Hoe het gaat met de energietransitie? Elke partij wacht tot een ander iets doet

De baas van ’s werelds grootste oliebedrijf, Amin Nasser van Saudi Aramco, weet het zeker. De energietransitie is mislukt, en het gaat ook niks meer worden. „Elvis laat nog eerder van zich horen dan dat dit gaat vliegen”, stelde hij onlangs in een toespraak op de grootste energiebeurs van de wereld, de CERAWeek in Houston.

In zijn ogen is dat maar goed ook, want de energietransitie voert de mensheid eerder naar „een dystopie dan een utopie”, aldus Nasser. Die jaagt burgers en bedrijven op kosten, want hernieuwbare energie zou veel duurder zijn dan fossiele energie. En dat is dan in het ‘gunstige’ geval dat burgers en bedrijven überhaupt energie kunnen krijgen. Want van groene energie is er nog lang niet genoeg om aan ieders vraag te voldoen.

Nassers devies daarom: laten we nou vooral niet te snel afscheid nemen van fossiele brandstoffen. Het is beter om die groene ambities voorlopig terug te schroeven.

Nasser verkondigt deze boodschap al een paar jaar, en dat is natuurlijk niet verwonderlijk; zijn bedrijf gedijt bij een hoge olieconsumptie. Saudi Aramco is in zijn eentje goed voor zo’n 10 procent van de mondiale olieproductie. Het verdient jaarlijks honderden miljarden dollars aan olie.

Toch kun je je zo langzamerhand afvragen of Nasser misschien een punt heeft. Is de energietransitie inderdaad aan het vastlopen? Pijnlijke signalen stapelen zich in hoog tempo op. Op alle fronten. Er is momenteel stagnatie bij bedrijven, bij overheden en bij burgers. Kijk maar.

Handdoek in de ring

Behalve Saudi Aramco gooien ook andere olie- en gasbedrijven de handdoek in de ring als het gaat om vergroeningsplannen. Daaronder zijn ook bedrijven die eerder in ieder geval nog zeiden dat ze verduurzaming belangrijk vonden.

Het Britse BP keerde vorige maand terug op zijn groene schreden, nadat Shell vorig jaar al een vergelijkbare draai maakte. BP-topman Murray Auchincloss gebruikte bij die u-bocht zelfs dezelfde argumenten en koos goeddeels dezelfde woorden als Nasser van Saudi Aramco. „Ons optimisme over een snelle energietransitie was misplaatst”, zei hij. „Een nieuwe wereld vraagt om een nieuwe aanpak.”

Voor die oliebedrijven en hun groene ambities was de energiecrisis van 2022 in feite al de grote deal-breaker. De oliebedrijven zeiden destijds zelf weliswaar dat die crisis duidelijk had gemaakt dat er onvoldoende groene energie was om het gat te vullen van wegvallende (Russische) fossiele energie. Maar de energieprijzen rezen daardoor natuurlijk ook de pan uit, waardoor extra inzetten op fossiele energiebronnen lucratiever werd.

Luchtopname van de ExxonMobil raffinaderij bij Joliet, Illinois, in de VS.
Foto Tannen Maury/EPA

Zelfs de ‘echte’ groene spelers lijken in de knel te komen. De Deense windmolenbouwer Orsted is momenteel verwikkeld in een financiële overlevingsstrijd. De beurskoersen van andere duurzame energieproducenten zoals windturbinemaker Vestas staan onder druk. Europa’s gedroomde batterij-kampioen Northvolt ging begin deze maand failliet. Anderhalve week geleden ging de Nederlandse turbinemaker Emergya onderuit.

De komende aanbesteding voor nieuwe windparken in de Noordzee dreigt een fiasco te worden, terwijl wind op zee tot voor kort hét succesverhaal van de Nederlandse transitie was. Europese plannen voor meerdere ‘groene’ waterstoffabrieken zijn de afgelopen tijd geschrapt, en bij biobrandstoffabrieken waar men reeds begonnen was met de bouw zijn ‘tijdelijke’ bouwstops ingelast.

De belangrijke CO2-opslagprojecten in de Noordzee, Porthos en Aramis, verlopen niet zonder slag of stoot. Bovendien zit het stroomnet momenteel dusdanig vol dat nieuwe woonwijken en bedrijven niet meer aangesloten kunnen worden.

Groene linie

Over de gehele groene linie kraakt het, kortom. Olof van der Gaag van de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE) zegt: „Er gaat nog steeds opmerkelijk veel goed, maar we staan nu wel voor een afslag. Gaan we door met groen, of kiezen we toch voor het verleden, voor fossiel? Het is ongewis nu.”

Er zijn allerlei redenen waarom bedrijven op dit moment worstelen, maar de rode draad is dat ze het steeds moeilijker vinden om geld te verdienen met de verduurzaming, hoor je van mensen die dagelijks met de transitie bezig zijn. En als bedrijven geen geld kunnen verdienen, is het feest meestal snel afgelopen. „Zo werkt het nou eenmaal in ons economische systeem”, zegt Paul Nillesen van adviesbureau PwC.

Gaan we door met groen, of kiezen we voor het verleden, voor fossiel?

Olof van der Gaag
NVDE

Je kunt twisten over wat een gezond rendement precies is – zeker bij beursgenoteerde bedrijven lijkt het onderste uit de kan gehaald te moeten worden. „Maar er is geen onderneming die het zich kan permitteren lange tijd verlies te lijden”, aldus Nillesen.

Dat die business case verslechtert, is volgens hem weer het gevolg van een giftige cocktail van oplopende kosten (door de hoge rente en inflatie wordt alles duurder en de uitbreiding van het stroomnet leidt ook tot extra kosten voor bedrijven, omdat de netbeheerders die investeringen doorberekenen aan hun klanten) én een achterblijvende vraag. Waar je voorheen de stroom die je kon maken met een nieuw windpark bijvoorbeeld zo verkocht had, is dat nu bijvoorbeeld een stuk moeilijker geworden.

En dat komt weer doordat de industrie en andere bedrijfstakken, zoals de luchtvaart en scheepvaart, talmen met verduurzamen, of dat überhaupt moeilijk zeggen te kunnen. Omdat de technologie nog niet beschikbaar is, of voorlopig onbetaalbaar, of omdat ze geen stroomaansluiting kunnen krijgen omdat het stroomnet vol zit. Een staalfabriek ombouwen zodat die elektrisch kan stoken in plaats van met kolen, kost miljarden. En als je het met waterstof wil doen, is het nog duurder.

