‘Bloedserieus maar met gevoel voor theater’: pianist Shane van Neerden wint Dutch Classical Talent Award

Shane van Neerden (24) maakte het zichzelf niet gemakkelijk in de finale van Dutch Classical Talent: de Amerikaans-Nederlandse pianist presenteerde zondagmiddag een uitdagend programma met muziek van Ives, Debussy en Rick van Veldhuizen. Het leverde hem de juryprijs op. Klarinettist Gerbrich Meijer ging ervandoor met de publieksprijs, die ze kreeg voor haar muziekoverstijgende One Woman Show.

De finale van Dutch Classical Talent is het slotstuk van een langlopend traject, waarin jonge talentvolle musici anderhalf jaar worden gecoacht in het samenstellen en uitvoeren van hun eigen avondvullende concertprogramma. In veertien concertzalen door het hele land brengen ze hun voorstellingen op de planken, voordat ze het in de finale tegen elkaar opnemen. Daar strijden ze met een gecondenseerde versie van hun programma, elk een kwartiertje, om de vakjuryprijs van tienduizend euro, en om de publieksprijs. De winnaar daarvan mag in het nieuwe seizoen een concert komen geven in de Hertz-zaal van TivoliVredenburg.

Gedurfde keuzes

„Ik ben ontroerd dat zo’n moeilijk programma gewaardeerd wordt”, aldus winnaar Shane van Neerden bij de uitreiking op het podium. Zijn muzikale keuzes waren gedurfd: de Étude pour les octaves behoort niet echt tot Claude Debussy’s meest behapbare en dromerige werk, en wie (een deel uit) de krankzinnige Concord Sonata van Charles Ives durft te spelen, vraagt een sterk staaltje concentratie van zijn luisteraars. „Misschien ligt het aan mij”, duidde Van Neerden voorzichtig, „en heb ik het goed gespeeld.”

Waarvan akte: op technisch vlak was hij de sterkste finalist, maar ook zijn fluwelen toucher, gevoelige frasering en warme kleurenpalet maakten hem een terechte winnaar. „Bloedserieus maar met gevoel voor theater”, roemde juryvoorzitter Peter Tra. Dat kwam onder andere tot uiting in het speciaal voor Van Neerden gecomponeerde stuk Lantaarns van Rick van Veldhuizen, maar ook in het werk van Ives, waarin verstilde koralen steeds worden afgehouwen door rammende kakofonieën. Chaos met eilandjes van rust, verklaarde Van Neerden zijn rode draad.

Het programma van de tweede pianist van de middag, Mattias Spee, was een stuk behoudender van aard. Rondom het thema slapeloosheid speelde hij nocturnes van Chopin en Poulenc, aangevuld met twee eigen composities.

Lees ook
Klarinettist Gerbrich Meijer: ‘Volmaaktheid is een plek waar het denken even niet bestaat’

Gerbrich Meijer: „Klassieke muziek zit in het strakke korset van het technisch perfectionisme.”

Buiten de lijntjes

Publieksprijswinnaar Gerbrich Meijer durfde wat verder buiten de lijntjes te kleuren, in een voorstelling die meer show was dan concert. De geboren Groningse, die klarinet studeert in Kopenhagen, reflecteerde in een gestroomlijnde presentatie op klassieke muziek („uitdagend, actueel”) en de betekenis van talent. Alsof je leert vliegen, beschreef ze haar eigen artistieke podiumreis. Gesproken intermezzo’s wisselde ze af met Francis Poulencs levendige Klarinetsonate, waarin Meijer indruk maakte met prachtig sonore pianissimo’s. Als bewijs van haar muzikale durf kroop ze tot slot achter de vleugel en nodigde het publiek uit om het lied Kom terug van Spinvis met haar mee te zingen.

Het meest verrassende programma van de middag kwam van de Canadese mezzosopraan Georgia Burashko. Vier barokmusici begeleidden haar in een slim opgezet recital met vier eeuwen muziek, van de 16de-eeuwse zanger en componist John Dowland tot Dolly Parton. Verdraaid: wie had gedacht dat Partons hit ‘Love is like a butterfly’ zo catchy kon klinken met vallende toonladers op viola da gamba en sopranino-blokfluit? Burashko wist vooral te boeien door haar sterke tekstvoordracht, die ze mooi intiem afsloot met John Dowlands ‘Come heavy sleep’.

