Ook Dua Lipa zong ‘Bloed, Zweet en Tranen’: een nieuwe generatie maakt het Nederlandse levenslied weer populair

De Britse superster Dua Lipa stond enkele weken geleden in een stampvolle Ziggo Dome. Van de zangeres is bekend dat ze grondig onderzoek doet naar de cultuur van de plek waar ze optreedt. De zaal slaakte dus een zucht van verrukking bij de eerste iconische accordeontonen van het lijflied van André Hazes: ‘Bloed, Zweet en Tranen’. Die collectieve verrukking kwam deels door het opvallend goede Nederlands van Dua Lipa, maar toch lijkt me dat niet de hele verklaring. Het kwam vooral omdat de stem van Hazes tot diep in de ziel van de Nederlander zit. Zijn liedjes zijn deel van het nationaal geheugen. Een kenmerk van het levenslied, dat door een nieuwe generatie populairder is dan ooit.

Hoe klinkt het levenslied?

Qua structuur is het levenslied vrij simpel. De teksten zijn herkenbaar, de instrumentatie is vaak een combinatie van een accordeon (nu) of een orgel (vroeger), een pianootje (nog steeds), een gitaar (af en toe) en synthesizers (steeds vaker). Het gevoel: kroeg, kantine, meezingen, vrolijkheid, melancholie, fanfare, en heel veel van dat oer-Hollandse, unieke concept: gezelligheid. Hoewel het levenslied soms wat meesmuilend een smartlap wordt genoemd, is het meer dan goedkoop sentiment. Het is een uitdrukking van het Nederlandse leven, wellicht een gulden middenweg tussen het intieme, meer poëtische Franse Chanson en de wat grovere Duitse Schlager.

Toegegeven, dat is een brede definitie. Maar waar sommige mensen zouden beargumenteren dat Bløf een band is van het levenslied, of kleinkunstenaars Acda en De Munnik, of zelfs Herman van Veen, Maarten van Roozendaal, Ramses Shaffy en Wim Sonneveld, zou ik hier willen stellen dat er drie pilaren zijn die het levenslied dragen. Ten eerste is het volksmuziek pur sang: door en voor het volk, ‘eenvoudig’ (zonder iets normatiefs te bedoelen). Het is geen hoogdravende poëzie, maar het zijn alledaagse verhalen, vol humor en melancholie. Ten tweede, natuurlijk, het vibrato. ‘Aan de voehoehoet van die Mooie Wehehester’, zongen Johnny Jordaan en Willy Alberti. En wat tot slot alle levensliederen bindt: het hoge oorwurm-gehalte. Een levenslied blijft in je kop hangen, of je het wil of niet. Misschien past Shaffy er dan wel bij (probeer maar eens van „Hoog Sammy, kijk omhoog Sammy”, af te komen), maar niet iedere Nederlandstalige muzikant hoort dus in dit rijtje.

Waar komt het vandaan en wie moet ik kennen?

De wortels van het levenslied liggen in het Nederlandse cabaret en variété van het begin van de twintigste eeuw. Rondreizende zangers-cabaretiers-journalisten Jean-Louis Pisuisse en Max Blokzijl zouden de term hebben gemunt. In hun boekje Avonturen als straatmuzikant uit 1907 schrijven ze naast ‘levenslied’ ook over ‘hartroerende romancen’ en ‘café-chantant-moppen.’

In de jaren twintig en dertig vonden de eerste Nederlandse levensliedjes hun weg naar de grammofoonplaat via pionier-volkszangers als J.H. Speenhoff, Willy Derby, Lou Bandy en Louis Davids. Zij bezongen toen het leven van de gewone man, soms lyrisch, vaker satirisch. ‘Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan?’ In de jaren na de oorlog ging het genre dan ook vooral bloeien in arbeidersbuurten als de Amsterdamse Jordaan. De jaren zestig waren de hoogtijdagen van het levenslied: Tante Leens uitvoering van ‘Aan de Amsterdamse grachten’ was razend populair, evenals de liedjes van grote namen als Zangeres Zonder Naam en Manke Nelis. Mede door invloeden uit genres als rock en pop werd het genre volwassen in de jaren zeventig en tachtig: de tijd van Hazes, Vader Abraham, Corry Konings.

In de jaren negentig beleefde het levenslied een kleine dip, maar in de jaren nul hadden steeds meer mensen even voor Frans Bauer. En voor Marianne Weber, Django Wagner, Jan Smit, Jannes, Frans Duijts, Guus Meeuwis en voor de Toppers. Ja, toen kreeg het levenslied – geheel volgens tijdsgeest een toets foute glamour. Maar wel goed fout, als u snapt wat ik bedoel. En dat goed foute is helemaal terug van weggeweest: Mart Hoogkamer, Marco Schuitmaker, Wesley Bronkhorst, Tino Martin, Yves Berendse, Ammar, Robert van Hemert – stap een willekeurige voetbalkantine binnen, en de kans is 100 procent dat er muziek van een van hen opstaat.


De Hollandse 17de eeuw kreeg barokke zwier en Vlaams detail dankzij beeldhouwer Artus Quellinus

De Hollandse 17de eeuw staat niet bekend om zijn figuratieve sculptuur. De overheersend protestantse samenleving nam een van de Bijbelse Tien Geboden vrij letterlijk. In de taal van die tijd luidt dat voorschrift: „Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is”.

De driedimensionaliteit van „gesneden beelden” verloor het daarmee gemakkelijk van voorstellingen op het platte vlak van schilderijen. Het is daarom des te opvallender dat een van de grootste bouw- en decoratiecampagnes van die tijd, het Amsterdamse stadhuis (nu Koninklijk Paleis) op de Dam, van onder tot boven, en van binnen en van buiten, is voorzien van honderden beelden en reliëfs van verbluffende kwaliteit.

