Ze hebben op Instagram en Facebook vrijwilligers gevraagd en er zijn twee vrienden gekomen: een betrokken vrijwilliger uit de buurt en een leraar van het atheneum waar twee van de Voedselbosboeren op hebben gezeten. Andere mensen wilden wel, vertellen ze, maar die moesten deze vrijdag werken.
Het is nog zomer, te vroeg in het jaar om bomen te planten. Maar tijdens hun bezoeken aan het terrein hebben de Voedselbosboeren gezien dat er bramen groeien. In een voedselbos – waarin natuur en landbouw moeten samengaan – is heus plek voor planten die zich spontaan vestigen. Die worden geen onkruid genoemd, maar „ruigtekruiden”. De braam is echter niet welkom, die is te invasief.
Voedselbosboer Katja Zweerus (27) vertelt het groepje vrijwilligers een horrorverhaal over een voedselbos waarvan de oprichters strikt vasthielden aan het uitgangspunt dat ze niet zouden ingrijpen in de natuurlijke ontwikkeling. Binnen drie jaar hadden bramen het perceel overwoekerd en kon het voedselbos als verloren worden beschouwd. „Dat laten wij niet gebeuren.” Een locatie van het voedselbos kon ze niet geven, waardoor NRC het verhaal niet kon verifiëren.
Simon Verboom (29) geeft een positieve draai aan het verwijderen van de bramen. Deze leveren de eerste oogst van het perceel. Gedroogd zijn de bladeren prima geschikt voor thee, zegt hij. Er is al vraag naar, merkte hij op de markt in Amsterdam waar hij werkt. Klanten informeerden of de thee te koop was, nadat dit idee in een eerdere aflevering van deze serie was genoemd.
Slim ontwerp
Het idee van het voedselbos is dat het een zichzelf in stand houdend en versterkend ecosysteem vormt dat jaar na jaar productiever wordt. En dat zonder al te veel menselijk ingrijpen. Waar de teelt van eenjarige gewassen zoals aardappelen en graan ieder jaar met een leeg veld begint, werkt het voedselbos met meerjarige planten, vooral bomen en struiken. Die worden een keer aangeplant en blijven dan decennia, soms eeuwen zelfs, staan. Dat scheelt veel werk. In een voedselbos wordt niet of veel minder gewied, gemaaid, bemest en gesnoeid dan in de reguliere landbouw.
Andere kenmerken van het voedselbos veroorzaken juist meer werk dan een gemiddelde boomgaard of akker. Er groeien veel verschillende soorten die ieder op hun eigen moment geoogst moeten worden. Mechanisering is lastig, door die diversiteit.
Wytze Walstra (23): „In de voedselboswereld wordt vaak verwezen naar het verhaal van de luie boer. Die maakt een slim ontwerp, plant alles aan en is vervolgens vooral aan het genieten. Dat is natuurlijk een heel aantrekkelijk verhaal. Maar we denken dat het wel enige nuancering nodig heeft. De rol van de mens in het systeem is heel belangrijk.”
We snakken er naar om met onze handen bezig te zijn. Dat is ook de reden waarom we dit project zijn begonnen.
Tijdig de opmarcherende braambossen bestrijden is daar een goed voorbeeld van. Sacha Brons (23): „Je kunt het in het begin laten gaan, maar op een gegeven moment gaat het heel snel.”
Het is ook een mooie gelegenheid om op het land aan de slag te gaan. Wytze Walstra: „We snakken ernaar om met onze handen bezig te zijn. Dat is ook een reden waarom we dit project zijn begonnen.” Tot dusver bestond het werk voor het voedselbos echter voor „98 procent” uit zaken als plannen opstellen, overleggen met fondsen en overheden en aanvragen indienen voor vergunningen. „Je moet door allerlei hoepels heen springen als je zoiets wilt realiseren. We hebben veel begrip gekregen voor de positie van agrariërs.”
Foto’s: Walter Herfst
Juist voor de afwisseling is het fysieke werk zo fijn, zegt Wytze Walstra. „Omdat je denkt, ik heb vandaag vijftig bomen geplant en die staan er over dertig jaar nog steeds. Dat is gewoon vet.” Sacha Brons: „Straks hebben we dat met alle veertigduizend bomen die hier komen te staan.”
Niet dat de vier al die bomen zelf kunnen planten. Daarvoor staan de potentiële vrijwilligers bij wijze van spreken al in de rij. Simon Verboom: „Als je uitlegt wat dit project is, is de allerlaatste vraag vaak: ‘Mag ik komen helpen planten?’”
Ook later zullen de vier in hun voedselbos van in totaal 6,5 hectare niet alles zelf kunnen doen. Het fysieke werk zal ook verricht worden door ‘zelfoogsters’, medewerkers van grote afnemers en ingehuurde krachten. Wytze Walstra: „We hebben er nog geen harde afspraken over gemaakt, maar het zou vanuit mijn idealen niet logisch zijn als we iemand die we inhuren minder uitbetalen dan we onszelf uitkeren.” Sacha Brons: „Het idee van het voedselbos is dat je voedsel produceert zonder de omgeving te schaden, en dan wil je ook geen schade doen aan de mensen die meewerken. Daar hoort een eerlijke betaling bij.”
Sjorren aan stekelige stengels
De bramen worden met de hand uit de grond getrokken, en het is af en toe flink sjorren aan de stekelige stengels. Na een uurtje vindt Katja Zweerus de klus goed vorderen. „Je ziet dat we toch wel meters kunnen maken.” Er is nog wel veel te doen, weet ze. „Als het er allemaal vandaag uit had gemoeten, hadden we het wel grootser aangepakt.”
Aan het eind van de middag zijn er zeven grote bundels bramenstengels verzameld. Nu nog de blaadjes ervan afknippen om ze later te drogen. Een picknicktafel doet dienst als werkbank. Jullie krijgen allemaal een zakje thee als beloning voor jullie werk, belooft Simon Verboom.
Met kringloopwinkels gaat het goed én slecht. Dat het goed gaat, is te zien in Opnieuw & Co in Dordrecht. De zaak van ruim tweeduizend vierkante meter is druk op een doordeweekse dag. De tijd van kringloopschaamte is voorbij, zegt manager Nienke Botterweg. „Dat komt doordat klanten milieubewuster zijn”, zegt ze, „maar ook doordat kringloopwinkels hipper zijn.”
Bij Opnieuw & Co hangt kleding gesorteerd op maat, op kleur, aan houten hangers. Paspoppen zijn gestyled met kettingen en tasjes. Tegenover de pashokjes staan comfortabele stoelen. Dordtse klanten zijn fan: een dezer dagen doet iemand de honderdduizendste aankoop van dit jaar.
Maar juist nu de kringloopwinkels – al circulair vóór het een politiek modewoord was – zijn omarmd, zitten ze in zwaar weer. Dat komt niet door de Nederlandse klant, die koopt juist meer bij de kringloop, maar door problemen op de wereldmarkt van tweedehands textiel. Wereldproblematiek zoals de oorlog in Oekraïne raken de Nederlandse kringloopbranche.
Om dat te begrijpen, moeten we niet in een kringloopwinkel zijn, maar zeven kilometer verderop. In een textielsorteercentrum van Opnieuw & Co op een industrieterrein bij rivier de Dordtsche Kil staat de 51-jarige Kiya (achternaam bij de redactie bekend). Bij het zachte gezoem van de ventilator op zijn bureau en onder het licht van een tl-buis keurt hij jurken en rokken. Die zijn binnengebracht bij Opnieuw & Co, of door hen opgehaald uit textielbakken in de omgeving van Dordrecht. Kiya is ‘fijnsorteerder’.
Hij houdt een zalmroze mouwloze jurk van de Zara omhoog. „Ik kijk naar alles”, zegt hij. „Is alles goed, dan gaat het naar de winkel. Deze jurk…”, hij wrijft de stof glad met zijn hand, schuift de rits heen en weer, „geen vlekjes, geen gat, geen probleem. Toch… kijk hier, dit is een beetje geel. Een beetje vies. Die is voor B.”
Voor zijn bureau staan twee bakken: A en B. A betekent winkelkwaliteit, dat gaat naar de kringloopwinkels in Dordrecht. B betekent buitenland, dat gaat naar de tweedehandsmarkt in Oost-Europa of Afrika. Die B-bak is bijna vol. De A-bak nog lang niet.
De meeste kleren die worden ingeleverd bij kringloopwinkels belanden niet in de winkel, maar in het buitenland. De Nederlandse consument is kritisch.
Foto’s Walter Herfst
Vraag is ingestort
Van oudsher kregen kringloopbedrijven nog een mooi bedrag voor het textiel dat over de grens gaat. Maar de vraag naar tweedehands kleding is ingestort. De Vereniging Herwinning Textiel (de branchevereniging van textielsorteerders) waarschuwde dat de verkoopprijzen voor gesorteerde tweedehands kleding de eerste helft van dit jaar met meer dan 30 procent daalden. In juni ging textielsorteerder Adatex uit Maassluis failliet.