Volgend jaar geeft Dutch Classical Talent de beurt aan mezzosopraan Isabel Pronk, saxofoonkwartet Osimun Quartet en het Kāna Trio (percussie). Zij trekken het land in met hun eigen voorstellingen en staan op 1 juni 2025 in TivoliVredenburg in de finale.

https://www.youtube.com/watch?v=Ra5LQXlK_A8

Finale Dutch Classical Talent. Shane van Neerden (piano), Gerbrich Meijer (klarinet), Mattias Spee (piano) en Georgia Burashko (mezzosopraan). Gehoord: 12/5 in TivoliVredenburg, Utrecht. Info: dutchclassicaltalent.nl


Cultuursector in spanning over de regeringsformatie: wordt het lomp bezuinigen of pakt het gunstiger uit?

Na maanden van onderhandelingen zullen de vier partijen PVV, NSC, VVD en BBB woensdag bekendmaken of de formatie verdergaat, en mogelijk ook een akkoord presenteren. In de cultuursector is de spanning over een toekomstig kabinetsbeleid inmiddels hoog opgelopen. En de angst, want men verwacht dat een akkoord tussen deze vier partijen de cultuursector niet veel goeds zal brengen. Het overheersende gevoel is brace for impact.

In het slechtste geval betekent impact: rechttoe-rechtaanbezuinigen, zonder veel nieuw beleid. Er zijn nog geen bedragen of zelfs maar plannen over cultuur uitgelekt, maar er wordt over de volle breedte gevreesd voor een korting op het cultuurbudget.

Dat was al zo vanaf het begin van de formatie. Geen van de onderhandelende partijen loopt over van liefde of zelfs maar waardering voor het huidige Nederlandse cultuurbeleid. PVV ging de verkiezingen in met de wens om naast de publieke omroep ook de gesubsidieerde cultuur helemaal af te schaffen, en ook de VVD geldt niet bepaald als hoeder van de cultuur sinds de partij in Rutte I vanaf 2010 verantwoordelijk was voor de grootste bezuiniging in de afgelopen twintig jaar: 200 miljoen. Bovendien bleek dit jaar dat de VVD het lage btw-tarief van 9 procent op cultuur wil verhogen naar 21 procent – dat moet 400 miljoen euro opleveren. Van de nieuwe partijen NSC en BBB blijkt uit de verkiezingsprogramma’s vooral dat ze meer aandacht willen voor volkscultuur en meer geld naar de regio.

Lees ook
Cultuurkritische partijen zijn gegroeid en de Raad voor Cultuur adviseert grote veranderingen. Moet de cultuursector zich zorgen maken?

Kristel Baele, voorzitter van de Raad voor Cultuur, en Wilbert Mutsaers tijdens de presentatie van een nieuw advies over de toekomst van het Nederlandse cultuurbestel.

Gesubsidieerde kunst

Daar is nu bij gekomen dat blijkt dat de formerende partijen de financiering van hun plannen niet goed rondkrijgen, en dan liggen bezuinigingen elders voor de hand. Het punt is alleen: bezuinigen op cultuur zet weinig zoden aan de dijk. Het totale rijksbudget voor cultuur is nu 1,3 miljard euro per jaar: 0,3 procent van de totale Nederlandse begroting. Dat geld wordt bovendien voor een groot deel besteed aan beheerstaken en zaken waar de formerende partijen gezien hun signatuur aan hechten: monumentenbeheer (155,8 miljoen euro), nationale archieven (90,2 miljoen euro), rijksmusea (260,7 miljoen euro) en bibliotheken (75,8 miljoen euro). Dat is opgeteld een krappe 600 miljoen euro, bijna de helft van het totale cultuurbudget.

Om dat geld gaat het dus waarschijnlijk niet. Om welk geld wel? Als de PVV zegt een eind te willen maken aan gesubsidieerde kunst, bedoelt de partij gezien zijn opstelling in de Tweede Kamer, het budget dat rechtstreeks van het Rijk naar de mákers van cultuur gaat: de meerjarige subsidies aan culturele gezelschappen en projecten zoals bijvoorbeeld het Nederlands Dans Theater, Oerol, het Noord Nederlands Orkest, jeugdtheater en tentoonstellingsruimtes. Deze subsidie is nu in totaal 520 miljoen euro en loopt op tot 557 miljoen euro in 2026.

Omdat die meerjarige subsidies voor de periode 2025-2028 al vastliggen in een regeling, kan een nieuw kabinet er inhoudelijk niet veel aan veranderen; het kan niet korten op specifieke subsidiebedragen. Maar er kan wel over de hele linie bezuinigd worden: alle subsidies met 10 of zelfs ruim 20 procent omlaag bijvoorbeeld, zoals vanaf 2011 gebeurde in het kabinet Rutte I onder staatssecretaris Halbe Zijlstra.