Staalbedrijven en chemische fabrieken worden daarbij ook nog geconfronteerd met hoge energieprijzen, en moordende concurrentie uit China. Zij zeggen bovendien dat hún klanten op hun beurt weer niet bereid zijn om meer te betalen voor groenere producten. Kortom: het kan niet meer uit. Nillesen: „Het is een hele keten van knelpunten. Maar het gevolg is: iedereen wacht op elkaar.”

Een opslagplaats voor ruwe olie in de Amerikaanse staat New Jersey.
Opslagplaatsen voor ruwe olie in Oklahoma. Veel olie- en gasbedrijven gooien de handdoek in de ring als het gaat om de energietransitie.

Foto’s Justine Lane/EPA, Nick Oxford/Reuters

Een opslagplaats voor ruwe olie in de Amerikaanse staat New Jersey.
Opslagplaatsen voor ruwe olie in Oklahoma. Veel olie- en gasbedrijven gooien de handdoek in de ring als het gaat om de energietransitie.

Veel bedrijven die dagelijks met de transitie te maken hebben, concluderen dat het laaghangend fruit in feite geplukt is: de verduurzaming van het ‘elektrische’ deel van onze energievoorziening, denk aan stroomgebruik door bijvoorbeeld huishoudens. Dat was relatief makkelijk te doen, want stroom die je voorheen met gas maakte kon je eenvoudigweg vervangen door stroom die met windmolens of zonnepanelen was opgewekt.

Stroperig

Nu begint het moeilijkste stuk, en dan wordt het ineens heel stroperig. Nu moet het ‘moleculaire’ gedeelte van onze energievoorziening vergroend worden. Brandstoffen dus, waarin koolstofmoleculen zitten. Denk aan gas voor de verwarming van huizen en kantoren en brandstoffen die in de industrie en het transport worden gebruikt.

Het is een hele keten van knelpunten. En iedereen wacht op elkaar

Paul Nillesen
PwC

Dat is ingewikkelder, want elektrische motoren voor grote vliegtuigen zijn er bijvoorbeeld nog niet. En elektrische ovens kunnen vaak niet de hoge temperaturen bereiken die nodig zijn om bijvoorbeeld staal te smelten.

„Helaas is dat moleculaire stuk veel groter dan het elektrische stuk, 20 versus 80 procent”, zegt Jan Willem van den Beukel van de branchvereniging van brandstofproducenten in Nederland, Vemobin. „De focus was lange tijd vooral op het elektrische deel gericht. Maar we moeten ook dat moleculaire stuk nog doen. En dat zijn we vergeten.”

Om hier doorheen te komen, zegt hij, hebben bedrijven hulp nodig. Van de overheid vooral, die financieel kan helpen de business case wél rond te krijgen, en vraag kan ‘creëren’ door bijvoorbeeld regels te maken die klanten dwingen bepaalde groene producten te kopen. „De markt kan dit niet alleen. Het is lang taboe geweest in onze liberale wereld, maar we hebben nu toch echt ingrijpen nodig”, aldus de lobbyist.

Maar juist nu lijken overheden te aarzelen, en niet alleen in de Verenigde Staten, waar president Donald Trump bezig is het totale klimaatbeleid van zijn voorganger bij het vuilnis te zetten. Ook in Europa wordt het tempo uit de Green Deal gehaald – uit vrees voor de toorn van de kiezer die het gevoel heeft onnodig op kosten te worden gejaagd.

Medewerkers van Tennet werken aan de elektriciteitslijnen boven Eindhoven Zoo.
Foto Rob Engelaar

In Brussel gaat het momenteel meer over het actieplan voor betaalbare energie en over ‘strategische autonomie’ dan over vergroening. Daarbij speelt de toenemende geopolitieke grilligheid, mede veroorzaakt door de voortdurende bedreigingen vanuit Rusland en door de Amerikaanse regering die Europa zowat als vijand benadert, natuurlijk een cruciale rol. De Europese Commissie komt de auto-industrie tegemoet door strenge emissierichtlijnen af te zwakken. En, belangrijker, de discussie over de invulling van het vergaande reductiedoel voor 2040 (90 procent) is voorlopig uitgesteld.

Voorzichtiger

Intussen worden ook individuele lidstaten voorzichtiger. President Macron van Frankrijk pleitte twee jaar geleden al voor een ‘pauze’ in de Brusselse klimaatambities. Zelfs Duitsland, kampioen van de duurzame energie, schortte vlak voor de verkiezingen honderden plannen voor windmolenparken op. De PVV, de grootste coalitiepartij in Nederland, wil extra geld voor defensie weghalen bij klimaat. Ierland wacht een miljardenboete uit Brussel omdat het onvoldoende plannen heeft voor 2030.

Het gebrek aan politieke wil is ook zichtbaar in de mondiale onderhandelingen. Niemand lijkt nog raar op te kijken van het feit dat de voorzitter van de klimaattop in 2023 in Dubai ceo was van een van de grootste oliebedrijven ter wereld, en dat de president van Azerbeidzjan, waar vorig jaar de top plaatsvond, in zijn openingsspeech olie en gas „een geschenk van God” noemde.

De gevolgen worden pijnlijk zichtbaar in de nieuwe reductiedoelen voor 2035, die landen voor 10 februari moesten inleveren bij het klimaatbureau van de Verenigde Naties, de zogeheten nationaal bepaalde bijdrage (NDC). Van de euforie van 2015, toen 195 landen het Klimaatakkoord van Parijsakkoord goedkeurden, is niets meer over.

Slechts een handjevol landen heeft zijn NDC op tijd ingeleverd. De meeste, ook de EU, kijken naar elkaar en wachten af. En wat er wel aan nieuwe plannen is binnengekomen is niet bemoedigend. Nieuw Zeeland bijvoorbeeld beloofde vijf jaar geleden om de uitstoot tot 2030 met 50 procent te reduceren (ten opzichte van 2005). Het reductiedoel voor 2035 is nu door de Nieuw-Zeelandse regering verhoogd tot 51 procent – en als het meezit 55 procent. Maar de kans daarop is klein, want de regering draait maatregelen terug om elektrisch rijden te stimuleren, en schuift een plan om de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw te beprijzen op de lange baan.