Dat de textielmarkt is ingestort, heeft meerdere redenen. De onrust in het Midden-Oosten, de conflicten in de Afrikaanse Sahel en in Oekraïne (voorheen een groot afzetland) zijn een belangrijke oorzaak. „Wat ook speelt is dat sommige Afrikaanse landen bancaire problemen hebben”, zegt Auke van der Hoek, directeur van KringCoop, een coöperatie van kringloopbedrijven die veel textiel sorteren. „Afnemers betalen daardoor niet. Of heel laat.” De Vereniging Herwinning Textiel noemde eerder ook de opkomst van de Chinese fastfashionreuzen Shein en Temu als reden dat tweedehands minder in trek is, omdat ‘nieuw’ voor veel mensen betaalbaar is geworden.
Textiel sorteren is intensieve arbeid. Het textiel moet worden opgehaald uit de winkel of textielbakken op straat. Bij die laatste categorie is de kwaliteit vaak lager en zit er regelmatig afval in. „Dozen pizza, blikjes, pakjes drinken”, somt een heftruckchauffeur op die aan het werk is in Dordrecht.
En dan sorteren. Daarbij helpt het niet dat de kwaliteit van het afgedankte textiel steeds lager wordt. „Fast fashion”, verzucht Van der Hoek. „Wat we binnenkrijgen bestaat voor een steeds groter deel uit Primark, of Shein.” Een shirt dat in eerste instantie al maar 3 euro kost, kunnen kringloopwinkels niet tweedehands voor dezelfde prijs aanbieden. Terwijl er wel allemaal stappen tussen zitten: inzamelen, sorteren, beprijzen, in de winkel hangen en afrekenen. In het sorteercentrum werken ongeveer zestig mensen om acht kringloopwinkels te bevoorraden.
De sorteerbranche kampt op het moment met miljoenenverliezen, en veel kringloopbedrijven dreigen ook verlies te draaien, zegt Van der Hoek. Een derde van de omzet van kringloopwinkels bestaat uit textiel. Daarbij helpt het niet dat het minimumloon is gestegen. „Er zijn kringloopbedrijven die textiel sorteren uit de containers en zich afvragen: hoelang kan ik dit nog blijven doen?”
Koningspython
Grofweg een derde van de medewerkers in een kringloopwinkel is vrijwilliger. Het is een plek waar mensen snel van gaan houden, niet in de laatste plaats omdat geen werkdag hetzelfde is. „Een magnetron die wordt ingeleverd met een bord hutspot er nog in”, somt manager Nienke Botterweg op. „De vaas die eenmaal gekocht door de klant thuis een urn blijkt te zijn. Die keer dat er een ontsnapte koningspython werd gevonden bij het sorteren van kleren.”
Maar de kringloopwinkel is er niet alleen om bijzondere of gewone spullen een tweede leven te geven, hij heeft ook een sociale functie. Een derde van de medewerkers van kringloopwinkels heeft een afstand tot de arbeidsmarkt. In het sorteercentrum hangen icoontjes van jassen, jurken of kinderkleding zodat medewerkers – vaak van buitenlandse afkomst – weten wat waar moet zonder Nederlands te hoeven spreken. Ook krijgen ze taallessen op de werkvloer.
Maar nu kringloopbedrijven in kosten moeten snijden, dreigen ze ook te moeten snijden in personeel.
„Eigenlijk is het een soort marktfalen”, zegt Van der Hoek over de overschotten aan textiel. Kledingmerken verdienen aan (het milieuvervuilende) textiel, maar ruimen vervolgens de rommel niet op.
Dat zag ook de overheid en daarom werd er een ‘uitgebreide producentenverantwoordelijkheid’ (upv) in het leven geroepen. Kledingproducenten moeten vanaf 1 januari 2025 gaan betalen voor het inzamelen en klaarmaken voor hergebruik of recycling.
In de kringloopwinkel is geen dag hetzelfde. ‘Een magnetron die wordt ingeleverd met een bord hutspot er nog in. Of de vaas die eenmaal gekocht door de klant thuis een urn blijkt te zijn’
Voor kledingsorteerders kan die upv een financiële reddingsboei worden. Momenteel lopen gesprekken tussen de kringloopbedrijven, textielsorteerders, gemeentelijke afvalbedrijven en kledingproducenten. Duidelijk is dat producenten vergoedingen gaan betalen voor het ophalen en inzamelen van kleding. Hoeveel precies, dat ligt nog op tafel.
Maar ook met extra geld, blijft het de vraag waar al die ingezamelde kleding dan straks naartoe moet.
Achter Kiya, de fijnsorteerder in de Dordste loods, staat nog een derde bak: industrie. De jurken en rokken die echt te kapot, verwassen of vuil zijn voor een tweede leven gaan in die bak. Deze kunnen hopelijk nog worden gerecycled. Bijvoorbeeld tot isolatiemateriaal in wasmachines of auto’s.
Recycling van een kledingstuk naar een nieuw kledingstuk hangt al jaren boven de markt. Er zijn steeds meer technieken voor. Maar het gebeurt nauwelijks. „De recyclingindustrie groeit en bloeit niet zoals we dat zouden willen”, zegt Van der Hoek. „Zolang de prijs van nieuwe grondstoffen voor kleding lager is dan de prijs voor garen van gerecyclede.”
Ook met extra geld van producenten heeft tweedehands textiel een lange weg te gaan, denkt Van der Hoek. „Kringloopbedrijven bestaan al jaren en eigenlijk is het altijd een markt met veel ups en downs. Maar de down die er nu is, lijkt een andere dan vroeger. De kwaliteit van textiel is steeds minder. En de oorlogen in de wereld zijn niet morgen voorbij, dus de vraag naar textiel keert niet ineens terug.”
Om de problemen met textiel op te lossen, kan iedereen zichzelf in de spiegel aankijken, vindt hij. „Producenten om betere kleding te maken, consumenten om minder te kopen, of meer tweedehands. En de overheid om met goede regels te komen. Wij kringloopbedrijven willen daar een grote rol in spelen om te zorgen dat zoveel mogelijk lokaal wordt hergebruikt.”
Ze waren er destijds allemaal. Op de eerste rij de president van Nigeria zelf, gezeten in een enorme fauteuil met naast hem, weggezakt in eenzelfde leren monster, Nigeria’s grootste magnaat. De presidenten van Ghana, Niger, Senegal en Togo probeerden op hun beurt in subtielere exemplaren een houding aan te nemen. Erachter ministers, zakenlieden, traditionele leiders. Allen klappend voor dit grote moment.
Er viel dan ook iets te vieren, eind mei vorig jaar, met de opening van een megaraffinaderij aan de rand van Nigeria’s economische hart Lagos. Ein-de-lijk zou het land verlost raken van zijn grootste vloek: wel een oliereus zijn, maar geen brandstof hebben. Nergens in Afrika wordt zoveel olie opgepompt als in Nigeria – zo’n 1,5 miljoen vaten per dag – maar zonder werkende raffinaderijen van naam moet het bijna al zijn benzine importeren.
Geregeld staan Nigerianen uren, soms dagen in de rij bij pompstations vanwege tekorten. Enter Aliko Dangote, Afrika’s rijkste man, die zijn fortuin (door zakenblad Forbes geschat op 10,6 miljard euro) vergaarde door met zijn Dangote Group onder meer Nigeria’s cement- en suikerindustrie te domineren. In 2013 kondigde hij plannen aan voor een olieraffinaderij zo groot dat Nigerianen nooit meer in de rij zouden hoeven te staan bij pompstations.
De megaraffinaderij liep jaren vertraging op en kostte 19 miljard, 10 miljard meer dan geraamd
Laatste wapenfeit
Na jaren vertraging en een verdubbeling van de oorspronkelijk geraamde kosten van 9 naar 19 miljard dollar (17 miljard euro) was het megacomplex, waarvoor Dangote zelfs een eigen haven liet bouwen, bijna een feit. Dat de raffinaderij al voor voltooiing met veel aplomb werd geopend, was vooral met het oog op president Muhammadu Buhari, met wie Dangote warme banden onderhield. Buhari zwaaide een week later na twee termijnen af als president – met de feestelijke opening als laatste wapenfeit.
Inmiddels is de raffinaderij met een capaciteit voor 650 miljoen vaten per dag écht af en deels operationeel. Brandstof voor vliegtuigen en diesel vloeit sinds januari en sinds kort staan ook de vaten met de eerste miljoenen liters aan benzine klaar om Nigeria’s pompstations mee te voorzien. Alleen: dat gebeurt maar niet. Beloofde de Dangote Group vorige week nog dat hun benzine „binnen 48 uur” op de markt zou verschijnen, inmiddels is er 240 uur voorbij. Dit terwijl Nigeria juist nu weer door een brandstofcrisis gaat. Door een miljardenschuld kan staatsoliebedrijf Nigeria National Petrol Company (NNPC) nauwelijks benzine en diesel importeren.
Lees ook
Vakbonden zetten Nigerianen in het donker om hoger minimumloon
Troebele realiteit
Waarom dat tekort dan niet aanvullen met benzine van eigen bodem? Volgens de Dangote Group zouden prijsafspraken nog niet zijn afgerond. Maar de realiteit is troebeler. En vooral politiek. De afgelopen decennia kon Dangote de magnaat worden die hij nu is, mede door (en volgens zijn critici dankzij) zijn goede relaties met opeenvolgende staatshoofden. Maar zijn verhouding met Nigeria’s huidige president Bola Tinubu is naar verluidt beduidend minder warm. Dat lijkt zich nu te wreken.
