Vertrekkend topvrouw Euronext Amsterdam: ‘Wij concurreren met New York, niet met Milaan of Parijs’

Minstens zeven dagen per maand was Simone Huis in ’t Veld afgelopen vijf jaar van huis, reizend in Europa. Dankzij haar ‘twee petten’. De ene pet: directeur van de Amsterdamse beurs. De andere: bestuurslid van Euronext, het pan-Europese beursbedrijf waar de beurs aan het Damrak onderdeel van is. Thuis heeft Huis in ’t Veld dan ook vijf jaar lang een vaste koffer klaargestaan: alleen schone kleren erin en gaan.

Althans: tot deze week. 1 september is de eerste dag in dertig jaar tijd dat Huis in ’t Veld (1970) officieel geen baan meer heeft. Ze zal daar – zegt ze zelf ook – aan moeten wennen: in het afscheidsgesprek met NRC in het kantoor van Euronext in Brussel heeft ze het nog steeds over „we” als ze het heeft over de toekomstige strategie van Euronext, die in november wordt gelanceerd.

Grote kans dat die strategie een voortzetting wordt van wat Euronext afgelopen jaren heeft gedaan: het in 2000 opgerichte fusiebedrijf tussen de Amsterdamse, Parijse en Brusselse beurs nam beurzen over in Lissabon, Oslo, Dublin en Milaan. Al die steden deed Huis in ’t Veld afgelopen vijf jaar regelmatig aan voor bestuursvergaderingen en bijeenkomsten met commissarissen en toezichthouders.

Reizen deed Huis in ’t Veld als het even kon met de trein. „Alles onder de zes uur in ieder geval, is de regel bij Euronext. Anders helaas vliegen. Ik wandel in ieder geval heel wat af. Dus ik ben wel blij met de platte schoenen van tegenwoordig.” Sinds de coronapandemie vergaderen de bestuursleden van Euronext ook wel meer digitaal. „Maar het is door ons federale bestuursmodel belangrijk dat we elkaar fysiek ontmoeten en dan ook één of twee dagen bij elkaar zijn. ”

Waarom is dat belangrijk?

„Elk land waar we gevestigd zijn is weer bijzonder. Het is niet één Europa. Elk land heeft eigen wet- en regelgeving, een eigen toezichthouder, een eigen cultuur, een eigen manier waarop de kapitaalmarkt werkt, waarop consumenten beleggen, institutionele beleggers werken. Als je dan een besluit moet nemen over Euronext en de strategie – waar gaan we heen, waarin gaan we investeren, hoe gaan we groeien – dan moet je wel begrijpen hoe dat in al die landen werkt. Zodat Euronext meer wordt dan de som van zeven losse beurzen.

Iedereen heeft andere belangen, je moet met iedereen open contact hebben en luisteren en begrijpen wat ieders standpunt is

„Dat maakte deze baan complex, maar juist ook zo interessant: dat veld van belanghebbenden bij elkaar brengen. De bedrijven, retailbeleggers, investeerders, de maatschappij als geheel. Iedereen heeft andere belangen, je moet met iedereen open contact hebben en luisteren en begrijpen wat ieders standpunt is.”

Is er met al die landenbelangen dan niet steeds strijd in het bestuur?

„Nee, want we zijn ook allemaal verantwoordelijk voor het geheel. En natuurlijk moet je wel belangen afwegen, alle landen moeten goed vertegenwoordigd zijn en niet benadeeld worden. Maar of een beursgang uiteindelijk plaatsvindt in Amsterdam, Parijs of Milaan? Dat maakt niet uit, zolang dit maar op een van de Euronext-markten gebeurt.

„Als hoogste baas van Amsterdam vind ik Amsterdam natuurlijk heel fijn. Maar uiteindelijk gaat het er gewoon over: hoe meer beursgenoteerde bedrijven bij Euronext, hoe beter.

„En uiteindelijk concurreren de beurzen binnen Euronext ook niet met elkaar; de markten hebben specifieke kenmerken. Brussel kent veel biotech en vastgoed. Italië heeft de vier F’s: food, fashion, furniture en fast cars. Frankrijk trekt dan weer luxegoederen en auto’s, Oslo vis, schepen en olie en gas. In Amsterdam is er veel technologie. En veel internationale bedrijven: sinds Brexit moeten veel grote bedrijven kiezen voor ofwel New York, ofwel Amsterdam. Daar concurreren we als Euronext mee: Amerika.”

Hoe belangrijk is de Amsterdamse beurs nog voor de Nederlandse economie? Een groot deel van de omzet van bedrijven in de belangrijkste beursindex, de AEX, komt uit het buitenland.

„De beurs is een verzamelplaats van kapitaal. Voor bedrijven om geld op te halen. En voor investeerders om hun kapitaal te laten groeien. Daarmee groeien de economie en de werkgelegenheid. Dat geldt ook als een internationaal bedrijf hier beursgenoteerd is.

„De samenstelling van de AEX verandert mee met wat er gebeurt in onze economie. In 1983 begonnen we met dertien bedrijven en de helft zit er nog steeds in. Dat zijn ondertussen wel multinationals geworden: Shell, Unilever, Heineken, AkzoNobel. Dat zegt wat over onze open economie. Die trekt internationale bedrijven aan, ook op de beurs.

„Dat komt door ons vestigingsklimaat: wet- en regelgeving, het opleidingsniveau hier, dat we Engels spreken. In het verleden althans. Want ik maak me daar wel zorgen over – dat zeg ik ook steeds in Den Haag. Voor dat vestigingsklimaat is betrouwbaarheid, bestendigheid en voorspelbaarheid nodig. En als er dan met de laatste begrotingsbesprekingen opeens amendementen komen waarmee een streep gaat door de expatregeling en er een belasting op aandeleninkoop komt, dan gaat dat niet goed. Ik hoop dat het nieuwe kabinet daar goed naar kijkt. Want ook die internationale bedrijven dragen bij aan het vliegwiel van de beurs.”

Voor mkb’ers is het anders niet makkelijk om aan financiering te komen, ook niet via de beurs. In de Verenigde Staten is dat veel makkelijker.

„Sterker nog, in Frankrijk, Noorwegen of Italië is dat ook veel beter dan in Nederland. Je ziet dat daar de hele cyclus van mkb-financiering beter werkt. Bankfinanciering is hier moeilijk, maar gaat nog. Dan zijn er innovatiefondsen en regionale ontwikkelingsmaatschappijen, dat lukt ook nog wel in Nederland. Maar de stappen erna zijn moeilijk.

„Wij moeten ervoor zorgen als Nederland dat in de hele financieringscyclus Nederlandse kapitaal beschikbaar is. In bijvoorbeeld Noorwegen, maar ook in andere landen, heb je staatsinvesteringsfondsen die op zo’n moment kunnen instappen. Nederland heeft dat niet. En onze institutionele beleggers – pensioenfondsen en verzekeraars – zijn minder chauvinistisch dan in ander landen. Die hebben een rendementsdoelstelling en kijken met die bril naar de hele wereld om hun geld te laten groeien.”

Voerde jij dit gesprek dan met die institutionele beleggers?

„Zeker. Kijk, als wij met elkaar aan tafel zitten, ook met het ministerie van Economische Zaken en de toezichthouders, dan zijn we het hier allemaal over eens. We snappen allemaal dat het van belang is dat Nederlandse bedrijven hier gefinancierd worden, hier blijven en daarmee de Nederlandse economie steunen.

„Maar dan moeten we ervoor kiezen om dit daadwerkelijk te doen. Bijvoorbeeld via een Nederlands participatiefonds. Meer ‘cornerstone investors’: als wij buitenlandse investeerders willen meekrijgen in een beursgang van een klein Nederlandse bedrijf, dan willen die zien dat Nederlandse partijen meedoen.”

Wil je investeerders trekken, dan moet je het pad naar verduurzaming wel helder hebben

Was iedere beursgang wat jou betreft welkom? Sommige bedrijven op de Nederlandse beurs geven enorme bonussen – daar is niet iedereen blij mee.

„We hebben heldere regels over wie naar de beurs kan en waar je aan moet voldoen. De toezichthouders toetsen dat, wij zelf ook. Maar dat gaat niet over bonusbeleid. Wel over: zijn alle jaarcijfers er? Is het een transparante prospectus?”

Stel dat nu een oliebedrijf naar de beurs zou willen, dan weegt niet mee dat daarmee de CO2-voetafdruk omhooggaat?

„We sluiten zo’n bedrijf niet uit, nee. Wij sluiten alleen bedrijven uit die hun huis niet op orde hebben. Maar we zeggen bedrijven die bij ons aankloppen wel: als jij investeerders wilt trekken, moet je dat pad naar verduurzaming wel helder hebben.”

Huis in ’t Veld, hiervoor werkzaam als operationeel directeur bij Deutsche Bank Nederland en daarvoor bij Rabobank en ABN Amro, wordt al gebeld door bedrijven en headhunters. Voorlopig weet ze alleen dat ze binnenkort een maand gaat koken in Tanzania voor de honderdvijftig kinderen aan wie haar 21-jarige dochter dan lesgeeft. Daarna ziet ze wel weer wat er op haar pad komt. „Ik heb nog wel vijftien jaar energie en ambitie om weer wat te gaan doen. Maar eerst even tijd voor reflectie. En leren thuis te zijn: ik weet helemaal niet hoe je dat doet.”


Kan een Braziliaans bedrijf dat schade aanricht in Brazilië, aansprakelijk zijn in Nederland?

De zaak

Aardschokken schrikten in maart 2018 de kuststad Maceió in de Braziliaanse staat Alagoas op. Woningen, wegen en gebouwen raakten beschadigd. Tienduizenden mensen moesten vanwege instortingsgevaar hun woning verlaten. Lokale ondernemers werden gedwongen hun bedrijf te verplaatsen of te staken.

Gedupeerden wezen al snel naar het Braziliaanse Braskem SA, het grootste petrochemische concern op het Amerikaanse continent, met vestigingen verspreid over de hele wereld.