Zo’n bezuiniging zou slechts zo’n 50 tot 100 miljoen euro opleveren. Om met Peter van den Bunder van de Kunstenbond te spreken: „Geld is niet de motivatie om te bezuinigen op cultuur.” Wat die motivatie wel kan zijn? Weerzin tegen het cultuurbeleid, of handjeklap om de PVV zijn zin te geven, denkt hij. Terwijl de gevolgen voor de sector wel ingrijpend zouden zijn.

Deelnemers aan de protestactie No Culture No Future hebben een beeld van de expositie Den Haag Sculptuur 2011 in Den Haag in zwart plastic verpakt, als protest tegen de bezuinigingen op cultuur in Nederland.
Foto Valerie Kuypers/ ANP

410.000 banen

„De vorige keer heeft de bezuiniging onder Zijlstra geleid tot een grote armoedeval onder de makers. Als er al bezuinigd gaat worden, dan moet het principe van Fair Practice (red: eerlijke beloning voor werkers in de sector) fier overeind blijven.” Het huidige demissionaire kabinet heeft juist langverwachte maatregelen genomen om te zorgen dat de makers, veelal zzp-ers, eerlijk beloond worden – waaronder het hanteren van de zogeheten Fair Practice-code als subsidievoorwaarde. „De reflex bij bezuinigingen is om de instellingen overeind te houden en zo veel mogelijk van de ambitieuze programma’s uit te voeren. En dat mag, maar alleen als makers voldoende betaald krijgen. Daar gaan we vierkant voor staan.”

Wat ook tegen bezuinigingen pleit is dat de relatief bescheiden cultuursubsidie de samenleving economisch erg veel oplevert, zegt Jeroen Bartelse, directeur van TivoliVredenburg en voorzitter van belangenorganisatie Kunsten ’92. „Die 1,3 miljard legt de basis onder een creatieve sector die voor 23,9 miljard bijdraagt aan de Nederlandse economie en die bovendien goed is voor 4,3 procent van de werkgelegenheid. Dat zijn dus 410.000 banen.”

Nog los van alle economische aspecten en het beschermen van een sector: er is reden tot grote oplettendheid als cultuur onder druk staat. „Cultuur is de spreekwoordelijke kanarie in de kolenmijn voor de komst van meer gesloten, autocratische samenlevingen”, zegt Yoeri Albrecht. Hij is directeur van cultureel centrum De Balie, dat ook rijkssubsidie ontvangt. „Er is nu iets vreemds aan de hand. Rechts wil, dat zie je in heel Europa, allerlei cultuurvormen afschaffen. Maar ook ‘woke’ wil cultuur aan voorwaarden verbinden zoals dekolonisatie, geen fossiele sponsors – zij gooien soep over schilderijen. En je ziet dat in samenlevingen waar de ruimte voor cultuur, voor kunstenaars om zich te uiten kleiner wordt, ook de kwaliteit en gezondheid van het democratisch bestel afneemt.”

Gunstiger scenario

Er is ook een gunstiger scenario. Daarin ziet een nieuw kabinet dat er nu een goede kans ligt om inhoudelijke veranderingen door te voeren in het stelsel. „Dan zou het niet zozeer gaan over bezuinigen, maar bijvoorbeeld over het herverdelen van de cultuurgelden, of het vergroten van toegankelijkheid van cultuur”, zegt Bartelse.

Het meer toegankelijk maken van cultuur, ook voor mensen buiten de randstad, is een belangrijk onderwerp in het gezaghebbend advies van de Raad voor Cultuur van afgelopen januari over de herziening van het cultuurstelsel. Dat sluit ook aan bij de programma’s van de formerende partijen. „Er is best ambitieus cultuurbeleid te voeren waarbij deze partijen hun kiezers bedienen. Want ook deze mensen willen betaalbare en bereikbare concerten, tentoonstellingen en voorstellingen bezoeken.”

De vraag is dan welke van de formerende partijen de portefeuille ‘cultuur’ zou claimen, en daarbij wordt steeds naar NSC gewezen. Die partij lijkt het meest gedegen in de wens de regio’s als volwaardig te zien, en hecht aan de kwaliteit van openbaar bestuur. En iedereen begrijpt dat bijvoorbeeld het anders verdelen van subsidies over Randstad en regio en het meer toegankelijk maken van cultuur in ieder geval óók een bestuursvraagstuk is. Een cultuurminister of -staatssecretaris die het stelsel wil hervormen, zal zeker culturele affiniteit moeten hebben, maar vooral ook goed moeten kunnen samenwerken met provincies en gemeenten, vindt Peter van den Bunder. En Jeroen Bartelse hoopt vooral dat zij of hij nieuwsgierig is en oprechte interesse heeft in alle culturele vormen en stijlen, van aanstormend tot gevestigd.