Artus Quellinus, ‘Berouw (detail)’, 1652-1655 uit de ‘Vierschaar’. Foto Tom Haartsen/ Koninklijk Paleis Amsterdam

De decoraties zijn in 1651-1663 grotendeels gemaakt door de Vlaamse kunstenaar Artus Quellinus en zijn medewerkers. In de eerste monografische expositie ooit gewijd aan deze kunstenaar en diens betrekkelijk kortstondige status van ‘beeldhouwer van Amsterdam’, toont het Paleis nu honderd bruiklenen uit het Rijksmuseum (tevens mede-organisator van de expositie), en uit andere collecties en kerken in onder meer België en Duitsland. Daarmee brengt de tentoonstelling Quellinus’ plaatsgebonden werk in Amsterdam in verband met andere beelden van marmer, hout en terracotta. Soms betreft het joekels van beelden, zoals de meer dan levensgrote, staande Sint-Petrus, voor het eerst sinds 360 jaar terug in Amsterdam, of de bijna 350 centimeter hoge Fontijn van Pallas Athene, met de godin omringd door vier dolfijnen, in 1660 een diplomatiek geschenk van de stad aan stadhouder Johan Maurits van Nassau in Kleef.

Het is juist de Noordelijke traditie van aandacht voor het onderhoudende, soms vermakelijke detail, die in zijn werk terugkomt

Een directe relatie met de stadhuisdecoratie vertoont bijvoorbeeld een terracottaontwerp voor het merkwaardige mythologische thema van Saturnus die een van zijn kinderen verslindt. Het staat precies onder het uiteindelijke marmeren beeld in een reeks van ‘tien planeten’. En binnen worden geboetseerde modellen getoond voor de twee figurenrijke reliëfs met allegorieën van de macht en welvaart van Amsterdam, met de stedenmaagd centraal, in grote timpanen, driehoekige bekroningen, van de voor- en achterzijde van het exterieur.

Plooival

Artus Quellinus (Antwerpen 1609-1668) verbleef in 1636-1640 in Rome. In een terracottamodel van een staande vrouwenfiguur dat hij tien jaar na terugkeer maakte, is mooi te zien hoe hij nog lang doorstudeerde op de plooival van het gewaad van een antiek marmeren beeld, genoemd Zingarella (‘zigeunerin’), dat hij in Rome had gezien. Maar ook maakte hij studie van recentere kunstwerken zoals die van Michelangelo, en zijn tijdgenoot François Duquesnoy, een Brusselaar die in Rome samenwerkte met Gian Lorenzo Bernini. Via die landgenoot zal Quellinus zeker ook in aanraking zijn gekomen met de toonaangevende Italiaanse barokkunstenaar.

Marmeren busteportretten, prachtig gedetailleerd en voorzien van zwierige gewaden, die Quellinus maakte van Amsterdamse burgemeesters en notabelen en een politicus als raadspensionaris Johan de Witt, tonen hoe hij aansluiting zocht bij die Italiaanse traditie. Daarvan getuigen ook zijn werken in de zogenaamde ‘Vierschaar’, een ruimte op de begane grond die vast onderdeel van het stadhuis en tegelijk een hoogtepunt van de expositie is. In de smalle, hoge zaal werden doodvonnissen publiekelijk bekrachtigd.

Artus Quellinus, Pallas Athene, 1659-1660. Foto A. Gossens/ Museum Kurhaus Kleve

De witmarmeren bekleding, inclusief een brede, lage bank boven drie treden, zou bijna de indruk wekken van een koelcel of sauna, als er niet ook een schitterende sculptuurdecoratie deel van uit zou maken. Quellinus maakte beelden van vrouwenfiguren die verwijzen naar de concepten van Gerechtigheid, Schuld en Berouw, en drie grote reliëfpanelen met voorbeeldige manifestaties van rechtvaardigheid uit de klassieke oudheid en de Bijbel, zoals het Oordeel van koning Salomo.

Ook daarmee haakte hij aan bij Italiaanse voorbeelden, met solide composities, anatomisch correcte figuren en een uitstekend vermogen de oppervlaktes van materialen te suggereren. De achtergronden van de reliëfs tonen wat in Italië rilievo schiacciato (‘platgedrukt’) wordt genoemd: een zeer vlak reliëf dat paradoxaal genoeg zorgt voor grote dieptewerking. Maar Quellinus’ werk kenmerkt zich ook door een rustige, uitgewogen uitstraling die afwijkt van het drama en de dynamiek van Bernini.

Koninklijk Paleis Amsterdam, Burgerzaal met bezoekers. Foto Koninklijk Paleis Amsterdam

Het is juist de Noordelijke traditie van aandacht voor het onderhoudende, soms vermakelijke detail, die in zijn werk vaak terugkomt. Dit is bijvoorbeeld te zien in zijn dartele putti, en boven de deur van de archiefkamer waar het stadbestuur faillissementen uitsprak, een marmeren guirlande met in plaats van de gebruikelijke bloemen en vruchten, ratten die snuffelen in mottige boeken en gebundelde paperassen.


Een seksbeluste koning op een absurd theaterfeestje

Aan Willem II is weinig koninklijks. Of tenminste, dat lijkt zo in de muziektheatervoorstelling over zijn leven die deze zomer in het Amsterdamse Bostheater speelt. Deze telg van de Oranje-familie (1792-1849) is een losbol die met iedereen het bed wil induiken en verder nogal dommig door het leven duikelt.

Het beeld dat regisseur en schrijver Tom de Ket van onze vroegere vorst schetst, is in eerste instantie weinig vleiend. Maar in de koninklijke rebellie schemert ook een talent door om van het leven te genieten. Willem laat zich niet tegenhouden door kleinburgerlijk geneuzel en kiest zijn eigen pad. Dat komt hem wel op heel wat tegenstand te staan. Vooral zijn homoseksuele ‘neigingen’ zijn een doorn in het oog van zijn familie.