In en rondom Maceió exploiteerde Braskem steenzoutmijnen voor de productie van pvc. De eerste – van de uiteindelijk 35 mijnen – werd in de jaren zeventig in gebruik genomen. In 2019 sloten de laatste vier. Ook daarna bleven aardschokken plaatsvinden.

Negen voormalige bewoners van het getroffen gebied stapten naar de Nederlandse rechter. Zij stelden naast het Braziliaanse moederbedrijf ook drie in Rotterdam gevestigde dochterbedrijven aansprakelijk. Het gaat om twee financieringsmaatschappijen en het Europese hoofdkantoor van het Braskem-concern.

De uitspraak:
Moederbedrijf aansprakelijk, Nederlandse dochters niet

De Nederlandse dochterbedrijven zijn niet aansprakelijk volgens de rechtbank, maar het moederbedrijf in Brazilië is dat wél.

De gedupeerden hielden de Nederlandse dochters verantwoordelijk op grond van het Braziliaanse recht, dat bepaalt dat ook alle indirecte vervuilers van milieuschade aansprakelijk zijn. Maar volgens de rechtbank hadden de Nederlandse bedrijven feitelijk niets met de mijnbouwactiviteiten te maken. De zoutwinning door Braskem was al decennia bezig toen de Nederlandse dochters werden opgericht. Dat zij daarna hebben bijgedragen aan de financiering van het concern, is volgens de rechtbank onvoldoende om als indirecte vervuiler aansprakelijk te zijn.

Voor de aansprakelijkheid van het moederbedrijf heeft de rechtbank niet veel woorden nodig. Er ligt een Braziliaans deskundigenrapport waaruit blijkt dat de mijnbouwactiviteiten tot de aardschokken hebben geleid en Braskem heeft de inhoud daarvan niet bestreden. Over de schadevergoeding zal de rechtbank zich in een aparte procedure uitlaten.

Het commentaar

„Een spannende uitspraak”, vindt Elbert de Jong, hoogleraar privaatrecht aan de Universiteit Utrecht. „Het gebeurt zelden dat een Nederlandse rechter zich uitspreekt over een buitenlandse kwestie én een buitenlands bedrijf als aansprakelijke aanwijst, terwijl de Nederlandse betrokkenheid bij de schadeoorzaak ontbreekt.”

De afgelopen jaren wijzen juridische experts op een trend om bij de Nederlandse rechter zaken aan te spannen tegen multinationals over schade in het buitenland. Een bekend voorbeeld is de zaak van Milieudefensie met vier Nigeriaanse boeren tegen Shell over de olievervuiling in de Nigerdelta.

De Jong licht toe dat het meestal een Nederlands moederbedrijf is dat verantwoording moet afleggen over activiteiten door dochterbedrijven in het buitenland. „Hier is de situatie omgekeerd, want de moeder bevindt zich in Brazilië.”

Hoe kan het dat de Nederlandse rechter dan toch over deze zaak gaat?

In 2022 oordeelde de Rotterdamse rechtbank al dat zij bevoegd was, ook ten aanzien van het moederbedrijf, vanwege de nauwe samenhang tussen de klachten tegen de moeder enerzijds en de Nederlandse dochters anderzijds. De uitkomst van de inhoudelijke behandeling staat daar los van.

In Brazilië werd veel geprocedeerd tegen het moederbedrijf, met collectieve schikkingen over schadevergoedingen als resultaat. Dat gaf de Rotterdamse rechtbank geen aanleiding zich te onthouden van een oordeel. De eisers in deze zaak waren niet bij die collectieve afspraken betrokken en vonden de compensatie ondermaats. Bovendien was afgesproken dat wie geen schikking met het moederbedrijf treft, vrij is andere rechtsmiddelen in te stellen. Dat kan een procedure zijn bij de (buitenlandse) rechter voor een oordeel over de aansprakelijkheid.

De Jong: „Interessant is dat de rechtbank verder nog expliciet wijst op het belang voor de benadeelden om aansprakelijkheid vastgesteld te krijgen. Niet alleen vanwege de juridische betekenis ervan als grondslag voor schadevergoeding, maar ook als erkenning en genoegdoening voor hun leed.”

Gaan we in de toekomst meer van dit soort zaken bij de Nederlandse rechter zien? De Jong denkt van wel, vanwege de zogeheten ‘anti-wegkijkwet’: een nieuwe Europese richtlijn die grote bedrijven verplicht milieuvervuiling en mensenrechtenschendingen tegen te gaan, ook bij hun activiteiten buiten de EU. Het gaat om bedrijven met meer dan 1.000 werknemers en een omzet hoger dan 450 miljoen euro.

De Jong is positief over deze ontwikkeling: „Wat je eigenlijk wil, is een juridisch gelijk speelveld met duidelijkheid van de wetgever over waar grote bedrijven precies voor verantwoordelijk zijn, in plaats van ad-hocbeslissingen door de rechter.”

Olivia den Hollander is verbonden aan The Investigative Desk, een groep gespecialiseerde onderzoeksjournalisten.

Rechtbank Rotterdam, 24 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6662


Wat je met een voedselbos verdient, is nog een open vraag

Kunnen we bramenthee gaan verkopen? Van de bladeren van de braam kun je thee maken. En de braam groeit wat al te uitbundig op het perceel van de Jonge Voedselbosboeren. Thee verkopen zou op korte termijn wat geld kunnen opleveren, zegt Simon Verboom (29).

De vier Jonge Voedselbosboeren zijn ruim een jaar bezig met hun project: 6,5 hectare voedselbos aanleggen in Park Lingezegen, onder de rook van Arnhem-Zuid. Dit economisch levensvatbaar maken, is voor hen een van de belangrijkste kwesties. Want ze willen er zeker een deel van hun inkomen uit halen. En ze willen laten zien dat het kan, een rendabel voedselbos.

Dit is een landbouwbedrijf, zegt Sacha Brons (23), een van de Jonge Voedselbosboeren, met nadruk. Impliciete boodschap: het is geen feelgoodproject dat losstaat van de realiteit. Het is een doordacht en doorgerekend plan, waarbij de productie van voedsel de belangrijkste activiteit is. Die zal het meeste geld opleveren.

Maar het kan nog wel even duren. Misschien wel de grootste drempel bij het verwezenlijken van voedselbossen is de lange tijd tussen aanplant en serieuze oogst. In een voedselbos staan meerjarige planten en bomen die jaar op jaar oogst opleveren: fruit, noten, bessen, bladeren, knollen en wortels. Het is, als het goed werkt, een ecosysteem dat zichzelf in stand houdt en ontwikkelt. Maar in de beginperiode zal er weinig tot niets te halen zijn.

Of een voedselbos rendabel is op grote schaal, is de hamvraag

Nicolaas Geijer
Stichting Voedselbosbouw

Wytze Walstra (23): „De eerste serieuze opbrengst is er rond 2030, schatten we nu in. Tot die tijd moeten we ons geld halen uit ons werk naast het voedselbos.”

Minstens twee dagen per week besteden ze ieder aan het voedselbos. Ze leven voorlopig van hun inkomen uit de overige werkdagen – hooguit drie dus. Walstra zag daardoor een universitaire baan voor vier dagen aan zijn neus voorbijgaan. „Daar baal ik best wel van.” Katja Zweerus (27) en Sacha Brons werken als consultant, waar de andere twee hen soms mee plagen. Simon Verboom werkt op de markt.

Ze denken er wel over om op korte termijn inkomsten uit hun bos te genereren. „Misschien zouden we kunnen beginnen met het verwaarden van producten uit het voedselbos die je nu al op het land kan vinden”, zegt Simon Verboom. Vandaar de bramenthee, een idee dat in principe direct uitgevoerd kan worden. En die bramen moeten er toch uit.

Voedselbosboeren (vlnr) Simon Verboom, Katja Zweerus, Sacha Brons en Wytze Walstra buigen zich over een distelstruikje.

Trage ontwikkeling

Wat levert een voedselbos op de langere termijn op in harde euro’s? Die vraag leeft sterk, waarbij uitgesproken sceptici tegenover mensen staan die er echt in geloven. Het Nationaal Monitoringsprogramma Voedselbossen deed onderzoek in opdracht van het ministerie van (toen nog) LNV en wees vorig jaar op het gebrek aan harde gegevens. „Mede door de trage ontwikkeling van voedselbossen en het gebrek aan tijd en financiële motivaties onder voedselbospioniers, weten we nog weinig van verdienmodellen in de praktijk. Er zijn inmiddels diverse rekenmodellen beschikbaar, maar geen van alle kan nog rekenen op robuuste cijfers.”

Nicolaas Geijer, verbonden aan de stichting Voedselbosbouw en zelf voedselbosboer met 6 hectare in Baarle-Nassau, sluit zich daarbij aan. „Er worden veel uitspraken over gedaan. Of een voedselbos rendabel is op grote schaal, is de hamvraag. Er zijn geen voedselbossen om dat te testen. Empirisch moet het zich bewijzen.”

Als alle soorten op de juiste plek staan, zich lekker voelen, dan werkt het

Simon Verboom
voedselbosboer

Die onzekerheid is uiteraard geen basis voor een businessplan en dat moesten de Jonge Voedselbosboeren wel maken. Ze gaan in hun plannen uit van de betrekkelijk spaarzame gegevens die er zijn en de verwachtingen die er leven. Wytze Walstra: „We weten dat in enkele voedselbossen een nettoresultaat van 4.000 euro per hectare per jaar wordt gerealiseerd. Maar die hebben nog niet de volle productie bereikt. De prognoses vanuit de voedselboswereld zeggen dat het potentieel ergens tussen de 10.000 en 20.000 euro per hectare per jaar ligt.” Ter vergelijking: dergelijke opbrengsten zijn tot wel tien keer hoger dan in de meeste vormen van reguliere landbouw.

Maar het zijn prognoses, onder andere gebruikt in een rekenmodel waar Geijer aan heeft gewerkt. Dat gaat uit van ruim tweehonderd soorten, de verwachte oogst, en de prijzen per kilo. Per voedselbos kan de uiteindelijke opbrengst heel erg verschillen, zegt Geijer. Denk aan bijkomende kosten, voor verpakking, opslag en distributie bijvoorbeeld. „Ik ben voorzichtig met het plakken van getallen of het te rooskleurig maken. Ik geloof dat voedselbossen rendabel kunnen zijn, maar ga er ook vanuit dat voedselbosbouw, net als elke andere agrarische teelt, niet makkelijk zal zijn. Het zal alsnog hard werken zijn.”

