger dan zeevracht, aldus analiste Zhang. Ze noemt het voorbeeld van een kilo luchtvracht van Hongkong naar Nederland, dat kost 4,5 dollar per kilo. Zulke prijzen schrikken modemerken dus niet af.
Een andere prijs is er ook, namelijk die de planeet moet betalen. Hoeveel schadelijker is luchtvracht in vergelijking met zeevracht? Voor het antwoord op die vraag verwijst Public Eye naar een studie van het Hamburgse milieuadviesbureau Systain, dat een berekening maakte van de CO2-voetafdruk van één specifiek shirt met lange mouwen. De broeikasgassen die werden uitgestoten bij het transport van dat shirt waren in dat scenario veertien keer hoger als het door de lucht werd vervoerd, dan als het grotendeels over zee werd verscheept.
Nederlanders kopen rond de vijftig nieuwe kledingstukken per jaar. Dat zijn jaarlijks vele honderden miljoenen kledingstukken in totaal. De almaar groeiende mode-industrie is naar schatting verantwoordelijk voor 10 procent van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen.
Daarbij zit veruit de grootste vervuiling niet in het transport, maar in het productieproces. Zoals het telen en verven van katoen. Vergeet ook niet dat kleding grotendeels uit plastic bestaat (herkenbaar op het label aan termen als polyester, nylon of elastaan). Plastic wordt gemaakt uit aardolie.
Transport krijgt daarom weinig aandacht als het gaat om vervuiling in de kledingindustrie, zegt Hachfeld. „Er wordt gedacht: transport is maar een paar procent van de uitstoot. Maar dat percentage loopt op als je kleding via de lucht vervoert.” Hij pleit voor wetgeving. „De vraag is: gaan we dit aanpakken, of laten we alles simpelweg aan de markt over?”
Lokaal kopen
Hoe zouden beleidsmakers luchtvracht minder aantrekkelijk kunnen maken? Met een belasting? „Op dit moment is er in de meeste landen geen specifieke belasting voor dat iets met een vliegtuig komt, in plaats van met een schip”, zegt luchtvaartdeskundige Joris Melkert van de TU Delft. Hij wijst erop dat beleidsmakers al decennia erg terughoudend zijn met belastingen invoeren op luchtvaart, bijvoorbeeld omdat het zo’n mondiale markt is. „Vanuit een vliegtuig bezien ben je Nederland na twintig minuten alweer voorbij.”
Toch, zegt hij, kun je „qua milieu heel duidelijk vraagtekens zetten bij wat hier gebeurt”. „Moeten we nou per se een jurkje zo snel willen overvliegen uit een fabriek in China? Kan dat niet nog heel even wachten, of ergens lokaal worden gekocht?”
Bij Shein en Temu speelt ook nog mee dat goederen onder de 150 euro helemaal belastingvrij mogen worden ingevoerd. Niet toevallig werkt de Europese Commissie volgens de Financial Times aan een plan om die vrijstelling te schrappen. De Europese Unie is overrompeld door de immense hoeveelheden goederen: vorig jaar werden 2,3 miljard spullen en kleren onder de belastingvrije grens van 150 euro ingevoerd.
Naast het duurder maken van luchtvracht kun je ook denken aan transparantie, zegt Hachfeld. „Dan moet worden prijsgegeven hoe een product op de markt is gekomen en of het op een vervuilende manier is getransporteerd.”
Dus: komt in de toekomst, naast het wasvoorschrift en de kledingmaat, ook een vliegtuigsymbooltje op het label van onze truien en shirts? Voor een beetje meer vliegschaamte binnen de mode-industrie zou het kunnen helpen.
Des te hoger de berg, des te dieper het dal. Het is een gezegde dat veel wordt gebruikt op de handelsvloer van de Japanse beurs, en het bleek zeer van toepassing toen afgelopen maandag de Nikkei-index met meer dan vierduizend punten instortte. Na maanden van ongekende groei ervoer de Japanse aandelenbeurs met 12,4 procent de op een na grootste daling in zijn geschiedenis, procentueel gezien. In punten is de daling zelfs de grootste ooit.
In de wijk Nihonbashi in Tokio, het belangrijkste financiële district van Japan, is daar weinig van te merken. Achter de glazen deuren van de Japan Stock Exchange staat een enkele bewaker de wacht te houden. Een zakenman in pak rent snel van zijn kantoorgebouw naar een afhaalrestaurantje om de hoek, terwijl hij zijn handen boven zijn hoofd houdt tegen de stralende zon. Wandelend door de verlaten straten zal de gemiddelde bezoeker geen vermoeden hebben van de chaos die hier begin deze week heerste.
Het beurstumult dat in de eerste helft van de week de wereldwijde financiële markten in zijn greep hield, was het hevigst in Japan. Hier kelderden de aandelen veel dieper dan in de rest van de wereld. Het Aziatische land, waar het jarenlang financieel juist heel kalm was, bevond zich opeens in het middelpunt van de storm. Wat is er aan de hand in Japan?
De wereldwijde crash van maandag kwam voort uit een samenspel van factoren, zoals recessiezorgen in de Verenigde Staten – die overigens later in de week al grotendeels wegebten. Maar later bleek dat door pogingen van de Japanse centrale bank om de economie te ‘normaliseren’ een trits van reacties in gang zijn gezet die flink bijdroegen aan het wereldwijde beursgeweld – en die de angst in de Japanse maatschappij voor een recessie aanwakkeren.
Stilstand in de economie
Japan kent al jaren een economie die nauwelijks groei en nauwelijks inflatie kent. In de jaren negentig kwam een recessie op gang die eigenlijk nooit helemaal ten einde is gekomen. Kinderen die opgroeiden in deze periode hebben inmiddels de onheilspellende bijnaam ‘de verloren generatie’ gekregen, met het idee dat een huis kopen, kinderen krijgen en een stabiele baan hebben voor hen altijd onbereikbaar zal blijven.
In de jaren negentig kwam een recessie op gang in Japan die eigenlijk nooit helemaal over is gegaan
Het verleidde de centrale bank er jarenlang toe om zeer lage en zelfs negatieve rentes aan te houden: dat moest de consumptie stimuleren. Daarmee liep het monetaire beleid met name de laatste jaren zeer uit de pas met de rest van de wereld. Maar de Bank of Japan heeft een relatief nieuwe gouverneur, Kazuo Ueda. Hij probeert sinds enige tijd het stimulerende beleid los te laten. Eerder dit jaar kwam de rente al boven de 0 uit, bij een eerste verhoging.
Op 31 juli ging de Japanse centrale bank nog een stapje verder: ze verhoogde de rente tot 0,25 procent. Hoewel dat nog altijd zeer laag was, ging het om het hoogste renteniveau in de afgelopen vijftien jaar.
Bankgouverneur Ueda zag de inflatie oplopen richting de 3 procent, en wilde daar toch iets aan doen. Bovendien begon de zeer zwakke yen ook pijn te doen: het maakt het leven voor Japanners duurder, omdat import duurder is.
Verhoog je de rente, dan doe je hier iets aan. Hogere rente maakt de yen meer waard: beleggers krijgen dan meer rendement in Japan en willen meer yens aanhouden. Zo stijgt de vraag naar de munt, en dus ook de waarde ervan, ten opzichte van de dollar en andere valuta.
De Japanse economie gaat zo langzamerhand meer lijken op die van andere geïndustrialiseerde landen, met een hogere rente en hogere inflatie. Maar dat veroorzaakt wereldwijd complicaties, zo bleek afgelopen week. De Japanse yen was jarenlang een populaire munt voor een speciaal soort beleggingen: wereldwijd leenden investeerders, zoals hedgefondsen, geld in yen, en stopten dit vervolgens in aandelen. Omdat yens lenen zo goedkoop was, was dat een makkelijke manier om snel veel rendement te behalen.
Door de hogere rente kwam eind juli dit verdienmodel plots onder druk te staan: ten eerste was yens lenen ineens niet meer zo goedkoop. Ten tweede leidde de hogere rente ertoe dat de yen meer waard werd – zoals ook beoogd door de centrale bank. Maar voor alle internationale beleggers die schulden waren aangegaan in yen, was dat slecht nieuws: die schulden werden opeens duurder om af te betalen in bijvoorbeeld dollars. Het fundament onder de ‘carry trade’ – goedkoop yens lenen en herinvesteren – werd weggeslagen. Het gevolg: beleggers die aandelen hadden gekocht met goedkope yens, deden deze aandelen wereldwijd massaal van de hand.
Het besluit de Japanse economie te ‘normaliseren’ met een iets hogere rente, leidde juist tot de grote koersval
„Je kunt de grootste ‘carry trade’ die de wereld ooit heeft gezien niet terugdraaien zonder een paar slachtoffers te maken”, zei Kit Juckes, valuta-expert bij bank Société Générale, tegen de Britse zakenkrant Financial Times. Volgens sommige schattingen gaan er honderden miljarden dollars om in deze handel. En dit is nog steeds een factor die instabiliteit kan veroorzaken in de wereldwijde beurshandel, zeiden verschillende analisten tegen de Financial Times daags na de crash. Niemand weet precies hoe groot deze handel nog is, en dus ook niet hoe groot de impact nog kan zijn wanneer de yen bijvoorbeeld verder in waarde stijgt of de rente verder oploopt.
Flashback naar ‘Zwarte Maandag’
Het instorten van de carry trade raakte wereldwijd de koersen. Dat specifiek de Japanse beurs zo onderuit ging, kwam ook door zorgen over de economie in het land nu de yen meer waard wordt. Dat maakt geïmporteerde goederen voor Japanners weliswaar goedkoper, maar export voor Japanse bedrijven duurder. En van export moeten veel concerns in het land het hebben: een megabedrijf als Toyota verkoopt een groot deel van zijn auto’s in de rest van de wereld.
Grote banken, zoals Mizuho en Mitsubishi UFJ verloren tussen de 15 en 20 procent in waarde: bij recessievrees doen banken het altijd slecht. Maar verder kregen vooral exportbedrijven grote klappen te verduren. Automaker Toyota daalde met 13,7 procent en chipmaker Tokyo Electron zakte met 18,5 procent.
Voor veel Japanners was het een flashback naar 1987, de ‘Zwarte Maandag’, die tot deze week het record had voor sterkste daling op één dag ooit. Hoewel de markt zich destijds snel herstelde, bleken de dalingen een voorbode van de nog altijd aanhoudende economische recessie.