Vet op de lach

In de voorstelling volgen we Willem van knul tot koning, tot aan zijn dood. Op het omvangrijke speelveld tussen de bomen van het Amsterdamse Bos, waar de schemering tijdens de voorstelling langzaam invalt, is zijn leven vormgegeven in hysterisch-absurde scènes. Willem II is geen serieus drama, maar een klucht met scènes over spanking en revolutie, waarbij de performers in fluor-gele badpakken of zwembroekjes over de bühne hossen of jarretels onder hun jacquet dragen. De kostuums van Sanne Oostervink zijn sfeerbepalend: ze hinten naar het verleden, maar zijn ook gewaagd en lekker opvallend.

Sanne den Hartogh als Willem II. Foto Willem van Walderveen

In de performance wordt de rookmachine volop aangezwengeld, witte Mercedessen waarop podia zijn gemonteerd rijden af en aan en de twaalf-koppige cast zwaait druk met vlaggen om relaties met omringende landen kracht bij te zetten. Subtiel is Willem II nergens en elke scène speelt vet op de lach. De Ket springt in zijn tekst bovendien losjes om met de geschiedenis en presenteert speculaties (bijvoorbeeld over Willems dood) als feiten.

Gelukkig speelt acteur Sanne den Hartogh de hoofdrol, want in handen van ieder ander was Willem waarschijnlijk een nogal vervelend mannetje, wiens levensloop je geen twee uur zou willen volgen. Den Hartogh speelt hem vanaf het eerste moment als een heerlijke, totaal over de top karikatuur van een koning. Hij dreint en jengelt, hopst extravagant door elke scène en kan zijn timing en komisch talent ten volle benutten. Dat hij lachsalvo na lachsalvo van de bostribune trekt, is op zich knap, want de humor in Willem II is niet van een enorm niveau – nogal flauw, compleet met achtervolgingen en veel herhalingen. Daar moet je van houden.

Foto Willem van Walderveen

Tomeloze energie

Dat de theatervoorstelling toch de aandacht weet vast te houden, komt – naast de bombastische vormgeving – door de tomeloze energie van de spelers. Zij rennen doorlopend over het toneel voor een volgende snelverkleding, dansen of hun leven er vanaf hangt en pakken vervolgens hun instrumenten op voor een mini-concert.

Snelle dialogen worden afgewisseld met wilde punkrocknummers van componist Erik van der Horst (ook onderdeel van de cast, bijvoorbeeld in een leuke rol als Willems moeder). De muziek is aanstekelijk, maar de liedjes worden vaak nogal gehaast uitgevoerd, waardoor teksten verloren gaan. Dat is illustratief voor deze voorstelling: inhoudelijk valt er echt wel wat op aan te merken, maar vermakelijk is het zeker.


‘Otemba’ over twee ‘ontembare vrouwen’ is intens geladen, maar ook lief en kwetsbaar muziektheater

Als het al lastig is om mensen van een andere generatie te begrijpen, terwijl je dezelfde taal en cultuur deelt, hoe kun je dan ooit doordringen tot de denk- en gevoelswereld van mensen uit het verleden, door al die lagen die de tijd ertussen heeft gelegd? In de muziektheatervoorstelling Otemba – Daring Women, die donderdagavond op het Holland Festival in wereldpremière ging, doen twee vrouwen een poging: de zeventiende-eeuwse Cornelia van Nijenrode en de 21ste-eeuwse Kirana Diah.

Dat blijkt allerminst eenvoudig, zo wordt al snel duidelijk wanneer Cornelia in een Night at the Museum-achtige scène uit de lijst van haar familieportret stapt, recht het Rijksmuseum in, waar restaurator Kirana wacht tot een haperende scanning robot de verborgen lagen van Cornelia’s schilderij blootlegt. De half-Nederlandse, half-Japanse Cornelia – een ultrarijke VOC-weduwe in Batavia die strijdt voor haar zelfbeschikkingsrecht – ziet in de uit Jakarta afkomstige Kirana een van haar slaafgemaakte bedienden. Dit tot afgrijzen van Kirana, die met haar restauratie vooral eer wil doen aan een van die slaafgemaakten die ook op het schilderij staan: Surapati, de latere Indonesische vrijheidsstrijder. Naarmate Cornelia haar levensverhaal deelt worden de parallellen tussen de twee vrouwen zichtbaar. Beiden missen hun moeder en geboorteland, voelen zich ontheemd in het Rijksmuseum en strijden voor iets waarin ze geloven: in het Japans verwijst het leenwoord otemba naar ‘ontembare vrouwen’.

Indrukwekkend scala aan emoties

Een ratelende harp, verwaaide fluitvibraties, de waterige vervomingen van de aquaphone: de muziek van de Japanse componiste Misato Mochizuki (1969) zweeft ondertussen tussen Oost en West, heden en verleden, realiteit en tussenwereld. Slagwerk en fluit – de instrumenten van het eeuwenoude Japanse no-theater – zijn de kern, aangevuld met klarinet, fagot, viool, cello en harp. Die voegen zich af en toe bij de percussie: zo tikt Felicia van den End tijdens het blazen soms op het haar fluit en sputtert Ryan Linham ritmische luchtklanken door zijn trompet. Zo nu en dan barst het slagwerk fel los, maar steeds keert een hoopvol, melodieus motief terug dat Kirana en Cornelia aan elkaar verbindt. Zo wiegt de voorstelling ook muzikaal tussen onbegrip en herkenning.

Foto DigiDaan

De twee zangeressen verankeren de voorstelling met hun geladen podiumaanwezigheid. Ryoko Aoki (Cornelia) weet met een masker-achtig gelaat en binnen de contouren van haar Japanse no-recitatie in de laagste regionen van haar stem een indrukwekkend scala aan emoties over te brengen, van verdriet en heimwee tot frustratie en wraakzucht. Of is dat ingebeeld? In het no-theater is er immers een grote rol weggelegd voor de verbeeldingskracht van het publiek. Wanneer Aoki aan het eind overschakelt op Engels, lijkt haar Cornelia te ontdooien. Kwetsbaar, lief wordt ze zelfs. De Nederlands-Indonesische sopraan Bernadeta Astari (Kirana) laat op haar beurt haarscherp de onrust voelen van iemand die zichzelf gereflecteerd ziet in andersmans ogen, én het ongemak van het terugkijken.