Lees ook

Is een voedselbos een alternatief voor boeren die het anders willen doen?

Stefan Lemlijn in zijn ‘voedselbos in wording’  in het  Limburgse Sint Geertruid.

Schaduwminnend

Voor de uiteindelijke opbrengst zijn beslissingen die de Jonge Voedselbosboeren nu nemen heel belangrijk. Want het ontwerp van het bos is sterk bepalend. Sacha Brons: „Wat uniek is aan een voedselbos, is dat je in de tijd zo min mogelijk ingrijpt. Wat en waar je iets aanplant, heeft minimaal tien jaar invloed. Een notenboom begint dan pas oogst te geven. En die staat als alles goed gaat, nog tweehonderd jaar. Daarom wil je heel erg goed nadenken over wat je in deze fase doet.”

Simon Verboom vult aan: „Het is extreem belangrijk dat elke soort op de juiste plek staat. Of ze schaduwminnend zijn of zonminnend, of ze op een natte en droge plek willen staan, of ze tegen wind kunnen of niet. Er zijn stikstofbinders en soorten die stikstofbinders in de buurt nodig hebben om te kunnen groeien. Een deel van die kennis heb je, een deel niet. En als alle soorten op de juiste plek staan, zich lekker voelen, dan werkt het.”

Ook aanplanten vergt tijd, zeker drie plantseizoenen. In de winter van 2026-2027 gaan de laatste bomen de grond in.

Als je de weg niet kent, kun je de oogstbare soorten niet eens vinden

Wouter van Eck
docent en boer

Bij het ontwerp krijgen ze onder andere advies van Wouter van Eck, een van de grondleggers van de voedselbosbeweging in Nederland. Op een zonnige julidag komt hij kijken op het terrein van de Voedselbosboeren. „Officieel ben ik hier namens de stichting Voedselbosbouw, onofficieel als goede vriend.” Van Eck is oprichter van een van de oudste voedselbossen in Nederland, Ketelbroek. „Daar zijn deze jongeren besmet geraakt met het voedselbosvirus, maar dat is goedaardig, hoor”, zegt hij.

Met de Jonge Voedselboeren bespreekt Wouter van Eck het ontwerp voor de windsingels, heggen en hagen rondom de voedselbossen. Die moeten zorgen voor luwte, waarin de productieve planten en bomen kunnen gedijen. Deels is die haag zelf ‘eetbaar’. Zo leveren hazelaars erin hazelnoten op.

De Jonge Voedselbosboeren krijgen advies over aanplant van voedselbosbouwer, boer en docent Wouter van Eck.

Met zijn vieren staan ze om hun adviseur en vriend heen en leggen de plannen uit: Katja Zweerus (29) met notitieblok, Simon Verboom met laptop, Wytze Walstra met een plattegrond. „Jullie hebben mij al bijna niet meer nodig”, zegt Wouter van Eck als ze uitleggen wat ze van plan zijn.

Ook al raakten ze ‘besmet’ door diens voedselbos, de voedselbossen bij Arnhem komen er heel anders uit te zien. Ketelbroek is het prototype van het ‘romantische’ voedselbos, met honderden soorten door elkaar. Het is lastig er efficiënt te oogsten. „Als je de weg niet kent, kun je de oogstbare soorten niet eens vinden”, zegt Wouter van Eck. Zijn voedselbos levert aan een toprestaurant, een brouwerij van speciaalbieren en een ecologische winkelketen. Dat zijn afnemers die een goede prijs willen betalen.

Lees ook

Het voedselbos is een blijvertje: ‘Landbouw van de toekomst’

Het voedselbos is een blijvertje: ‘Landbouw van de toekomst’

Ruim honderd soorten

De Jonge Voedselbosboeren gaan drie voedselbossen aanleggen. De ‘topmarkt’ bedienen ze met het gastronomisch voedselbos. „Misschien komen medewerkers van een brouwerij daar zelf de takken afknippen die ze nodig hebben”, zegt Wytze Walstra. Daarnaast komt er een ‘rationeel’ voedselbos voor grootschaligere productie. „Daar zullen we met loonwerkers oogsten – wel handmatig.” Het derde is het zelfoogstbos, waar buurtbewoners zelf hun producten oogsten en daarvoor een abonnement afsluiten. Zo spreiden de jonge ondernemers de activiteiten, inkomstenstromen en risico’s.

In het ontwerp van alle drie de bossen is de opbrengst belangrijk. Voor de oogst moet je overal goed bij kunnen komen. Bij de selectie van soorten en cultivars, gekweekte varianten, wordt ook gekeken naar de verwachte oogst. Het gaat om ruim honderd soorten en duizenden exemplaren.

Omdat de Voedselbosboeren ieder twee dagen per week hieraan werken, hoeft het bos geen vier volledige inkomens op te leveren. Over een jaar of zeven, is de becijfering, zou de jaaromzet 26.000 euro kunnen zijn, 6.500 euro per persoon. Dat ligt voor die twee dagen in de buurt van het bijstandsniveau.

Het plan van de vier boeren is om voedselbossen en natuurinclusieve akkers elkaar te laten afwisselen.

De echte belofte van het voedselbos ligt op nog langere termijn. Stijgt de opbrengst naar 15.000 euro per hectare per jaar, dan bedraagt de omzet 97.500 euro. Dat is 24.375 euro per persoon voor twee dagen per week. Omgerekend naar een fulltime inkomen komt dat neer op ruim 60.000 euro, zo’n anderhalf keer modaal.

Daar kunnen andere inkomsten bij komen, bijvoorbeeld uit landbouwsubsidies. Zo is er de directe inkomenssteun, voortvloeiend uit het Europees landbouwbeleid: een bepaald bedrag per hectare. Een andere bron is de eco-regeling, die waarschijnlijk vanaf volgend jaar ook gaat gelden voor voedselbossen. En mogelijk worden CO2-emissierechten op termijn een substantiële bron van inkomsten.

De vier Voedselbosboeren weten dat ze voorlopig niet rijk worden van hun project en daar hun levensstijl op moeten aanpassen. „We hebben niet de behoefte aan een grote Rolls-Royce voor de deur”, zegt Wytze Walstra.


De grootste kou lijkt uit de economie, maar de consument blijft voorzichtig

Zou je de Nederlandse economie als een seizoenencyclus beschouwen, dan is de winter bijna voorbij. De grootste kou, achterblijvende omzetten die deels voortkwamen uit dalende koopkracht, is weg. Maar het is nog de vraag of de conjuncturele lente echt is aangebroken.

Zo groeide het bbp vorig kwartaal met 1 procent. Dat was een onverwacht hoog cijfer, na een voorgaand kwartaal met krimp. Maar er was ook het bericht dat de inflatie afgelopen juli weer wat was toegenomen, naar 3,7 procent. En dat is het hoogste niveau in een jaar tijd.

Het zette de veelal positieve halfjaarcijfers die Nederlandse bedrijven de afgelopen weken presenteerden toch even in een ander licht. De beursstorm die begin augustus opstak, leidde eveneens tot reserves bij beleggers en bedrijven. De koersen daalden flink, onder meer uit vrees voor een recessie in de VS.

Lees ook

Gestegen inflatie in juli maakt renteverlaging ECB onzeker

Vooral opvallend zijn de hardnekkige prijsstijgingen voor diensten. Een ieder die uit eten gaat, de kapper afrekent of een monteur laat komen, zal dat herkennen.

Vooropgesteld: op basis van de eerste zes maanden van dit jaar gaat het best goed met het Nederlandse – en internationale – bedrijfsleven. Het inflatiepeil lag lager dan een jaar eerder, de economie groeide. Maar niet elk bedrijf profiteerde in gelijke mate. Wat valt er op te maken uit de jongste halfjaarcijfers?

1. De hand gaat langzaam van de knip

Een plek waar je de gevolgen van inflatie duidelijk ziet, is de supermarkt. Zodra het leven duurder wordt, neemt de interesse voor huismerken toe. Die zijn vaak goedkoper dan de bekende namen. Het economisch bureau van ING sprak vorig jaar van een „stille revolutie” in de supermarktschappen. De verkoop van huismerken overtrof begin 2023 voor het eerst die van A-merken. De afgelopen zes maanden zag Ahold Delhaize in Europa vooral de verkoop van huismerken toenemen in zijn supermarkten.

Ahold-topman Frans Muller zei daar onlangs bij de presentatie van de halfjaarcijfers iets interessants over: A-merken investeren weer meer in promotie. Dat is nodig om zichtbaarder te worden, een prominentere plek te krijgen in het schap en de consument terug te winnen. Voor productgroepen als toetjes en koffie lijkt dat al te werken.

Wie vorige week het kwartaalbericht van statistiekbureau CBS over de economie las, vond daarin dat consumenten nog altijd voorzichtig zijn met hun uitgaven. Tegelijkertijd presenteerden veel bedrijven positieve cijfers. Hoe zit dat dan?

Allereerst: CBS-cijfers geven een algemeen beeld. Wat gemiddeld geldt, hoeft niet voor individuele bedrijven op te gaan. Daarnaast zijn veel Nederlandse bedrijven internationaal georiënteerd. Met name de ondernemingen die veel afzetten in het buitenland, profiteren daar van consumenten die langzaam hun terughoudendheid laten varen.

Zo zag koffie- en theebedrijf JDE Peet’s (bekend van Douwe Egberts) de verkopen stijgen, onder meer door toegenomen populariteit van het duurdere merk L’Or Barista. De Franse voedingsmiddelenfabrikant Danone (Actimel, Nutricia) meldde dat mensen weer duurdere toetjes kopen. Ook levensmiddelenconcern Unilever zag de omzet stijgen, met 4,1 procent, maar specificeerde niet om welke productsoorten het gaat.