Veel landen proberen de zwakte van hun NDC te maskeren met een onwankelbaar vertrouwen in technologische oplossingen die vaak nog onbewezen zijn. De Japanse minister van Milieu Keiichiro Asao noemt zijn plannen zo ambitieus dat ze alleen haalbaar zijn met „innovatieve oplossingen”. Singapore erkent dat extra emissiereducties „sterk afhankelijk [zijn] van ontwikkelingen in opkomende mitigatietechnologieën en internationale samenwerking”. Zwitserland wil een groot deel van zijn CO2-reductie in het buitenland realiseren, waardoor de uitstoot in eigen land, die uiteindelijk toch naar netto nul zal moeten, niet omlaag gaat.

Er is, kortom, een groot verschil tussen beloftes en ‘maatregelen in de echte wereld’, real world action. Dat is de conclusie van de wetenschappers van Climate Action Tracker (CAT), een website waarop het klimaatbeleid van landen nauwkeurig wordt geëvalueerd.

Met de beloftes zit het wel goed. Als die op tijd en volledig zouden worden nagekomen, bedraagt de mondiale temperatuurstijging aan het einde van de eeuw ongeveer 1,9 graden Celsius – weliswaar meer dan de 1,5 graden die de beste garantie geeft op een veilige planeet, maar altijd nog minder dan de 2 graden die in het Parijsakkoord als een soort bovengrens geldt.

Alleen, moeten die beloftes dan wel zijn vertaald in concreet beleid. En dat is vaak niet het geval. Een land kan wel zéggen dat het in 2050 klimaatneutraal wil zijn, maar zolang onduidelijk is hoe dat gebeurt, heb je er weinig aan. Als je alleen kijkt naar beloftes die worden geschraagd door beleid, stevent de wereld volgens CAT af op 2,6 graden opwarming aan het einde van deze eeuw. Dat betekent meer droogte, afstervende koralen, fellere bosbranden, meer wateroverlast, langduriger hittegolven en ga zo maar door.

Een land waar nog wel grote klimaatambities bestaan, is het Verenigd Koninkrijk. ‘Keep 1.5 alive’, beperk de opwarming tot maximaal 1,5 graden Celsius, is de leus die de Britten bedachten voor de klimaattop in 2021 in Glasgow. En die staat wat hen betreft nog steeds fier overeind – met steun van een royale meerderheid van de bevolking.

Dat laatste is volgens het Climate Change Committee (CCC), het belangrijkste klimaatadviesorgaan van de Britse regering, een voorwaarde voor succes. Het ambitieuze klimaatdoel kan alleen bereikt worden met een (bescheiden) ingreep in het eet- en koopgedrag van het publiek, door vliegreizen duurder te maken, huizen beter te isoleren en anders te verwarmen, en te zorgen voor beter openbaar vervoer.

Volgens Emily Nurse van het CCC blijkt uit gesprekken in burgerpanels dat de meeste Britten best bereid zijn zo’n bijdrage te leveren. „We zien geen enkel teken dat het publiek wil dat we het klimaatbeleid vertragen”, zegt Nurse in The Guardian. De Britten vragen vooral om duidelijkheid van hun politici. „Ze willen een heldere boodschap over wat klimaatverandering voor hen betekent en wat we eraan gaan doen.”

Burgers

In Nederland lijkt de bezorgdheid over klimaatverandering wat te dalen, blijkt uit de vorige week gepubliceerde Nationale Monitor Energietransitie. „In lijn met het politieke debat lijkt het thema te worden overvleugeld door andere maatschappelijke problemen” schrijven de onderzoekers. Ze zien een zekere „klimaatmoeheid”. De bereidheid om te investeren in verduurzaming van de eigen woning is nog steeds relatief groot, maar begint snel te dalen – van 77 procent vorig jaar, naar 69 procent nu.

Volgens gedragswetenschapper Reint Jan Renes van de Hoge School Amsterdam, die onderzoekt hoe mensen omgaan met duurzame ontwikkeling en klimaatverandering, is er met klimaatbeleid te lang gewacht. „Nu moeten we aan de slag op terreinen waarvan we nog graag doen alsof er niets aan de hand is. Dan gaat het over voeding, de spullen die we kopen, de hoeveelheid water die we verbruiken of de ruimte die we innemen.”

Mensen hebben volgens Renes last van wat in de psychologie loss aversion heet, een soort natuurlijke aversie tegen verlies. Dat maakt het voor politici moeilijk om pijnlijke klimaatmaatregelen te verdedigen. Conservatieve politici hebben het gemakkelijker, denkt Renes. „Zij voelen er weinig voor om burgers op hun eigen verantwoordelijkheid voor klimaatverandering aan te spreken. Ze kunnen zeggen dat we helemaal niet hoeven te veranderen. Gewoon lekker naar olie blijven boren. Drill baby drill.”

De meesten van ons vinden dat een prettige boodschap, aldus Renes. „We kunnen namelijk wel doen alsof wij heel open minded zijn en altijd zoeken naar nieuwe dingen, maar dat geldt alleen als dat nieuwe dicht aanligt tegen wat we gewend zijn en leuk vinden. Dus als iemand ons het gevoel geeft dat al die gevaren van klimaatverandering onzin zijn en ons een kans biedt om er niet naar te kijken, zijn we net als de roker die ook liever negeert dat hij aan roken dood kan gaan en een wikkel doet om die boodschap op zijn pakje sigaretten.”

Duitse elektriciteitslijnen. Op veel plekken in Europa is het stroomnet overbelast.
Foto Annegret Hilse/Reuterf

Toch betekent dat volgens Renes niet dat de klimaatboodschap onverkoopbaar is. Maar daarvoor is wel een ander narratief nodig. „Politici die streng klimaatbeleid willen, zitten te vaak vast in het oude doemverhaal. Een overheid die ons alleen maar het gevoel geeft dat we met minder genoegen moeten nemen, zit precies te wrijven in die wond van loss aversion.”

Dat klimaat er nu even bekaaid vanaf komt, hoeft volgens Renes niet erg te zijn – er spelen nu eenmaal ook andere grote kwesties. Het wordt pas gevaarlijk als de overheid de indruk wekt dat klimaatbeleid minder belangrijk is geworden. „Voor veel mensen bevestigt dat alleen maar wat ze toch al dachten of stilletjes hoopten, namelijk dat ze zich over klimaat klaarblijkelijk geen grote zorgen hoeven te maken.”