Door de daling van deze week zullen er „doden gaan vallen”, schrijft columnist Hirotoshi Ito voor Gendai Media. Vanwege de ingewikkelde oorzaken van de daling wisten veel individuele beleggers namelijk niet wat ze moesten doen. In Japan is zelf beleggen geen nieuw concept, maar met de groeiende toegankelijkheid van de markt door, onder andere, beleggingsapps, is het aantal individuele beleggers flink gestegen, de laatste jaren. Inmiddels telt het land bijna 70 miljoen beleggers op een bevolking van 125 miljoen mensen.
Een groot deel van hen belegt via een bank door middel van het NISA-systeem, een belastingvrije beleggingsrekening waarmee Japanners kunnen investeren in indexfondsen. Dit zijn aandelenpakketten die bestaan uit de aandelen van meerdere bedrijven, gecategoriseerd op basis van sector en beleggingsrisico. Het grootste deel van de individuele beleggers in Japan belegt dus passief: ze kiezen zelf niet welke aandelen in hun pakketten zitten, dat doet de bank.
Toen het nieuws bekend werd dat de Nikkei-index in recordtempo daalde, werden de banken overspoeld door telefoontjes. Op televisie werden beelden getoond van callcenters waar tientallen medewerkers zonder pauze urenlang aan de telefoon zaten met klanten. Mensen zagen de waarde van hun portfolio’s verdampen en wilden zo snel mogelijk van hun aandelen af, voordat er van hun vermogen niks meer over was. De paniek was compleet.
Het leidde er zelfs toe dat de overheid, die slechts bij hoge uitzondering commentaar geeft op de stand van de markt, probeerde de gemoederen te bedaren. „We volgen de marktontwikkelingen met zorg en in samenwerking met de BOJ”, zei minister van Financiën Shunichi Suzuki tegen verslaggevers na sluiting van de beurs. „We roepen iedereen op om kalm te blijven en weloverwogen beslissingen te nemen.”
Het duurde niet lang voordat de grootste paniek voorbij was. Op dinsdag stond de beurs weer verrassend snel in het groen. Maar ondanks dit snelle herstel blijft het wantrouwen in de markt, mede door de pijnlijke herinneringen aan dertig jaar geleden en de acties van de centrale bank. Experts en bekende investeerders speculeren inmiddels weer over een mogelijke nieuwe crisis. De duizelingwekkende achtbaanrit die de Nikkei-index maakte, levert in Japan daarom vooral onzekerheid op over de toekomst van de nationale economie.
Colin Huang (44), de oprichter van webwinkel Pinduoduo, eigenaar van het bekendere Temu, klom deze week een plek omhoog in de Bloomberg Billionaires Index. Met zijn vermogen van 48,6 miljard dollar (44,5 miljard euro) is hij nu de rijkste persoon in China. Hij deed haasje-over met Zhong Shanshan, die ruim drie jaar lang die titel droeg en zijn rijkdom verwierf met gebotteld drinkwater.
Huang staat op de 25ste plek in de wereldwijde rijkeluislijst, die aangevoerd wordt door Elon Musk. De rijkste Nederlander, Charlene de Carvalho-Heineken, staat op plek 131, met een vermogen van 15 miljard dollar (13,7 miljard euro).
Waarmee heeft Huang zijn geld verdiend?
Huang is opgegroeid in de Chinese kuststad Hangzhou. Hij deed een master computerwetenschappen aan de Universiteit van Wisconsin. Daarna werkte hij een tijdje bij Google. Vanaf 2007 ging hij ondernemen. Hij had een elektronicawebshop, adviseerde ondernemers over hoe te verkopen op webwinkels als Alibaba en had een gamingbedrijf.
In 2013 zat hij een tijd ziek thuis. De toen 33-jarige Huang was al rijk genoeg en besloot kortstondig met pensioen te gaan. Hij zag hoe de twee grote Chinese internetbedrijven Alibaba (webwinkels) en Tencent (sociale media en games) razend succesvol waren, maar er niet in slaagden op elkaars terreinen uit te breiden. „Ze snappen niet hoe de ander geld verdient”, zei Huang in 2017 tegen Bloomberg. Zelf snapte hij dat door zijn eerdere bedrijven wel. Zo kwam hij op een nieuw idee: de ‘sociale webwinkel’ Pinduoduo (PDD). Dat moest een digitale vertaling worden van samen met vrienden gaan shoppen. De winkelapp zit vol spelletjes die korting kunnen opleveren en klanten krijgen lagere prijzen als ze met vrienden optrekken die hetzelfde product willen kopen. Goed voor de omzet: consumenten belagen hun vrienden om de korting te krijgen, en doen zo de marketing voor PDD.
In 2020 vertrok Huang als topman en in 2021 als bestuursvoorzitter van PDD. Sindsdien laat hij weinig van zich horen.
Dus hij zat er al een hele tijd warmpjes bij?
Bloomberg berekent Huangs rijkdom aan de hand van zijn aandelen in het beursgenoteerde PDD. Die fluctueren nogal in waarde. Begin 2021 was hij rijker dan nu, met een vermogen van 71,4 miljard dollar (Zhong was toen nóg rijker). Dat zakte later in, met als ‘dieptepunt’ 11,3 miljard dollar begin 2022.
Die daling volgde op overheidsingrijpen in de techsector in 2021. Internetbedrijven konden jarenlang ongebreideld groeien, tot ze de regering te machtig werden. Vooral techboegbeeld en Alibaba-oprichter Jack Ma moest het daarbij flink ontgelden, al kreeg de hele sector klappen.
PDD kon echter opkrabbelen door zich vanaf 2022 op het buitenland te richten met ‘koopjeswebwinkel’ Temu. Sinds vorig jaar is die ook in Nederland actief. Temu slaat de westerse gebruikers van de app om de oren met spelletjes en spaaracties, de trucs van PDD. Met succes: de omzet van PDD steeg vorig jaar met 90 procent tot 248 miljard yuan (31,7 miljard euro).
Temu is niet onomstreden. Producten zouden niet aan de veiligheidseisen voldoen en het zou niet zijn uit te sluiten dat Temu-koopjes met behulp van dwangarbeid zijn gemaakt. Bovendien wil Brussel een eind maken aan een vrijstelling waardoor voor kleine aankopen van buiten de EU – zoals die van Temu – nu nog geen invoerrechten betaald hoeven te worden. In eigen land klagen leveranciers dat Temu onrealistisch lage prijzen eist en fabrikanten tegen elkaar uitspeelt.
Het zal Huang weinig uitmaken. „Shop like a billionaire”, is Temu’s slogan, winkel alsof je miljardair bent. Maar Huang hoeft niet te doen alsof, hij is het al heel lang.
Lees ook
Webwinkel Temu maakt van shoppen een casino-ervaring
Opeens zag ze zichzelf op beeld. Lopend door de Zeilstraat in Amsterdam, broodjes halend bij de bakker. De tekst bij de foto’s: „Mevrouw Ottens arriveert op de Heemstedestraat met tram nr.2 en loopt al winkelend via Zeilstraat en de Baarsstraat terug in de richting van WLG27 [Westlandgracht 27].” Waarom werd dat vastgelegd?
Ander shot. Hun hondje op de passagiersstoel, Dyo Ottens ernaast achter het stuur.
Ze herinneren zich die ene keer op de snelweg. Dyo en Saskia Ottens rijden ’s avonds naar huis. Iemand rijdt achter hen aan en parkeert in de straat. Er worden foto’s gemaakt, zien ze.
Af en toe krijgen ze een anoniem belletje. „Zit de kraamhulp hier nog?” Als je die kraamhulp zoekt, die inderdaad eerder in dit pand zat, waarom bel je dan het nummer van onze nieuwe tandartsenpraktijk, vraagt Saskia zich af. Of probeert iemand te achterhalen of de praktijk al in bedrijf is?
Ongeveer twee jaar eerder verkocht het echtpaar Ottens, beiden tandarts, hun praktijk in Amsterdam aan Denteam, een keten waar de Britse investeringsmaatschappij G Square achter zit. Begin 2020 werden ze benaderd door de tandartsketen (29 praktijken): of ze niet ‘ontzorgd’ zouden willen worden? Denteam kon de praktijk overnemen, en daarmee de administratie. Het echtpaar Ottens kon aanblijven als tandartsen.
Dat de keten een detective achter hen aan zou sturen, konden ze toen nog niet vermoeden.
Private investeerders en ketenvorming zijn niet nieuw in de tandartsenwereld. De ontwikkeling begon volgens Hans de Vries, voorzitter van tandartsenvereniging KNMT, met de financiële crisis van 2007/2008. Banken financierden nauwelijks meer ondernemingen, private equity sprong in dat gat. Sindsdien is die opzet hard gegroeid: inmiddels maken 550 van de 4.300 Nederlandse tandartspraktijken deel uit van een keten. Dat is 13 procent, volgens de KNMT, terwijl dat tien jaar geleden nog geen 5 procent was. Ruim een op de zes tandartsen werkt naar schatting voor een keten. Achter alle grote ketens in Nederland zitten investeringsmaatschappijen.
NRC sprak twaalf mensen – tandartsen, praktijkmedewerkers, onderzoekers, (voormalig) betrokkenen bij belangenverenigingen – van wie de helft nadrukkelijk de risico’s noemt en een kwart juist positief tegenover private equity staat. De rest ziet voor- én nadelen.
Student als manager
Als Denteam Dyo (67) en Saskia Ottens (64) benadert, hebben ze al dertig jaar samen een praktijk. In aanloop naar hun pensioen willen ze het best wat rustiger aan gaan doen. Minder regeldruk, maar wel patiënten blijven behandelen – dat lijkt hun wel wat. Ze verkopen de praktijk en spreken af er nog enkele jaren te blijven werken.
En nu, vier jaar en drie rechtszaken later, zitten ze midden in een conflict met de keten. Bij Denteam zijn ze eind 2022 vertrokken.
De kern: Saskia en Dyo vinden dat Denteam een „puinhoop” van de praktijk maakt. Dat de situatie er onwerkbaar is, blijkt onder meer uit een brief die te lezen is in een van de rechtbankverslagen. Volgens hen is er te weinig personeel over: vier van de vijf assistenten zijn vertrokken – sommigen gedwongen, anderen uit eigen beweging. En één assistent voor vier tandartsen, dat is onveilig, vinden Saskia en Dyo. Dat verhoogt de werkdruk en dus het risico op fouten, bijvoorbeeld bij de sterilisatie van instrumenten.