Meer indirect zag het Zwitserse (en voormalig Nederlandse) DSM-Firmenich dat zijn afnemers weer voorraden aanvullen. Het bedrijf produceert ingrediënten voor voedings- en beautyproducten. Als zijn klanten een aantrekkende economie voorzien, houden ze grotere voorraden aan. Op basis daarvan heeft DSM-Firmenich nu zijn resultaatverwachting met 5 procent verhoogd.

Buiten de supermarkten lijkt ook te zien te zijn dat consumenten wat minder voorzichtig worden: PostNL verwerkte 6 procent meer pakketjes. Daarbij moet worden opgemerkt dat een groot deel van die groei bestaat uit buitenlandse pakjes, uit Azië. PostNL verdient daar over het algemeen minder op dan op een pakket uit Nederland.

Bij fitnessketen Basic-Fit groeide het ledenbestand flink. Dat kwam deels door nieuwe vestigingen, in met name Frankrijk. Het aantal leden met een duurder abonnement nam toe, eveneens een teken dat de consument bereid is meer geld uit te geven.

2. Luxemerken hebben het lastig

Toch kun je er niet omheen dat consumenten – in Nederland en daarbuiten – nog steeds voorzichtig zijn met geld uitgeven. Ook luxemerken hebben het daardoor lastig. The New York Times constateerde onlangs al dat de middenklasse het luxesegment niet meer kan en wil betalen. Zo verlaagde het Duitse modebedrijf Hugo Boss zijn omzetprognose na tegenvallende verkopen, vooral in de VS en China. Richemont uit Zwitserland (onder meer Cartier-horloges) zag zijn afzet in China met ruim een kwart dalen.

chart visualization

Burberry, dat al jaren ondermaats presteert, rapporteerde onlangs een kwartaalomzet die 21 procent lager lag dan een jaar eerder. Sinds begin april verloor het Britse modebedrijf, bekend van onder meer de sjaals, jassen en tassen met ruitjespatroon, ruim 41 procent van zijn beurswaarde. Druk op de beurskoers ervaren ook andere luxeconcerns. Het Franse LVMH (Louis Vuitton, Moët & Chandon, Hennessy) zag zijn omzet afgelopen halfjaar nagenoeg stagneren – nadat die een jaar eerder nog met 21 procent was gestegen. Het aandeel verloor sinds begin april 23 procent. Vergelijkbare malaise bij Kering, het bedrijf achter onder meer Gucci. Dat presenteerde een gehalveerde nettowinst over de eerste helft van 2024. Een derde van de beurswaarde is verdampt sinds de start van het tweede kwartaal.

chart visualization

3. Personeelskosten stijgen nog steeds

De sterke inflatie heeft vanaf 2022 haar invloed doen gelden op de loonkosten. Werknemers kwamen onder druk van duurder levensonderhoud met stevige looneisen. In combinatie met de krappe arbeidsmarkt leidde dit vorig jaar al in veel cao’s tot aanzienlijke verhogingen. Toen stegen volgens het CBS de cao-lonen gemiddeld met 6,1 procent ten opzichte van 2022. Dat was de hoogste stijging sinds 1982. Lang niet elke onderneming kon die kostenstijging direct doorberekenen in de prijs van haar producten of diensten.

Doordat looptijden en einddata van cao’s verschillen, verschilt ook het moment waarop de klap van fors hogere salarissen voor de werkgever voelbaar wordt. Bij verf- en coatingfabrikant Akzo werd dit jaar een collectieve loonsverhoging afgesproken van ruim 9 procent. Financieel bestuurder Maarten de Vries toonde zich onlangs tegenover radiozender BNR bezorgd. „De stijging van de loonkosten is iets wat we op korte termijn adresseren, wat dit jaar al tot besparingen moet leiden.” Daarnaast gaat het concern zijn prijzen verhogen.

Bij Ahold Delhaize namen de kosten van personeel in Europa dit jaar met 10 procent toe. Het supermarktconcern wist dat te compenseren met hogere omzet. Wat verder weg zagen grote Amerikaanse zakenbanken als JPMorgan Chase, Citigroup en Wells Fargo hun winst dalen omdat ze salarissen verhoogden om – schaars – personeel te behouden.

4. Slecht weer zit bedrijven dwars

Na een paar warme zomerweken is het al bijna vergeten, maar de eerste zes maanden van het jaar waren bijzonder nat. Door de regen bleven de terrassen een stuk leger dan horeca-ondernemers gewend zijn. Brouwer Heineken signaleerde dat de bierverkoop in Noordwest-Europa in juni fors achterbleef bij zijn verwachtingen. Als een groot voetbaltoernooi plaatsvindt, zoals ditmaal het Europees Kampioenschap, rekent het bedrijf op extra omzet uit de cafés. „Het weer bepaalt dan of mensen thuisblijven, of dat ze naar een festival of strandtent gaan”, zei topman Dolf van den Brink.

Door het slechte weer bleven de terrassen én de winkelstraten leeg

Air France-KLM had op een andere manier last van het weer: zeker in de eerste maanden van dit jaar werden vluchten vertraagd of geannuleerd door hevige regen- en onweersbuien. Dat brengt extra kosten met zich mee. Aan de andere kant profiteert het bedrijf dan weer van slecht weer doordat mensen nog snel een vlucht boeken om de zon op te zoeken.

Winkeliers weten: zodra het lekker weer wordt, gaan mensen minder shoppen. De Zweedse kledingketen H&M zag het dit voorjaar anders: ook slecht weer drijft consumenten uit de winkelstraten. H&M verkocht afgelopen juni in ieder geval 6 procent minder dan een jaar eerder.

5. Bouw zit weer in de lift

Jarenlang behoorde de bouw tot de sectoren waarin de klappen vielen. Stikstof, PFAS, duurdere materialen, grote projecten die uit de hand liepen. Maar de laatste maanden hebben bouwers als Heijmans en BAM de wind in de zeilen. Ook hun beurswaarde zit in de lift.

Lees ook

De bouw is nu voorspelbaarder en vooral: winstgevend

Aannemers werken aan een wegafsluiting van de ringweg A10 bij de Amsterdamse Zuidas, september 2023.

De afgelopen jaren hebben de bedrijven maatregelen genomen om hun risico’s bij grote (infra)projecten te verminderen. Marge en winst gaan nu voor prestige. Ook zien ze weer groei in de orders voor woningbouw, en in projecten van Rijkswaterstaat. Er móét gebouwd worden, en er is veel geld beschikbaar. Dat plaatst bouwbedrijven in een goede positie, en dat was afgelopen halfjaar te merken aan hun omzet. BAM: plus 6 procent; Heijmans: plus 30 procent.


Recyclingbedrijf ruziet met toezichthouder: is vermalen pvc nu afval of een grondstof?

Een zwarte riem, een blauwe regenlaars, een grijze buis, een rode schoenzool. Ze liggen dinsdag naast elkaar uitgestald bij een zitting bij de Raad van State. Het zijn spullen die in verre landen worden gemaakt van Europese fabrieksresten pvc, zoals infuusbuizen die door een productiefout zijn afgekeurd. Zulke partijen worden opgekocht door een Nederlands bedrijf dat het pvc reinigt, zeeft, vermaalt en op containerschepen exporteert naar verre landen waar er nieuwe spullen van worden gemaakt.

Voor dat bedrijf, PVC Recycling Lelystad, „valt of staat alles” met deze procedure, zegt hun advocaat. „Maar ook door de rest van de recyclingbranche wordt deze zaak met argusogen gevolgd.” Is het pvc ‘maalgoed’ dat het bedrijf exporteert afval, of is het een grondstof?

Het exporteren van afval naar niet-OESO-landen is sinds een aantal jaar verboden. Maar dit is geen afval, betoogt het bedrijf, het is grondstof voor nieuwe producten. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vindt op haar beurt dat dit onvoldoende is aangetoond.

Het recyclebedrijf heeft al ruim dertig mensen moeten ontslaan

De toezichthouder opereert zo streng dat het bedrijf „onrechtmatig wordt gedwarsboomd”, stelde de advocaat van PVC Recycling Lelystad in de rechtszaal. In Europa is er nauwelijks een afzetmarkt voor gerecycled pvc, nu er een conflict is met de ILT over export, staat de productie grotendeels stil. Het bedrijf heeft al ruim dertig mensen moeten ontslaan. De uitspraak in deze zaak zal bepalen of „een heleboel schuldeisers nog bereid zijn om te wachten.”

Steeds meer informatie

De problemen voor het bedrijf begonnen in 2022. „De ILT begon containers bestemd voor India, Algerije en Guatemala aan te houden en vroeg om steeds meer aanvullende informatie”, aldus Huib van Gulik, directeur van het bedrijf voorafgaand aan de zitting. „Deze informatie breidde zich langzaam uit van datasheets en testrapporten, tot in- en verkoopfacturen, foto’s van inkomende en uitgaande goederen, en zelfs contracten van onze afnemers met de producenten van eindproducten, vervoersdocumenten naar de eindverwerker, weegbonnen, enzovoort.”

Pijnpunt daarbij is dat de ILT ten slotte vroeg om een verklaring van de overheid in het land van bestemming of zij het materiaal óók niet als afval beschouwen. Zo’n verklaring, stelt het bedrijf, zijn landen niet gewend te geven en dat doen ze dus niet. Bovendien wekken zulke vragen mogelijk argwaan over of er misschien toch afval in de containers zit. In andere woorden, zo vindt het bedrijf, is het een onmogelijke eis.

Waarom vraagt de ILT dit? In de rechtszaal wordt duidelijk dat de toezichthouder vreest dat de containers in het buitenland alsnog worden afgekeurd. „Stel Brazilië zegt: we willen het niet”, aldus een jurist namens de ILT in de rechtszaal. „Ik kan me voorstellen dat het moeilijk is [om een dergelijke verklaring te krijgen], maar aan de andere kant is er het risico voor de Staat der Nederlanden om het terug te moeten halen en dan betaalt de belastingbetaler.”