Zo ligt de miljardair al maanden overhoop met de NNPC. Het staatsoliebedrijf – in 2022 formeel geprivatiseerd, maar nog altijd in handen van de staat – kocht onder president Buhari een aandeel van 20 procent in zijn raffinaderij en zou deze van ruwe olie voorzien. Maar volgens Dangote komen zij die afspraak niet na. Onlangs reduceerde hij hun belang tot 7,2 procent wegens „het uitblijven van betaling”, waaronder in olie.
Dan waren er nog de uitlatingen van het hoofd van de toezichthouder voor de oliesector, anderhalve maand geleden. Tegen journalisten beschuldigde de man Dangote ervan de brandstofmarkt te willen „monopoliseren”. Ook zou de kwaliteit van Dangote’s diesel volgens hem inferieur zijn aan de diesel die wordt geïmporteerd.
Een boze Dangote beschuldigde op zijn beurt de NNPC ervan importerende partijen zwaar vervuilde diesel in Nigeria te laten „dumpen” (in 2022 moest 80 miljoen liter uit Antwerpen nog van de markt worden gehaald toen bleek dat daar zoveel methanol in zat dat auto’s beschadigd raakten). Journalisten en parlementariërs werden in het lab van zijn raffinaderij uitgenodigd om zelf te zien dat „dit de schoonste diesel in Nigeria is”.
In andere sectoren is Dangote keer op keer geholpen
Oliemonopolie
Het monopolieverwijt schudt de zakenman minder makkelijk van zich af. Zo veroverde hij eerder Nigeria’s cementsector, waarin hij 60 procent marktaandeel heeft. In suiker is dat zelfs ruim 70 procent.
Dangote zelf spreekt van sabotagepogingen en wijst naar een „oliemaffia” die zou willen voorkomen dat zijn raffinaderij hun handel in gevaar brengt. „Het is waar dat er machtige mensen zijn die van de status quo profiteren”, schrijft Ayotunde Abiodun, analist bij SMB Intelligence, een consultancykantoor in Abuja, in een e-mail. De olie-industrie is de meest corrupte in heel Nigeria. Dat Dangote zich daaraan durfde te branden, komt volgens de analist door de politieke steun die hij jarenlang genoot. „Keer op keer is-ie in andere sectoren geholpen”, zegt hij.
„Met belastingprikkels, gunstig beleid, protectionistische maatregelen. Waarschijnlijk ging hij ervan uit dat de staat ook zijn raffinaderij prioriteit zou geven.”
Met de wisseling van de wacht tussen president Buhari, onder wie Dangote het project lanceerde, en diens opvolger en partijgenoot Tinubu, lijkt die tijd voorbij. Zo gebeurde begin dit jaar wat niemand voor mogelijk had gehouden: het hoofdkantoor van de Dangote Group in Lagos werd binnengevallen door Nigeria’s anti-corruptiewaakhond, als deel van een onderzoek naar wanbeheer onder de voormalige baas van de centrale bank.
Een waarschuwing, zeggen kenners. Of een lesje bescheidenheid. „Mensen rond Tinubu hadden het gevoel dat Dangote het als vanzelfsprekend beschouwde dat hij hun hulp zou krijgen”, zegt ook Amaka Anku. Volgens de Afrika-analist bij de Eurasia Group in Washington D.C. speelt een stukje oud zeer mee: bij de presidentsverkiezingen vorig jaar zou de magnaat de voorkeur hebben gehad voor Tinubu’s rivaal, een noordeling net als hij.
Anku: „In hun ogen is Dangote nu bang genoeg gemaakt om te weten dat als hij iets krijgt, dat daar dan ook iets voor wordt terugverwacht.”
Impasse doorbroken
Recent leek de impasse tussen de magnaat en het staatsoliebedrijf dan ook doorbroken, na een door Tinubu georganiseerde en door de pers vastgelegde bijeenkomst. De NNPC beloofde de raffinaderij een miljoen vaten ruwe olie te leveren (boven op de miljoenen vaten die het al zei te hebben geleverd). Dangote op zijn beurt bedankte de president tegenover journalisten voor „het mogelijk maken van deze monumentale taak”.
Lees ook
Nu Nigeria de brandstofsubsidie afschaft, kost een volle tank ineens een maandloon: ‘Het is in Gods handen’
De abominabele financiële staat van het staatsoliebedrijf zal een extra zetje hebben gegeven. Afgelopen zomer onthulden lokale media dat de NNPC ruim zes miljard dollar (5,5 miljard euro) verschuldigd is aan brandstofleveranciers. Die schuld loopt zo hoog op door een subsidie op brandstof die de regering van Tinubu juist zei te hebben afgeschaft.Lees ook: Honger drijft Nigerianen tot wanhoop. ‘We hebben genoeg geleden’
Decennialang konden Nigerianen voor een paar dubbeltjes een liter brandstof kopen; het verschil in prijs tussen import en de pomp betaalde de staat. Maar de kosten, in 2022 opgelopen tot 10 miljard dollar, waren onhoudbaar, waarschuwden economen al langer. Op dag één van zijn presidentschap zette Tinubu er dan ook een streep door. Daarop schoten niet alleen de benzineprijzen omhoog, maar ook de inflatie.
Dusdanig dat de regering enkele maanden later alweer begon met het stiekem subsidiëren van brandstof – zonder het zo te noemen. Het staatsoliebedrijf (op wiens conto het prijsverschil nu komt) zou zich slechts „genereus hebben opgesteld, met steun van een invoelende president die het volk niet wil zien lijden”, zo zei Tinubu’s woordvoerder.
Er is geen benzine, dus zij die het wel hebben, verkopen het voor exorbitante bedragen
Protesten en stakingen
Voor Nigerianen, het gros levend van slechts enkele dollars per dag, was het wegvallen van de subsidie een enorme klap. Eten werd onbetaalbaar, net als het vervoer naar werk of school. Er volgden protesten, recent nog onder de #EndBadGovernance (stop slecht bestuur) en vakbonden dreigden met én organiseerden massale stakingen. Door de prijzen aan de pomp toch weer laag te houden, tot bijna de helft van de importwaarde, hoopte de regering de boel iets te temperen.
Alleen, dat bleek niet vol te houden. Vorige week verhoogde de NNPC zijn pompprijzen met bijna veertig procent naar 855 naira (0,50 euro) per liter. Bij particuliere pompen zijn die nog hoger. „Er is geen benzine, dus zij die het wel hebben, verkopen het voor exorbitante bedragen”, verzuchtte Noelle Okwedy, analist bij onderzoeksbureau Stears, toen NRC haar vorige week belde in Lagos.
De doorbraak die NNPC en Dangote toen net bereikt leken te hebben, was volgens haar noodzakelijk: „Beide partijen kunnen het zich niet veroorloven zo te blijven ruziën. De NNPC heeft brandstof nodig en Dangote moet zijn brandstof verkopen. Dat is hier voordeliger dan dat hij het exporteert. Het is win-win.”
AlsNRC Okwedy een week later appt om te vragen waarom er nog niks lijkt te gebeuren, stuurt ze: „Ik snap er niets meer van.” Ernaast een huilende emoticon.
Meer bosbranden, meer overstromingen en meer stormen: wie betalen de snel toenemende schades door het opwarmende klimaat? Dat is momenteel een van de belangrijkste vragen in het werk van Petra Hielkema, de Nederlandse voorzitter van de Europese toezichthouder op verzekeraars EIOPA.
Het zullen in ieder geval niet alleen de verzekeraars zijn, zegt zij in een gesprek met NRC. „De vraag is: hoe ga je als samenleving de kosten dragen? Dat is in grote mate een verdeelvraagstuk. Natuurlijk hebben de verzekeraars absoluut een rol te spelen, maar ook overheden en consumenten.”
EIOPA houdt in een openbare monitor de directe schade door het opwarmende klimaat bij. Daaruit blijkt dat klimaatschade in de 27 EU-landen de afgelopen drie jaar is opgelopen tot gemiddeld 50 miljard euro per jaar. Dat is meer dan een verdrievoudiging ten opzichte van het gemiddelde van bijna 16 miljard per jaar van het decennium daarvoor. Hielkema, die in 2021 aan het roer kwam van de Europese toezichthouder: „Er zit een versnelling in, en als die zich doorzet, dan gaan we heel hard omhoog. Daar zijn de verzekeraars niet op berekend.”
Daar komt volgens Hielkema nog bij dat er meer klimaatschade is dan nu in deze bedragen wordt meegerekend. „Klimaat heeft ook een enorme impact op gezondheid. Door de hittestress zijn er in 2023 50.000 extra doden gevallen in Europa. En doordat de temperatuur stijgt, komen er tropische ziektes naar Europa – zoals deze zomer knokkelkoorts – die er eerst niet waren. Wat heeft dat voor gevolgen voor de zorgverzekering?”
Maar een kwart verzekerd
Van alle directe klimaatschades binnen de EU was gemiddeld maar een kwart verzekerd, blijkt uit de monitor van EIOPA. In Nederland is dat met 40 procent hoger. „Honderd procent ga je nooit halen, maar ook bij 40 procent moet je kijken of dat op een manier omhoog kan. Want omdat de schades zo hard toenemen, is de kans groot dat de dekking anders juist afneemt.”