In korte tijd werden vier verschillende managers aangesteld en ontslagen, tot een student tandheelkunde als manager werd aangesteld. De praktijk zou volgens Saskia en Dyo ook minder goed bereikbaar zijn geworden: tussen de middag staat de telefoon uit en het antwoordapparaat aan. De openingstijden gaan van 07.00 tot 22.00 uur naar 08.00 tot 16.30 uur.
Private equity in tandzorg kan het tekort aan personeel verhelpen
Na het vertrek bij de tandartsketen, bereiden Saskia en Dyo zich voor om een nieuwe praktijk te openen, aan de Westlandgracht. Dan merken ze dat ze achtervolgd worden. Denteam heeft een detectivebureau ingeschakeld omdat het bedrijf vermoedt dat de tandartsen – in strijd met het concurrentiebeding – samen méér dan 25 patiënten behandelen. Dat mag contractueel pas na 1 maart 2023.
Maar het vermoeden van Denteam is onjuist, volgens het echtpaar. De observaties van het detectivebureau duiden daar ook niet op, oordeelt de rechter later. Sinds het concurrentiebeding verlopen is, houden de twee wel praktijk aan de Westlandgracht.
Het verhaal van Dyo en Saskia is uitzonderlijk. Het komt zelden voor dat een conflict zo ver de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen binnendringt. Wel illustreert het hoe frictie kan ontstaan tussen tandartsen en bestuurders van ketens na overname van een praktijk.
Naast Dyo en Saskia Ottens sprak NRC nog een tandarts die een „zeer nare ervaring” had door de verkoop van zijn praktijk aan Denteam en uiteindelijk vertrok. Ook hij spreekt van beperktere openingstijden – tussen de middag ging „de deur op slot” – en ook hij zag een hoog verloop van personeel en de aanstelling van een „jonge en onervaren” manager. Net als veel anderen wil hij niet herleidbaar in NRC vanwege een geheimhoudingsverklaring. Dat geldt ook voor Dyo en Saskia, die daarom zelf weinig kunnen zeggen over het conflict. Wel zijn er openbare stukken – zoals een drietal rechtszaken – die daar inzicht in bieden.
Tandartsentekort
Dat een groeiend aantal praktijken zich bij een keten aansluit, heeft verschillende oorzaken. De voornaamste is het gebrek aan jonge tandartsen die een praktijk willen overnemen. Dat komt enerzijds door het algehele tekort aan tandartsen – een op de acht gaat de komende zeven jaar met pensioen – en anderzijds doordat de nieuwe generatie vaker parttime werkt en meer geneigd is te kiezen voor loondienst in plaats van het ondernemerschap.
Bovendien hóéven jongeren door dat tandartsentekort niet meer te ondernemen: er zijn genoeg praktijken waar ze zo aan de slag kunnen. Tegelijkertijd is praktijkhouden moeilijker geworden door nieuwe wet- en regelgeving, die tot meer administratie heeft geleid. „Ondernemen is tegenwoordig een stuk minder aantrekkelijk dan vroeger”, zegt De Vries van de KNMT.
De opkomst van private equity en tandzorgketens is niet per definitie een slechte ontwikkeling, vindt De Vries. Hij verkocht zelf ooit zijn praktijk aan Dental Clinics, met 130 praktijken de grootste keten in Nederland. De investeerder daarachter is het van oorsprong Zweedse Nordic Capital. De Vries was ook een tijd werkzaam bij de keten.
Het idee achter ketenvorming, volgens hem, is samenwerking. Samen inkopen, samen personeel trainen, samen personeelszaken regelen.
Colosseum, de op een na grootste tandzorgketen van Nederland (hier 110 praktijken, investeerder is het Zwitserse Jacobs Holding) begon als zo’n samenwerkingsverband van tandartsen. Pas later kwam daar een private investeerder bij. „Toen het eenmaal aan private equity werd verkocht, werd het na een aantal jaar weer doorverkocht – zoals dat gaat.”
Want dat is het verdienmodel achter private equity: praktijken opkopen en samenvoegen, omzet verhogen en voor een hogere prijs doorverkopen.
Deze buy-and-build-strategie kan een prikkel vormen voor ‘overbehandeling’, zeggen meerdere tandartsen en andere betrokkenen tegen NRC: onnodige behandelingen uitvoeren om meer omzet te maken.
De KNMT hoort zowel „negatieve als positieve geluiden”, zegt voorzitter De Vries, „dus in die zin is het in balans. Bij overnames komen vaker klachten voor, want er is vaak spanning tussen de verschillende partijen.”
Dat ervoer ook tandarts Hans Prakken, die zijn praktijk verkocht aan een private investeerder „vanwege gebrek aan andere belangstellenden”. Hij zou er een aantal jaar blijven werken, maar vertrok al na vier maanden. „Zonder uitspraak te willen doen over welke manier van besturen beter is: die van de nieuwe eigenaren was anders. Voor een private investeerder is vooral rendement belangrijk – het is een uitdaging dat samen te brengen met de beroepsethiek van zorgprofessionals.”
‘Doe jij jouw kunstje maar’
Ketens worden vaak niet gerund door tandartsen zelf. „In mijn tijd bouwden afgestudeerden een eigen praktijk op”, zegt Prakken. „Nu dat niet meer zo is, zijn er partijen die zeggen: ik regel de toko wel, doe jij jouw kunstje maar.”
Na de overname versnelde het verloop van personeel in de praktijk. „De cultuur veranderde.” Hij vertrok om „de overnemende partij de vrijheid te gunnen het op een eigen manier in te vullen”. Misschien, zegt hij, „past dit gewoon wat beter bij de tijd”.
Dat private equity ook een uitkomst kan zijn in de tandheelkunde, merkte tandarts Uwe Breuch, die eerder voor een particuliere praktijk werkte en nu tandarts-directeur is van een praktijk van Dental Clinics. De tandzorgketens „bieden een oplossing voor personeelstekorten, bijvoorbeeld door onderling personeel uit te lenen. En we hebben een aparte afdeling voor recruitment – dat maakt mijn leven een stuk makkelijker.”
Bovendien, zegt hij: „Een keten ligt onder een vergrootglas. Je moet het júíst goed doen, want als één vestiging het niet goed doet, straalt dat af op alle andere praktijken. Dat geeft een extra prikkel de kwaliteit goed te waarborgen.”
Na een overname worden plots vaker röntgen- foto’s gemaakt
De financiële injectie die met zo’n overname gepaard gaat, betekent ook meer mogelijkheden om in professionele apparatuur te investeren. „Zo houd je je instrumenten en materialen ook op orde.”
In andere zorgsectoren ging het mis nadat commerciële partijen massaal praktijken waren gaan overnemen, zoals bij huisartsenketen Co-Med en opkoper van dierenartspraktijken IVC Evidensia. Bij Co-Med stonden patiënten voor gesloten deuren, was er soms geen huisarts aanwezig en moesten assistenten soms taken uitvoeren waarvoor ze niet bevoegd waren. Bij de dierenartspraktijken van IVC Evidensia schoten de tarieven omhoog en werden baasjes onder druk gezet hun dieren onnodige behandelingen te laten ondergaan.
De tarieven over de kop laten gaan kan in de mondzorg niet: die sector is gebonden aan tarieven die de Nationale Zorgautoriteit bepaalt. Wel bestaat het risico van de genoemde overbehandeling om de omzet te verhogen.
Ook in de jeugdzorg zijn veel private investeerders actief. Dat leidde dit jaar tot een onderzoek van accountantskantoor EY in opdracht van toenmalig minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Conny Helder (VVD) naar de invloed daarvan op de kwaliteit van zorg in verschillende sectoren. De uitkomst bood geen aanleiding voor een verbod op private equity in de zorg. Wel was volgens de minister duidelijk dat „aanscherping van regelgeving noodzakelijk is voor de balans tussen enerzijds een te groot financieel belang vanuit de zorgaanbieder en de publieke belangen van de zorg anderzijds”.
Verdienmodel
In Nederland is tot nu toe geen verschil vastgesteld in kwaliteit, toegankelijkheid of betaalbaarheid tussen tandartspraktijken met en zonder grote investeringsfondsen achter zich. Evenmin zijn er uitwassen bekend, zoals in de huisartsen- en dierenzorg. Toch maken politieke partijen en delen van de beroepsgroep zich zorgen. Zo schreef NSC in het verkiezingsprogramma dat het de „groeiende greep van commerciële investeerders” op onder meer tandartspraktijken wil terugdringen. Dat punt haalde overigens niet het Hoofdlijnenakkoord van de coalitie. Ook nam de Kamer moties aan over een verbod op private equity in de zorg – dat er niet kwam.
In andere landen waren die uitwassen er wel in de sector, zoals bij de Spaanse keten iDental, waar patiënten onder druk werden gezet dure behandelingen uit te laten voeren en tandartsen lang niet altijd bevoegd bleken te zijn. De Council of European Dentists, belangenvereniging van Europese tandartsen, bracht in 2019 een verklaring uit waarin de Europese tandartsen zich bezorgd toonden over het verdienmodel van de investeringsmaatschappijen. De zucht naar winst kon de veiligheid van patiënten ondermijnen, stelde de organisatie.
Een deel van de betrokkenen die NRC sprak, zegt tevreden te zijn over de opkomst van private equity in de mondzorg: die lost het opvolgingsprobleem op en neemt de administratie uit handen. Een ander deel ziet vooral de risico’s op overbehandeling en wijst erop dat na een overname bijvoorbeeld plots vaker foto’s gemaakt worden. De manier van besturen door de investeerder – meestal geen tandarts – komt vaak niet overeen met die van de voormalig praktijkhouder, en dat kan schuren.
Ontslagbrief
Zo ook bij Saskia en Dyo Ottens. In september 2022, tweeënhalf jaar na de overname, uiten de Ottens hun zorgen in een brief aan Denteam, zoals te lezen is in het rechtbankverslag: „Vrijdag heeft [naam] de hele dag aan [naam] moeten uitleggen hoe een praktijk werkt. Het is een schande dat je een 4 jaar student THK [tandheelkunde] als troubleshooter naar voren schuift […].
„Praktijk is niet bereikbaar, bandje kan niemand inspreken dus grote puinhoop. […] nieuwe assistente zo boos dat ze direct opstapt.
„Wij willen een assistente aan de stoel en telefoon.