De boodschap moet zijn dat we er gezamenlijk de schouders onder zetten. Dat past volgens Renes ook bij de zogeheten ‘conditional cooperation’ die hij als een voorwaarde ziet voor succesvol klimaatbeleid. „We willen best iets doen, maar alleen als we zien dat anderen zich ook inzetten. Daarvoor heb je alle belangrijke spelers nodig.”

Nu denken politici: ik kan wel voorstander zijn van klimaatbeleid, maar als burgers er niet aan willen, stemmen ze straks niet meer op mij. De industrie wil best, maar als hun producten niet worden verkocht, waarom zouden ze die dan aanbieden? Zij vinden dat de overheid eerst maar eens een gelijk speelveld moet creëren. Ook Renes vindt dat de overheid aan zet is. „Die moet durven zeggen: wij gaan stappen zetten, maar dan mogen we ook van jullie iets vragen. Nu wacht iedereen op elkaar en ondertussen verdrinken we samen.”

Het mooie is volgens Renes dat de overheid een geweldig verhaal zou kunnen hebben. Die kan namelijk laten ziet dat klimaatbeleid een oplossing biedt voor veel risico’s waar mensen stress over hebben. Van energiezekerheid tot wateroverlast. „De boodschap luidt: als we willen behouden wat we hebben, moeten we nu met zijn allen massaal veranderen.”


‘Mr. Tariff’ Trump vindt met zijn beleid een historische bondgenoot in Herbert Hoover

William McKinley, de 25ste president van de Verenigde Staten, kreeg het inzicht kort voor zijn dood. „Niemand profiteert van handelsoorlogen”, zei hij op 5 september 1901 in Buffalo, New York. In zijn rede sprak hij zich uit voor handelsakkoorden: „Wederzijds profijtelijke handel schept respect, vertrouwen en duurzame relaties.” De volgende dag schoot een anarchist McKinley neer, die een week later overleed.

Het pleidooi voor vrijhandel in zijn laatste toespraak was een opmerkelijke wending voor de ooit rabiate protectionist. Maar die politieke draai is wat onderbelicht gebleven. Ook Donald Trump, groot bewonderaar van McKinley, roemt hem vooral om diens protectionistische beleid.

De huidige Amerikaanse president heeft McKinley bij herhaling genoemd in interviews en speeches. Daarin sprak hij van een „geweldige president”, die „Amerika zeer rijk heeft gemaakt door invoerheffingen”. In zijn inaugurele toespraak wijdde Trump twee alinea’s aan loftuitingen voor zijn vroege voorganger en hernoemde hij de hoogste berg van Noord-Amerika, de Denali, opnieuw tot Mount McKinley.

Mr. Tariff

McKinleys reputatie als protectionist is begrijpelijk. De Republikein deed zich vanaf het begin van zijn politieke carrière gelden als geharnast tegenstander van vrijhandel en verwierf al snel de bijnaam Tariff Man. Trump noemt zichzelf inmiddels Mr. Tariff.

In 1890 stelde McKinley als lid van het Huis van Afgevaardigden de McKinley Tariff Act voor, die de invoerrechten op alle buitenlandse goederen verhoogde van gemiddeld 38 naar 49,5 procent. Doel: de Amerikaanse industrie beschermen tegen buitenlandse concurrentie.

President William McKinely en First Lady McKinley 1896.
Foto Universal History Archive via Getty Images

Naarmate de Amerikaanse economie groeide, veranderde McKinleys kijk op handel. Hij begon in te zien dat de binnenlandse markt niet groot genoeg was. Amerikaanse bedrijven produceerden meer dan hun land kon afnemen. Zonder export zou de groei stagneren. Dat maakte van de Tariff Man uiteindelijk een pleitbezorger van vrije internationale handel.

Deze flexibele geest lijkt vooralsnog minder aanwezig bij Trump. Hij voerde – ook in zijn vorige termijn als president – ondanks waarschuwingen van economen diverse heffingen in. De afgelopen weken ging het onder meer om een 20 procent hoger tarief op spullen uit China en 25 procent opslag op alle staal- en aluminiumproducten die de VS invoeren. Voor wijn uit de Europese Unie dreigde hij zelfs met een heffing van 200 procent.

Hardwerkende Amerikaan

Ondanks zijn achting voor McKinley vindt Trump misschien wel een betere historische bondgenoot in Herbert Hoover. De 31ste Amerikaanse president (1929-1933) zette met zijn protectionisme de wereldhandel op scherp.

De parallel begint in beider campagnetijd. Zowel Trump als Hoover richt zich op de ‘hardwerkende Amerikaan’, die gebukt gaat onder globalisering.

Bij Hoover ging het vooral om boeren – destijds goed voor een kwart van de Amerikaanse beroepsbevolking. Tot en met de Eerste Wereldoorlog konden zij hun productie goed kwijt in Europa, dat niet in zijn eigen behoefte kon voorzien. Maar na 1918 leefde de Europese landbouw op en kelderde de vraag naar agrarische producten uit de VS. Veel Amerikaanse boeren hadden fors geleend om hun productie op te voeren en stonden opeens voor een schuldenberg en dalende inkomsten.

President Herbert Hoover en zijn hond.
Foto PhotoQuest

Hoover bood een oplossing: met hogere invoertarieven zou hij de Amerikaanse boeren beschermen tegen concurrentie uit het buitenland. Dat ging voorbij aan het feitelijke probleem: de dalende Europese vraag naar Amerikaanse producten. Hoovers belofte viel niettemin in goede aarde. De kiezers omarmden zijn protectionistische boodschap en verkozen hem in 1928 tot president.

Trump zou in zijn campagnes ook de banen van de werkende Amerikaan als speerpunt gebruiken. „I’ll be the greatest jobs president that God ever created”, zei Trump in 2015, toen hij zijn kandidatuur bekendmaakte. Daarbij beschuldigde hij China ervan banen te „stelen” in de maakindustrie. Dat de meeste werkgelegenheid in dit deel van de economie was verdwenen door andere oorzaken, zoals automatisering, bleef onbenoemd. In 2016 werd Trump de 45ste president van de Verenigde Staten en vorig jaar de 47ste.

Repercussies

Hoover voerde als president de zogenoemde Smoot-Hawley Tariff Act in, omdat hij geloofde dat de daarop gebaseerde heffingen de Amerikaanse economie zouden beschermen tegen buitenlandse concurrentie. En dat zou weer tot behoud van werkgelegenheid in de VS leiden. De wet verhoogde bestaande invoerrechten op twintigduizend soorten goederen, gemiddeld met zo’n 20 procent.