Binnen de sector zingt alom de naam rond van de nummer twee van de NSC, Nicolien van Vroonhoven. Zij studeerde onder meer kunstgeschiedenis, hield zich als beginnende Kamerlid voor toen nog CDA bezig met cultuurbeleid, en als wethouder in Hilversum tussen 2014 en 2017 was ze onder meer verantwoordelijk voor monumentenzorg. Het zou kunnen, het is in ieder geval voor een deel wensdenken. Een keuze voor Van Vroonhoven zou immers betekenen dat cultuur serieus genomen wordt, en er werk wordt gemaakt van hervorming van het stelsel. En dat het scenario van lomp bezuinigen van de baan is.


Gemarginaliseerd zijn maakt je nog geen heilige, toont Back to Back Theatre

Het podium van Multiple Bad Things bevat een curieuze mix van onderdelen: links een tafel met laptop en beeldscherm waarop een spel Solitaire openstaat. In het midden een buizenstelsel dat het binnenwerk van een grote tent zou kunnen worden. En rechts een opblaasbed in de vorm van een roze flamingo. Eerst komt er een man op die achter de tafel gaat zitten en verkondigt dat er altijd pijn en lijden is. „Dat begint al bij de geboorte.” Een andere man gaat innig tevreden op de flamingo liggen en een vrouw begint ijverig losse buizen aan het staketsel te bevestigen.

De acteurs behoren tot een bijzonder gezelschap: de vrouw loopt met gedraaide voeten, een man houdt zijn blik naar de grond, hun spreken wordt in dezelfde taal boventiteld. Het Australische Back to Back Theatre is een huis voor acteurs die zich identificeren als personen met een mentale of fysieke handicap of als neurodivers. De groep is een vaste gast op het dit weekend weer begonnen Brusselse Kunstenfestivaldesarts, de Belgische evenknie van het Amsterdamse Holland Festival, dat ijvert om de hele maand mei hedendaags theater, dans, performance en beeldende kunst uit 32 landen onder de aandacht van een breder publiek te brengen.

Twee jaar geleden speelde Back To Back Theatre in Brussel (en later op Noorderzon) het fantastische en wereldwijd met lof overladen The Shadow Whose Prey the Hunter Becomes, waarin ze op geestige en slimme wijze aan de orde stelden wie eigenlijk de ‘normale mensen’ zijn. „Normale mensen zijn niet normaal”, was hun prikkelende overtuiging.

Gewaagde poging

De vraag wat normaal en wat geaccepteerd is, ligt ten grondslag aan alles wat ze maken. Multiple Bad Things doet een gewaagde poging die vraag in eigen kring te stellen. Maar anders dan bij de voorganger is er maar één verhaallijn en is er minder focus, door periodes waarin er in stilte wordt gebouwd aan de constructie.

De vierde persoon op de vloer is een vrouw die zich identificeert als „divers”. Maar anders dan de andere drie vertoont ze geen zichtbare beperking in haar bewegingen en articuleren. Wat de man op de flamingo doet opmerken dat zij door haar uiterlijk en lichamelijke kracht de luxe heeft van keuzes in het leven. Zij werpt tegen dat je dat niet aan de buitenkant kan zien.

Vervolgens ontwikkelt zich een grimmig conflict, waarin zij met haar pesterijen de makkelijk te ontregelen man de zenuwen bezorgt. „Jullie klagen alleen maar”, zegt ze. Het is een ongemakkelijk schouwspel, deze ongelijke strijd, die eindigt als de man voor dood gaat liggen. Het is een rake methode om aan de orde te stellen dat ook leden van gemarginaliseerde groepen andere leden van gemarginaliseerde groepen kunnen aanvallen en beschadigen.

Gemarginaliseerd zijn maakt je nog geen heilige is de schurende boodschap. Wat ontbreekt is aandacht voor het waarom van het gedrag van de pester. Pijn is een gegeven, zoals de man die met koptelefoon op zijn spelletje kaart speelt, nog enkele malen verkondigt.

De ontreddering over deze vorm van beschadiging toont de tweede vrouw, als ze zegt: „Ik begrijp dit spel niet.” Zij zet haar bouwwerk voort, en richt de constructie, die ze samen zouden voltooien, uiteindelijk in haar eentje op.


Choreografenduo Yoann en Marie Bourgeois: ‘Je moet nooit werken, altijd spelen’

In de studio klinkt het schurende geluid van de grote draaischijf die op snelheid komt. Dansers van het Nederlands Dans Theater springen erop, vinden met inspanning hun balans en proberen met ontspanning ruggelings tegen de middelpuntvliedende kracht te leunen. Hoe beter ze zich kunnen overgeven, hoe scherper de hoek die hun lichaam met de vloer maakt. Na een half uurtje repeteren laten ze zich door de kracht die hen voortdurend naar buiten drukt van de draaischijf slingeren, om tollend tegen de vloer te smakken.