„Personeel is weggegaan doordat niet naar ze geluisterd werd.”
Ze eindigen de brief met de mededeling dat zij zonder veranderingen en zonder compensatie voor hun extra werkuren „in de huidige werksfeer/omstandigheden niet goed kunnen functioneren” en gedwongen zijn hun werkzaamheden te beëindigen.
Ze krijgen een ontslagbrief terug. De toegang tot de praktijk wordt hun per direct ontzegd. Daarna krijgen ze persoonlijk vragen van patiënten: waar zijn jullie?
Dat steekt nog steeds het meest, zegt Saskia: dat ze nooit afscheid hebben kunnen nemen van de patiënten die ze al zo lang ontvingen. „We hadden de praktijk ruim dertig jaar. Die mensen kennen ons.”
Als Saskia en Dyo hun werkzaamheden elders willen voortzetten – hetzij in een andere praktijk, hetzij in een nieuwe eigen praktijk – krijgen zij te maken met het overeengekomen concurrentiebeding. Denteam heeft vermoedens dat de twee zich daar na hun ontslag niet aan houden. Dyo: „Ons werk en inkomen viel weg, dus wilden we een nieuwe praktijk beginnen. We waren daar in het begin al vaak, maar om te klussen. Opknappen, schoonmaken, schilderen.” Hij wijst om zich heen. „Het is een enorm werk om dit allemaal zo mooi te krijgen.”
Recherchebureau
Achteraf blijkt dat Denteam een recherchebureau op het echtpaar heeft gezet om te kijken of de vermoedens klopten. Nauwgezet wordt bijgehouden wie de praktijk in- en uitloopt:
1 februari 2023, 16.34 uur: „Een getinte vrouw met een helm op en beige lange winterjas belt aan bij WLG27 en wordt even later door mevrouw Ottens binnengelaten.”
17.30 uur: „Eerdergenoemde getinte vrouw komt naar buiten, loopt naar scooter en zet helm weer op en vertrekt.”
Ook wat de Ottens zelf doen op een dag leggen de detectives vast:
15 februari 2023, 17.20 uur. „De heer Ottens laat al bellend de hond uit aan de waterkant en op de Westlandgracht. Loopt op en neer over de Westlandgracht en kijkt rond. Hij komt om 17.53 weer aan bij WLG27 en gaat met de hond naar binnen.”
In december dat jaar – wanneer het concurrentiebeding reeds verlopen is – belt ook een deurwaarder aan bij de praktijk met de mededeling dat hij beslag komt leggen op alle computers en patiëntgegevens. Op dat moment ligt patiënt Ruud de Jonge net in de behandelstoel. Hij was een paar maanden eerder overgestapt van de door Denteam overgenomen praktijk naar de nieuwe praktijk van de Ottens, omdat hij het onprettig vond dat hij na de overname van Denteam geen vaste tandarts meer had in de oude praktijk. „Opeens was er commotie alom”, vertelt hij. Als patiënt verbaast hij zich over de gang van zaken: „Ik vond het een vreemde gewaarwording dat een deurwaarder zonder mijn toestemming zomaar beslag kan leggen op mijn medische gegevens.” Zijn afspraak loopt uiteindelijk een paar uur uit.
Ook het belletje naar de ‘kraamhulp’ was van het door Denteam ingehuurde recherchebureau, blijkt uit het rapport. Doel was te achterhalen of er al een nieuwe tandartspraktijk in het pand zat. Saskia: „Als je wilt weten of ik al begonnen ben met een nieuwe praktijk, dan bel je toch gewoon aan?” Ze zegt nog steeds „elke dag over mijn schouder” te kijken. „Als ik op één dag twee keer dezelfde persoon zie lopen, ben ik bang dat ik gevolgd word.”
In een kort geding, begin vorig jaar, verbiedt de rechter Denteam het echtpaar en hun praktijkpand nog langer te bespieden.
„We hoopten dat de verkoop ons administratieve taken en zorgen uit handen zou nemen. Dat is niet gebeurd, onze opvattingen waren te anders”, zegt Dyo. „Nu zijn we opnieuw begonnen – het enige wat we willen is ons eigen praktijkje voortzetten en met rust gelaten worden.”
Tandartsketens in cijfers
De mondzorg is de zorgsector met het grootste aantal private equity-partijen. De drie grootste tandartsketens in Nederland zijn Dental Clinics/TopMondzorg (130 praktijken, investeerder: het van oorsprong Zweedse Nordic Capital), Colosseum Dental Klinieken (110 praktijken, investeerder: het Zwitserse Jacobs Holding) en Fresh Tandartsen (40 praktijken, investeerder: het Britse Livingbridge).
Dental Clinics valt onder de European Dental Group, een onderneming die voor een groot deel (899 miljoen euro) met bankleningen gefinancierd is. Het bedrijf maakte in 2022 7 miljoen euro operationele winst, maar door 80 miljoen aan rente op de schulden kwam het resultaat per saldo op 71,5 miljoen euro verlies uit. Ten opzichte van het balanstotaal van 1,6 miljard euro had de keten een beperkt eigen vermogen: 185 miljoen. Daarmee is de financiering aan de krappe kant. De Europese omzet bedroeg in 2022 656 miljoen euro, waarvan ruim 315 miljoen in Nederland werd behaald.
Ook Colosseum is vooral met schulden gefinancierd, maar daar is de lening verstrekt door de eigenaren zelf. De keten had in 2022 schulden voor bijna 39 miljoen euro. Ze draaide een verlies van 4,7 miljoen euro, had een negatief eigen vermogen van 25,2 miljoen euro en een omzet van 122,4 miljoen euro.
Met 29 praktijken is Denteam (investeerder: het Britse G-Square) een relatief kleine speler. Financieel staat de keten er niet goed voor, met een negatief eigen vermogen van ruim 1,2 miljoen euro, ruim 46 miljoen euro schuld en 10 miljoen euro verlies over 2023.
Dat de ketens verliesgevend zijn, laat zien dat met de klinieken zelf vooralsnog moeilijk winst te behalen is. De eigenaren beogen vooral rendement op hun investering te halen door via overnames van praktijken een grote mondzorgketen te bouwen (buy-and-build), die ze voor meer geld kunnen doorverkopen dan zij zelf hebben geïnvesteerd.
Michael de Guzman heeft een lange nacht in de karaokebar achter de rug als hij op de ochtend van 19 maart 1997 naar een gereedstaande helikopter wandelt. De Filippijn heeft de vlucht naar het mijnwerkerskamp in Busang al vele malen gemaakt. Hij is immers niet zomaar een geoloog. De Guzman geldt als de ontdekker van ’s werelds rijkste goudader, op het Indonesische eiland Kalimantan. Hij is een steenrijke en gevierde goudzoeker, maar heeft ook vijanden. De Indonesische regering aast op de goudvondst, net als mijnbouwgigant Freeport McMoRan.
Tijdens zijn wandeling naar de helikopter belt De Guzman met zijn vrouw Genie. Hij is achterdochtig: de vertrouwde helikopterpiloot blijkt vervangen door een ander. De helikopter stijgt op, en zal een paar uur later landen – zonder De Guzman. Na een half uur vliegen valt de geoloog van ruim tweehonderd meter hoogte boven de jungle naar beneden.
Enkele dagen later blijkt dat de goudader die De Guzman beweerde gevonden te hebben, helemaal geen goud bevat. Investeerders zien miljarden aan beurswaarde in rook opgaan. De val van de goudzoeker wordt het vertrekpunt van een kwart eeuw aan strafrechtelijk onderzoek, journalistiek graafwerk en complottheorieën. Een ongeluk is onwaarschijnlijk, want de deur van de heli zat goed dicht. Is De Guzman uit het toestel geduwd? Is hij zelf gesprongen? Hoe kon hij een afscheidsbrief schrijven tijdens een turbulente helikoptervlucht? En hoe suïcidaal is iemand die de avond voor zijn veronderstelde zelfverkozen dood tot diep in de nacht ging feesten?
In de Engelstalige podcast The Six Billion Dollar Scam vertelt podcastmaker Suzanne Wilton (CBC Canada, BBC) het verhaal van De Guzman en van zijn werkgever Bre-X Minerals Ltd., een Canadees mijnbouwbedrijfje dat in 1995 in de jungle van Kalimantan op zoek gaat naar goud. Een belangrijke rol is weggelegd voor de excentrieke Nederlandse goudzoeker John Felderhof. Hij runt de operatie van Bre-X in de dichtbegroeide jungle en onderhoudt de onmisbare contacten met de Indonesische overheid. Het is Felderhof die in 1995 De Guzman aan boord brengt.
Een gouden visioen
Felderhof en De Guzman hebben aanvankelijk pech. In de eerste maanden zit er geen goud in hun grondmonsters. Als hun vergunning bijna is verlopen, doet De Guzman nog een allerlaatste boring na een visioen dat hij in een droom kreeg. Het is raak: Bre-X stuit op the mother lode, die ene goudader waarvan elke geoloog droomt hem ooit te vinden. Aan de hand van de proefboring stellen De Guzman en Felderhof vast dat er een recordhoeveelheid van 71 miljoen troy ounces aan goud in de grond moet zitten. (Een troy ounce is 31,1 gram, het gewicht van ongeveer vier euromunten).
Bre-X is in één klap wereldnieuws. Van een penny stock schiet het aandeel van het Canadese mijnbouwbedrijf in enkele weken naar 220 Canadese dollar per aandeel. Beleggers in heel Canada speculeren flink op Bre-X, in hun eigen poging rijk te worden. Haastig wordt Bre-X gepromoveerd naar de Canadese hoofdindex in Toronto, waar het bedrijf op de piek een beurswaarde heeft van ruim 6 miljard Canadese dollar. Wie er vroeg bij was, is op papier multimiljonair.
Op dit punt in het verhaal had podcastmaker Suzanne Wilton de luisteraar kunnen meenemen naar de verhalen van huis-tuin-en-keukenbeleggers in ruraal Canada die in één klap een Ferrari konden kopen. Haar zoektocht strandt wel erg snel in een klein Canadees dorpje.