De wet wekte sterke tegenstand, vooral uit vrees voor repercussies van handelspartners. Meer dan duizend economen ondertekenden een petitie tegen de wet. Robert Lamont, minister van Handel, ging in juni 1930 bijna op zijn knieën om Herbert Hoover te smeken die „idiote heffing” te vetoën, vertelde Lamont later. Zijn smeekbede mocht niet baten. De wet, die in mei 1930 werd ingevoerd, werd niet ingetrokken. De gemiddelde heffing op naar de VS geëxporteerde goederen steeg van 40 procent in 1929 tot 60 procent in 1932.

Bij Hoover wilde vooral de boeren ontzien, destijds een kwart van de Amerikaanse beroepsbevolking

De verhoging van de handelsbarrières viel midden in de economische crisis als gevolg van de beurskrach van 1929. Het is moeilijk te bepalen in hoeverre de heffingen die crisis precies verdiepten, maar economen zijn het erover eens dat ze de problemen in ieder geval hebben verergerd. Tussen 1929 en 1933 kromp de Amerikaanse economie met 29 procent, terwijl de export van het land van 7 miljard dollar daalde naar 2,5 miljard.

Ook versterkte de wet wereldwijd nationalistische tendenzen. Belangrijke handelspartners als Canada en de Europese landen reageerden door hun eigen invoertarieven te verhogen. Het resulteerde in een internationaal handelsconflict en een terugval van de wereldhandel met twee derde.

Vrijhandelszone

Door hun rol bij de crisis was de weerstand tegen handelstarieven sterk gegroeid. Hoover leed in 1932 een verpletterende nederlaag in de verkiezingsstrijd met Franklin D. Roosevelt. De nieuwe president nam afstand van het protectionistische beleid en zette Amerika daarmee op het pad naar economisch herstel.

Sindsdien hebben politici en economen vaak ‘Smoot-Hawley’ aangehaald om zich af te zetten tegen handelsbarrières. Zo toonde de Amerikaanse vicepresident Al Gore in 1993, tijdens een debat over de aanstaande vrijhandelszone van Canada, Mexico en de VS, vastgelegd in het NAFTA-akkoord, een foto van Smoot en Hawley als waarschuwing tegen protectionisme.

Lees ook

Volkswagen hard geraakt, Tesla juist niet: vier vragen over Trumps autoheffingen

Wagens van het merk Subaru staan klaar om verscheept te worden naar de VS in Yokohama, Japan. In een reactie op de door de VS aangekondigde importheffingen zei de Japanse premier Shigeru Ishiba dat „alle opties” op tafel lagen om terug te slaan.

Wat Donald Trump daarvan vindt, is inmiddels duidelijk. In zijn eerste termijn als president leidden nieuwe onderhandelingen over deze „ramp voor de VS” tot een aangepast verdrag, USMCA. En na zijn herverkiezing kondigde hij aan op de eerste dag van zijn presidentschap 25 procent te gaan heffen op „alle producten” uit Canada en Mexico. De woensdag aangekondigde heffing op buiten de VS geproduceerde auto’s zal de beide landen ook ernstig kunnen raken.


Tussen al het negatieve klimaatnieuws…

Tussen al het negatieve klimaatnieuws door een leuke ontwikkeling: de Deense containerrederij Maersk heeft er een nieuw schip bij dat (deels) op groene methanol vaart. Vandaag werd in de Rotterdamse haven het 350 meter lange lichtblauwe gevaarte met ‘all the way to zero’ op de boeg ‘gedoopt’. Gedoopt wil zeggen: een champagnefles werd tegen de boeg geslagen, (vooral) mannen in pakken in hoge functies uit het bedrijfsleven mochten toeteren vanaf de brug van het schip en het belangrijkste: het schip kreeg een naam. Adrian Maersk.

Rederijen zoals Maersk die willen verduurzamen zijn al jaren geïnteresseerd in groene methanol. Bij de verbranding van groene methanol gemaakt van hernieuwbare bronnen (bijvoorbeeld waterstof uit windenergie) komt minder CO2 in de lucht dan bij traditionele brandstoffen. Volgens Maersk kan groene methanol de uitstoot van broeikasgassen met 65 tot 90 procent verminderen ten opzichte van traditionele brandstoffen, afhankelijk van onder meer het productieproces. De Denen investeerden al in zo’n twintig schepen, die deels nog geleverd moeten worden.

Of Adrian Maersk en zijn broers de scheepvaart uiteindelijk écht flink gaan verduurzamen is nog de vraag. Methanol is twee keer zo duur als traditionele brandstoffen. En landen produceren nog niet genoeg groene methanol voor alleen al de schepen van Maersk. De Internationale Maritieme Organisatie (IMO), de VN-organisatie voor de scheepvaart, zal volgende maand beslissingen nemen over hoe het gebruik van duurzamere brandstoffen gestimuleerd moet worden. IMO-lidstaten moeten afspreken hoe ze hun brede, algemene doel om rond 2050 klimaatneutraal te zijn daadwerkelijk willen gaan halen.

Voorlopig zijn de methanolschepen van Mearsk ‘dual fuel’. Dat wil zeggen: de motor schakelt tussen methanol en een traditionele brandstof, ook onderweg. Zo’n complexere motor maakt de Adrian wel zo’n 10 à 15 procent duurder.

Binnen in het schip ruik je de verf nog, de bouw in Zuid-Korea is pas net klaar. Er is een kleine bioscoop, een spelletjeskamer en een buitenbad voor de ongeveer twintig bemanningsleden die meevaren. Een paar lange, smalle gangen verderop is de engine room. Daar zijn buizen bekleed met aluminium, en de kasten zijn lichtgroen. Machines loeien en het ruikt er naar nieuwe auto’s. Het mooiste uitzicht heb je vanaf de brug aan de voorkant van het schip, waar de kapitein en officieren om de beurt de wacht houden. Hier, in het nieuwe ‘kantoor’ van de kapitein, vertelt hij over zijn avonturen op zee. Hij heeft zijn vrouw op zee leren kennen. Twee keer werd hij achtervolgd door piraten.

Morgen varen dit schip en de bemanning vanuit Rotterdam naar Azië. Adrian Maersk zal de Azië-Mediterrane handelsroute bevaren. Vaarwel!