Af en toe mengt ook scanning-technoloog Miro (bariton Michael Wilmering) zich in het spel. Hij begrijpt niets van Kirana’s band met het schilderij en ziet Cornelia domweg niet. Zijn gekibbel met Kirana zorgt voor luchtige momenten. Maar waarom heeft Miro het voortdurend over AI? Oké, hij representeert de toekomst en zijn scanrobot laat af en toe van zich horen met een alziende orakelstem. Maar hij voelt te veel als een personage die met grove kwaststreken is neergezet, en wiens perspectief gedetailleerder ingevuld had kunnen worden.

Lees ook

Componist Kate Moore: ‘Een landschap is voor mij een levende partituur’

Kate Moore tijdens een improvisatie in de Ooijpolder.


De geurige littekens van agarhout als metafoor voor koloniale wonden

Een gewonde agarhoutboom wordt onder begeleiding van een radioloog een CT-scanner ingeschoven. De steriele, witte ziekenhuisruimte waarin de scan plaatsvindt, vormt een scherp contrast met de organische aanwezigheid van de boomstam. Het beeld, in de film Scent from Heaven, toont de ontmoeting tussen natuur en medische technologie.

Multimediakunstenaar Hiên Hoàng (34) toont als onderdeel van haar overzichtstentoonstelling Garden of Entanglement in fotografiemuseum FOAM in Amsterdam een serie over de agarhoutboom, een zeldzame boomsoort uit Zuidoost-Azië die een geurige hars aanmaakt als de boom gewond of geïnfecteerd raakt. De geur wordt naar het Westen geëxporteerd in luxeproducten zoals parfums. In de littekens van het hout leest Hoàng de sporen van menselijk ingrijpen, ze zijn voor haar een metafoor voor de koloniale wonden die de natuur en cultuur in Zuidoost-Azië tekenen. Via fotografie, beeldhouwkunst, performance, video en technologie onderzoekt ze hoe migratie, cultuurverspreiding en de relatie tussen mens en natuur in elkaar grijpen.

Still uit de film ‘Scent from Heaven’ (2023) van Hiên Hoàng.

De Vietnamese Hoàng brengt in de overzichtstentoonstelling drie afzonderlijke projecten samen. Ze won in 2024 de prestigieuze Paul Huf Award, een internationale fotografieprijs van FOAM die jaarlijks wordt toegekend aan veelbelovend fotografietalent. De prijs bestaat uit een solo-tentoonstelling en een geldbedrag van 20.000 euro.

Interdisciplinaire kunst

In ‘Garden of Entanglement’ (2024), het project waarnaar de tentoonstelling is vernoemd, onderzoekt de kunstenaar de verwevenheid tussen het leven van planten en menselijke aanwezigheid. De tentoonstellingsruimte is gevuld met uiteenlopende kunstvormen: er staat een sculptuur in de vorm van een rots, met kleurige abstracte schilderingen. Aan het plafond hangen lakens met getallen en aan de wand hangen foto’s en illustraties van bomen. In een volgende zaal wordt de bezoeker uitgenodigd plaats te nemen op grote zitzakken, met op het plafond een video waarin moderne dans en beelden van bomen in elkaar overvloeien. Toch blijft de samenhang tussen de werken in het eerste project vaag en vereist de variatie aan werken creatieve verbeelding van de toeschouwer.

Hiên Hoàng, ‘Lidar-Mesh from the experiment’, 2024.

In de installaties van ‘Scent from Heaven’ (2023) wordt zichtbaar dat Hoàng nauw samenwerkt met wetenschappers om haar thematiek te verdiepen. Centraal staat de omgang met het geurige agarhout. Hoàng werkt met CT-scans en EEG-technologie om de fysieke sporen in het hout en haar eigen zintuiglijke reactie op de geur in beeld te brengen. Op een van de foto’s draagt ze sensoren op haar hoofd terwijl ze de rook van brandend agarhout inademt: een directe koppeling tussen lichaam, technologie en emoties. Het project bevat ook foto’s van werkplaatsen in Vietnam waar het hout wordt bewerkt en toont de spirituele betekenis die de bomen hebben voor lokale gemeenschappen.

Overleden tante

Van de bomen gaat de tentoonstelling over naar het levensverhaal van Hoàngs overleden tante, als onderdeel van de serie ‘Across the Ocean’ (2021). Hoàng reflecteert op het moeizame integratieproces van haar tante als Vietnamese contractarbeider in de voormalige DDR. Hierin verbindt ze deze ervaring aan bredere vragen over migratie, identiteit en stereotypering. Oude familiebeelden wisselen zich af met zelfgemaakte foto’s van ‘kenmerkende’ Aziatische producten, zoals rijstvellen en een keramieken vaas.

Hiên Hoàng, ‘A new best Life’ (2021).

Door voedsel als terugkerend symbool te gebruiken, legt Hoàng bloot hoe westerse culturen Aziatische identiteiten vaak reduceren tot exotische clichés. Dat doet ze bijvoorbeeld ook met 3D-sculpturen van gebogen, vierkante plexiglas platen met daarop een tong die wordt vastgehouden door eetstokjes, een rauwe zalmfilet waarin twee menselijke ogen zijn verwerkt en een video waarin rijstvellen op een lichaam worden geplakt. Het zijn speelse, absurdistische beelden die laten zien hoe alledaagse producten zoals eten drager worden van culturele beeldvorming en misvorming. Hoàng stelt hiermee niet alleen de blik van de ander ter discussie – maar ook de dunne grens tussen culturele uitwisseling, en culturele stereotypering en reducering.


‘28 Years Later’ is een maf avantgardistisch vervolg op een van de engste zombiefilms ooit gemaakt

Dat de nieuwe post-apocalyptische zombiehorrorfilm van regisseur Danny Boyle en scenarist Alex Garland 28 Years Later heet, staat voor iets meer dan alleen een verwijzing naar hun visionaire en doodenge 28 Days Later uit 2002. Want dat rekensommetje klopt niet helemaal.