In plaats daarvan schakelt haar verhaal snel door naar Bre-X. Want door de belofte van vele miljarden aan goudreserves is dat bedrijf ineens een overnameprooi voor het veel grotere Freeport. Om zeker te weten dat het geen kat in de zak koopt, onderzoekt de Amerikaanse mijnbouwgigant de grondmonsters van De Guzman minutieus. Er blijkt van alles mis. De goudkorrels zijn niet hoekig, maar rond en glad – alsof ze met een rivier zijn meegespoeld. Het sterkt de vermoedens van salting, waarbij goudkorrels met een zoutvaatje aan de monsters worden toegevoegd. De Guzman wordt ontboden in mijnwerkerskamp Busang, maar zal de helikoptervlucht nooit voltooien. Het lichaam dat later in de jungle wordt gevonden, is onherkenbaar vergaan.
Als de fraude bij Bre-X niet veel later aan het licht komt, gaat er een schok door de markt. Beleggers verliezen miljarden, Bre-X gaat failliet. Het is een van de grootste fraudeschandalen uit de Canadese geschiedenis. Niemand is ervoor veroordeeld. Felderhof werd vervolgd wegens handel met voorkennis, maar vrijgesproken.
Te veel tegelijk
Podcastmaker Wilton volgt het verhaal al 25 jaar, wat blijkt uit haar diepgaande kennis van de gebeurtenissen en haar contacten met alle nog levende hoofdpersonen. Daarnaast put ze rijkelijk uit historisch audiomateriaal uit de jaren negentig. Door de vele gesproken bronnen wordt de podcast soms wat moeilijk te volgen. Wiens mannenstem is dit ook alweer? De stem van De Guzman horen we slechts een enkele keer. John Felderhof komt helemaal niet aan het woord. De Nederlander overlijdt in 2019.
Met het verhaal van Bre-X, de nasleep van de fraude én de theorieën rond de dodelijke val van De Guzman wil Wilton heel veel vertellen. Wellicht te veel voor tien podcastafleveringen van 20 tot 40 minuten. Toch verdient deze podcast het beluisterd te worden. Je krijgt een inkijkje in de wildwest-wereld van de internationale mijnbouw en wordt het complot ingetrokken rond de helikopterval van De Guzman. Was dat onherkenbare lichaam in de jungle wel van hem? Wie was die vervangende helikopterpiloot? Van wie kreeg De Guzmans weduwe geldbedragen uit Brazilië, en waarom krijgt hun zoon Michael jaren later mysterieuze telefoontjes? Haakjes genoeg om een tweede seizoen aan op te hangen, hopelijk met een duidelijker lijn.
Woningcorporaties hebben vorig jaar opnieuw minder woningen verkocht dan het jaar ervoor. Ze verkochten samen 6.418 woningen, een daling van 553 stuks.
De cijfers komen van onderzoekers van het Kadaster, die hier donderdag in economenvakblad ESB over publiceerden. De jongste cijfers tonen een voortzetting van de dalende trend van de laatste jaren. In 2015, het hoogtepunt van de woningverkoop door corporaties, verkochten ze ruim 26.000 woningen.
Jarenlang was de verkoop van afbetaalde woningen in steden een belangrijke bron van inkomsten voor corporaties. Hiermee konden ze hun financiën opkrikken, wat vooral in de nasleep van de financiële crisis van 2008 hard nodig was.
Corporaties waren in de problemen geraakt door te risicovolle investeringen en doordat woningen minder waard waren geworden. Ook de verhuurderheffing, een belasting op sociale huurwoningen die toenmalig woonminister Stef Blok (VVD) in 2013 invoerde, drukte zwaar op de woningcorporaties. Onder deze omstandigheden ontstond een verkoopgolf.
Sinds de piek in 2015 verkopen corporaties aanmerkelijk minder woningen. Ze zijn er minder gaan aanbieden doordat de noodzaak daartoe is afgenomen. Zo is de verhuurderheffing inmiddels afgeschaft.
Kleinere rol belegger
De onderzoekers signaleren ook dat het aandeel corporatiewoningen dat in handen van beleggers komt de afgelopen jaren is afgenomen. Nog vaker dan in eerdere jaren gingen de verkochte woningen vorig jaar naar starters en doorstromers.
Hoewel eerdere kabinetten wilden dat corporaties woningen bij verkoop eerst aan huurders zouden aanbieden, verkochten ze de panden vanwege de hogere opbrengst het liefst aan beleggers. In piekjaar 2015 was het aandeel van beleggers het grootst: ze kregen bij de verkoop dat jaar negenduizend voormalige sociale huurwoningen in handen, bijna een op de drie. Dat was vorig jaar nog een op de vijf.
Pas in 2022 werd afgesproken dat corporaties bij verkoop huurders voorrang geven, om doorstroming op de woningmarkt te bevorderen. Dat beleggers minder corporatiewoningen kopen, komt ook door de Wet betaalbare huur. Die nieuwe wet beperkt de huren die ze voor hun woningen kunnen vragen en maakt de woningen voor beleggers minder interessant.
De dalende verkoop van sociale huurwoningen wil niet automatisch zeggen dat er meer huurwoningen beschikbaar zijn. Het aandeel corporatiewoningen dat aan zittende huurders werd verkocht, is wel groter geworden, aldus de onderzoekers van het Kadaster, maar de doorstroming valt tegen omdat veel minder woningen zijn aangeboden voor verkoop.
Ook de nieuwbouw schiet niet op. Ondanks ambitieuze kabinetsplannen om tot 2030 zeker 300.000 huurwoningen te bouwen, blijft het bezit van corporaties al jaren min of meer gelijk op zo’n 2 miljoen woningen. Dit komt ook doordat voor nieuwbouw woningen gesloopt worden, waardoor er netto weinig bij komt. Door hoge bouwkosten en langlopende bezwaar- en vergunningstrajecten lukt het corporaties niet goed om het bouwtempo op te voeren. De Autoriteit woningcorporaties concludeerde in februari dat die woningbouwdoelen met de huidige aanpak onhaalbaar zijn.
Marjan Smeulders zit in de trein naar de Radboud Universiteit in Nijmegen als ze het rapport van VN-klimaatpanel IPCC uit 2018 leest. Staat daar nou echt dat koraalriffen verdwijnen als de aarde 1,5 graad opwarmt, het meest optimistische – en volgens sommigen dus onrealistische – streefdoel van het klimaatakkoord van Parijs? Ze krijgt het benauwd. „De koraalriffen beslaan een kwart van de biodiversiteit in zee. Ze beschermen kustgebied tegen hoge golven. Miljoenen mensen zijn ervan afhankelijk voor die bescherming en voor hun inkomen. We vinden het blijkbaar oké dat die riffen verdwijnen.” De microbioloog en universitair docent is onderweg naar een college en zet de figuur uit het rapport over de koraalriffen nog gauw in haar presentatie. Na het lezen van dat rapport sluit ze zich aan bij Scientists4Future, een collectief van (klimaat)activistische wetenschappers.
Uit onderzoek van onder meer de Universiteit van Amsterdam (UvA) onder 9.220 wetenschappers uit 115 landen blijkt dat negen van de tien wetenschappers geloven dat fundamentele politieke, sociale en economische verandering nodig is om klimaatverandering tegen te gaan. Ruim acht op de tien maken zich ‘tamelijk veel’ of ‘heel veel’ zorgen.
Velen blijken daar persoonlijke én professionele gevolgen aan te verbinden. Uit hetzelfde onderzoek, dat deze week in wetenschappelijk tijdschrift Nature Climate Change verscheen, blijkt dat 84 procent van de respondenten leefstijlaanpassingen nodig acht (bijvoorbeeld: minder of niet meer vliegen, vegetarisch of veganistisch eten). Ook blijkt dat één op de drie zich actief uitspreekt over klimaatverandering, één op de vier betrokken is geweest bij protesten en de helft daartoe bereid is.
„Bemoedigende resultaten”, vindt een van de hoofdonderzoekers Fabian Dablander (UvA). „En een groot contrast met het trage beleid van regeringen wereldwijd.” De wetenschap is daarin te lang genegeerd, vindt Dablander, en dat heeft „de wetenschappelijke gemeenschap gefrustreerd”.
Kanttekening bij het onderzoek, schrijven de onderzoekers, is de mogelijkheid dat vooral wetenschappers die reeds „geëngageerd” zijn met het klimaat reageerden op de door hen uitgestuurde vragenlijst en de resultaten daardoor niet representatief zijn voor de gehele wetenschappelijke gemeenschap. Voor 17 procent van de deelnemers is het klimaat een groot onderdeel van het onderzoeksgebied, voor 25 procent helemaal niet.
Rol van wetenschappers
Linda Steg, hoogleraar omgevingspsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen met duurzaamheid als aandachtsgebied, vindt de resultaten niet opvallend. „De overgrote meerderheid van de mensen gelooft in klimaatverandering en veel mensen maken zich zorgen en ondernemen actie. Wetenschappers zijn ook mensen – logisch dat dat voor hen dus ook geldt.”
Ze vindt het jammer dat het onderzoek zich richt op „gedragingen die iedereen kan doen”, en dat er niet specifieker is gevraagd naar wat wetenschappers doen vanuit hun positie, zoals hun onderzoek binnen hun vakgebied toespitsen op klimaatverandering, of bedrijven, overheden en ngo’s adviseren over klimaatbeleid. „Als je marketingonderzoeker bent, kun je bijvoorbeeld kijken hoe je Coca-Cola het best verkoopt, maar ook hoe je mensen het best aan duurzame producten krijgt.”
Traditioneel gezien is het de taak van de wetenschapper het publiek te voorzien van informatie, zegt Dablander, daarna is het aan de politiek om op basis daarvan beleid te maken. Maar er is volgens hem iets „gebroken” in die traditie. „De wetenschap heeft haar deel gedaan, met bijvoorbeeld zes IPCC-rapporten. Maar er verandert te weinig. Dan kun je niet enkel blijven publiceren vanuit je ivoren toren.”
‘Wachten tot voorspellingen uitkomen’
Dablander neemt zelf een voorbeeld aan Sherwood Rowland, de Amerikaanse scheikundige die ontdekte dat bepaalde chemicaliën de ozonlaag beschadigen en daar in 1995 samen met scheikundigen Paul Crutzen en Mario Molino een Nobelprijs voor ontving. Zijn ontdekking werd door velen in twijfel getrokken – aangevoerd door de chemische industrie, maar ook collega-wetenschappers – totdat in 1985 een gat in de ozonlaag werd ontdekt. Dablander: „Hij publiceerde niet enkel zijn onderzoek, maar sprak zich actief uit, en dat kostte hem persoonlijk veel. Maar zonder zijn toewijding waren we allemaal ernstig in gevaar geweest. Zoals Sherwood het zei: wat hebben we aan wetenschap die voorspellingen doet, als we uiteindelijk alleen maar wachten tot die voorspellingen uitkomen?”