Foto Laura Bergshoef

Liveblog
Economieblog


EU-ministers willen meer Europese tech, maar doen geen beloften over investeringen


EU-ministers willen meer Europese tech op een ‘open manier’

Wat kwamen dertien Europese ministers voor digitale zaken gisteren en vandaag in Amsterdam doen? En welke boodschap gaven zij mee aan de Eurocommissaris en vice-voorzitter van de Europese Commissie, Henna Virkkunen? Virkkunen heeft onder meer digitale soevereiniteit in haar portefeuille. Een belangrijk onderwerp, nu veel Europese overheden, burgers en bedrijven worstelen met hun afhankelijkheid van grote Amerikaanse techbedrijven.

De ministers schrijven in hun slotverklaring dat het digitale concurrentievermogen van de EU en de tech-soevereiniteit moeten worden vergroot, ‘op een open manier’. Dat laatste vergt een lange voetnoot. Samengevat willen de dertien regeringen vooral private investeringen aanjagen door de hoeveelheid hinderlijke regels en verschillen tussen Europese landen te verminderen. „Het digitale reglement moet worden herzien en waar mogelijk gedereguleerd.” Elon Musk had het gezegd kunnen hebben.

De dertien ministers doen zelf geen beloften over het kopen van Europese tech of het doen van investeringen. Ook Virkkunen mikt vooral op het verminderen van bureaucratie en rapportageverplichtingen, zei ze in een kort gesprek met journalisten. Ze sluit niet uit dat daarvoor moet worden gesleuteld aan de DMA en DSA, de Europese paradepaartjes van de techregerulering. „Dat is geen heropening van de DMA en DSA”, zegt ze. „Het is een fitness-check, om te zien of er bijvoorbeeld onnodige overlap is met de AI-wet.”

Liveblog
Economieblog


Ov vreest duurdere kaartjes en slechter aanbod door bezuinigingsplannen Rijk


Volkswagen hard geraakt, Tesla juist niet: vier vragen over Trumps autoheffingen

Met een importheffing van 25 procent op auto’s en verschillende auto-onderdelen deelt de Amerikaanse president Donald Trump – als het daadwerkelijk zover komt – een mokerslag uit aan bijna alle autofabrikanten, terwijl hij het handelsconflict op het Noord-Amerikaanse continent flink uitbreidt.

De president van de Verenigde Staten maakte woensdagavond laat Nederlandse tijd bekend dat deze heffingen komende week woensdag zullen ingaan – een dag die Trump al langer omschrijft als ‘Bevrijdingsdag’. Hij wil op die dag nog meer heffingen laten ingaan op allerlei producten, vermoedelijk ook die uit de EU.

Niet alles waar Trump mee dreigt, gebeurt ook daadwerkelijk. Hij kondigde in februari al aan een heffing van 25 procent in te voeren op alle producten uit Canada en de Mexico, maar zag daar uiteindelijk grotendeels vanaf. Desalniettemin had de nieuwste aankondiging donderdag direct een grote weerslag op de beurzen en lokte ze felle reacties uit van getroffen landen.

1 Wat is er precies aangekondigd?

De heffingen zullen gaan gelden voor alle auto’s die niet in de Verenigde Staten in elkaar zijn gezet. En niet alleen voor auto’s: ook onderdelen zijn deel van het plan. „Dit zal ertoe leiden dat auto’s op één plek gebouwd zullen worden”, zei Trump woensdag in de Oval Office.

Volgens de president is er niks meer wat autobouwers kunnen doen om de heffingen van tafel te krijgen. „Dit is permanent, 100 procent.” De heffingen zullen boven op bestaande heffingen komen. Zo is er al een heffing van 2,5 procent op auto’s uit de Europese Unie. (Overigens heft Europa 10 procent op Amerikaanse auto’s.)

In de praktijk kan de maatregel automodellen duizenden euro’s duurder maken. De marges op auto’s zijn doorgaans niet zo hoog dat automakers de heffingen zelf kunnen dragen; de Amerikaanse consument gaat dit dus merken.

Voor wat betreft onderdelen gaan de heffingen gelden voor een aantal bestanddelen van auto’s, zoals motoren en elektrische componenten. Dit raakt vooral Mexico en Canada, waar veel onderdelen vandaan komen.

Maar juist voor deze landen zal sprake zijn van een belangrijke uitzondering. Voor import uit Canada en Mexico zullen de heffingen niet gelden voor volledige auto’s en onderdelen: alleen voor dat deel van een product dat niet oorspronkelijk uit de VS komt. In de praktijk betekent dit dat een Mexicaanse auto grotendeels ontzien kan worden als deze voor een belangrijk deel uit Amerikaanse onderdelen bestaat.

Het is bekend dat veel auto-onderdelen talloze keren de grens met Canada en Mexico passeren voordat ze in een auto terechtkomen. Hier rekening mee houden kan de klap voor de buurlanden minder groot maken, hoewel nog niet te overzien is hoe dit precies uitpakt. Sterker: de VS hebben nog geen systeem opgesteld om uit te rekenen hoeveel procent van een auto-onderdeel oorspronkelijk in het land is gemaakt. Dat moet er nog komen.

2 Welke autofabrikanten raakt dit?

Kort gezegd: bijna iedereen. De VS importeren ongeveer de helft van alle auto’s die in het land verkocht worden, van allerlei merken.

Veel grote autofabrikanten hebben fabrieken in de Verenigde Staten, waaronder BMW, Volkswagen, het Japanse Toyota en de Koreaanse merken Kia en Hyundai. Maar zij exporteren ook nog altijd veel modellen naar de VS, omdat ze lokaal niet alles kunnen bouwen. Er kwamen in 2024 bijna een half miljoen auto’s uit Duitsland, 2,5 miljoen uit Mexico en ruim 2,5 miljoen uit Japan en Zuid-Korea, aldus cijfers van S&P Global Mobility.

chart visualization

BMW, Mercedes en Volkswagen – waartoe onder andere Audi en Porsche behoren – hebben van de Europese autobouwers het grootste probleem: in China staat hun marktaandeel zeer onder druk, waardoor de problemen nu van meerdere kanten komen. Audi en Porsche hebben bovendien zelf geen enkele fabriek in de VS. En Volkswagen is voor veel modellen erg afhankelijk van Mexicaanse fabrieken.