Die dekking neemt al af bij de herverzekeraars, ziet Hielkema. Dat zijn de verzekeraars van de verzekeraars. „We zien al dat die zeggen: wij kunnen dit eigenlijk niet meer op ons nemen. En op het moment dat je je niet kan herverzekeren, wordt het voor gewone verzekeraars lastig om een polis aan te bieden aan consumenten en bedrijven. Dus de eerste reactie van verzekeraars op klimaatschade is dan: uitsluiten. Of ze maken het verzekeren duur.”
Als ik spreek over dit onderwerp, kan ik helaas elke keer beginnen met een recent voorbeeld
Als toezichthouder had EIOPA dan kunnen zeggen: er is geen financieel risico voor de verzekeraars, dus geen toezichtsprobleem. „Maar dat kan niet het antwoord zijn. Want uiteindelijk – en ik vind dat een belangrijk punt – gaat verzekeren over schade die er ís. En die erger wordt. En dan kom ik weer terug op dat verdeelvraagstuk. Als een verzekeraar het niet dekt, komt de rekening bij consumenten terecht en die kunnen dat niet betalen, dus dan komt het weer bij de overheid terecht. Dus je zult met elkaar een veel meer alomvattende dialoog moeten gaan voeren.”
Hielkema ziet dat de afgelopen twee jaar langzaam het besef komt dat de betrokken partijen dat vraagstuk niet naar de andere partij kunnen schuiven. „Overheden hadden lang het idee ‘als er wat gebeurt, hebben we een fonds’. En verzekeraars gaven aan wat ze financieel nodig hadden, en verder niets. Dat is niet echt een dialoog. Maar er is inmiddels nu zo vaak schade door bosbranden, verzilting, verzakking dat dit verandert. Als ik spreek over dit onderwerp, kan ik helaas elke keer beginnen met een ander recent voorbeeld.”
Topman ASR: overheid schuift het overstromingprobleem voor zich uit. Dat maakt de oplossing twee keer zo duur: ‘Dat is van de zotte’
Hielkema spreekt zich niet uit over de afwijzing van de Nederlandse overheid, maar zegt wel dat in andere landen dergelijke samenwerkingen tussen verzekeraars en overheden wel succesvol zijn. Binnenkort komt EIOPA met een rapport met ‘best practices’ uit onder meer Spanje en Frankrijk. „Je ziet dat bijvoorbeeld de overheid zich als achtervang aanbiedt voor grote schades, maar alleen als een consument of bedrijf verzekerd was. Of dat een overheid de schade betaalt, maar dat een slachtoffer de eerste 20 procent zelf moet betalen – en die kan dan daarvoor een verzekering afsluiten. Dat is een belangrijke boodschap.”
Als overheden en verzekeraars samenwerken, moet er tegelijkertijd wel goed worden nagedacht over de verdeling van de kosten en de inkomsten. „Je moet dan wel bedenken hoeveel winst er op zoiets gemaakt mag worden. Natuurlijk mag je gewoon een gezond bedrijf zijn en de aandeelhouders kunnen bedienen, maar de overheid moet niet de prijs betalen.”
Is dan een winstmaximum een goed idee? Dat vindt Hielkema niet. „We zien hoe dat heeft gewerkt in Californië, waar veel bosbranden zijn. Daar bepaalde de overheid hoeveel een verzekeraar mocht vragen. Dat is daar een belangrijke reden dat klimaatschade nu amper te verzekeren is. Want verzekeraars zeiden: dan verzekeren we niet. Kortom: er is niet één makkelijke oplossing hiervoor, en dus moeten verzekeraars en overheid met elkaar in gesprek.”
Consument ook aan zet
Alléén kijken naar een samenwerking tussen overheid en verzekeraars is ook niet de oplossing, benadrukt Hielkema. „De eerste stap is echt van de consument zelf: wat kan jij doen om de schade te verminderen? Dat doen we in Nederland deels al: wat zet je in de kelder als je in een overstromingsgebied woont?”
Dan helpt het als het ook verzekerd is. „Want dan kan de verzekeraar de preventieve rol oppakken. Goed voorlichten wat wel en niet verzekerd is, en daarmee teleurstellingen voorkomen. Voorwaarden stellen voor vergoeding. Als jij je fiets verzekert, maar je fiets niet op slot hebt gedaan, krijg je toch niks uitgekeerd.” En verzekeraars kunnen dan ook hun kennis als risicomanager inzetten. „Zij hebben echt enorm veel kennis. Het zijn niet alleen bedrijven die schade verzekeren en uitkeren. Het zijn ook bedrijven die kunnen meedenken over wat je moet doen om schades te voorkomen.”
Het voormalige bestuurslid van De Nederlandsche Bank denkt dat als verzekeraars die preventierol kunnen uitoefenen, de schades mogelijk minder snel stijgen dan ze nu doen. „En dat meedenken kan best serieuze vormen aannemen. Een verzekeraar kan ook in gesprek gaan met gemeentes om te praten over bouwvergunningen. Misschien moeten er bepaalde klimaateisen aan bouw worden gesteld. Zoals: is er risico op verdroging en daardoor verzakking? Moet je dan anders bouwen? En misschien moet je gewoon ergens niet meer bouwen.”
Als voorbeeld haalt Hielkema de schadeafhandeling van de overstromingen in Europa in de zomer van 2021 aan, die EIOPA heeft geëvalueerd. „We hebben vooral gekeken naar het Duitse deel – waar ook mensen overleden zijn. We hebben daar twee jaar later gekeken en alle huizen zijn op dezelfde plek weer teruggebouwd. En toen wilden mensen weer een verzekering. Ja, dat ging niet zomaar. En dan zijn mensen boos op de verzekeraar. Maar ja, er is net iets enorms gebeurd, en er is verder nog niks gedaan om het te voorkomen in de toekomst.
„Waarom bouwen we dan precies zo terug? Moet je niet ‘verbeterd’ terugbouwen, met allerlei bescherming? Of: moet je in een hoogrisicogebied misschien helemaal niet terugbouwen? En wat zeggen de lopende verzekeringspolissen hier eigenlijk over? Nu is vaak de eis van een verzekeraar dat juist precies op diezelfde plek moet worden teruggebouwd.”
9.000 miljard aan investeringen
Verzekeraars spelen niet alleen een rol in klimaatverandering als schadeafhandelaar. Ze zijn ook een belangrijke investeerder: de Europese verzekeraars hebben 9.000 miljard euro aan investeringen op de balans staan, in onder meer (staats)obligaties, aandelen en hypotheken. Daarmee hebben ze een rol in het voorkomen van verdere klimaatverandering: door ergens wel of niet in te investeren.
Als gevolg van Europese regelgeving moeten verzekeraars al veel meer laten zien hoe duurzaam ze beleggen en of daar verbetering in zit. En ook op greenwashing – zeggen dat je ‘groen’ bent, maar dat niet zijn – is EIOPA scherp. Hielkema: „We focussen daar nu wel vooral op of iets groen is of niet. Ik zou graag willen dat er meer ruimte komt om ook te laten zien dat als iets nu niet groen is, maar er wel elk jaar een verbetering is te zien, dat dat dan ook een goede investering is. Onze economie heeft volgens mij nodig dat diegenen die veel te investeren hebben, juist in die transitie hun geld steken.”
EIOPA denkt momenteel in opdracht van de Europese Commissie na over de vraag of er een specifieke kapitaaleis moet komen voor klimaatrisico’s. „Het besluit moet nog genomen worden, maar de kans is aanwezig dat we gaan aanbevelen dat als jij in met name fossiele brandstoffen investeert, je daarmee zo’n risico loopt dat we daar een aparte kapitaaleis voor gaan afgeven.”
Moeten verzekeraars dan helemaal uit fossiele brandstoffen stappen? Dat vindt het EIOPA-hoofd dan weer niet. „Ik vind de urgentie gigantisch, maar je moet er wel voor zorgen dat de samenleving ook mee kan komen. Helemaal van de fossiele energie af, daarvan vraag ik me af of dat wel goed is voor de economie. Het zullen vooral die transitieplannen zijn, die essentieel zijn. Daar is echt nog veel kapitaal voor nodig.”
Eerder was beter geweest
Voor verzekeraars die als vak hebben toekomstige risico’s in te schatten, is het opvallend dat nu pas zo veel gesproken wordt over de gevolgen van klimaatverandering – terwijl daar toch al decennia voor wordt gewaarschuwd. Hielkema erkent dat. „We kunnen in ieder geval allemaal zeggen dat het niet langer had moeten wachten. En eerder was inderdaad beter geweest. Toezichthouders geven in ieder geval al wel langer aan dat verzekeraars hierdoor geraakt kunnen worden.”
„Je ziet dat het denken pas is veranderd nu de schades zo oplopen. Daarvoor was het bij verzekeraars vaak: we kunnen nog altijd uitsluiten. En bij overheden: als er iets gebeurt, hebben we een tegemoetkomingsregeling. Iedereen ziet nu wel in, dat dat niet houdbaar is.”