Smeulders, van de Nijmeegse Radboud Universiteit, vertelt haar studenten altijd dat ze klimaatactivist is. „Het is niet mijn doel ze te overtuigen dat zelf ook te worden, maar dat ik ermee begaan ben heeft wel invloed op mijn colleges. Bijvoorbeeld doordat ik mijn college begin met zo’n figuur over de koraalriffen.” Maar veel hoeft ze er niet voor te doen om de ernst van klimaatopwarming over te brengen, zegt ze. „We behandelen altijd de koolstofkringloop, en die is uit balans: er is veel meer uitstoot dan opname. Je hoeft alleen de wetenschappelijke feiten te noemen.”
Het argument dat activisme niet bij de neutrale rol van de wetenschap past, verwerpt ze: „Wetenschap én overheden accorderen de IPCC-rapporten. Er is consensus over.” Bovendien, zegt ze: „Als studenten en wetenschappers hebben we toegang tot deze kennis, dat schept ook de verantwoordelijkheid daarop te handelen.” Studenten die actievoeren vindt ze „fantastisch” en probeert ze te faciliteren, bijvoorbeeld door de mogelijkheid te geven een practicum later in te halen als er een klimaatmars is. Soms komt ze haar studenten tegen bij protesten.
Naast Scientists4Future zit Smeulders bij Scientist Rebellion, de wetenschappelijke tak van Extinction Rebellion (XR). Zij en haar activistische collega-wetenschappers sluiten zich aan bij de protesten van XR, maar organiseren ook eigen acties. Zo plakten ze wetenschappelijke artikelen op de ramen van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat als protest tegen privéjets. „Wetenschappelijk is het zo klaar als een klontje: mensen in India, Pakistan, Griekenland gaan ten onder aan oververhitting.” Ze slaakt een diepe zucht. „Het is zoals in die film Don’t Look Up.” Daarin kijkt de wereld weg van een komeet die op de aarde afstevent, ondanks waarschuwingen van wetenschappers. Ze kon de film niet afkijken.
Wie betaalt er nou 2,50 euro voor een harnas voor een virtueel paard? Gamers reageerden in 2006 verbolgen. Ja, in het populaire spel Oblivion van Bethesda Game Studios kon je al virtuele paarden kopen. Maar dat was voor nepgeld, verdiend in de game zelf. Nu wilde Bethesda opeens échte euro’s hebben voor een driedimensionaal plaatje van een harnas dat je op je paard kon plakken. Geldklopperij! Gamers hadden al 60 euro voor het spel moeten betalen.
Het fenomeen ‘microtransactie’ – kleine extra aankopen in een game – werd niet met enthousiasme onthaald. Gamemakers, vinden sommige gamers nog steeds, moeten het doen met de aanschafprijs die je voor een spel betaalt. Vragen om meer is onbehoorlijk. Toch zijn microtransacties stilletjes een belangrijk onderdeel geworden van de financiële motor achter de gamesector. Gamebedrijven verdienen er jaarlijks miljarden euro’s aan.
Ondertussen lijkt de woede van gamers steeds meer op een toneelstukje. Eerst slaken ze een zucht van frustratie als een maker het te gortig maakt. En dan op naar de interne winkel van de populaire schietgame Fortnite, waar ze dagelijks 3, 4, 5 euro of meer betalen voor pikhouwelen in de vorm van voetbalschoenen of vuvuzela’s. Microtransacties zijn er nu in een enorme waaier aan smaken, van boosts om langer door te kunnen spelen tot ‘strippenkaarten’ voor extra beloningen tijdens speeltijd.
Waarom laten gamers zich inmiddels toch verleiden tot microtransacties? Hebben gamemakers hun fans met psychologische trucjes murw geslagen? Of lijken gamewerelden al zoveel op onze dagelijkse sociale werkelijkheid dat kapitalistische systemen er nu bij horen, en geen afbreuk meer doen aan de fantasie?
Veilige omgeving
In zijn essay The Art of Failure redeneert gamewetenschapper Jesper Juul dat games aantrekkelijk zijn omdat ze een kans bieden te falen in een veilige omgeving. Het moment dat we wél winnen leidt tot een emotionele ontlading. In een enquête van de International Gaming Research Unit van de Nottingham Trent University uit 2023 gaven gamers aan dat ze bij een microtransactie een soortgelijke roes voelen. „We kopen een dosis plezier”, zegt een respondent. Een microtransactie doen geeft voldoening, zonder het risico om te verliezen – zonder „het gevoel [te krijgen] dat we niet goed genoeg zijn”, zoals Juul schrijft.
Gamer Jan Allersma vindt microtransacties handig, schrijft hij in een e-mail. Maar: „In online competitieve games betekent [betalen voor] betere spelprestaties automatisch dat de tegenstander het moeilijker krijgt. En dan betaal je dus eigenlijk niet om het voor jezelf makkelijker te maken, maar om het voor de tegenstander moeilijker te maken. Dat vind ik bezwaarlijk.”
Al in 2015 deden de Universiteit Tilburg en de Amerikaanse universiteit UC Berkeley samen onderzoek naar dit fenomeen onder spelers van het oorlogsspel World of Tanks. Conclusie: gamers kijken neer op mensen die microtransacties verrichtten om beter te zijn in gevechten tegen andere gamers. Daardoor willen ze minder vaak met die ‘betalende’ gamers spelen.
Het sóórt vooruitgang dat je koopt, maakt uit. De meeste gamers spelen geen spellen om er snel doorheen te racen, maar ze willen wel betalen om een deel over te slaan waar ze geen plezier uit halen. Een krachtmeting gaan ze dan weer niet graag uit de weg. Je wil immers weten of je écht iemand kan verslaan – het risico op falen heeft waarde.
Die ‘echtheid’ blijkt binnen online games – misschien paradoxaal – van enorm belang. Deze games stonden in 2006 nog in de kinderschoenen, nu hebben ze dezelfde rol als elke sociale ruimte in de ‘echte wereld’, met complexe eigen regels rond status en geld. Betalen om te winnen is een sociale faux pas. Maar dat geldt ook voor je avatar in een gratis haardos laten rondlopen in kindergame Roblox: dat is alsof je met oude sportschoenen aankomt op het schoolplein. Ook virtueel moet je trendy blijven. De fear of missing out (fomo), de angst iets belangrijks te missen, vergroot volgens onderzoek van de Universiteit van Adelaide de bereidheid te betalen voor microtransacties.
Koopgedrag sturen
Voor gamemakers zijn deze psychologische factoren een buitenkans. Waar film en theater een toeschouwer aan de hand nemen door het verhaal, moeten games van oudsher spelers motiveren om de juiste actie te ondernemen. Wil je dat een gamer door een deur stapt, dan maak je de kamer donker en laat je licht door een kier sijpelen: instinctief weet de mens dat hij naar licht toe moet.
Diezelfde technieken gebruiken gamebedrijven nu om koopgedrag te sturen. De Australische psycholoog Daniel L. King publiceerde in 2019 over de psychologie rond microtransacties en patenten op dit gebied. Bij zijn onderzoek ontdekte hij tal van ideeën om de kooplust op te wekken. Zo had Activision (bekend van schietgame Call of Duty) het idee geopperd nieuwelingen aan ervaren spelers te koppelen, in de hoop dat nieuwe spelers zich verlekkeren aan de betaalde digitale kleding die de ervaren speler in de game draagt. Kabam, maker van mobiele games, had het plan spelers een cadeau te beloven als ze binnen 48 uur bepaalde doelen haalden – die gemakkelijker te bereiken zijn als je betaalt. Functies die gamers onder tijdsdruk zetten – ‘Je hebt nog vijf uur om dit te kopen!’ – zijn al jaren gemeengoed.
Het brein blijkt verrassend gemakkelijk te hacken. Die tijdsdruk, gekoppeld aan de menselijke behoefte om collecties compleet te maken, werkt bijvoorbeeld fomo in de hand. De categorie gamers die graag setjes digitale voorwerpen verzamelt, is groot. Een van de grootste gameseries aller tijden, Pokémon, is zelfs volledig gebaseerd op dit principe. Je wil als gamer alle verschillende beestjes vangen, zodat je bevredigd je lijstje kan afvinken.
Zeker jonge gamers maakt het niet zoveel uit of je zo’n verzameling via eigen inzet aanlegt of simpelweg door aankoop van digitale spulletjes. Dat is niet zo vreemd: in de jaren negentig kochten kinderen massaal flippo’s, daarvoor verzamelden ze Beanie Baby-knuffels. Kinderen worden al decennia getraind in te stappen in het economisch verkeer via hun verzamelwoede. Een onderzoekspaper van Newcastle University over microtransacties door kinderen waarschuwt dan ook tegen hysterie over microtransacties. Virtuele aankopen blijven vaak langer bestaan dan fysiek speelgoed, schrijven de onderzoekers, en geven kinderen zo op termijn inzicht in hun eigen ontwikkeling.
In online competitieve games betekent betalen voor betere spelprestaties automatisch dat de tegenstander het moeilijker krijgt
Toch is er reden voor behoedzaamheid. Games geven hun makers ongekende toegang tot data van spelers, en de makers kunnen op allerlei manieren spelregels aanpassen om uitgaven te stimuleren. Berucht is de lootbox, zo controversieel dat die in sommige landen expliciet verboden is. Kort gezegd is dat een doosje waar je een bepaalde prijs voor betaalt, zonder tevoren de ‘buit’ te kennen. Dit speelt in op een belangrijke trigger in het brein: trekken aan een hendel die altijd dezelfde beloning geeft, vinden we na verloop van tijd saai, maar weten we niet of en wat we krijgen, dan blijven we trekken. Gokken geeft plezier.
Gidst de lootbox kinderen het casino in? Onderzoekers zijn er niet over uit. In diverse papers signaleren ze wel een verband: gamers die graag lootboxes kopen, zijn sneller geneigd te gokken en ze geven aan daarbij eenzelfde opwinding te ervaren. Zowel gamemakers als ontwikkelaars van gokmachines besteden veel aandacht aan de audiovisuele poespas bij elke ruk aan de hendel: felle kleuren en geluidseffecten. Deze prikkels zijn een beloning voor het brein. We willen er graag méér van hebben – of we winnen of niet.