Maar goed, in het zombie-universum van Boyle (bekend van Trainspotting) en Garland (die recentelijk de verontrustende hyperactuele oorlogsfilms Civil War en Warfare regisseerde) klopt wel meer niet. Zo vormen 28 Days en Years géén trilogie met 28 Weeks Later uit 2007, al borduurde die film wel voort op het woedevirus dat zij in 28 Days Later introduceerden. Years moet juist het startpunt van een nieuwe trilogie worden. Het tweede deel is al gedraaid, en de terugkeer van acteur Cillian Murphy uit Days en inmiddels wereldberoemd dankzij Peaky Blinders en Oppenheimer wordt als een lokkertje voorgehouden aan de financiers van deel drie.

Belangrijker is dit. Het is nu, in 2025 vooral 28 jaar nadat de Britse kinderserie Teletubbies voor het eerst op televisie werd uitgezonden. Hou dat vast. Want dat de Teletubbies in de proloog opduiken, lijkt misschien grappig of verwarrend, maar zorgt aan het einde voor een alarmerende cliffhanger. Dus kom er maar in met je mediakritiek. Die was immers ook al het startpunt van 28 Days Later: de proefdieren die het woedevirus verspreidden waren „geïnfecteerd” door de 24-uurs nieuwscyclus van dood en geweld. Wat dus als je met de Teletubbies bent zoetgehouden, terwijl in de wereld om je heen een strijd van allen tegen allen woedde?

Een andere coming-of-age

Voor we daar zijn, vertelt 28 Days Later een andere coming-of-age, namelijk van Spikey, geboren op een eilandje voor de Schotse kust. Daar heeft een groepje overlevenden met bij elkaar gesprokkelde spullen kans gezien een nieuwe samenleving op te bouwen. In 28 jaar kan er een hoop kennis verloren gaan, zo is er op het eilandje geen arts. Dus besluit Spikey, nadat hij met zijn vader naar het vasteland is geweest voor zijn first kill, met zijn doodzieke moeder op zoek te gaan naar de illustere dokter Kelson. Dat ze daar à la The Last of Us allerlei doorgeëvolueerde zombies aantreffen, van kruipende Slow-Lows, tot hypersnelle Alpha’s is goed voor de horroreffecten, de knipogen naar het genre, maar eigenlijk niet het interessantste aan de film.

Lees ook

Zombiefilm was de start van het apocayptische genre

Een geïnfecteerde in '28 Years Later'. Foto Miya Mizuno

Dat is eerder hoe de film, net als The Last of Us, maar dan chaotischer en experimenteler, op de resten van dit genre nieuwe wegen inslaat. Waar 28 Days Later esthetisch innovatief was door het gebruik van digitale camera’s – het was ook de tijd van Dogma – maakt Years gebruik van mobiele telefoons, drones en nachtkijkers, archiefmateriaal uit Britse oorlogsfilms en intrusiemontages waarin zombies opduiken als angstflitsen. De dreigende muziek is van de Schotse hiphopgroep Young Fathers. Er is een gesproken woord-opname van Rudyard Kiplings oorlogsgedicht ‘Boots’ geweven door het sounddesign van Johnnie Burn, die net als bij Hollocaustfilm The Zone of Interest een immersieve geluidswereld creëerde die sinister contrasteert met het groen van de Schotse Hooglanden.

Het is daardoor behalve een maffe en avant-gardistische, ook een rijke film, met referenties naar het Britse sociaalrealisme (Ken Loach’ Kes!), Joseph Conrads koloniale kritiek in Heart of Darkness en Anthony Burgess’ geweldssatire A Clockwork Orange. Vergeet niet dat Doyle ooit met Trainspotting doorbrak. Dit is Trainspotting met zombies. De plot zit vol verrassingen, waardoor veel al snel een spoiler is. Op z’n best is het eclectisch, maar na een eerste keer zien komt het ook over als een plunjezak van invallen, die Doyle en Garland tijdens hun eigen strooptochten door de popcultuur hebben verzameld.


Fris maar suikerzoet: de transformatie van TikTokker Addison Rae tot dé popster van dit moment

Ze rolt dwars door een berg poedersuiker in een klinische witte ruimte. Het poeder plakt aan haar blote schouder, en ze likt het vakkundig op. Als een beteuterd clowntje dat terugkomt van een hevige suikerdip, zingt ze: ‘I don’t need your drugs / I’d rather get, rather get high fashion’. De video bij Addison Rae’s nummer ‘High Fashion’ is een bizarre, maar verslavende wereld.

En dat slaat aan. Haar dansbare, escapistische debuutalbum Addison, geproduceerd door Luka Kloser en Elvira Anderfjärd, kon binnen één dag al rekenen op 13,4 miljoen streams op Spotify. Het is een onderdompeling in Rae’s muzikale belevingswereld waarop ze allerlei inspiratiebronnen bezingt, van Lana tot Gaga, van Marilyn Monroe tot Madonna. Rae kenmerkt zich door haar zachte, hoge stem – ze fluistert bijna, maar haar teksten zijn allerminst ingetogen, zoals in datzelfde ‘High Fashion’: ‘You know I’m not an easy fuck/ but when it comes to shoes I’ll be a slut’.

De 24-jarige Amerikaanse zangeres en actrice groeide op in Lafayette,in de staat Louisiana, en was gek op dansen. Als ze zes jaar is, sluit ze zich aan bij een dansschool waar ze ook aan wedstrijden meedoet. Thuis absorbeert ze de muzieksmaak van haar ouders, die veel Justin Timberlake en Britney Spears draaien.