Hij zou nu toch wel een beetje moeten zijn weggespoeld op het strand, de inflatiegolf die al een jaar of drie bij ons is. Eerst stegen de prijzen in 2021 sterk nadat de wereldeconomie met een schok weer openging na de covid-pandemie. En daarna ontstond in 2022 een nieuwe prijspiek, die begon met het oplopen van de energiekosten door de Russische inval in Oekraïne.
2024 moet het jaar worden waarin de inflatiegolf eindelijk wegebt in de eurolanden. Dat lijkt ook te gebeuren: in augustus bedroeg de gemiddelde inflatie in de eurozone nog maar 2,2 procent en dat is al vlak bij het officiële doel van hooguit 2 procent dat de Europese Centrale Bank hanteert. Dat geeft de centrale bankiers de moed om langzaam de eerder opgeschroefde rente weer wat te verlagen.
Toch gaat die inflatiedaling niet overal even hard. Kijk maar mee:
Wat opvalt: in augustus vorig jaar stond Nederland met een score van 3,4 procent in de top vijf van de eurolanden met de laagste inflatie. Afgelopen augustus was het Nederlandse cijfer vrijwel hetzelfde: 3,3 procent. Maar omdat in andere eurolanden de inflatie wél sterk daalde, staan we nu, een jaar verder, plotseling in de top vijf van landen met de hóógste inflatie. Da’s bijzonder.
Als je de jongste cijfers bekijkt die samenhangen met de prijsstijgingen, schrik je wel een beetje. De loonstijging is op dit moment tussen de 6,4 procent en 6,8 procent, afhankelijk van de definitie. Voor zulke getallen moet je terug naar begin jaren tachtig. De huurstijging bedraagt 5,4 procent – de hoogste in dertig jaar. En de woningprijzen stijgen met ruim 10 procent volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek en ruim 13 procent volgens de Nederlandse Vereniging van Makelaars in het tweede kwartaal van dit jaar. Hoewel huizen niet officieel meetellen voor de inflatie, geven ze wel degelijk een beeld van de opwaartse prijsdruk in Nederland.
Die kan moeilijk zonder gevolgen blijven voor het nieuwe kabinet-Schoof, dat volgende week zijn eerste begroting presenteert. En dat blijft hij dan ook niet. In de conceptversie van de Macro Economische Verkenningen heeft het Centraal Planbureau vorige maand niet alleen prognoses gemaakt voor dit en volgend jaar, maar ook voor de periode 2025-2028. Die laatste zijn redelijk spectaculair, maar krijgen verbluffend weinig aandacht. En die verdienen ze wel. Hier is een greep uit deze prognoses. Voor het perspectief zijn ze vergeleken met hun gemiddelden van de afgelopen twintig jaar:
Het perspectief: een lage economische groei in de komende kabinetsperiode – hoewel we dat al een tijd gewend zijn – bij een relatief hoge inflatie van 2,7 procent en een flinke loongroei. En die laatste twee zijn echt nieuw.
Het door het CPB geschetste perspectief weerspiegelt de situatie waarin we terechtgekomen zijn. De alomtegenwoordige krapte in economie en samenleving zorgt ervoor dat allerlei plannen door capaciteitsgebrek (of dat nu grond is, huisvesting, arbeid of ‘stikstofruimte’) lastig kunnen worden uitgevoerd. Terwijl diezelfde capaciteitsbeperkingen vaak uitmonden in een opwaartse druk op de prijzen, van bijvoorbeeld huizen tot arbeidsloon.
Misschien dat de ‘kleverigheid’ van de inflatie, zoals economen dat noemen, hierop terug te voeren is. En het wordt nog iets ingewikkelder.
Een centrale bank is er om de prijsstabiliteit te bewaken. De rente op de geldmarkt – de prijs van geld – is daarvoor het belangrijkste instrument. Toen de euro werd ingevoerd kwam er één centrale bank te staan boven de nationale centrale banken van de deelnemende landen. Die Europese Centrale Bank hanteert één rentetarief, en van begin af aan was duidelijk dat dit natuurlijk niet precies bij alle deelnemende landen past. Sommige gaan te hard, andere juist niet. De oplossing was, en is, dat de regeringen van die landen zelf moeten ingrijpen als het rentebeleid te streng voor ze is (de rente is te hoog voor hun economische situatie) of juist te soepel: de rente is eigenlijk voor hen te laag.
Hoe zit dat nu en straks met Nederland? Van dat probleem zie je in deze grafiek nu al een beetje de contouren:
Stel nu eens dat de Nederlandse inflatie inderdaad gemiddeld 2,7 procent wordt in de komende vier jaar en dus waarschijnlijk veel hoger blijft dan het Europese gemiddelde. Een nationale centrale bank zou dan de rente relatief hoog houden om naar het doel van 2 procent inflatie te gaan. Maar er is alleen een ECB die let op de gehele eurozone. De gemeenschappelijke ECB-rente is voor ons dan waarschijnlijk te laag.
Zoals gezegd: landen moeten in deze omstandigheden zelf beleid gaan voeren om de overtollige inflatie terug te dringen, want de ECB kan ze niet helpen. Dat betekent volgens het boekje bijvoorbeeld liberalisering en herstructurering van de economie, maar daar is het politieke tij helemaal niet naar. Andere mogelijkheid: door bezuinigingen of lastenverhogingen het begrotingstekort verlagen en de bedrijvigheid drukken, om zo te inflatie te temmen. En dat zonder in een recessie terecht te komen? De inflatie maakt de begroting nog lastiger dan ze al is.
Een belangrijke doorbraak in het Verenigd Koninkrijk: Tata Steel heeft de Britse staatssteun van 500 miljoen pond (590 miljoen euro) nu echt binnen voor vergroening van de verouderde staalfabriek in Port Talbot in Wales. De nieuwe Labourregering gaat ook akkoord met het verlies van 2.500 banen.
Onder de vorige, Conservatieve regering van Rishi Sunak lag er ook al een vergevorderd plan voor vergroening en staatssteun. Daar had Labour veel kritiek op. Volgens huidig minister van Economische zaken Jonathan Reynolds zijn de ontslagvoorwaarden nu verbeterd. Toen Reynolds nog in de oppositie zat, eiste hij baangaranties, maar die zijn er niet gekomen.
De nieuwe Labourregering gaat akkoord met het verlies van 2.500 banen
Het Indiase Tata Steel heeft twee grote fabrieken in Europa, in Wales en in IJmuiden. Ook in Nederland onderhandelt het bedrijf met de regering over staatssteun bij vergroening van het fabriekscomplex, dat de grootste CO2-uitstoter van het land is. Daarbij gaat het om een steunbedrag dat volgens uitgelekte cijfers kan oplopen tot meer dan 1 miljard euro.
Elektrische boogoven
Tata had in Port Talbot één hoogoven al gesloten en zal dat binnenkort ook met de tweede doen. In plaats van deze twee op kolen gestookte hoogovens komt er een elektrische boogoven, die gerecycled metaal (schroot) zal verwerken. Deze oven stoot veel minder CO2 uit. Het moederbedrijf draagt zelf zo’n 750 miljoen pond bij.
In het Verenigd Koninkrijk hebben de vakbonden kritisch gereageerd op de afspraken. „We weten dat er een beter plan beschikbaar was”, schreef vakbond Community in een statement. De vakbonden wilden dat een van de twee hoogovens langer open zou blijven. Bij Tata Steel in het VK werken nu 8.000 mensen, onder wie 4.000 in Port Talbot in Wales. In totaal zullen er in de toekomst iets meer dan 5.000 mensen bij het concern werken in het VK.
Lees ook
In Port Talbot staat ook een vervuilende fabriek van Tata Steel. ‘Dit is een shithole, maar wel het beste shithole’
Port Talbot was lange tijd de grootste CO2-uitstoter van het land, totdat het recent een van de twee hoogovens sloot. Het fabriekscomplex geldt als sterk verouderd en heeft sinds de overname door Tata in 2007 nauwelijks geld opgebracht en vooral verlies geleden. Dit leidde jarenlang tot veel frustratie in IJmuiden, waar het idee bestond dat de winsten uit Nederland werden gebruikt om de verliezen in Wales af te dekken.
In Nederland zou het gaan om een steunbedrag van meer dan 1 miljard euro
Met de sluiting van de hoogovens in Wales groeit de kans dat het VK binnenkort zelf geen nieuw staal meer kan maken, maar alleen nog schroot kan omsmelten. Bij een andere grote staalfabriek van British Steel kijkt de Chinese eigenaar, staalconcern Jingye, eveneens naar het bouwen van elektrische vlamboogovens om schroot te smelten. Over deze ontwikkeling bestaan flinke zorgen, aangezien het bijvoorbeeld maar de vraag is of het VK zo nog zelf spoorrails van hoge kwaliteit kan fabriceren.
In Nederland is het de bedoeling dat Tata Steel (circa 8.000 werknemers) gaat vergroenen op geheel andere wijze, door staal te maken op basis van aardgas en later waterstof. Hierbij wordt wel nieuw staal gemaakt uit ijzererts. Op dit moment onderhandelt minister van Klimaat en Groene Groei, Sophie Hermans (VVD), met Tata Steel over de voorwaarden voor eventuele staatssteun bij de ombouw van de fabriek.