Wetgeving
In Nederland en ook op Europees niveau wordt gewerkt aan wetgeving die beschermt tegen deze psychologische trucs. Advocaat René Otto, oprichter van het in games gespecialiseerde advocatenkantoor Deviant Legal: „Helaas ontbreekt het nog vaak aan kennis van de materie. Dat betekent soms ook dat als een olifant in een porseleinkast wordt opgetreden.” Hij wijst op de Nederlandse Kansspelautoriteit, die enkele jaren geleden sommige vormen van lootboxes als illegaal gokken zag en die verbood. „Vervolgens is nooit duidelijk aangegeven om welke vormen dat precies ging.” De Raad van State floot de toezichthouder uiteindelijk terug – waarna de Tweede Kamer in een motie alsnog opriep tot een verbod.
De populariteit van de lootbox is inmiddels tanende: gamebedrijven zijn geschrokken van de aandacht van wetgevers. Ook andere vormen van microtransacties staan echter onder druk. Zo legde de Autoriteit Consument & Markt in mei Epic Games, maker van Fortnite, 1,1 miljoen euro boete op. De toezichthouder verweet het bedrijf reclame in de game te maken die kinderen rechtstreeks aanzet tot aankopen, en tijdsdruk te creëren door te suggereren dat items maar beperkt beschikbaar zijn. Misleiding, aldus de ACM.
Volgens Otto wordt gewerkt aan regels om virtueel geld aan banden te leggen. Zomaar 2,50 euro vragen voor een plaatje of voorwerp doen gamebedrijven eigenlijk niet meer. Ze zijn in het spel overgestapt op eigen munten: ‘vbucks’ in Fortnite, ‘atoms’ in Fallout 76, virtuele dollars in GTA.
Deze munten koop je doorgaans vooraf, gebruik volgt later. Tegen de tijd dat je dat mooie virtuele kippenhok wil hebben, is de waarde van die munt een abstractie. Het zijn nu slechts punten op een scherm, geen euro’s in je portemonnee. Zo wordt het lastig voor gamers zicht op hun uitgaven te houden.
Otto: „Onze Autoriteit Consument & Markt geeft een eigen invulling aan de richtlijn oneerlijke handelspraktijken die Europa sinds 2005 kent. De ACM vindt bijvoorbeeld dat gamebedrijven ook moeten aangeven hoeveel een voorwerp écht kost, in euro’s.”
Dat levert in de praktijk soms problemen op. „De prijs van een virtuele munt kan schommelen. En in sommige games kun je die valuta ook verdienen door gewoon te spelen.” Hoeveel is zo’n munt dan waard?
Weinig tijd
Toch is het al te cynisch de populariteit van microtransacties overwegend toe te schrijven aan psychologische trucs. Ook demografische veranderingen spelen een rol.
Gamer Lars Hoekstra is nu 34, min of meer de gemiddelde leeftijd van de huidige gamers. Toen hij 16 was, vond Hoekstra het paardenharnas een schandaal, vertelt hij in een chatgesprek. Maar achttien jaar later heeft hij een gezin met drie kinderen en weinig tijd. Als hij nu gamet, wil hij die tijd betekenisvol gebruiken. In de game Exoprimal kan je robotpakken vrijspelen voor je personage. Maar je kan ze ook voor 3 euro per stuk kopen. Hoekstra: „Dat heb ik wel vaker gedaan. Dat scheelde gewoon veel tijd.”
Veel volwassen gamers maken soortgelijke afwegingen. Jan Allersma zegt dat hij graag geld uittrekt voor functies waarmee hij snel toegang krijgt tot „een locatie waar allerlei dingen die je nodig hebt [om de game te spelen] op één plek staan”. Zolang het de beleving van de game prettiger maakt, ziet hij het probleem van microtransacties eigenlijk niet.
De laatste jaren is de battle pass in opkomst, een hybride van gewoon spel en microtransactie. Al spelend verdien je in een game als Fortnite beloningen, zoals digitale kleding. Betaal je 10 euro voor een battle pass, dan krijg je bij zo’n beloning iets extra’s. Een gewone gamer die honderd punten heeft verdiend, krijgt bijvoorbeeld een bananenpak, een gamer met battle pass krijgt naast dat pak een uniek pikhouweel. Jaarlijks verkoopt Fortnite miljoenen battle passes. En, bijzonder: zonder controverse.
„Voor battle passes hebben wetgevers geen aandacht”, zegt advocaat René Otto. „En terecht.” Hij ziet het als extra beloningen voor een spel dat je toch al speelt. „Gewoon een goede deal.”
<dmt-util-bar article="4862227" headline="Een virtueel harnas of boost voor een paar euro: de gamemaker verkoopt je graag wat extra’s” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/08/08/een-paar-euro-voor-een-virtueel-harnas-of-pikhouweel-de-gamemaker-verkoopt-je-graag-wat-extras-a4862227″>
Waar is de Amerikaanse bank JP Morgan vooral bekend van? Als redder in nood voor wankelende Amerikaanse concurrenten, zoals Bear Stearns en Washington Mutual tijdens de kredietcrisis. Of recenter, van de overname van First Republic tijdens de Amerikaanse bankenstress anderhalf jaar geleden. Maar de bank heeft ook in Nederland mensen in dienst: zo’n honderd, die werken vanuit een kantoor op de Amsterdamse Zuidas. Wat doen die?
Ter gelegenheid van het bezoek van twee leden van het topmanagement aan Amsterdam, wil de bank graag vertellen over de internationale activiteiten van de Amerikaanse bank, waaronder die in Nederland. Tussen klantgesprekken en een town hall – een informele bijeenkomst voor de Amsterdamse medewerkers – door geven de Amerikaanse Doug Petno en de Italiaanse Filippo Gori uitleg aan NRC. Samen geven ze leiding aan de Global Banking-tak van JP Morgan.
De twee leggen uit dat de vergrote activiteit in Nederland onderdeel is van een wereldwijde expansie van de bank. De aanwezigheid van JP Morgan in veel landen, waaronder Nederland, beperkte zich lang tot een aantal diensten aan alleen de grotere bedrijven, zoals assisteren bij overnames en fusies en het aantrekken van nieuw kapitaal. Dit investment banking voor Nederlandse klanten werd bovendien vooral gedaan vanuit Londen.
Lees ook
Weer valt een Amerikaanse bank om – en weer heet de redder JPMorgan
Maar JP Morgan besloot in 2019 dat het zich buiten de Verenigde Staten niet langer wilde beperken tot alleen investment banking-diensten. De meer standaard zakelijke dienstverlening zoals betalingsverkeer en leningverstrekking, die de bank op de thuismarkt al decennialang aanbiedt aan middelgrote en kleinere bedrijven, wil JP Morgan voortaan ook wereldwijd aanbieden. Hetzelfde geldt voor vermogensbeheer voor rijkere individuen en families. De bank gelooft vooral op dit vlak de komende jaren te kunnen groeien.
Sindsdien investeert de bank flink in de meer dan honderd markten waarin zij actief is. Het aantal werknemers buiten thuisland VS steeg de afgelopen vijf jaar met tienduizend tot meer dan vijftigduizend (in de VS werken nu 220.000 mensen voor de bank).
Ook de vestiging in Nederland groeide. De bank verwacht hier de komende jaren nog meer mensen aan te nemen en investeringen te doen. Gori: „Nederland heeft als bijzonderheid dat hier veel hoofdkantoren van bedrijven zitten, waardoor je ook een financieel centrum bent.” Petno: „Bedrijven hier doen wereldwijd zaken en daarvoor hebben ze een bank nodig die wereldwijd opereert. En dat is wat wij bieden: wij zijn een lokale bank met een wereldwijde footprint.”
JP Morgan probeert na de Amerikaanse bankencrisis in 2023, die ontstond toen techfinancier Silicon Valley Bank omviel, ook start-ups en scale-ups naar zich toe te trekken. Gori: „De snelheid waarmee een start-up vandaag de dag wordt geboren en kan uitgroeien tot een multinational, is een fractie van hoelang het vroeger duurde. Daarom is het belangrijk om in een vroeg stadium adviseur te worden van deze bedrijven. Dan is de kans veel groter dat je voor altijd hun bank blijft.
„In een traditionele economie waar de dingen veel langzamer gaan, had je tijd om de achterstand in te halen. In veel sectoren is dat nu niet meer mogelijk.”
In de ogen van de JP Morgan-bankiers is Nederland hiervoor een belangrijke plek, omdat hier een sterke chip- en zorgindustrie zit.
Neemt u marktaandeel af van Nederlandse banken of is dit een nieuwe markt?
Petno: „Ons aanbod is complementair aan dat van lokale banken. Veel kleinere bedrijven die alleen in eigen land actief zijn, hebben onze internationale diensten mogelijk niet nodig. Maar als een bedrijf in het buitenland opereert of internationaal wil uitbreiden, kunnen wij helpen.”
Gori: „Wij willen graag sterke lokale banken zien. Een echte Europese kapitaalmarkt en een voltooide bankenunie zouden goed zijn voor Nederlandse en andere Europese banken. Het zou hen helpen concurrerender te zijn op belangrijke markten in Europa én de VS. Zeker als Europeaan hoop ik dat dit uiteindelijk goed komt. Dat zou betekenen dat het Europese project weer een stap vooruitzet.”
Bent u van plan uw consumententak, Chase, hier te introduceren? In Nederland worden banken ervan beschuldigd dat ze te weinig met elkaar concurreren.
Gori: „We hebben Chase met succes geïntroduceerd als digitale bank in het Verenigd Koninkrijk. We werken nu aan een hub in Berlijn voor de EU. We hebben altijd gezegd dat we zouden kijken naar het verder uitbouwen van onze internationale consumentenbank in continentaal Europa. We hebben de lanceringsdatum voor EU-landen nog niet bepaald. We willen focussen op het VK en ervoor zorgen dat we het daar goed blijven doen. Daarna zullen we het aanbod geleidelijk uitrollen in andere Europese landen. Wat Nederland betreft: ING is voor ons een fantastisch voorbeeld op het gebied van internetbankieren.”
Veel hoofdkantoren van bedrijven zijn gevestigd in Nederland. Die kunnen we veel bieden
JP Morgan wordt met jullie internationale groei nog sterker verweven met de wereldeconomie. Is de bank niet al ‘too big to fail’?