Liefde voor dans

Rae’s wens om muziek te maken komt voort uit haar liefde voor dans: „Dans trok me altijd naar muziek toe. Mijn moeder forceerde niets, het kwam allemaal heel natuurlijk”, vertelt ze in een The New York Times Popcast. In dans en muziek kan ze ontsnappen aan haar chaotische thuisleven. Haar ouders hebben een knipperlichtrelatie: ze scheiden als ze nog jong is, hertrouwen in 2017 maar gaan later toch weer uit elkaar. Over die relatie zegt ze tegen The New York Times: „Compromissen sluiten lijkt vaak te gaan over toegeven aan wat je denkt dat je partner wil, zonder daarover te communiceren, met als resultaat dat niemand krijgt wat die wil.”

Cover van Addisons debuutalbum ‘Addison’. Foto Columbia Pictures/AP

Voordat Rae haar debuutalbum uitbracht, ging haar carrière door allerlei fases. In 2019 begon ze met het plaatsen van korte dansfilmpjes op TikTok en vergaarde ze binnen een jaar meer dan een miljoen volgers. Ze verhuisde naar Los Angeles en deed met weinig succes een haal naar een acteercarrière. Ze bracht haar eerste single ‘Obsessed’ uit – die werd matig ontvangen. De dynamiek van TikTok met de offline wereld blijkt ingewikkeld, want hoewel Rae op het platform ongekend populair was – ze heeft er nu 88 miljoen volgers – namen mensen haar buiten de app niet serieus als artiest.

Het kantelpunt

Met hulp van Charli XCX keert het tij voor Rae in 2023. Niet alleen werken ze samen op Rae’s EP AR, een jaar later schuift Rae aan als feature op de ‘Von Dutch remix’ van Charli XCX. De samenwerking gaf Rae het zelfvertrouwen om haar single ‘Diet Pepsi’ uit te brengen – een succes, ze haalt hitlijsten in meerdere landen.

Rae maakt in totaal vijf muziekvideo’s. „Ik zie het als een compliment als mensen zich er raar of ongemakkelijk comfortabel bij voelen. Het is de beste manier om iemand te provoceren, door iemand zich zo te laten voelen dat ze zich er eigenlijk voor schamen”, vertelt ze bij Apple Music aan Zane Lowe.

In het verleden plaatste Rae zoveel video’s per dag op TikTok dat ze zichzelf als verwaarloosbaar zag. Continu blijven plaatsen, ook al gaat het ten koste van kwaliteit, vergroot je zichtbaarheid. Maar wat het ene moment trending is, is zo weer passé. Nu neemt ze zichzelf heel serieus: „Ik weet dat deze liedjes het waard zijn, ik weet dat deze video’s het waard zijn”, zegt ze bij Apple Music. „Ze hebben tijd nodig om binnen te komen. Maar nu ik mezelf op waarde schat, weet ik dat er tijd over heen mag gaan voordat mensen het begrijpen.”

Addison Rae treedt op 5 september op in de Melkweg, Amsterdam. Zie: melkweg.nl


Kunsthandel maakt zich zorgen over nieuwe Europese wet: ‘contraproductief’

Ingewikkeld, contraproductief, gespeend van realiteitszin en leidend tot een verschraling van het aanbod van niet-Europees cultureel erfgoed. De kunstbranche maakt zich grote zorgen over Verordening (EU) 2019/880, de strengere regels die vanaf 28 juni gelden voor de invoer van cultuurgoederen naar de Europese Unie.

De verordening maakt deel uit van een actieplan ter bestrijding van terrorismefinanciering en moet helpen om de illegale handel in kunst en antiek tegen te gaan. De strengere regels gelden voor alle cultuurgoederen, van boeken en meubels tot muziekinstrumenten en schilderijen. Als ze buiten de EU zijn gemaakt of ontdekt, ouder zijn dan 200 jaar en een waarde hebben van meer dan 18.000 euro, vallen ze onder de nieuwe regeling. Voor archeologische voorwerpen zijn de regels nóg strenger: daarvoor geldt geen minimumwaarde.

Het aanvragen van de noodzakelijke invoervergunning of importeursverklaring gaat via een Europees digitaal systeem (Traces NT). Importeurs moeten in deze databank onder meer een bewijs van legale uitvoer uit het land van herkomst uploaden en zeven foto’s van het voorwerp in kwestie. De douane controleert of de invoer volgens de juiste regels verloopt. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed beoordeelt de aanvraag en verleent binnen maximaal 90 dagen de invoervergunning.

Terrorismefinanciering

Brancheorganisaties maakten de afgelopen jaren tevergeefs bezwaar tegen de verordening, net als tegen de eerder van kracht geworden antiwitwasregeling. Na de aanslag op de redactie van het tijdschrift Charlie Hebdo en de publicatie van de ‘Panama Papers’ met onthullingen over belastingontduiking, beide in 2015, plaatste de Europese Commissie de kunst- en antiekhandel bij de branches waar het risicio op witwassen en terrorismefinanciering sterk aanwezig zou zijn.

Daarvoor is ondanks vele onderzoeken nooit bewijs gevonden, zegt Vincent Geerling, voorzitter van de internationale vereniging van handelaren in antiquiteiten (IADAA). „En toch is de Europese Commissie ijzerenheinig doorgegaan met deze verordening.”

Verzamelaars en handelaars van vooral niet-Europese cultuurgoederen zijn volgens Geerling de dupe. Hij spreekt van „zeer slechte wetgeving die nauwelijks effect zal hebben op de gestelde doelen”. De belemmeringen zullen verzamelaars, handelaren en andere kunstkopers ontmoedigen om buiten de EU te kopen, voorspelt hij. Slecht nieuws dus voor Londen, het centrum van de Europese kunsthandel dat sinds de Brexit toch al met fors omzetverlies te maken kreeg. Op den duur zal de verordening ook funest zijn voor de diversiteit van het aanbod, verwacht de voorzitter van de brancheorganisatie.

Met terugwerkende kracht legale uitvoer aantonen is voor de meeste oude kunstvoorwerpen een onmogelijke eis, zegt Geerling. „Het gaat om voorwerpen die vaak al vele malen van eigenaar zijn gewisseld. In het zeldzame geval dat oude exportvergunningen bewaard zijn gebleven, zijn die vaak voor meerdere voorwerpen tegelijk, zeer summier beschreven en in ieder geval zonder afbeeldingen, waardoor zo’n vergunning onbruikbaar is als bewijs.”