‘Ik ga nog liever dood dan naar Sittard”, zegt de 79-jarige Wim Ortmans. „Het is klinkklare kolder dat het ziekenhuis in Heerlen kleiner wordt”, zegt zijn vrouw Trudie Ortmans (75). „Je hoeft maar een hartinfarct te krijgen en dan ga je onderweg naar Sittard dood.”
En de 64-jarige Lia van Grunsven: „Mijn zus heeft soms longaanvallen door haar COPD. Als ze dan naar het ziekenhuis in Sittard moet, stikt ze.”
Wim en Trudie Ortmans en Lia van Grunsven wonen in de Limburgse gemeente Heerlen en zijn deze dinsdag in augustus te vinden rond het Stationsplein. In Heerlen staat een van de twee locaties van het Zuyderland Medisch Centrum. De andere locatie is in Sittard-Geleen, 21 kilometer van het ziekenhuis in Heerlen. Het ziekenhuis in Heerlen bedient de gehele regio Parkstad, met zo’n 270.000 inwoners.
Verschillende afdelingen, zoals de spoedeisende hulp en verloskunde, zullen de komende jaren (voor 2030) deels uit Heerlen verdwijnen en naar Sittard verplaatst worden – tot ongenoegen van veel bewoners. Er blijft een kwart van het aantal ziekenhuisbedden over: 110 van de huidige 400. Het deels verdwijnen van de afdelingen versterkt het gevoel van verval en achterstelling in de regio, waar de afgelopen jaren al verschillende ziekenhuizen sloten en bedrijven uit weg verhuisden.
De ziekenhuiszorg is al langer bezig met ‘centraliseren en concentreren’: afdelingen van verschillende locaties van een ziekenhuis onderbrengen in één van die locaties. Vaak gaat het om acute afdelingen, zoals spoedeisende hulp (SEH), eerste hartbewaking en verloskunde. Vorig jaar begon dat proces in Zutphen (Gelre ziekenhuizen) en Zoetermeer (Langeland Ziekenhuis), dit jaar beginnen de voorbereidingen in het Zuyderland Medisch Centrum. Het voornemen te centraliseren werd al in 2020 genomen in de afspraken van het Integraal Zorgakkoord (IZA), waarin het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met de belangrijkste zorgpartijen eind vorig jaar afspraken vastlegde voor de inrichting van de zorg.
Lees ook
Zorg centreren? Dan verdwijnen geboortezorg en spoedeisende hulp uit deze ziekenhuizen
Tien operaties
Centralisatie zou de kwaliteit van zorg verbeteren – iemand die tien operaties uitvoert op een dag, wordt daar vaardiger in dan iemand die het eenmaal in de week doet. Ook zou het onderdeel zijn van de oplossing voor de grote personeelstekorten in de zorg. Door afdelingen af te schalen wordt immers personeel vrijgemaakt. Het uitgangspunt in het IZA: nabij als het kan, veraf als het moet.
Naast personeelstekorten speelden in Zutphen en Zoetermeer ook financiële afwegingen mee: de ziekenhuizen moesten bezuinigen. Bovendien waren er in Zutphen dusdanig weinig bevallingen per jaar en nachtelijke opnames op de spoedeisende hulp dat personeel daar „tijd zat te verdoen”, zei directeur Pier Eringa destijds tegen NRC.
In het Zuyderland in Heerlen en Sittard is geen sprake van bezuinigingen, de financiële situatie is gezond, met een eigen vermogen van bijna 180 miljoen euro en een resultaat van ruim 19 miljoen euro in 2023. Er komen ook niet te weinig patiënten, zoals in Zutphen. Maar de personele problemen zijn te groot om op beide locaties alle afdelingen open te houden, zegt directeur David Jongen in een vergaderzaaltje van het ziekenhuis in Sittard. De spoedeisende hulp voldoet daardoor niet meer aan de geldende criteria. Er moet bijvoorbeeld altijd één ervaren SEH-arts aanwezig zijn – dat is niet altijd zo. Jongen: „Dan kunnen we niet anders dan de organisatie anders inrichten.” Ofwel: een van de SEH’s vervangen door een ‘spoedplein’.
Veel van de zorgen van bewoners komen volgens Jongen voort uit onwetendheid. „Mensen zijn bang dat ze voor niets meer terecht kunnen in Heerlen, dat alles verdwijnt. Maar slechts 5 procent van de zorg wordt verplaatst naar Sittard. In Heerlen blijft een spoedplein, eenvoudige spoedgevallen worden daar gewoon behandeld. Is het complexer, dan ga je naar Sittard – waar dan de beste zorg geleverd kan worden. Maar die genuanceerde boodschap is moeilijker over te brengen dan het verliesverhaal.” Het verlies van een kwart van het beddenhuis doet méér dan een verplaatsing van 5 procent zorg vermoeden, maar volgens Jongen is dat doordat de geplande operaties die in Heerlen zullen plaatsvinden slechts een korte verblijfsduur en dus minder bedden vereisen.
Hartinfarct
Krijg je een hartinfarct, dan ga je volgens Jongen vanwege de reistijd niet „onderweg naar Sittard dood” in de ambulance, zoals het echtpaar-Ortmans vreest. „Die reistijd is gemiddeld zo’n 17, 18 minuten. Dat geldt op dit moment voor mensen in Sittard en omstreken die een hartinfarct krijgen, want nu zit de cardiologie nog in Heerlen. Die reistijd hebben we altijd heel normaal, acceptabel en veilig gevonden.”
Bovendien, zegt voorzitter van de medische staf van het Zuyderland en arts Leonne Pompers, die ook bij het gesprek aanwezig is: „De ambulance is tegenwoordig een half ic-bed, de zorg begint daar al. Het juiste team treffen is belangrijker dan een paar minuten minder in de ambulance.” Komt er onverwacht toch een instabiele patiënt naar het ziekenhuis in Heerlen, dan kan die daar gewoon gestabiliseerd worden. „Om daarna alsnog naar Sittard gebracht te worden.” Iemand met een COPD-aanval – zoals de zus van de 64-jarige Lia van Grunsven – kan gewoon nog terecht bij de longarts in Heerlen, benadrukt Jongen. „Ik snap het gevoel van verlies bij de mensen, maar rationeel gezien verandert er weinig.”
Dat is „objectief onderzocht”, zegt hij: toen de beslissing genomen was dat bepaalde afdelingen nog maar op één locatie konden blijven draaien, moest gekozen worden voor Heerlen of Sittard. Daarom startte onderzoeksinstituut Het Pon & Telos in opdracht van Regio Parkstad Limburg (waartoe Heerlen behoort) een onderzoek naar de invloed van het verplaatsen van de spoedzorg op twaalf aspecten van ‘brede welvaart’, zoals gezondheid, welbevinden en mobiliteit.
Uit de resultaten bleek nauwelijks verschil te zijn tussen verplaatsing naar Heerlen of verplaatsing naar Sittard. Het zou in beide gevallen bijvoorbeeld geen negatief effect hebben op gezondheid ten opzichte van het huidige scenario. Op het gebied van welbevinden (of de ‘tevredenheid’ van mensen) is de uitkomst in beide gevallen licht negatief, omdat het afschalen van zorg kan leiden tot het negatieve sentiment dat „veel mensen getroffen zullen worden” – een, volgens het rapport, „verkeerd beeld”. Dat is naar verwachting een kortdurend effect, omdat de kwaliteit van de zorg uiteindelijk verbetert.
Het voelde een beetje alsof je mijn toko kwam afpakken
Waar wél een groot verschil te zien was tussen verplaatsing naar Heerlen of Sittard: de financiën. De complexe spoedzorg in Heerlen centreren kost 680 miljoen euro, het naar Sittard verplaatsen kost 450 miljoen. Jongen: „Het zou toch van de zotte zijn om 230 miljoen euro extra uit te geven als dat weinig oplevert ten opzichte van het alternatief?”
Ondanks de uitkomsten van het rapport is de gemeente Heerlen er niet gerust op. „Deze regio is het dichtst bevolkt van heel Limburg”, zegt burgemeester Roel Wever (VVD). „Daarbij is het een van de meest ongezonde gebieden van Nederland. Als het dan moeilijker wordt om bij de intensive care, spoedeisende hulp en het geboortecentrum te komen, is dat goochelen met mensen die het al moeilijk hebben. Dat vinden mensen terecht eng.” Dat er wel een spoedplein openblijft, is volgens hem niet genoeg. „Daar zitten een huisarts en twee SEH-verpleegkundigen, geen specialisten. Iemand die echt in de problemen is, moet je volgens mij gewoon zo snel mogelijk op tafel bij een specialist leggen.”
Slechts een polikliniek
Ook Paul Hustinx, gepensioneerd traumachirurg en destijds betrokken bij de opleiding tot SEH-arts in Heerlen, maakt zich zorgen. „Als je enkel kijkt vanuit de zorgoverweging – en dat is: waar wonen de meeste mensen met de grootste zorgvraag? – dan kies je voor een SEH in Heerlen en omgeving, de plek waar inwoners de laagste sociaal-economische status van Nederland hebben. Het enige argument dat voor Sittard pleit, zijn de kosten.”