Yoann Bourgeois kan de verleiding niet weerstaan om zelf ook op de schijf te springen: even lekker spelen. Spelen, nooit ophouden met spelen, was dan ook de grootste ambitie van de Franse choreograaf, die opgroeide in de natuurrijke ‘speeltuin’ van de Franse Jura. Hij heeft er een licht peterpansyndroom aan overgehouden, geeft hij toe, en dé motivatie om voor een circusopleiding te kiezen. „Op school begreep ik vooral hoe belangrijk het is nooit te werken, altijd te spelen.” In zijn vrouw Marie, danseres, assistent en repetitor, vond hij de perfecte partner. Zij werd geboren op Réunion, waar het leven zich hoofdzakelijk buiten afspeelt, in en met de natuur, en waar ze surfte, zwom, wandelde en klom.

Hun hechte band met de natuur vertaalt zich naar een hybride van circus, dans en acrobatiek die wordt geconfronteerd met een dynamische ruimte. Fans van het Nederlandse gezelschap Panama Pictures zullen er veel in herkennen. Wie de eerste twee werken van Bourgeois bij NDT zag, heeft al kennis gemaakt met dansers in een kantelende huiskamer, met meubelstukken als klimrekken – de draaischijf in het nieuwe Without walls heeft veel weg van een toestel uit een speeltuin.

Theater biedt ons de ruimte om diep in te gaan op ons bewegingsonderzoek. Maar tegelijkertijd is het benauwend.

Draaikolk van dromen

Ook in deze choreografie, op muziek van Arnold Schönberg, Philip Glass en Georgs Pelecis, is het uitgangspunt een huiselijk beeld: een slaapkamer, met bed, tafel, kast en stoel. Tijdens een onrustige nacht worden die onverbiddelijk meegenomen in de draaikolk van dromen en vervormen tot surrealistische taferelen waarin een dromer, een gedroomde en droomfiguren elkaar ontmoeten.

„Wij zijn gefascineerd door bewegingen die niet alleen door ons worden geïnitieerd, maar die binnen een grotere beweging ontstaan”, zegt Yoann. „Vergelijk het met surfen op de golven, of hiken in de bergen: de omgeving legt je een houding, een beweging op”, vervolgt Marie. Yoann: „Of je nu danser of publiek bent; je beweegt niet alleen, je wordt ook bewogen. Daarom werken we met sets die fysieke fenomenen creëren en je dwingen om je bepaalde krachten eigen te maken, zoals hier de centrifugale kracht. Die drukt alles naar buiten, is expansief. Heel inspirerend: bij elke beweging en elke verandering van snelheid moet je een nieuwe balans vinden.”

De sensatie van gewichtloosheid, even begeerlijk als onbereikbaar, is het focuspunt van Yoann Bourgeois’ onderzoek als choreograaf. Hij speelt ermee sinds zijn tweesporenopleiding in circus en dans. In 2010 richtte hij samen met Marie zijn eigen gezelschap op, na vijf jaar als lid van de ‘dansfamilie’ van het Franse dansicoon Maguy Marin. Van 2016 tot 2022 leidde hij het Centre Chorégraphique National in Grenoble. Twee jaar geleden koos het artistieke tweemanschap ervoor weer als zelfstandig gezelschap door te gaan, hoe lastig dat ook is.

Without walls van Yoann en Marie Bourgeois.
Foto Sacha Grootjans

Ongerept

„We leven nu weer middenin de natuur. Het Chartreuse-gebergte is het meest ongerepte deel van de Franse Alpen. Wij voelen ons, als mens en als kunstenaar, echt gered door een omgeving die niet antropocentrisch is. De aanwezigheid van bomen en andere wezens versterkt ons contact met onze innerlijke wereld. In een kantoor als dit” – Yoann Bourgeois gebaart naar het raamloze kantoortje in het nog steriele Amare-complex – „waar alles door en voor mensen is gemaakt, is het lastig ademen. Maar kunstenaars moeten juist nu hun relatie met andere wezens en levensvormen heroverwegen. Iedereen eigenlijk.”