In de rechtszaak wordt duidelijk dat niet letterlijk in de wet staat dat de ILT zulke verklaringen van ontvangende landen moet eisen. Maar het blijkt ook dat PVC Recycling Lelystad bij eerdere zendingen ook de andere administratie niet op orde had om te bewijzen dat hun containers juridisch gezien geen afval, maar grondstof bevatten. De toestemming van een ander land is „een laatste stap”, zegt een inspecteur van de ILT. „Daar kwamen we niet eens aan toe.”

Als de ILT vervolgens op de gang aangeeft best te willen bemiddelen om zo’n toestemming te krijgen, roept dat de vraag op waarom de partijen er onderling niet uit zijn gekomen. Nu is het aan de Raad van State om te oordelen: is de ILT te streng? De Raad van State waarschuwt dat het doen van een uitspraak binnen zes weken mogelijk niet haalbaar is, bijvoorbeeld als nog juridische vragen gesteld moeten worden aan het Europese Hof van Justitie.

Bij het verlaten van de rechtszaal houdt de oprichter van het bedrijf geëmotioneerd zijn tas omhoog. Het is een helderblauwe Freitag-rugtas, gemaakt van het pvc van oude vrachtwagenzeilen. „Dit is toch geen afval?”, roept hij nog richting de rechters, voor hij de deur uitstapt.


Klimaathulp kan een geopolitiek wapen zijn voor het Westen

‘We zullen gezamenlijk wegzinken in een oceaan van wanhoop”, zei Frans Timmermans twee jaar geleden met gevoel voor dramatiek. Hij sprak op een conferentie in Rotterdam over de gevolgen van klimaatverandering in Afrika – die voorlopig veel groter zijn dan in Europa. Timmermans was toen nog klimaatcommissaris van de Europese Unie en pleitte voor meer samenwerking tussen het Europese en Afrikaanse continent. Want, zei de Eurocommissaris, „zonder succes in Afrika is succes in Europa onmogelijk”.

Timmermans wees erop dat landen klimaatverandering alleen samen het hoofd kunnen bieden. Ook al dragen Afrikaanse landen nu nog niet zoveel bij aan de uitstoot van broeikasgassen, de betekenis van Afrika bij het voorkomen van verdere klimaatontwrichting mag niet worden onderschat. Zo’n 600 miljoen Afrikanen hebben helemaal geen toegang tot elektriciteit en bijna een miljard Afrikanen koken op zeer verontreinigende brandstof, zoals hout en petroleum. Hoewel zo’n 20 procent van de wereldbevolking in Afrika leeft, was het continent in 2022 volgens de website Our World in Data slechts verantwoordelijk voor 1,42 gigaton CO2 – ongeveer 3 procent van het totaal. Wat betekent het als dat in de toekomst verandert?

3.000 miljard aan investeringen

Afrikaanse landen hielden vorig jaar voor het eerst een eigen klimaattop, in Kenia. De driedaagse conferentie werd afgesloten met een oproep tot actie, de Nairobi-verklaring. Hoe kan het, vroegen de deelnemende staats- en regeringsleiders zich in die verklaring af, dat Afrika door zijn ligging en weersgesteldheid 40 procent van alle mondiale duurzame energie zou kunnen opwekken, terwijl in het voorbije decennium van de 3.000 miljard dollar aan investeringen op dit gebied slechts 2 procent in Afrika terecht is gekomen? Wanneer maken geïndustrialiseerde landen eindelijk hun belofte waar om technologie te delen die kan bijdragen aan een ‘groene’ industrialisatie van Afrika? Waarom importeren rijke landen Afrikaanse grondstoffen, die met veel minder energie in Afrika zelf verwerkt kunnen worden? Is het rechtvaardig dat westerse ontwikkelingsbanken niet langer willen investeren in Afrikaanse gasprojecten, terwijl westerse landen zelf massaal geld hebben gestoken in vloeibaar gas (lng) toen de aanvoer van Russisch gas stokte?

De Afrikaanse leiders wezen daarmee op wat zij zien als westerse hypocrisie in de energietransitie. Die hypocrisie heeft een prijs; ze verkleint niet alleen het succes van het mondiale klimaatbeleid, maar schaadt ook de geloofwaardigheid van westerse landen. Met overtuigende klimaathulp kan het Westen landen voor zich winnen – ook op andere terreinen, zoals het standpunt over de oorlog in Oekraïne. Uitblijven van die hulp leidt gemakkelijk tot vervreemding.

In ‘Green Peace’, een zeer uitgebreid opiniestuk in het nieuwste nummer van het tijdschrift Foreign Affairs, wordt daarvoor gewaarschuwd. Daarin beschrijven Meghan O’Sullivan en Jason Bordoff hoe westerse landen dreigen terug te krabbelen nu de energietransitie ze voor grotere uitdagingen stelt. O’Sullivan is directeur van het Belfer Centrum voor internationale betrekkingen van de Harvard Universiteit, waar ze onder andere leiding geeft aan het project Geopolitiek en Energie. Bordoff is oprichter van het Centrum voor mondiaal energiebeleid van de Columbia Universiteit en voormalig adviseur van president Barack Obama.

Die terugtrekkende beweging vinden de auteurs misplaatst, vooral omdat het energiesysteem nauw verweven is met de geopolitiek. „De hervorming ervan biedt juist een kans meer aan te pakken dan alleen klimaatverandering”, schrijven O’Sullivan en Bordoff. Ze verwijzen naar de grootschalige investeringen van het Marshallplan, waarmee de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog West-Europese landen voor zich wisten te winnen en vooral ook economisch aan zich te binden. Dat zouden westerse landen onder aanvoering van de VS ook met de energietransitie moeten doen.

De VS zijn zelf een grote olie- en gasexporteur. Hoe kun je dan leidinggeven aan een plan om landen juist van olie en gas af te houden?

Louise van Schaik
expert klimaatpolitiek bij Instituut Clingendael

Louise van Schaik, expert klimaatpolitiek bij Instituut Clingendael, vindt het niet erg aannemelijk dat uitgerekend de VS voortrekker van zo’n hedendaags marshallplan zouden kunnen zijn. „De VS zijn zelf een grote olie- en gasexporteur. Hoe kun je dan leidinggeven aan een plan om landen juist van olie en gas af te houden? De groene technologie die nodig zou zijn voor zo’n marshallplan komt bovendien vooral uit China. Ook Europese landen en internationale banken die projecten financieren in ontwikkelingslanden, kopen hun technologie in China omdat dat land het goedkoopst kan leveren.”

Europese landen stellen voorwaarden

Van Schaik wil maar zeggen dat een marshallplan voor de energietransitie eerder een Europees of Chinees initiatief zou moeten zijn. De verschillen in aanpak tussen die twee zijn wel groot. „De Chinezen willen graag hun mooie zonnepanelen, windmolens en elektrolysers verkopen. Dus zeggen ze gewoon: je kunt van ons een lening krijgen, maar dan moet je wel met Chinese bedrijven werken, punt”, aldus Van Schaik. „De Europeanen stellen voorwaarden. Ze zeggen: jullie moeten wel laten zien dat jullie de mensenrechten respecteren. Je krijgt alleen geld voor de kosten die je ook echt maakt, en niet als je dan ook nog een privévliegtuig voor de president koopt. Vanuit Europees perspectief is dat te begrijpen, maar het brengt gedoe met zich mee. Je creëert een afhankelijkheidsrelatie en dat voelt niet goed voor de ontvanger van het geld.”

Dat vuurtje wakkeren de Russen en de Chinezen maar al te graag aan, zegt Van Schaik. Zij proberen de indruk te wekken dat de Europese groene agenda leidt tot een nieuw soort klimaatkolonialisme. En sommige Europese milieu- en ontwikkelingsorganisaties gaan daar volgens haar iets te gretig in mee.

Voor Europa is hier een wereld te winnen. De Europese klimaatfinanciering is veelal gericht op de armste landen en de duurzame ontwikkelingsdoelen. Daardoor is er weinig ruimte voor wat Van Schaik „groene energiediplomatie” noemt. Maar het denken daarover is in ontwikkeling. Samen met andere Europese denktanks heeft Clingendael de Europese Commissie er aanbevelingen voor gedaan.

„Europa heeft er belang bij dat andere landen voor hun industrialisatie niet eerst nog de kolen-, olie- of gasafhankelijkheid opbouwen waar Europa nu juist vanaf wil”, zegt ze. „Dat is niet alleen belangrijk om de mondiale energietransitie te versterken. Europa wil dat landen minder olie en gas kopen in Rusland – en het is daar heel open over. En stiekem vindt Europa het ook niet erg als oliestaten in het Midden-Oosten wat minder rijk en minder machtig worden.”


De export is gestegen – maar dat is nog geen reden tot optimisme

Het was voor velen een verrassing deze woensdag: de Nederlandse economie is na kwartalen van kwakkelen weer gegroeid. Het Centraal Bureau voor de Statistiek berekende voor de maanden april, mei en juni een groei van het bruto binnenlands product van een vol procent. De voornaamste drijvende kracht van die groei: de export.

De uitvoer over de grens groeide in het tweede kwartaal met 1,4 procent, na juist een slecht eerste kwartaal. Die groei kwam dan weer door groei in de Nederlandse industrie: een plus van 3,3 procent.

De groei van de export in het tweede kwartaal was opmerkelijk, omdat in de voor Nederland belangrijke exportlanden in de eurozone zoals Duitsland en Frankrijk juist sprake was van een minder sterke groei. Hoe kan dat? „We hebben dat nu niet specifiek voor deze kwartaalcijfers onderzocht”, vertelt CBS-econoom Marjolijn Jaarsma. „Maar daar kijken we wel in het algemeen naar. En we zien dat, zeker in de afgelopen decennia, onze export wat meer is gediversifieerd. Duitsland is nog altijd een belangrijke handelspartner, maar we exporteren ook meer naar Taiwan, Zuid-Korea en de Verenigde Staten.”

De cijfers zijn op dit moment heel volatiel

De groei van de export in het tweede kwartaal kwam doordat er meer machines, chemische producten – denk geneesmiddelen en hoogwaardige kunststoffen – en voedings- en genotmiddelen door Nederlandse bedrijven over de grens zijn verkocht. Economen denken met name bij die eerste categorie meteen aan één bedrijf : ASML. De chipmachinefabrikant kan met een afgeronde verkoop aan een klant – die doorgaans buiten de Europese Unie zit – de exportcijfers een boost geven.