Dat uit het rapport van Het Pon & Telos blijkt dat andere factoren niet of van kleine invloed zijn, vindt hij geen geruststelling. „Een SEH geeft minder kans op onnodige ziekte, invaliditeit en sterfte. Het is onlogisch om Heerlen, een van de ziekste regio’s van Nederland, dat te ontzeggen.” Bovendien vreest hij voor verdere uitkleding van de voorzieningen. „Uit de geschiedenis blijkt dat een locatie op den duur vaak verdwijnt of dat slechts een polikliniek overblijft. Niemand kan garanderen dat dit hier niet ook gaat gebeuren.”
Het enige argument dat voor Sittard pleit, zijn de kosten
Toch durft Jongen dat wél te garanderen. „En daar mag iedereen me aan houden. Het ziekenhuis blijft, planbare operaties worden daar gewoon nog uitgevoerd en er is altijd eerste opvang voor spoedzorg voor de gevallen waarbij dat echt nodig is.”
Hustinx en Wever vinden beiden de kostenanalyse van Zuyderland niet transparant genoeg. De gemeente werkt momenteel aan een eigen rapport en heeft daarvoor gegevens opgevraagd bij het ziekenhuis, maar die tot nu toe niet ontvangen. Wever: „Dan kunnen wij ook niet beoordelen waar de conclusies op gebaseerd zijn.” Volgens het Zuyderland zelf zijn de financiële gegevens tijdens bijeenkomsten wel gedeeld, maar worden ze niet schriftelijk overhandigd omdat het de onderhandelingspositie met aanbestedingspartijen ondermijnt.
Burgemeester Wever noemt ook de bereikbaarheid van het ziekenhuis in Sittard een probleem – iets wat erkend wordt in zowel het rapport als door bestuurder Jongen. „Hoewel het stukje zorg dat we nu gaan verplaatsen voor het overgrote deel met de ambulance geregeld wordt, moet het ziekenhuis in Sittard alsnog beter bereikbaar zijn”, zegt Jongen. „Daar moeten we oplossingen voor vinden.” Een lege huls, volgens Wever. „Ik zou niet weten wat voor oplossingen. We krijgen echt niet meer openbaar vervoer hier, dat wordt juist alleen maar minder, want ook daar zijn grote personeelsproblemen.”
Ook minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Fleur Agema (PVV) sprak na een bezoek aan het Zuyderland vorige maand van „losse eindjes” in de plannen, al keerde ze zich er niet tegen. Haar partij sprak zich eerder juist wel ferm uit tegen de afschaling van het ziekenhuis in Heerlen. Ook volgens het coalitieakkoord is de insteek van het kabinet dat streekziekenhuizen behouden blijven. Een woordvoerder van Agema wijst er tegenover NRC op dat er voor het grootste deel van de inwoners weinig verandert.
Albert Heijn To Go
Dat inwoners als Wim en Trudie Ortmans en Lia van Grunsven dat heel anders ervaren, heeft ook te maken met eerdere bezuinigingen van ziekenhuizen in de regio. „Kerkrade ging weg, Brunssum ging weg, nu gaat Heerlen weg”, zegt Van Grunsven. In respectievelijk 1999 en 2001 sloten inderdaad ook de acute afdelingen van de ziekenhuizen in Brunssum en Kerkrade en in 2015 werden beide ziekenhuizen slechts poliklinieken. Vanaf dat moment werd de meeste ziekenhuiszorg in Heerlen en Sittard verleend.
Bij Gelre ziekenhuizen in Zutphen en Apeldoorn was er vorig jaar soortgelijke onrust onder Zutphense inwoners vanwege de plannen om de verloskunde en spoedeisende hulp in de nachtelijke uren deels te verplaatsen naar Apeldoorn. „Op beide locaties werd alles gedaan en dat was onhoudbaar”, zegt bestuurder Pier Eringa daar nu over. „Je moet het zo zien: Apeldoorn bleef een Albert Heijn XL en Zutphen werd een normale Albert Heijn.” Maar in de beleving van bewoners werd Zutphen eerder een Albert Heijn To Go – ook daar waren demonstraties en spraken lokale politici zich uit tegen de plannen.
Ook het personeel roerde zich: sommige SEH-medewerkers maakten zich zorgen straks op hun CV niet meer het „complete plaatje” te zijn als zij nog slechts op een spoedplein werken in plaats van een volwaardige spoedeisende hulp. Of dat de hele afdeling uiteindelijk zou verdwijnen, zoals in Hengelo gebeurde in 2018 nadat het ziekenhuis daar en in Almelo fuseerden tot Ziekenhuisgroep Twente.
IC- en SEH-verpleegkundige Piet Bakker (66) was een van die bezorgde medewerkers, vertelt hij in bijzijn van bestuurder Pier Eringa. De plannen waren in eerste instantie niet zeker. „En toen kwam jij”, hij knikt richting Eringa, „en deelde je klappen uit.” Hij kreeg een „déjà-vu-gevoel”, want ook in Hengelo zou een spoedplein komen, maar daar sloot uiteindelijk de hele afdeling. „Het voelde een beetje alsof je mijn toko kwam afpakken.” Dat bleek mee te vallen. „De gedachte dat we uiteindelijk toch zullen sluiten, spookt nog wel eens door mijn achterhoofd, maar de veranderingen hebben tot nu toe niets afgedaan aan mijn werkplezier.”
Het operatieteam zit niet meer ’s nachts te wachten
De plannen zijn inmiddels doorgevoerd, waarmee de ophef is gaan liggen, merkt Bakker. Ging het er eerst continu over, inmiddels zijn hij en zijn collega’s de nieuwe werkwijze wel gewend. Datzelfde geldt voor inwoners, denkt huisarts op het spoedplein van Gelre ziekenhuizen Eric van Binsbergen. „Ik kreeg destijds veel angstige vragen van patiënten. Nu het zover is, hoor ik er niemand meer over. Uiteindelijk gaat het om een heel klein deel van de mensen dat nu verderop moet.” Tussen 8.00 en 21.00 uur is er nog steeds een SEH, in de uren daartussen een spoedplein – waar dus geen ambulances naartoe rijden (die rijden door naar bijvoorbeeld Apeldoorn). Daar kunnen patiënten onder meer worden gestabiliseerd en gereanimeerd. Ze komen voornamelijk binnen via de huisarts, als die een spoedgeval constateert.
Armen over elkaar
’s Nachts komen er niet meer dan twee tot vier patiënten binnen op het spoedplein, en soms zelfs niemand, zegt Harold Hom, internist-intensivist op de SEH van Gelre ziekenhuizen. De bezetting daarvoor is nu één arts, drie verpleegkundigen, een huisarts, een triagist en een IC-arts die stand by staat. Dat is een drastische vermindering, zegt hij: eerst ging het om twee of drie SEH-verpleegkundigen, twee IC-verpleegkundigen, twee hartbewakingsverpleegkundigen en een stand-by operatieteam. Dat operatieteam doet nu overdag de geplande operaties, „in plaats van dat ze ’s nachts met de armen over elkaar zitten te wachten”.
Leonne Pompers van het Zuyderland Ziekenhuis hoopt op een soortgelijk toekomstperspectief voor Heerlen, waar straks zowel ’s nachts als overdag een spoedplein is in plaats van een SEH. „Het doel is dat we daar straks ongestoord kunnen opereren – want er komt geen spoedzorg tussendoor en staan geen mensen stand-by – en zo wachtlijsten kunnen verminderen. In een regio die zo sterk vergrijsd is als deze is daar nu juist sterk behoefte aan.”
Goedemorgen! Welkom in dit allereerste liveblog van de economieredactie. We zijn van start, in opperste stemming, maar dat geldt niet voor de financiële markten: in Azië zijn de beurzen vanochtend overwegend in mineur geopend na slechter dan verwachte economische cijfers uit Japan. Beleggers verwerkten ook nog gemengde banencijfers uit de Verenigde Staten van afgelopen vrijdag. Al met al is september tot dusver geen goede maand voor aandelen.
De Russische agressie jegens Oekraïne leek voor voedingsmiddelengigant Unilever lange tijd geen reden om het land de rug toe te keren, zoals veel andere multinationals wel deden. Deze week kwam Unilever daarop terug: het verkoopt de Russische tak voor circa 450 miljoen euro aan de Arnest Group van ondernemer Aleksej Sagal.
Sagal, waar kennen we die naam van?
Een bekende Russische oligarch was hij voor de Oekraïne-invasie in 2022 niet. Een jaar geleden kwam hij in Nederland in het nieuws, toen zijn Arnest Group voor een symbolische euro de zeven Russische brouwerijen van Heineken overnam.
Dat was niet de eerste zakelijke klapper die hij maakte: kort ervoor had hij ook de Russische activiteiten van de Amerikaanse blikjesproducent Ball en het Zweedse cosmeticabedrijf Oriflame overgenomen. De precieze overnamebedragen zijn niet bekend, maar volgens Bloomberg kreeg hij voor relatief weinig geld bedrijfsactiviteiten ter waarde van 1 miljard euro in handen.