Ook een andere verplichting, aantonen wanneer een voorwerp het land van herkomst heeft verlaten, is volgens hem vaak onmogelijk. Zelfs de vraag om welk land het gaat is regelmatig problematisch.

Volgens Geerling is de wet ook onrechtvaardig: de verordening gaat ervan uit dat cultureel erfgoed besmet is, tenzij de importeur het tegendeel kan bewijzen. Dat uitgangspunt is in zijn ogen strijdig met het fundamentele juridische beginsel van onschuld tot het tegendeel is bewezen. Op de vraag of de nieuwe wetgeving misschien ook goede kanten heeft, antwoordt Geerling: „Misschien zorgt het ervoor dat het moeilijker wordt om cultureel erfgoed dat illegaal uit conflictgebieden is weggehaald te importeren.”

Tefaf

Ook Hidde van Seggelen, voorzitter van de toonaangevende Maastrichtse kunst- en antiekbeurs Tefaf, heeft grote bedenkingen bij de nieuwe wetgeving. „Met steeds nieuwe wetgeving wordt het de kunstbranche niet makkelijker gemaakt. Bij mij roept het de vraag op of we nog wel zo’n beurs als Tefaf in Europa willen, zo’n platform voor culturele uitwisseling?”

De drempel voor importeursverklaringen (18.000 euro) had volgens de Tefaf-voorzitter veel hoger moeten liggen, boven de 100.000 euro. „Het verkrijgen van de vergunningen is een arbeidsintensief en tijdrovend proces. De voorbereidingstijd voor beurzen wordt voor handelaren en transporteurs nu steeds langer.” Grote bedrijven hebben daarvoor mensen in dienst moeten nemen, zegt hij, voor kleinere bedrijven is het toegenomen papierwerk, ook door andere wetgeving tegen witwassen, nauwelijks op te brengen. Van Seggelen: „Die administratieve rompslomp haalt het enthousiasme uit de markt.”

De Tefaf-voorzitter toont zich ook bezorgd over alle privacygevoelige data die importeurs moeten uploaden in de nieuwe EU-database. „Wie wat gekocht heeft, en waar het naar toegaat, wordt vastgelegd. Als je voor 25 mille vijf dure laptops koopt vraagt niemand naar je naam en adres, maar als je een achttiende-eeuwse aquarel wilt importeren opeens wel.”

Wél enthousiast over de nieuwe verordening is Vera Carasso, directeur van de Museumvereniging, de brancheorganisatie voor de ruim vijfhonderd Nederlandse musea. De regels bevorderen volgens haar ethisch verantwoorde import van cultuurvoorwerpen. „In het verleden zijn veel kunstvoorwerpen illegaal verhandeld. Deze manier van werken geeft meer controle.” De extra administratieve en financiële opgaven zijn onvermijdelijk, zegt Carasso. „Als een museum of handelaar aankoopt is dit een logische handeling.”


Aangrijpende en rauwe dans over het verdriet van vrouwen in Libanon

Het beeld snijdt dwars door de ziel, de pietà die de performers vormen in Told by my Mother van Ali Chahrour. Leïla, de kleine gesluierde vrouw, beschrijft haar droombeeld, en tegelijk vormt zich een tableau rond haar zittende gestalte. Achter haar drie mannen, op de grond voor haar een jonge vrouw die haar hoofd en lange haren op de moederschoot laat rusten. De bedrieglijke lieflijkheid van het familieportret krijgt echter een hartverscheurende lading door het bewegingsloze mannenlichaam dat even verderop ligt.

Verlies, wanhoop, rouw – de Libanese Chahrour schildert met de eenvoudigste middelen een uiterst aangrijpend en rauw beeld van het oneindige verdriet van zijn tante Fatmeh, wier zoon Hassan wordt vermist sinds zijn reis naar het door conflict geteisterde Syrië. Haar verdere leven lijdt zij onder zijn verdwijning, zonder ooit de hoop op te geven. En dan is er Leïla, die haar Abbas wél terugziet maar eeuwig bang blijft voor nieuwe gevaren.

Op een kaal toneel, enkel ‘versierd’ met een paar in hoogte verschillende plateaus, wordt zo het verhaal verteld van alle moeders in Libanon, jarenlang verscheurd door burgeroorlog, bedreigd door aanvallen vanuit Israël, zuchtend onder de druk van buurland Syrië. Bij aanvang roept zangeres Hala Omran een opperwezen aan in een rituele smeekbede. Zij vertelt het verhaal van Hassan en Leïla en hun zoons dat langzaam in muziek, zang en beweging tot leven komt.

Het spel van Ali Hout en Abed Kobeissy (percussie en buzuq) creëert een striemende en galmende sfeer waarin traditie en rock samenkomen, terwijl in prachtig meanderende Arabische liederen de oneindige pijn klinkt van de vrouwen die onuitroeibare hoop en verstikkende vrees in hun lichamen meedragen. Chahrour laat de verhalen van Leïla en de (inmiddels overleden) Fatmeh door elkaar lopen, waardoor hun individuele pijn de pijn van alle vrouwen wordt – en waardoor deze voorstelling niet los kan worden gezien van alle verschrikkingen in het Midden-Oosten. Als Leïla/Fatmeh haar wanhoop met wijd opengesperde mond uitkermt, wordt iets van de pijn van de Gazanen voelbaar.

Bij al dat verdriet zijn er kleine sprankjes van hoop, hoop die als bekend het laatste is dat sterft. De dans van Leïla en haar zoon Abbas drukt veerkracht en, toch, vreugde uit. Aangrijpend, maar zacht en vertroostend is het slotlied, een opname van Fatmeh en Hassan die samen het oudst bekende Soemerische slaapliedje zingen. Chahrours eerbetoon aan krachtige moeders is een voorstelling om stil van te worden.