Hoe gepassioneerd zij ook zijn over het belang van de connectie met natuur, en daarmee over natuurbehoud, ze zien niet veel in het huidige ‘artivisme’, het in de kunst expliciet belijden van engagement. De Bourgeois’ geloven niet in ‘boodschappenkunst’, zeggen ze, wel in het stimuleren van een algemeen beter bewustzijn van de verhouding met de omgeving. Yoann: „Daarom spelen wij de voorstellingen en performances vaak en graag in de natuur, naast ons werk in het theater en op andere locaties. Wij zijn verliefd op het theater hoor, daar niet van. Het biedt ons de ruimte om diep in te gaan op ons bewegingsonderzoek. Maar tegelijkertijd is het benauwend. Om verliefd te blijven moeten we dus ook naar buiten.”

Do not run fly van het Nederlands Dans Theater met premières van Yoann & Marie Bourgeois (Without walls) en Marcos Morau (Horses), reprise Solo Echo van Crystal Pite. Den Haag, Amare 16/5, voorstellingen in Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam t/m 8/6. Info: ndt.nl


Sitar, viool en Radiohead-gitarist: het Amsterdam Sinfonietta wil de Indiase invloed op Philip Glass laten horen

Strijkorkest Amsterdam Sinfonietta had in 2021 nog een succesvolle tournee met sterviolist Janine Jansen en de Vier jaargetijden van Vivaldi, die overbekend zijn maar bij hen toch fris en als nieuw klonken. Nu touren ze weer met vier seizoenen, maar niet die van Vivaldi, maar van de populaire minimal music componist Philip Glass: The American Four Seasons, zijn tweede vioolconcert. Daarvoor hebben ze de Amerikaanse William Hagen als solist gevraagd: een uitstekende keuze. Hagen maakt indruk met zijn totaal autonome spel en het schijnbare gemak waarmee hij het moeilijke en veelkoppige stuk aan de zaal als een verteller uiteenzet.

Maar de start van de tournee in Concertzaal Tilburg klinkt nog niet optimaal. Sinfonietta is te klein bezet voor de ruime, ongedetailleerde akoestiek. Veel geluid verdwijnt naar boven in plaats van naar het publiek. Met name de celli (het zijn er helaas maar drie) zijn in de warme laagte zo goed als niet te horen. De tutti’s klinken zacht en ver weg, en concertmeester Daniel Bard zweept de groep onvoldoende op om dat te compenseren.

Dat is jammer bij Glass. Zijn tweede vioolconcert is een relatief laat werk (het komt uit 2009), waarin Glass iets minder ‘minimal’ ging componeren, maar het zit alsnog vol met zijn karakteristieke snel repeterende motieven die zich maar langzaam ontwikkelen. Die werken vooral vanaf het moment dat je als luisteraar je harnas laat vallen en je laat overrompelen door de onvermijdelijkheid dat die herhalingen nog héél lang gaan duren. Je zou het een trance kunnen noemen. Maar dat gebeurt minder als de muziek niet over je heen gestort wordt, maar ergens in de verte blijft hangen.

Indiase muziek

Met alleen een vioolconcert heb je nog geen avondvullend programma. Je zou er allerlei andere westerse muziek bij kunnen kiezen, maar Sinfonietta denkt avontuurlijker: indachtig de invloed die Indiase muziek in de jaren zestig op Glass’ stijl heeft gehad, klinkt er als introductie op Glass traditionele muziek uit India.

Zangeres Madhu Lalbahadoersing en sitarspeler Rohini Sahajpal zitten volgens traditioneel gebruik op een groot kleed op het podium. Minder traditioneel is de marimba van Ruven Ruppik die achter ze staat, maar die een prachtige wolkerige aanvulling blijkt bij de sitar en tanpura (een Indiaas instrument waarmee eindeloos één akkoord wordt gespeeld als onveranderlijke basis). De zang van Madhu Lalbahadoersing piekt niet op piekmomenten, maar blijft dromerig, vriendelijk en fijnzinnig. Sahajpal doet er even over om op stoom te komen, maar nadat ze haar plek in het geheel gevonden heeft, geeft ze een paar opwekkende solo’s.

Dat het thema seizoenen ook in het Indiase deel van het programma verweven zit, wordt alleen duidelijk uit het programmaboekje. Hoewel ze mooi zijn voelt het met drie relatief korte traditionals en Gateway to Jog van Oene van Geel (een energiek stuk gebaseerd op Indiase muziek) een beetje onaf.

Het is leuk dat Sinfonietta Indiase muziek programmeert, maar wie op die belofte afkomt blijft onverzadigd. Tussendoor klinkt ook nog de Nederlandse première van Water van Radiohead-gitarist Jonny Greenwood, maar het concert had goed zonder gekund. Op een paar interessante, omineuze ritmische momenten na, blijven Greenwoods bedoelingen onduidelijk.