Petno: „Dat is een existentiële vraag. Welnu, wij zijn van mening dat geen enkele instelling te groot mag worden om failliet te kunnen gaan. Tegelijkertijd werken we er elke minuut van de dag aan om te zorgen dat we niet omvallen. We denken diep na over alles wat mogelijk van invloed kan zijn op ons vermogen om hier over vijftig jaar, honderd jaar nog steeds te zijn en onze klanten, gemeenschappen en overheden te dienen.”
Gori: „En iedereen moet zich ook realiseren dat het bankwezen een sector is geworden waarin schaalgrootte heel belangrijk is.”
Petno: „We geven 17 miljard dollar per jaar uit aan technologie, waaronder cybersecurity. Dit zorgt ervoor dat we onze klanten kunnen bedienen en beschermen. En dat we de zekerheid en soliditeit hebben om kapitaal te kunnen injecteren in alle marktomstandigheden, ook de meest stressvolle. Tijdens de kredietcrisis zijn we nooit gestopt leningen te verstrekken. We zijn niet alleen een vriend in goede tijden, we zijn er voor de lange termijn, in alle markten waarin we actief zijn. In juli vierden we ons honderdjarig bestaan in Duitsland.”
Gori: „Onlangs vierden we ook honderd jaar in Hongkong.”
Is het moeilijker geworden om een global bank te zijn, gezien de politieke spanningen wereldwijd?
Petno: „Zoals ik al zei: als we ons in een land vestigen, blijven we daar. Generaties lang. Natuurlijk kunnen we onze risico’s beperken, mocht dat nodig zijn.”
Gori: „Als we ergens klanten hebben, grote multinationals die actief zijn in een land, dan moeten wij daar ook zijn. That’s our job. Je hoort links en rechts dat er een einde komt aan de globalisering. Maar de gegevens bevestigen dat niet. 2023 was het jaar met de grootste hoeveelheid handels- en dienstenstromen over de hele wereld ooit. De politieke wind waait soms in de ene richting en soms in de andere. Maar we zijn hier om te investeren in de gemeenschap, in klanten.”
Petno: „Maar we maken nu zonder twijfel een van de gevaarlijkste periodes mee in ons leven, geopolitiek gezien. We dansen op een dun koord. Wij als bank zijn daar voortdurend mee bezig: wat betekent het voor onze klanten, voor de markten? Voor ons? Het is ontnuchterend.”
Als grootste bank ter wereld hebben we plichten. We kunnen ons niet zomaar losmaken van een sector
In Nederland en Europa worden banken onder druk gezet om zich meer in te zetten voor verduurzaming en tegen klimaatverandering. Ook JP Morgan krijgt veel kritiek op zijn investeringen in de olie- en gasindustrie, maar lijkt sinds een aantal jaar ook flink te investeren in een duurzaamheidsagenda. Zo heeft de bank een speciaal intern team opgezet, het Center for Carbon Transition.
Petno: „Wat wij doen is analyseren, feiten verzamelen en details uitwerken. Dat doen we bij al onze werkzaamheden. In ons Center for Carbon Transition werken wetenschappers, analisten, ingenieurs, bankiers, economen en duurzaamheidsexperts daarin samen. Zij moeten ons ‘klimaatslim’ maken, om onze balans van 4.000 miljard dollar door de transitie te loodsen. Maar dat team staat ook klaar voor onze klanten, om hun CO2-uitstoot te verminderen.
„Dat geldt ook voor industrieën waarvoor dat zeer ingewikkeld is. Natuurlijk voor olie en gas. Vervoer. Maar ook chemicaliën, kunstmest, cement. Allemaal koolstofintensieve bedrijven. Als grootste bank ter wereld hebben we plichten. Het is voor ons heel moeilijk om ons los te maken van een sector. Dus in plaats van dat lukraak te doen, werken we met onze klanten samen om te bepalen hoe ze hun ecologische voetafdruk kunnen verkleinen. Doen ze alles wat ze kunnen?
„Wij bieden verder groene obligaties, natuurobligaties en andere creatieve instrumenten om de planeet weerbaarder te maken tegen klimaatverandering. Er moet veel gebeuren en als we het tempo willen opvoeren, hebben we veel kapitaal nodig. We geven ons geld uit aan projecten die de klimaatcurve daadwerkelijk veranderen. We hebben daar strenge normen voor, en een commissie die de situatie in de gaten houdt. Het moeten echte resultaten zijn.”
Zwetend een muur metselen, of puffend in een benauwd klaslokaal staan: werken bij hoge temperatuur is geen pretje. Hittestress brengt bovendien gezondheidsrisico’s met zich mee, zoals een zonnesteek of een hitteberoerte. Maar wanneer het nu echt te warm is om te werken? Daarover biedt de Nederlandse wet- en regelgeving geen uitsluitsel.
Dit is een van de uitkomsten van internationaal onderzoek naar beleid rond hitte op de werkplek in vijf Europese landen. Vanwege de opwarming van het klimaat is hittestress nu al een probleem in met name Zuid-Europa. De verwachting is dat ook in Nederland hoge temperaturen vaker invloed gaan hebben op het werk.
Toch schafte de Nederlandse politiek in 2013 een wettelijke ‘grenswaarde’ voor hitte op het werk af. Het ging daarbij niet om één specifieke luchttemperatuur, maar om een methode waarmee vastgelegd kan worden wanneer het te heet is. Ook luchtvochtigheid, zwaarte van het werk en straling spelen immers een rol bij hittestress. „Denk aan het verschil tussen een Turks stoombad en een sauna”, zegt onderzoeker Jan Popma, die namens de Vrije Universiteit Amsterdam aan het onderzoeksproject meewerkte. „Een sauna is heter, maar in een stoombad ga je veel meer zweten door de vochtigheid.”
Geschikte werkkleding
Het idee was dat de afschaffing van de grenswaarde ruimte zou geven aan sociale partners om hun eigen regels te maken, die beter aansluiten bij de beroepsgroep. Maar dat gebeurt onvoldoende, concludeert Popma na bestudering van 60 arbocatalogi met afspraken over veilig werk, en 50 cao’s. Als er al grenswaarden zijn afgesproken, dan verschillen deze vaak. Zo rept de ene catalogus over een grens van 26 graden bij zittend werk, de andere over 30 graden, en kent bijvoorbeeld de agrarische sector cao’s die elk een andere methode hebben om de grenstemperatuur te bepalen.
Dat die afspraken „een beetje een rommeltje” zijn, wijt Popma deels aan onwetendheid bij werkgevers en werknemers. „Kennis over de gevolgen van hitte voor de gezondheid ontbreekt bij overleg over een veilige werkomgeving. Zeker voor risicogroepen, zoals hart- en astmapatiënten, maakt hitte veel uit. Er zijn wel bedrijven die maatregelen nemen tegen blootstelling aan zonlicht, bijvoorbeeld met een tropenrooster met pauzes tussen 12 en 15 uur. Maar hitte is vooral na drie uur ’s middags uur een probleem.”
Als wel een grenswaarde is bepaald, is ook niet altijd duidelijk wat er moet gebeuren bij het bereiken ervan. „Moet je dan je werk neerleggen, of een andere maatregel nemen?”, vraagt Popma zich af. Passages als ‘gebruik geschikte werkkleding’ maken de afspraken niet duidelijker. „Dat voorschrift staat al in de wet. Om wat voor kleding gaat het dan precies? Zo’n arbeidscatalogus zou moeten voorschrijven hoe de wet geïnterpreteerd wordt, maar dat gebeurt te weinig.”
Natteboltemperatuur
Sowieso ligt de nadruk sterk op persoonlijke bescherming, en minder op preventie. „Een beetje extra drinken, af en toe wat minuutjes pauze, en dan moet de hitte wel opgelost zijn”, zegt Popma schertsend. Bedrijven waar vaak bij hoge temperaturen wordt gewerkt, zoals in de kunststofindustrie en bakkerijen, hebben meestal ook technische maatregelen in hun afspraken opgenomen. „Maar dit project ging over klimaathitte, daar kom je weinig structurele maatregelen voor tegen, zoals tropenroosters of gebouwaanpassingen.”
Een terugkeer naar een wettelijke methode om tot grenswaardes te komen vindt Popma een serieuze optie. Dat kan volgens hem verschillen tussen catalogi in verschillende sectoren voorkomen, en zo ontstaat meer rechtszekerheid en -gelijkheid. Ook zou hij graag zien dat overal dezelfde methode wordt gebruikt om de temperatuur te bepalen. „Ik ben risico-inventarisatiemodellen tegengekomen met alleen de vraag: ‘Is het te warm, ja of nee?’ Maar wat is te warm? En gaat het dan om de temperatuur op het moment zelf? Gemiddeld over de hele dag? Hoe wordt het gemeten?”
De ideale, door de wetenschap erkende methode is volgens Popma de ‘natteboltemperatuur’, waarbij ook luchtvochtigheid, straling en luchtstroomsnelheid wordt meegenomen. Hij ziet een taak weggelegd voor arbodiensten. „Een goede fysioloog moet dat op de werkplek kunnen meten. Alleen gaan contracten met werkgevers nu nog vaak vooral over ziekteverzuim, en minder over preventie.”
Werkonderbreking
In zijn onderzoek focuste Popma zich specifiek op de bouw- en de agrarische sector, omdat werknemers hierin relatief veel aan hitte worden blootgesteld. Tegelijk bleek uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van 2021 dat werknemers in deze bedrijfstakken tevredener zijn over de maatregelen die worden getroffen om hittestress tegen te gaan, anders dan bijvoorbeeld in het onderwijs.
In Heijmans vond hij een bouwbedrijf dat wél een duidelijk hitteprotocol heeft. „Ze werken met een groene, gele en rode categorie, waarbij per temperatuur staat aangegeven aan welke maatregelen je moet denken. Bij rood staat dan als optie te stoppen met werken.” Maar ook in de bouw en agrarische sector geldt dat andere hittefactoren, zoals het soort werk of de beschermende kleding die moet worden gedragen, niet worden meegewogen in de hittebelasting.
Er kan ook meer worden gedaan om het aantrekkelijker te maken bij hitte het werk stil te leggen, aldus de onderzoekers. Werkonderbreking bij vorst of hevige regenval wordt wel gedekt vanuit socialezekerheidsfondsen (WW), maar hitte is niet opgenomen in de definitie van ‘onwerkbaar weer’ – behalve in een paar sectoren. „Zuid-Europese landen kijken graag naar de sociale dialoog in Nederland. Maar ook wij hebben nog veel te leren”, concludeert Popma.