Musical ‘Door Het Stof’ laat je in aparte voorstellingen de rijke en arme versie van het verhaal zien

Op het toneel van het Wilminktheater in Enschede verfraaien tientallen gouden lijsten het achterdoek. Een lange tafel daalt van het plafond af naar beneden en een bediende begint deze te dekken, terwijl de familie Ritsaert, eigenaar van een textielfabriek, hun welvaart op vrolijke toon bezingt: „Wij plukken onze vruchten/ in de nieuwe Gouden Eeuw!” Het tafereel wordt verstoord door priester Alphons Ariëns, die langs het publiek de zaal inrent. Hij is zojuist bij de arbeiders geweest en komt verhaal halen. Hoe kon het dat die dag negen mannen werden ontslagen?

De arbeiders spelen gelijktijdig hun verhaal op een geheel andere locatie. In musical Door Het Stof rent priester Ariëns in de rol van bemiddelaar tussen het Wilminktheater en het Muziekcentrum in Enschede in een poging de kloof tussen Arm en Rijk te dichten.

„Bij de try-out kwam Danny Westerweel, die priester Ariëns speelt, hijgend binnen, maar dat voegde juist veel toe aan de scène”, zegt Anne de Blok, regisseur van deel Arm. De musical, over de Enschedese textielindustrie in de 19de eeuw, speelt zich af gedurende één avond. Het publiek wordt in tweeën gesplitst: de ene groep begint bij Arm en de andere bij Rijk. Na de pauze verplaatst het publiek zich in een stoet van de ene naar de andere locatie. In deel Rijk zit je op de fluwelen stoelen van het Wilminktheater; in deel Arm mag je plaatsnemen op een plastic stoel in het Muziekcentrum. Nu zie je de voorstelling opnieuw, maar dan vanaf de andere kant.

Het deel Rijk, waarvoor Daniël van Klaveren de regie op zich nam, gaat over het familiediner van de familie Ritsaert. Terwijl de familie de verloving van hun jongste zoon Karel met Jenne viert, komen de arbeiders in Arm de gevolgen van een opstoot in de fabriek onder ogen. Priester Ariëns heeft een dubbele rol en probeert de boel te sussen, maar stookt onbedoeld de arbeiders verder op. De familie Ritsaert wil de opstand zo snel mogelijk indammen, maar onderling heerst onrust. Want deze musical over kansenongelijkheid heeft ook een romantische draad: zoon Karel wil helemaal niet met Jenne trouwen, maar is smoorverliefd op Saar, wier vader een van de fabrieksmannen is die eruit gegooid is door Karels familie.

V.l.n.r. Bette (Ellen Pieters), weduwnaar Bats (Han Oldigs), Saar (Julia Lammerts) en priester Alphons Ariëns (Danny Westerweel), in ‘Door Het Stof’.

Laus Steenbeeke als textielbaron Jan Ritsaert, in ‘Door Het Stof’.

Foto’s Willem van Walderveen

700 jaar Enschede

Het stuk, een co-productie van onder andere Theater Producties Twente, Wilminktheater en Muziekcentrum Enschede, de Nederlandse Reisopera en Theater Sonnevanck, wordt opgevoerd ter ere van de 700ste verjaardag van Enschede. De voorstelling is een fictief verhaal, maar heeft wel sterke wortels in de lokale geschiedenis. Met dank aan de textielfabrieken kon Enschede flink groeien in de negentiende eeuw. De textielbaronnen zorgden voor werkgelegenheid, legden een spoorlijn aan en bouwden een volkspark. Tegelijkertijd zijn de arbeidsomstandigheden erbarmelijk: mensen werkten zes dagen per week, twaalf uur per dag in onveilige situaties.

Het dubbele perspectief is gekozen om beide verhalen helder te laten zien, vertelt De Blok. Bovendien nodigt de verplaatsing van het ene podium naar het andere uit tot reflectie. Van Klaveren zegt daarover: „We willen dat je meeleeft met de arbeiders, maar dat je ook kan geloven dat de textielbaronnen het beste voor hadden met de arbeiders.”

In de derde akte is er een gezamenlijke ontknoping in het Muziekcentrum waar alle sleutelfiguren samen op het podium verschijnen.

De twee delen sluiten nauw op elkaar aan. Dat vereiste veel communicatie tussen De Blok en Van Klaveren die elk een deel van de regie voor zich namen. Toch werkten De Blok en Van Klaveren ook apart: “Rijk is erg gestileerd, met veel zwart-wit, gouden lijsten en een precieze tafeldekking.” Het arme perspectief omschrijft De Blok als een ‘georganiseerde chaos’ met juten zakken en barren gemaakt van weefgetouwen.

Logistieke puzzel

Het dubbele perspectief is een logistieke puzzel. Wel vijf acteurs verschijnen in beide delen. Met spoorboekjes en excelsheets hielden ze het overzicht. „Dan is die hier, dan is die weer daar”, vertelt van Klaveren, „maar we hebben het nu onder controle.”

Door de historische context kan de productie op betrokkenheid rekenen van de lokale gemeenschap: „Het ensemble bestaat uit acteurs uit de buurt. Die mensen weten veel over Enschede. Dat maakt het bijzonder”, vertelt De Blok. Maar de musical is ook interessant voor mensen buiten Twente, zegt De Blok: „Het raakt je, omdat we de thematiek breder trekken.”

Dat gebeurt vooral in de derde akte, wanneer Ariëns reflecteert op zijn handelen. „Het stuk gaat uiteindelijk over economische ongelijkheid. Dat resoneert met de tijd van nu”, zegt Van Klaveren. Door Het Stof is daarmee niet alleen een theaterervaring, maar ook een uitnodiging om vanuit meerdere perspectieven na te denken over kansenongelijkheid van toen én nu.

Koops (Remco Sietsema, midden vooraan) en het ‘arme’ ensemble, in ‘Door Het Stof’.

Foto Willem van Walderveen