Wereldpremière op uitgebouwde piano: componist Jan-Peter de Graaff tovert kleurrijke klankwerelden uit de luthéal

Eerst lijkt er nog niets aan de hand, zaterdagmiddag in het Concertgebouw bij het Radio Filharmonisch Orkest. Harp, cymbaal, cello en contrabas ruisen gesmoord, tot pianist Hannes Minnaar met drie fonkelende riedels de nevel doorbreekt. Het zijn de openingsmaten van Jan-Peter de Graaffs nieuwe soloconcert – zijn zevende alweer –, dat dit weekend in première ging in de NTR ZaterdagMatinee. Geen duizelingwekkende pianistiek te bekennen in dit eerste deel, getiteld Nocturne. De Graaff zoekt de intimiteit op in vrij zwevende samenklanken à la Messiaen en speelt met het contrast tussen heel laag (orkest) en heel hoog (piano). Een celesta geeft de pianotonen een twinkelend randje, een subtiele hint voor wat komen gaat?

Want De Graaff componeerde niet zomaar een pianoconcert, maar de allereerste voor luthéal. Dit mechaniek, dik een eeuw geleden bedacht en daarna zowat vergeten, monteer je in een vleugel om de klank te vervormen. Onder de klep komt een hele constellatie van metalen pinnetjes, viltjes en draaimechanismes, waarbij het nog een hele toer is om ze secuur af te stellen. Maar dan heb je ook wat: een piano die met een trek aan een knop omschakelt naar drie extra klankregisters. Die hebben wel wat weg van klavecimbel, luit en de Hongaarse cimbalom.

Lees ook
‘Ik was een Pietje Bell. Kon niet tegen onrecht en had maling aan autoriteiten’

‘Ik was een Pietje Bell. Kon niet tegen onrecht en had maling aan autoriteiten’

Geweldige speeltuin

Voor componisten levert dat een geweldige speeltuin op en De Graaff, die bekend staat om zijn klankkleurenmagie, maakt lustig gebruik van de nieuwe effecten in zijn palet.

Daar stuift deel twee al uit de startblokken. ‘Toccata’ heet het, naar het vingervlugge genre uit de barok. Minnaar waant zich plots een klavecinist op steroïden en gaat voorop in een barokkige dollemansrit, afgewisseld met een minimalistisch spinsel van verschuivende harmonische patronen. In het langzame, omineuze derde deel is er een speciale rol voor een slagwerker, die bij hoge uitzondering niet de handen, maar de stem gebruikt: door een megafoon werpt hij blikkerige getallen de zaal in.

Die lijken willekeurig gekozen, maar degenen met een wiskundeknobbel herkennen er meteen het getal pi in. In het slotdeel vervormt de piano in een wervelende dans tot cimbalom. En dan ontpopt het orkest zich met uitbundig koper, weelderige strijkers, en rijkelijk overladen met triangel toch nog tot het oerwezen van het romantische pianoconcert: een van Old Hollywood doordrenkte grande finale met een Wes Anderson-achtig er-is-hier-iets-niet-pluis-sfeertje.

De Graaff speelt in dit concert volop met ritme, haalt het onderste uit de kan van de luthéal en weet er volstrekt verrassende klankwerelden mee op te tuigen. Je weet haast niet waar je luisteren moet. Pianist Hannes Minnaar toonde zich een ware kameleon die er zich helemaal thuis voelde. Het Radio Filharmonisch Orkest met chef Karina Canellakis op de bok klonk als een klok, al konden de vele staccato-momenten een stuk eensgezinder.

Lees ook
Israëls werkelijke Beloofde Land? De orgie aan de voet van berg Sinaï

Componist Jan-Peter de Graaff.

Met een donderklap werden we de pauze in gebonjourd. Dit was zo’n concert waar je vandaan gaat met drie keer zoveel energie als waarmee je ernaartoe kwam. Wat een briljante zet van de ZaterdagMatinee.

De combinatie met Sjostakovitsj bijtende Achtste Symfonie na de pauze was passend. Jammer genoeg wist Canellakis daar de spanningsboog niet strak te houden. Lof voor de vele orkestsolisten die deze symfonie met ziel vervulden.


Theatergroep NUT maakte een bruiloftsperformance met het publiek als gast. Wat als de dood zich ineens aankondigt?

Eigenlijk willen ze het allebei niet, trouwen, maar ze doen het toch. Greg wil de liefde vieren, bombastisch en collectief. Floor wil dat haar leven gewoon ‘goed geregeld’ is, ook als haar vriend er niet meer is. Dus staan ze nu naast elkaar in een versierde tent, maar aan het ja-woord blijken nog heel wat discussies vooraf te gaan.