Jaarsma: „Meestal proberen we dat soort grote bedragen wel een beetje glad te strijken in de statistieken. Op een moment dat een boorplatform, schip of chipmachine wordt opgeleverd, zie je wel een piek in maandcijfers, maar niet volledig in kwartaalcijfers over de gehele economie. We smeren zo’n eindafrekening dan uit over de periode waarin de machine is gemaakt.”

Ondanks dat uitsmeren, kan het inderdaad zo zijn dat ASML een positieve bijdrage heeft geleverd aan de groeicijfers. Het bedrijf rapporteerde recent flink hogere verkopen in het tweede kwartaal ten opzichte van het eerste kwartaal.

De vlag wordt niet gehesen

De onverwachte groei van de economie betekent niet dat economen nu voor het hele jaar optimistisch zijn. Het Centraal Planbureau gaat voor het hele jaar uit van een krimp van de export van 0,4 procent en een mede daardoor gematigde groei van het bbp (0,6 procent). Ook de economen van de grote banken rekenen nog altijd op maximaal een gematigde groei van de economie en amper beweging in de export.

„De cijfers zijn op dit moment heel volatiel”, ziet econoom Jan-Paul van de Kerke van ABN Amro. „Je moet daarom een beetje over de kwartalen heen kijken. En dan zie je dat de handel op dit moment niet bijdraagt aan de groei van de economie – ook al was dat wel zo in het tweede kwartaal. Onze verwachting over de rest van het jaar is dan ook dat we niet veel van het buitenland hoeven te verwachten. En dat komt toch echt doordat de industrie in de eurozone zoals in Duitsland het moeilijk heeft.”

Hoofdeconoom Ester Barendregt van Rabobank vindt het ook nog te vroeg om de vlag te hijsen. „Er is echt niet meteen sprake van een breed gedragen herstel van de export. En als je kijkt naar de economie als geheel, maken we ons best zorgen over de productiviteitsontwikkeling.” Het CBS meldde recent dat in de afgelopen vijftig jaar die ‘toegevoegde waarde per gewerkt uur’ steeds minder hard toeneemt. „Dat onderstreept niet echt het beeld dat er nu een totale kentering zou zijn.”

De komende weken ontvangt het CBS meer cijfers over de economie en de export, waarna op 23 september een tweede berekening volgt met meer details. In het eerste kwartaal leverde die tweede raming een flinke bijstelling op: in plaats van een krimp van 0,1 procent een krimp van 0,5 procent (die nu weer bijgesteld is naar -0,3 procent).

Hoe onstaat zo’n groot verschil? Jaarsma van het CBS: „Als je het hebt over de export, baseren we ons op informatie van de douane en de fiscus en op maandcijfers die grote bedrijven aanleveren. Voor kleine bedrijven doen we steekproeven of een beperktere enquête om de trend waar te nemen. Na de eerste ramingen krijgen we meer gegevens en aanpassingen door. Bij wijze van spreken extra containers bij de douane, of de echte gegevens, waar we eerst een schatting moesten doen.


Achmea pleit voor duidelijkheid vergoeding overstromingsschade: ‘Dan kunnen we vanaf dag één al mensen helpen’

De Nederlandse overheid moet duidelijkheid geven over wanneer zij wel en niet schade vergoedt bij een grote overstroming. Daarvoor pleitte bestuursvoorzitter Bianca Tetteroo bij de presentatie van de halfjaarcijfers van verzekeraar Achmea. Als die duidelijkheid er namelijk is, dan kunnen verzekeraars producten gaan aanbieden die de schade buiten die overheidsdekking vergoeden.

„Het is heel belangrijk om duidelijkheid te hebben wanneer wordt uitgekeerd door de overheid”, zegt Tetteroo in een gesprek met NRC op het hoofdkantoor van Achmea in Zeist. „Want als wij dat weten, dan kunnen wij vanaf dag één al mensen helpen door vergoedingen voor te schieten en klanten te woord staan. Je wilt niet bij een ramp vijf of tien dagen aan het bakkeleien zijn of het wel of niet tot een overheidsuitkering komt.”

Over de verzekerbaarheid van schade door doorbraken van dijken en duinen rond grote rivieren en zeeën (zogenoemde ‘primaire waterkeringen’) is al jaren discussie in deltaland Nederland. Het vorige kabinet besloot vlak voor zijn aftreden om geen privaat-publieke samenwerking aan te gaan met de verzekeraars om de onverzekerbaarheid van schades door primaire waterkeringen op te lossen.

Lees ook

Dijkdoorbraak aan de Rijn? ‘Kwalijk’ dat zo’n ramp onverzekerbaar blijft, vindt verzekeringsadvocaat

Huisraad staat op straat in het Limburgse Valkenburg aan de Geul na de overstromingen in 2021.

Het idee daarvoor van de sector was dat verzekeraars een verzekeringsproduct zouden optuigen met dekking van alle wateren, waarbij de overheid garant zou staan voor een flink bedrag. De potentiële schade van een dijkdoorbraak van bijvoorbeeld de Rijn of het IJsselmeer is zo groot, dat verzekeraars dat zonder die overheidsgarantie financieel niet trekken.

Het gevolg daarvan is dat er helemaal geen verzekering is die primaire waterkeringen dekt. Bij een dijkdoorbraak zijn bewoners en bedrijven daarom ervan afhankelijk of de overheid de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) van toepassing verklaart. Daar zijn geen vaste richtlijnen voor. Momenteel vindt een overheidsevaluatie van de Wts plaats.

In Limburg veel risico gelopen

Tetteroo zou graag zien dat verzekeraars het mandaat krijgen om de schadeafhandeling uit te voeren, ook als uiteindelijk de overheid vanuit de Wts de schade vergoedt. Bij de overstromingen in Limburg in 2021 pakten de Nederlandse verzekeraars die rol al op, zonder dat er een mandaat was. „Wij hebben toen gezegd, dat gaan wij gewoon regelen en we hopen dat er dan een Wts-uitkering komt voor mensen die niet verzekerd zijn. Dat was voor ons best wel een groot risico, als de politiek had besloten niet uit te keren.”

Tetteroo benadrukt in het gesprek dat het belangrijkste is dat er wordt ingezet op preventie. „Klimaatbestendig bouwen, zorgen dat water snel weg kan, rivieren de ruimte geven.” De verzekering van schade door overstromingen en andere gevolg van klimaatverandering is nu al praktijk voor Achmea. Zo zal het deze middag in een gesprek van de directie met internationale collega’s gaan over de bosbranden in Griekenland. Tetteroo: „Wij zijn daar marktleider, en onze mensen zijn dan ook enorm druk met de afhandeling van de branden daar. Die Griekse collega’s ga ik straks in het bijzonder bedanken.”

Streven naar netto-nul

Het coöperatieve Achmea, waar Tetteroo sinds ruim drie jaar de scepter zwaait, boekte in de eerste zes maanden van het jaar een nettowinst van 493 miljoen euro, een stijging van 31 procent ten opzichte van een jaar eerder. De verzekeraar haalde 11 procent meer premies binnen, onder meer door groei in pensioenproducten en zorgverzekeringen en bij de internationale dochters. „Wij kijken terug op een heel goed eerste half jaar”, vertelt Tetteroo. „We liggen echt heel mooi op koers met onze financiële doelen. Maar minstens zo belangrijk vinden wij dat we groeien, en dat zien we over de hele linie.”

Lees ook

Topvrouw verzekeraar Achmea: ‘Ik vind dat we een plicht van spreken hebben’

Bianca Tetteroo is nu twee jaar bestuursvoorzitter van Achmea.

Achmea heeft daarnaast het eigen klimaattransitieplan verder aangescherpt. „We lopen heel goed op schema met onze ambitieuze targets. We hebben daarom onze target voor impactbeleggen aangescherpt en verbeterd.” De komende anderhalf jaar wil de verzekeraar het aandeel eigen beleggingen – Achmea belegt ook voor anderen – dat duurzame impact heeft met 30 procent verhogen tot 4 miljard eind 2025. Dat gaat dan bijvoorbeeld om investeringen in windmolenparken en duurzame infrastructuur zoals spoorlijnen.

Die 4 miljard euro komt overeen met 10 procent van de eigen beleggingen. Dat lijkt niet veel, maar is volgens Tetteroo wel zeker een ambitieuze doelstelling. „Wij gaan die doelstelling na 2025 natuurlijk weer aanpassen. Maar 30 procent versnellen is best veel. En er moeten ook wel beleggingen beschikbaar zijn; de beschikbaarheid in de markt is nu niet zo groot. Dus wij willen wel een ambitieuze doelstelling, maar ook een realistische.”

Achmea streeft naar een netto-nul CO2-uitstoot van alle activiteiten en beleggingen in 2050, waarbij de eigen bedrijfsvoering al in 2030 nul moet zijn, de beleggingen in aandelen en bedrijfsobligaties in 2040 en de verzekeringen en diensten in 2050. „We lopen heel goed op schema, op sommige plekken zelfs voor.” Achmea werkt bij de schadeverzekeringen bijvoorbeeld zoveel mogelijk met duurzame herstellers. Bij de verhuur van vastgoed en huurhuizen is bij veel panden al sprake van energielabel A.

Bij de hypotheekportefeuille was ook het streven om alle huizen naar label A te krijgen, maar daar wordt nu van afgestapt. Niet dat huizen niet verduurzaamd worden – integendeel, dat jaagt Achmea met allerlei initiatieven aan. „Maar er blijkt helemaal geen incentive te zijn voor huiseigenaren om een nieuw label aan te vragen. Want het is zo dat je WOZ-waarde omhoog gaat bij een beter energielabel. Dus als je geen intentie hebt om te verhuizen, waarom zou je dan een nieuw label aanvragen?” Achmea werkt nu aan netto-uitstootdoel voor huizen. „Maar dat is ingewikkeld, dus dat duurt nog even.”