Daar komt nu dus de lokale Unilever-tak bij. Dat zijn bedrijf omgerekend honderden miljoenen euro’s aan het Britse concern kan overmaken, onderstreept zijn financiële slagkracht. Sagal profiteerde bovendien van Russische wetgeving die westerse bedrijven dwingt een korting van 50 procent op de verkoopprijs te accepteren, als ze hun activiteiten in het land willen verkopen. Sagal hengelde dus opnieuw een grote vis in de uitverkoop binnen.
Maar heeft het Westen hem dan niet op de sanctielijst gezet?
Nee. Dat heeft ermee te maken dat hij vóór de oorlog geen bekende zakenman uit de kringen rond het Kremlin was, zoals Roman Abramovitsj of Oleg Deripaska. Sagal komt uit de zuidelijke provinciestad Nevinnomyssk, ver weg van Moskou. Hij kreeg de Arnest Group, een bestaande fabrikant van verpakkingsmaterialen, begin deze eeuw in handen.
Onder zijn leiding ging het bedrijf ook onder meer insectenspray en haarlak produceren, waardoor de omzet hard groeide, tot circa 340 miljoen euro in 2020. Toch was dat voor Russische begrippen nog relatief weinig. Het gaf hem de ideale positie om zich op bedrijfsonderdelen te storten die westerse eigenaren na de Oekraïne-invasie van de hand wilden doen: wél kapitaalkrachtig, niet op de sanctielijst. Voor westerse multinationals was zijn naam zuiver genoeg om nog zaken met hem te durven doen: Heineken-topman Dolf van den Brink zei eerder tegen NRC dat hij de Russische tak niet zomaar „aan de eerste de beste oligarch” zou verkopen.
Heeft hij dan helemaal geen banden met het Kremlin?
Zeker wel. President Vladimir Poetin spelde hem in november 2022 de Orde van Verdienste voor het Vaderland op, nadat Sagal de Russische activiteiten van Ball Corporation had overgenomen. En de banden gaan verder terug. Poetin zou volgens Russische media in 2014 een paard dat hij van een sjeik in Abu Dhabi had gekregen, hebben ondergebracht in een stal die eigendom was van Sagal. Zijn ex-vrouw Elena Sagal zat enkele jaren in het Russische parlement namens de partij van Poetin; ze is nog altijd zijn zakenpartner.
Toch zijn er ook aanwijzingen dat hij niet tot de echte intimi van Poetin behoort. In de zomer van 2023 was hij dicht bij de overname van de Russische activiteiten van de Deense bierbrouwer Carlsberg, toen Poetin op het laatste moment besloot de brouwerijen te nationaliseren en een van zijn vrienden de leiding ervan in handen gaf.
„Altijd een eerlijke rente”, belooft beleggingsapp Peaks, die een ‘renterekening’ aanbiedt die de Europese kortetermijnrente volgt. „Overtref je bank”, zegt concurrent Mintos, die met zijn dienst Smart Cash 3,75 procent rente biedt.
De beloofde opbrengst is een stuk hoger dan wat de grote Nederlandse banken bieden. Daar liggen de rentetarieven tussen de 1,5 procent (ING en ABN Amro) en 1,8 procent (SNS Bank). Wat weer fors minder is dan de rente die de banken zelf krijgen als ze hun geld stallen bij de Europese Centrale Bank: 3,75 procent.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) uitte eerder deze zomer al forse kritiek op de vier grote banken, die door een gebrek aan onderlinge concurrentie vasthouden aan lage spaarrentes, terwijl ze zelf van de hogere ECB-rente profiteren. Een „stilzwijgend kartel” noemde de waakhond het. De banken zelf zijn het unaniem oneens met de kritiek, zij zeggen juist wel veel concurrentie te zien op de spaarmarkt.
Lees ook
ACM-beschuldiging van ‘stilzwijgend kartel’ zit de banken hoog
Een deel van die concurrentie komt dus uit de hoek van beleggingsapps en andere nieuwe aanbieders van financiële diensten. In hun strak vormgegeven apps kun je „je geld voor je laten werken” met rente-aanbiedingen die tussen de 3 en 4 procent schommelen. Maar daar valt een belangrijke kanttekening bij te maken: veel van die producten zijn geen echte spaarrekeningen. Het zijn beleggingen, met name in zogeheten geldmarktfondsen.
Overheidsschulden
Wat is een geldmarktfonds eigenlijk? „Niets anders dan een portfolio van kortlopende schuldpapieren”, legt Richard Jong-A-Pin uit, universitair docent economie bij University College Groningen. „Die worden verhandeld op de geldmarkt. Het zijn voornamelijk schulden vanuit overheden. Dat heeft een betrekkelijk laag risico: een overheid is over het algemeen wel in staat om zijn schulden af te lossen. Daardoor lijkt het op sparen.”
Onbekend is hoeveel Nederlanders hun spaargeld in geldmarktfondsen hebben gestoken: geen van de toezichthouders houdt dat bij. De Nederlandsche Bank (DNB) meldde eind vorige maand wel dat de omvang van de beleggingen van Nederlandse huishoudens in het tweede kwartaal van 2024 een recordhoogte had bereikt: 185 miljard euro. Die waardestijging kwam vooral door koersstijgingen, hoewel er in dat kwartaal ook ruim een miljard euro extra in beleggingen werd gestoken.
Ondanks een laag risico kan de inleg bij een geldmarktfonds minder waard worden
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) waarschuwde eind vorig jaar wel dat het voor consumenten duidelijk moet zijn of iets een spaarrekening is of een beleggingsproduct. Nieuwe aanbieders zijn daar volgens de toezichthouder niet altijd even duidelijk over. Zo zijn ze verplicht consumenten een risico-indicatie te tonen, wat sommige aanbieders nog altijd niet doen.
Flexibel opnemen
Geldmarktfondsen zijn oorspronkelijk bedoeld voor bedrijven die grote geldreserves aanhouden en daar een beter rendement op willen ontvangen dan op een normale spaarrekening. Depositospaarrekeningen, waarop het geld voor een vooraf bepaalde periode wordt vastgezet in ruil voor een hogere rente, zijn voor bedrijven geen optie, zegt Jong-A-Pin. „Bedrijven moeten flexibel zijn en hun geld kunnen terughalen op het moment dat ze het nodig hebben.” Bij een geldmarktfonds kan het geld op elk moment weer opgenomen worden.
Toch zijn er belangrijke verschillen met een spaarrekening. Een geldmarktfonds, hoe veilig ook, blijft een belegging. Dat betekent dat de inleg minder waard kan worden. Aanbieder Wise laat dat ook zien in een grafiek. De rente was in 2023 bij Wise 3,1 procent, iets lager dan het ECB-tarief van 3,3 procent. Maar toen de ECB-rente onder de nul dook, waren de opbrengsten van het fonds ook negatief. Aan het eind van een jaar gestald te zijn, zou een onaangeraakt saldo dus lager zijn geweest dan aan het begin. Niet voor niets biedt Wise de geldmarktfondsen pas aan sinds de rentes gestegen zijn.
Ook goed om te onthouden: over rendement uit beleggingen wordt een hoger belastingtarief gerekend dan over de rente van een spaarrekening.
Staatsbonnen
De Nederlandse banken hebben in die jaren de negatieve rentes nauwelijks doorgerekend aan spaarders – alleen op saldo’s boven de 100.000 euro rekenden ze tot de zomer van 2022 een negatieve spaarrente. Het grootste deel van de negatieve ECB-rente namen ze destijds dus voor eigen rekening.
De Belgische minister van Financiën begon vorige zomer met het uitgeven van zogeheten ‘staatsbonnen’, obligaties speciaal voor particulieren die hun geld voor een jaar wilden uitlenen aan de staat. Aan het einde van die periode betaalt de staat het geld terug, plus een rentevergoeding. De stap had als doel om de banken te bewegen hun spaarrentes te verhogen.
Beleggers moesten dan wel een jaar wachten tot ze weer bij hun geld konden of de schuldpapieren in de tussentijd verkopen. Maar die kunnen in waarde fluctueren en ook minder waard worden dan het bedrag dat is ingelegd. „Als de vraag afneemt, daalt de waarde”, zegt Jong-A-Pin. „Een extreem voorbeeld deed zich voor tijdens de Griekse schuldencrisis die in 2010 begon. Toen was er geen behoefte aan Grieks waardepapier meer, waardoor die staatsobligaties al hun waarde verloren.”
In die zin zijn geldmarktfondsen flexibeler: alle aanbieders benadrukken dat hun klanten hun geld altijd kunnen opnemen. Bovendien is het risico meer gespreid. „Het is een portfolio van verschillende waardepapieren”, zegt Jong-A-Pin. „Als één partij failliet zou gaan, heb je altijd nog het rendement van de andere partijen.”
Een ander belangrijk verschil met een gewone spaarrekening is de bescherming van het geld. Spaarsaldo’s worden tot 100.000 euro beschermd door het Europese depositogarantiestelsel, dat een vangnet vormt als een bank failliet gaat. Voor investeringen bestaat er een beleggerscompensatie tot maximaal 20.000 euro, maar die beschermt niet tegen slecht renderende investeringen. De compensatieregeling zorgt er alleen voor dat beleggers hun investeringen tot dat bedrag terugkrijgen als de beleggingsonderneming failliet gaat.