Voor wie denkt dat Amerikaanse merken de dans ontspringen: zij bouwen vaak grote hoeveelheden auto’s in Mexico. GM produceert bijvoorbeeld pick-uptrucks in het buurland, net als het Amerikaanse Ram, onderdeel van megaconcern Stellantis (Fiat, Chrysler, Opel, Peugeot, Citroën).

Op de beurzen wereldwijd kelderden woensdag en donderdag bijna alle auto-aandelen. Zo stond BMW donderdag 2,6 procent in de min, Mercedes 3,6 procent. Stellantis daalde meer dan 4 procent. De Stoxx 600 Automotive & Parts, een index van een groot aantal Europese auto-aandelen, verloor donderdagochtend 3 procent en kwam uit op het laagste punt in maanden. Later op de dag volgde wel enig herstel.

3 Hoe zit het met Tesla?

De mate waarin de handelsbesluiten van Trump Tesla raken geniet extra aandacht, aangezien topman Elon Musk behoort tot de inner circle van de president. De Amerikaanse fabrikant van elektrische auto’s blijft relatief gespaard: het bouwt vrijwel alle auto’s voor de Amerikaanse markt in de VS. Dat is een zeldzaamheid, en in dit geval een enorm voordeel.

Tegelijkertijd kan het merk nog wel last krijgen van de heffingen op onderdelen. Financieel persbureau Bloomberg berichtte donderdag dat tussen de 60 en 75 procent van de onderdelen van Tesla in de VS gemaakt worden. De rest zou met name uit Mexico komen. De financiële waarde van deze onderdelen is echter niet bekend, waardoor ook niet goed in te schatten valt hoeveel het bedrijf moet betalen aan heffingen.

Het aandeel Tesla daalde na de bekendmaking van Trumps plannen met enkele procenten.

Overigens heeft ook Ford een betrekkelijk goede uitgangspositie, met relatief veel fabricage in de VS. Het bouwt ongeveer 80 procent van zijn auto’s in het thuisland.

4 Hoe hebben andere landen gereageerd?

Wat direct opviel was ferme taal vanuit Japan. Premier Shigeru Ishiba, bekend om zijn kalmte, zei dat „alle opties” op tafel lagen om terug te slaan.

Die sfeer van vergelding weerklonk over de hele wereld. „De enige oplossing voor de EU is om zelf de heffingen op Amerikaanse producten te verhogen”, zei de Franse minister van Financiën Éric Lombard tegen de Franse radio. Dat was nadat de Canadese premier Mark Carney de heffingen al „een directe aanval” op autofabrieksarbeiders had genoemd.

Je zou het door het constante heffingennieuws snel kunnen vergeten, maar in feite geldt er op dit moment maar een beperkt aantal importheffingen voor producten uit Canada en Mexico: op een kleine hoeveelheid goederen die buiten een handelsverdrag van 2020 vallen, en op staal en aluminium. Die laatste zijn een wereldwijde maatregel en gelden bijvoorbeeld ook voor de EU.

Lees ook

Koop Europese waar: kan ik dat? En wil ik dat wel echt?

Koop Europese waar: kan ik dat? En wil ik dat wel echt?

De nu aangekondige autoheffingen zouden, ondanks de uitzonderingen voor de twee buurlanden, de grootste stap zijn in het handelsconflict op het Noord-Amerikaanse continent. Vanuit Mexico bleef het donderdag nog stil.


Openbaar vervoer: 335 miljoen euro bezuinigen op bus en trein ‘raakt de hele samenleving’

OV-NL, branchevereniging van openbaarvervoerbedrijven in Nederland, waarschuwt het kabinet in een brandbrief voor de gevolgen van de aangekondigde bezuinigingen op openbaar vervoer. De vereniging roept het Rijk op plannen om 335 miljoen euro te korten terug te draaien. 

Het Rijk wil 225 miljoen euro minder gaan betalen voor ov-studentenkaarten en 110 miljoen euro bezuinigen op het op openbaar vervoer in grote steden. Om dit inkomstenverlies op te vangen voelt OV-NL zich genoodzaakt kaartjes 15 tot 20 procent duurder te maken of “rigoureus te schrappen in het aanbod”. Volgens voorzitter Hatte van der Woude staat het ov op een keerpunt. “Óf we investeren in een goed functionerend ov, óf we laten het langzaam aftakelen. De keuze is aan de politiek.” 

De bezuinigingen zullen volgens OV-NL leiden tot vollere en minder betrouwbare treinen, bussen, trams en metro’s. Vooral vroege en late ritten zullen geschrapt worden, wat de bereikbaarheid van scholen, ziekenhuizen en bedrijventerreinen verslechtert. “Dit is niet alleen een probleem voor ov-gebruikers,” aldus Van der Woude op de website van OV-NL. “Het raakt de hele samenleving: van bedrijven die afhankelijk zijn van werknemers tot scholieren die hun school niet meer kunnen bereiken.” 

NS maakte treintickets dit jaar al 6 procent duurder Voor komend jaar ligt een verhoging met 10 procent in het verschiet. Komend najaar vindt verdere besluitvorming plaats over de ov-budgetten voor de komende jaren.  

Liveblog
Economieblog


Vrijgeven online gokken leidt tot verdubbeling kansspelbelasting


X weigert Nederlander inzage in zijn persoonsgegevens en verliest kort geding

X, voorheen Twitter, heeft een kort geding verloren tegen Nederlander Danny Mekic. Mekic eiste inzage in de persoonsgegevens die het bedrijf over hem heeft. Consumenten hebben daar recht op volgens de Europese privacywet AVG. De rechtbank Amsterdam oordeelde al eerder dat X die gegevens aan hem moest verstrekken, maar dat weigert het bedrijf.

Kort voor Kerst benaderde het bedrijf Mekic. „Ze zeiden: we willen die gegevens wel verstrekken, maar dan moet je een geheimhoudingsverklaring ondertekenen”, vertelt Mekic. „Dat heb ik geweigerd.” Daarop begon het bedrijf dit hoogst ongebruikelijke kort geding, dat op 26 februari diende. Mekic: „Ik vroeg om mijn persoonsgegevens en ontving een dagvaarding.”

Uit de vandaag gepubliceerde uitspraak blijkt dat de voorzieningenrechter alle zeven vorderingen van X afwijst. De volgende stap is de behandeling van het hoger beroep dat X heeft aangespannen tegen het vonnis waarin staat dat het aan het inzageverzoek moet voldoen, op straffe van een dwangsom.