Kip Caravans: van uit nood geboren liefdesnestje naar avontuurlijke outdoorbeleving

De luifel aan het caravandak is strak gespannen, de leunstoelen staan klaar. Op een bodem van houtsnippers staat naast het (elektrische) kampvuurtje zelfs een gitaar. In de showroom van Kip Caravans in Hoogeveen doen ze er alles aan om de ‘kampeerbeleving’ na te bootsen. De caravan is tenslotte „een hoog emotioneel product”, zegt Thomas Gunnink. Hij is verantwoordelijk voor marketing en engineering bij Kip, de enige caravanproducent van Nederland.

Na een tweede faillissement van Kip in drie jaar tijd nam zijn vader Henk het bedrijf in 2010 over. De caravanmarkt was na de financiële crisis van 2008 ingestort. Inmiddels loopt Kip weer goed. Het maakt vooral relatief lichte caravans en richt zich op ‘avontuurlijke vakantiegangers’ die graag in de natuur zijn. Even verderop in de showroom ligt zand om die vakantiesensatie tussen de tenen te ervaren.

Na de overname maakte Gunnink het bedrijf efficiënter en moderner. De „truttige” gordijntjes verdwenen uit de caravans, horren om muggen te weren – „je ergste vijand” – kwamen erin. De Kip-caravans werden aerodynamischer, en kregen er foefjes als usb-laadpunten bij. Ter gelegenheid van het negentigjarig bestaan lanceerde het bedrijf dit jaar een ‘jubileumeditie’ van de Kip Shelter, een kleine tweepersoons caravan met retrowieldoppen en een moderne compressorkoelkast.

Vier jaar geleden stapten Thomas (34) en zijn broer Erik (31) in het bedrijf. Dat was een flinke carrièrewending na de Amsterdamse Zuidas, waar ze allebei als consultant werkten. Aan de keukentafel hadden ze al vaak verteld hoe het beter kon met het bedrijf. „Dat waren we als consultants wel gewend”, zegt Thomas. „Op een gegeven moment zei m’n vader: als je het zoveel beter weet, moet je het zelf maar gaan doen.” Zo kwamen ze bij hem in de zaak.

De eigenaren van Kip Caravans, vlnr Henk Gunnink en zijn zoons Thomas en Erik Gunnink.
Foto Eric Brinkhorst

Eigen loods

Met de komst van de broers werd Kip „flexibeler”, en de marketing strakker. Al eerder was een belangrijke ommezwaai ingezet: in 2015 viel het besluit de verkoop van de caravans zelf ter hand te nemen. De samenwerking met dealers werd stopgezet omdat zij niet de presentatie konden bieden die het bedrijf voor ogen had. „Als je een onderscheidend product maakt, wil je niet gewoon in een rijtje tussen andere caravans staan”, zegt Thomas.

Sinds vorig jaar staat in Utrecht een eigen winkel, voor wie Hoogeveen toch wat ver is. In Duitsland heeft Kip een partner die wel aan de presentatie-eisen voldoet. Dat land is een belangrijke afzetmarkt voor caravans. Thomas: „Duitsers denken: Nederlanders hebben allemaal een caravan, dus zullen hun caravans ook wel goed zijn.”

„Duitsers denken: Nederlanders hebben allemaal een caravan, dus zullen hun caravans ook wel goed zijn.”

Groot voordeel van de verkoop vanuit de eigen loods in Hoogeveen is de toegenomen „feeling met de markt”, vertelt Thomas. „Als je met dealers werkt, ga je op basis van hun vraag produceren. Ontwikkelingen in de markt zie je dan altijd vertraagd terug.”

Wat ook hielp om de consument beter te leren kennen, was een ‘online configurator’, waarmee mensen hun eigen caravan kunnen samenstellen. En Kip ging caravans verhuren, voor mensen die „even willen proberen of het wat voor hen is”. Buiten staan de huurcaravans in een rijtje klaar. Vaak worden ze later alsnog verkocht.

Mede door mooie plaatjes op sociale media wint kamperen met een caravan aan populariteit onder jongeren. Ze zoeken de natuur op, kennen de caravan nog van hun ouders of willen zich even losmaken van hun gejaagde leven.

Een ouder model in het museum boven de showroom van Kip Caravans in Hoogeveen.

Van de grond af

Henk Gunnink: „We krijgen veel jonge mensen in de winkel die niet zo nodig met een backpack door Thailand of Australië hoeven te trekken. Vroeger kampeerden ze misschien in een tent, nu willen ze van de grond af, en wat meer rondreizen.”

Kip verkoopt zo’n vijfhonderd caravans per jaar, en heeft op de door Duitse bouwers gedomineerde Nederlandse markt een aandeel van ruim 5 procent. De komende jaren hopen de Gunninks hun productie met een paar honderd stuks geleidelijk te kunnen opschalen. Dat is afhankelijk van de vraag. Van de kleine Shelter kunnen ze er bijvoorbeeld meer fabriceren dan van de grote, luxere Outback. In ieder geval willen ze geen massaproduct maken, benadrukt Thomas. „We kiezen echt voor iets hoogwaardiger materialen, die langer meegaan.”

Een doek met besneeuwde bergtoppen scheidt de showroom van de fabriek waar de Kip-modellen in elkaar worden gezet. Alleen nu even niet, door de bouwvak. De productie van een caravan – van onderstel tot afwerking in verschillende kleuren – gebeurt in een keten waarvan losse delen niet zomaar stil te zetten zijn. Daarom moeten alle werknemers aan de productielijn tegelijk op vakantie.

„Klanten zijn vaak verbaasd dat mensen het hier allemaal maken”, vertelt Thomas. „Ze hebben een soort autofabriek met robots in hun hoofd, of denken dat alles uit China wordt geïmporteerd.”

De fabriek waar de Kip-modellen in elkaar worden gezet ligt naast de showroom.
Foto Eric Brinkhorst

Liefdesnest

De familie Gunnink mag het bedrijf, waarin zo’n zestig mensen werken, aan de nieuwe tijd hebben aangepast, ze vergeet de geschiedenis niet. Boven de showroom is een museumpje ingericht, waar de eerste modellen staan die oprichter-naamgever Jan Kip maakte. Afkomstig uit een geslacht van ijzer- en hoefsmeden maakte hij aanvankelijk boerenkarren en cabines voor vrachtwagens. Toen dat na de Tweede Wereldoorlog minder goed liep, bouwde hij in 1947 zijn eerste caravan. Daarvoor had hij een speciale reden: zijn geliefde woonde ruim 150 kilometer verderop, in Amsterdam. In een caravan konden ze samen de weekenden doorbrengen, vaak op De Veluwe, tussen hun beider woonplaats in.

De caravans in het museum dragen namen als Kip Kuiken en Kip Leghorn. Een hele kleine heet Krielkip, met een oranje hefdak. Dat hefdak komt terug in de jubileumeditie van de Kip Shelter, een „knipoog naar het verleden”. Een televisie vertoont het Polygoonjournaal: hoe Nederlanders in de naoorlogse jaren in steeds groteren getale vakantie vieren en de caravan ontdekken.

Klaas Klunder bekijkt het met gepaste trots. Hij is net met pensioen en werkte ruim veertig jaar voor Kip, onder meer als verantwoordelijke voor inkoop en ict. Toen hij er begon, had de oliecrisis (1973) al een eind gemaakt aan de hoogtijdagen van Kip, waarin het met honderd medewerkers zo’n tienduizend caravans per jaar maakte. „Daarna zijn we doorgegroeid naar klein en lichtgewicht.”

Henk Gunnink is inmiddels zeventig en laat het aan zijn zoons om het volgende hoofdstuk te schrijven. Dat ziet er goed uit, meent hij. Indachtig de missie van Jan Kip, die mensen in contact wilde brengen met het buitenleven: „De meeste mensen zitten 48 weken per jaar binnen. Dan moeten ze met de vakantie toch naar buiten, de natuur in.”


Poetins oorlogseconomie is even oververhit als kwetsbaar

In de week nadat Oekraïne verraste door zelf Rusland binnen te vallen, is de koers van de roebel gedaald naar het laagste punt sinds mei. Het is een signaal voor een klein deukje in het vertrouwen in de Russische economie, tweeënhalf jaar na de grootschalige Russische inval in Oekraïne.

In die periode bleef de Russische economie ondanks westerse sancties beter overeind dan verwacht. Op het front van economische oorlogvoering trof het Westen Rusland vanaf begin 2022 met omvangrijke sancties, die de Russische economie hard moesten raken en zo het oorlogsgeweld van president Poetin moesten stoppen, of althans verminderen.

Maar anno 2024 draait de Russische economie op volle toeren. De Russische centrale bank herhaalde laatst een eerdere waarschuwing voor „oververhitting”. Niet direct wat je zou verwachten na al die sancties.

Wat zijn de recente ontwikkelingen met het oog op de Russische economie?

Oververhitting kan omslaan in recessie

De weerbaarheid van de Russische economie in tijden van oorlog en sancties komt voor een belangrijk deel op het conto van de Russische centrale bank. Toen het Westen in 2022 Russische banken afsloot van het betalingsverkeer en Russische tegoeden bevroor, reageerde de centrale bank tijdig met crisisbeleid om de financiële sector te redden en de vlucht van kapitaal te voorkomen. Dit wendde een financiële crisis af.

Elvira Nabiullina leidt die bank, een gewiekste technocraat die tot dusver voor de monetaire stabiliteit zorgt die Poetin nodig heeft om de oorlog te voeren. Ze probeert nu de chaotische Russische oorlogseconomie in goede banen te leiden.

Die oorlogseconomie ziet er als volgt uit:

Onder druk van het Kremlin probeert de defensie-industrie, die steeds meer wordt genationaliseerd, de zware verliezen aan materieel in Oekraïne bij te benen. Fabrieken kampen met grote tekorten aan personeel. De oorlog heeft overal in de economie grote arbeidstekorten veroorzaakt. Zo’n 650.000 Russen zijn het land ontvlucht. Meer dan 100.000 Russische militairen zijn naar schatting van weekblad The Economist omgekomen in de oorlog, honderdduizenden gewond geraakt.

Het gevolg: overheidsbedrijven, leger en particuliere sector strijden om personeel, de lonen zijn omhooggeschoten. Families van omgekomen of gewonde soldaten krijgen royale overheidsvergoedingen. Om het vertrouwen in de economie hoog te houden, subsidieert het Kremlin hypotheken, al wordt dit programma afgebouwd. Russen hebben veel extra geld in de beurs gekregen. Reële lonen – dus gecompenseerd voor inflatie – lagen in het eerste kwartaal van dit jaar 5,8 procent hoger dan een jaar eerder.

Hogere lonen, meer consumptie: het draagt bij aan de hoge economische groei in het land. Het Russisch bbp nam in 2023 toe met 3,6 procent op jaarbasis, volgens het Internationaal Monetair Fonds, en dit jaar met 3,2 procent. De prijs: hoge, oplopende inflatie. Die bedroeg in juni 8,6 procent op jaarbasis.

„De oververhitting in de economie is aanzienlijk gebleven”, zei Nabiullina na een vergadering over de rente, eind juli. Om de inflatie te lijf te gaan verhoogde de centrale bank de rente van 16 naar 18 procent.

Ze negeerde de roep vanuit het bedrijfsleven, onder meer van oliemagnaat Igor Setsjin, en van parlementariërs van Poetins partij Verenigd Rusland, om rentes vooral níét te verhogen. De economie heeft volgens deze critici juist behoefte aan lagere rentestanden om de kredietverlening op peil te houden. Ze kijken jaloers naar China, voor Russische elites steeds meer een voorbeeld, waar rentes juist recentelijk zijn verlaagd.

Elvira Nabiullina, voorzitter van de Russische centrale bank, vorige maand in St. Petersburg. Ze verhoogde de rente onlangs van 16 naar 18 procent.
Foto Yevgeny Pavlenko/ANP/Kommersant/Sipa USA

Nabiullina waarschuwde: pogingen de oververhitte economie verder te stimuleren, zijn gevaarlijk. Ze kunnen zelfs een crash veroorzaken. Er zal dan meer inflatie komen, terwijl de economische groei stilvalt, omdat er simpelweg geen arbeidskrachten meer te vinden zijn. Dat is een scenario van „stagflatie” (economische stagnatie én inflatie), waarschijnlijk gevolgd door een „diepe recessie”.

Het wijst erop dat de Russische economie misschien even oververhit als kwetsbaar is. Hoe lang deze oorlogseconomie kan blijven draaien, is de vraag.

Westen zoekt effectievere sancties

Al sinds het begin van de grootscheepse oorlog is het een kat-en-muisspel tussen westerse landen en Rusland: het Westen probeert de Russen af te knijpen met sancties, zij blijken inventief in het vinden van allerlei sluiproutes, waarna aangescherpte sancties volgen.

Een van de belangrijkste westerse sancties is het verbod op export van hoogwaardige technologie naar Rusland. Producten die kunnen worden gebruikt in de oorlog, mogen niet meer worden geleverd aan het land.

Maar nu vindt veel van die export plaats via tussenhandelaren in doorvoerlanden als Turkije en China, of via dochters van westerse bedrijven in deze landen. Het tv-programma Nieuwsuur meldde eind juni op basis van handelsdata van het Amerikaanse bedrijf Importgenius dat Rusland er in ieder geval tot eind vorig jaar in slaagde om aan chips van de Nederlandse fabrikanten NXP en Nexperia te komen. Westerse chips komen onder meer terecht in Russische raketten en drones. Westerse bedrijven zeggen niet te kunnen controleren waar hun producten terechtkomen.

Lees ook

Tijdens een wereldreis voor ruwe aardolie tankt Poetin in Zeeland

Olietanker Marabella Sun voor anker in de Westerschelde.

Dat wil niet zeggen dat sancties helemaal niet werken. Uit onderzoek van het Finse Bofit, gezaghebbend wat betreft de Russische economie, slaagt Rusland er zeker niet in alle producten te bemachtigen die het wil hebben. Bovendien is wát binnenkomt vaak duurder of van lagere kwaliteit, of allebei. Juist de laatste paar maanden lukt het Rusland minder goed technologie binnen te halen – dankzij betere handhaving en aanscherping van sancties, aldus het aan de Finse centrale bank gelieerde onderzoeksinstituut.

Onlangs breidde de EU de exportsancties uit naar elders gevestigde dochters van Europese bedrijven, bijvoorbeeld in China. Ook kondigde Brussel ‘secundaire’ sancties aan tegen niet-Europese banken die Russische transactiesystemen gebruiken. Toen westerse landen in 2022 Russische banken afsloten van transactiesysteem Swift, zette Moskou meer in op het eigen SPFS, ook voor betaling van im- en export.

Voor de EU zijn zulke sancties tegen bedrijven uit ‘derde landen’ relatief nieuw, voor de VS niet. Amerikaanse secundaire sancties zijn al decennia gevreesd door buitenlandse banken: die kunnen worden afgesloten van zakendoen met de VS, of hoge boetes krijgen. De meest recente ronde Amerikaanse secundaire sancties begint te werken, blijkens Russische en westerse mediaberichten.

In GUM, een luxe warenhuis in Moskou, ligt de fontein vol watermeloenen, een in Rusland bekend symbool van voorspoed.
Foto Alexander Zemlianichenko/AP

De Amerikanen hebben sinds begin dit jaar buitenlandse banken in het vizier die handel in gesanctioneerde producten met Rusland mogelijk maken. Dat heeft banken in China, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten huiverig gemaakt om in zee te gaan met Russische partners.

Betalingen via allerlei tussenpartijen zijn veel ingewikkelder, en duurder. Betalingen tussen China en Rusland laten nu vaak maandenlang op zich wachten, zo meldde onder meer de Russische krant Kommersant onlangs. Beide landen zoeken nu samen alternatieven om de lange arm van de Amerikaanse wet te ontlopen. Die kunnen liggen in eigen transactiesystemen die niet vatbaar zijn voor Amerikaanse controle, en in betaling van buitenlandse handel in cryptovaluta – wat de Russische centrale bank aanmoedigt.

Het Kremlin kan zich nog prima bedruipen

Het moet ongenoegen hebben gewekt binnen de muren van het Kremlin: vorige maand maakte de Europese Unie 1,5 miljard euro over aan Oekraïne, uit rente op bevroren Russische tegoeden. In 2022 ontzegde het Westen Rusland de toegang tot meer dan 300 miljard euro aan valutareserves die de Russische centrale bank in G7-landen had gestald. Dat is krap de helft van de Russische reserves. Meer dan 200 miljard euro staat binnen de EU.

Al langer wordt gepraat over inpikken van dit Russische geld, om het naar Oekraïne te sturen. Maar zo’n vergaande stap is mogelijk illegaal, en kan op de langere termijn het vertrouwen ondermijnen in de eurozone als veilige plek om geld te stallen, zei onder meer de Europese Centrale Bank. Uiteindelijk werd op G7-niveau besloten alleen de rente-inkomsten uit Russische tegoeden door te sluizen naar Kyiv. Ook dat is pijnlijk voor Moskou. Tegelijkertijd laat deze transactie zien dat Kyiv zwaar leunt op westerse financiële steun. Terwijl Rusland, ondanks de sancties, zijn bloedige oorlog tegen Oekraïne zonder al te veel moeite kan blijven financieren.

Ongeveer de helft van de Russische staatsbegroting komt van belastingen op olie- en gasexport, waarbij de olie het meeste opbrengt. Russische olie- en gasinkomsten lagen in juni op omgerekend 8,8 miljard euro, zo meldde persbureau Reuters laatst. Dat is fors hoger dan een jaar eerder (5,7 miljard), goeddeels door de gestegen olieprijs.

Westerse sancties op olie bestaan uit een embargo op Russische olie die per schip wordt vervoerd, en een prijsplafond van 60 dollar per vat Russische olie die via westerse reders en verzekeraars niet-westerse landen bereikt. Dit zou de olie-inkomsten van het Kremlin stevig moeten drukken.

Maar de maximumprijs werkt heel matig. China, India en Turkije hebben Europa vervangen als belangrijkste klanten voor de Russen, die hun olie met afgedankte ‘schaduwtankers’ (zonder westerse verzekering) zijn gaan vervoeren. Weliswaar dwingen Chinese en Indiase klanten voor die olie korting af, maar die is niet zo hoog dat de Russen er geen winst op maken. Vrijwel alle olie wordt verkocht boven het plafond van 60 dollar, blijkt uit onderzoek van de Kyiv School for Economics (KSE).

Door de hoge inkomsten uit olie en gas en gestegen btw-inkomsten ziet het financiële plaatje er voor het Kremlin gunstig uit

Westerse landen zijn inmiddels begonnen tankers uit de schaduwvloot uit hun havens te weren, bijvoorbeeld als ze komen voor brandstof of reparatie. Dit lijkt effectief: 41 van deze schepen liggen nu stil, volgens de KSE. Maar vooralsnog lijken de meeste van die roestige tankers – het zijn er honderden – gewoon door te varen.

Door de hoge inkomsten uit olie en gas en de gestegen btw-inkomsten uit consumptie ziet het financiële plaatje er voor het Kremlin gunstig uit. De Russische overheid gaf in het afgelopen halfjaar zo’n 20 procent meer uit dan een jaar eerder – vooral aan de oorlog. En ze kan die uitgaven prima betalen: het begrotingstekort ligt op zo’n 0,5 procent, schrijft Bofit. Dit bij een voor westerse begrippen zeer lage staatsschuld, van 20 procent van het bbp.

Niemand kan voorspellen hoelang deze voor Poetin rooskleurige situatie voortduurt. Worden westerse energiesancties strenger nageleefd en schaduwtankers harder aangepakt, dan kunnen „de onderliggende kwetsbaarheden van Rusland snel weer aan de oppervlakte komen”, aldus de KSE.

Want het Kremlin heeft niet veel reserves, schrijft het instituut. Het Russische Nationale Welvaartsfonds, dat olie- en gasinkomsten investeert, is tijdens de oorlog voor een belangrijk deel leeggemaakt. En de Russische centralebankreserves zijn, zoals gezegd, voor een belangrijk deel in handen van Moskous tegenstander in deze economische oorlog, het Westen.