Mekic eist de inzage omdat hij wil weten welke gegevens X van hem heeft, of die correct zijn en of X zich wel aan de AVG houdt. Hij vraagt daarbij onder meer naar hoe automatische beslissingen over zijn account tot stand zijn gekomen. X deed aanvankelijk alsof het de gevraagde gegevens niet heeft, maar heeft inmiddels al moeten toegeven dat dit een leugen was.

Lees ook

Nederlander wint twee zaken tegen X over ‘shadowbanning’. ‘Alsof je mond wordt afgeplakt’

Een ‘shadowban’ is het onvindbaar maken van posts zonder een account te verwijderen of de gebruiker te informeren.

Liveblog
Economieblog


Vrijgeven online gokken leidt tot verdubbeling kansspelbelasting


Betalen we vanaf volgend jaar 25 cent extra aan de pomp, of toch niet?

Het is het risico van tijdelijke voordeeltjes: op een gegeven moment lopen ze af en voelt wat een tijdelijk cadeautje was ineens als iets wat afgepakt wordt. De coalitie van PVV, VVD, NSC en BBB zit aan te hikken tegen het vervallen van de tijdelijke verlaging van de brandstofaccijns. Schrappen betekent een plotselinge prijsverhoging van maar liefst 25,8 cent per liter benzine. Zit je ineens weer ruim boven de 2 euro per liter.

In de energiecrisis van 2022 besloot het kabinet om de accijns op brandstof te verlagen, om de prijs aan de pomp, die omhoog was geschoten door de inval van Rusland in Oekraïne, enigszins te dempen. Maar toen de regeling na iets meer dan een jaar dreigde af te lopen, durfde een meerderheid van de politieke partijen het niet aan de accijnsverlaging te schrappen. In plaats daarvan werd de regeling verlengd (en daarvoor werd een greep in het Groeifonds gedaan).

Nu komt de verlengde regeling per 1 januari 2026 ten einde, en ligt opnieuw de vraag op tafel: cadeautje schrappen en de rekening neerleggen waar die hoort (de tankende mens), of 1,6 miljard euro op de begroting vrijmaken om de accijnzen nog eens een jaartje laag houden. Het AD schreef er vanmorgen over naar aanleiding van het vragenuurtje van afgelopen dinsdag. Verantwoordelijk minister Barry Madlener ziet de bui al hangen: het Kwartje van Barry dreigt in de beeldvorming, en dat voor een PVV’er.

Het debat over het terugdraaien van de verlaging (want dat is het, in tegenstelling tot het roemruchte ‘kwartje van Kok’, dat was een gerichte verhoging) zal in de complexe puzzel rondom de Voorjaarsnota ongetwijfeld gevoerd worden. Madlener waarschuwde in het debat dat er nog meer aan zit te komen. Op basis van Europese regels zal de belasting op brandstof in de komende jaren sowieso nog eens met 18 cent per liter stijgen, nog los van de reguliere prijsschommelingen.

Liveblog
Economieblog


Vrijgeven online gokken leidt tot verdubbeling kansspelbelasting


Voedingsbedrijven: reken niet meer op arbeidsmigrant

Bedrijven die het nu nog moeten hebben van goedkope arbeidsmigranten hebben een probleem. Dit verdienmodel is niet langer houdbaar. Dat valt te lezen in een analyse van ABN Amro over de voedingsmiddelenindustrie die vandaag verschijnt.

Het is al vaak te horen, maar als je de cijfers erbij ziet: de productiviteit in de voedingsmiddelenindustrie piepend tot stilstand gekomen. En de toegevoegde waarde is in deze eeuw met maar 7 procent toegenomen, schrijft de bank.

Een grafiekje laat die matige arbeidsproductiviteit zien: een licht golvende vlakke lijn voor voedingsmiddelen, terwijl de groei in landbouw en industrie van 100 naar meer dan 160 ging.

Als er al groei was in de voeding, dan uit arbeidsuren. Niet omdat mensen slimmer konden gaan werken. Wat te doen? Reken niet meer op Oost-Europese arbeidsmigranten, zegt de bankanalist, die komen niet meer. Arbeid is schaars, en wordt alleen maar schaarser.

Pijnpunt: de levensmiddelenindustrie heeft te weinig in machines en installaties geïnvesteerd. En ze werden daar nauwelijks voor afgestraft – de zwakkere broeders konden met de coronasteun gewoon door en het aantal faillissement bleef dus relatief laag. Maar die tijden lijken nu wel voorbij.

Robotiseren is het antwoord, en consolideren, zoals economen dat noemen: versnipperde kleinere bedrijven bij elkaar vegen en schaal maken, zodat er ruimte komt voor investeringen.

Liveblog
Economieblog


Vrijgeven online gokken leidt tot verdubbeling kansspelbelasting


Toch cao-akkoord ziekenhuismedewerkers na dreigende staking

De stakingsdreiging bleek een goede troefkaart in de onderhandelingen over een nieuwe cao voor ziekenhuismedewerkers. Nadat bonden er met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) niet uit waren gekomen, kwam afgelopen week het s-woord op tafel. Medio april zou dan in ziekenhuizen gestaakt worden. Maar dinsdag legde de NVZ tóch een nieuw bod neer, wat in de nacht van woensdag op donderdag leidde tot een akkoord.

In de nieuwe cao gaan ziekenhuismedewerkers er de komende twee jaar in stappen 8 procent in salaris op vooruit. Daarnaast krijgen ze toeslagen voor onregelmatige diensten, een omkleedvergoeding en rust na een standby-dienst. Met name de secundaire arbeidsvoorwaarden, die moeten helpen de werkdruk te verminderen, waren van groot belang voor de onderhandelende bonden.

Volgens CNV-onderhandelaar Joost Veldt heeft de stakingsdreiging zeker bijgedragen aan het akkoord: „In de afgelopen dagen werd werkgevers duidelijk dat de actiebereidheid onder ziekenhuispersoneel groot is. Dit heeft ertoe geleid dat zij een nieuw bod hebben gedaan”.

De cao loopt, na goedkeuring van de vakbondsleden, met terugwerkende kracht van februari dit jaar tot februari 2027. Deze geldt voor 225.000 werknemers in ziekenhuizen en revalidatie-instellingen.

Liveblog
Economieblog


Vrijgeven online gokken leidt tot verdubbeling kansspelbelasting