Voor altijd en altijd en altijd en altijd is de elfde voorstelling die het Nieuw Utrechts Toneel (NUT) jaarlijks maakt op een (buiten)locatie in Utrecht. Dit keer strijken theatermakers Floor Leene en Greg Nottrot, tevens de oprichters van het NUT, neer op het erf van boer Peter. Op het grasland achter de boerderij is een idyllische trouwlocatie uit de grond gestampt: een tent met lange, gedekte tafels en een bar. Bezoekers nemen daar, naast en tegenover elkaar, plaats op krukken. Het bestek ligt al klaar, want tussen de scènes wordt een drie-gangen-diner geserveerd.

De theatervoorstelling blijkt een feest van gezamenlijkheid, waarbij gesprekjes met mede-bezoekers vanzelf ontstaan. Het NUT creëert een fijne ongedwongen sfeer, waarbij de acteurs zich op hun gemak tussen de toeschouwers bewegen. Daarbij spelen de twee acteurs personages die hun eigen naam dragen. De performance balanceert dus nadrukkelijk tussen werkelijkheid en fictie.

Lees ook
Iedereen, echt íédereen moet het leuk hebben in ‘De Holidayshow’

Spelshowhost Greg Nottrot en assistente Floor Leene in De Holidayshow

Eindigheid

Het huwelijk van Greg en Floor verloopt ongeveer zoals een echte trouwerij, maar – op weg van ritueel naar ritueel – botsen de hoofdrolspelers door hun heel verschillende angsten en verlangens. Floor heeft bijvoorbeeld een clownsneus en AI nodig om tot een gelofte te komen; Greg maakt er een speech van die niet zou misstaan op een begrafenis.

De aankleding van de locatie, met z’n roze bloemen en pasteltinten, zet je eigenlijk op het verkeerde been. Dit is geen jubelend liefdesfeest. De voorstelling gaat weliswaar over (de bezegeling van) een lange relatie, maar het huwelijk roept ook vragen op rond sterfelijkheid. Wat gebeurt er als één van de partners overlijdt? Wat zijn verwachtingen rond samen leven én sterven?

Toch blijft de performance, in regie van Maurits van den Berg, opvallend luchtig. Dat komt ook door ceremoniemeester en muzikant Pascal van Hulst. Op accordeon en gitaar speelt hij een humoristische meezinger, maar ook prachtige nummers als ‘Tik takt de tijd’: ‘Langzaam tikt de tijd/ de kleuren uit je haar/ de woorden uit je mond/ je schuifelt van je bed naar/ het vallen van de avond’.

Al vroeg wordt de dood van een van de drie personages aangekondigd. Die extra spanning heeft deze vlotte voorstelling eigenlijk niet nodig, maar het zorgt ervoor dat Greg zich lekker op kan winden over het thema dat hem zo bezighoudt. En of het nou tot dat ja-woord komt? Schuif vooral zelf aan om dat te ontdekken.


‘Het muzikale geheugen van Nederland’ bestaat vijftig jaar

In een flink huis in Utrecht, in een woonkamer met overal viola da gamba’s, staat een lange houten tafel. Kon die tafel maar vertellen wat-ie allemaal gehoord heeft de afgelopen decennia. Als Camerata Trajectina, het oudemuziekensemble uit Utrecht, repeteert, doen ze dat niet op een podium of in een concertopstelling, maar samen zittend rond die tafel. „Honderd repetities, minimaal. Per jaar”, zegt Saskia Coolen (67), eigenaresse van de tafel en fluit- en gambaspeler in het ensemble.

Ook deze eerste donderdag van mei repeteren ze weer levendig rond de tafel. Ze werken aan een jubileumtournee, die binnenkort van start gaat. Camerata Trajectina bestaat dit jaar vijftig jaar.

Vijftig jaar geleden was precies in de tijd dat oude muziek (muziek van grofweg vóór 1750) booming was. Met name de zoektocht naar hoe oude muziek ooit geklonken moet hebben, leverde veel experiment en discussie op. Onder de pioniers waren ook de studenten Jos van Veldhoven en Jan Nuchelmans, die in 1974 een muziekgroepje oprichtten. Aangevuld met nog drie andere studenten noemden ze zich Camerata Trajectina. Toen speelden ze nog oude muziek uit heel Europa – de stijl leren ze zichzelf concertje voor concertje aan – maar niet veel later kwam luitspeler Louis Grijp erbij.

Grijp deed promotieonderzoek naar Nederlandse liederen in de Gouden Eeuw, een richtingbepalende factor voor het jonge ensemble: het werd Grijps onderzoekslaboratorium. Onder andere de Nederlandse Liederenbank – een website met ruim 180.000 Nederlandse liederen, waaronder vele contrafacten (een nieuwe tekst op een oude melodie) – is daar het directe resultaat van. Maar ook het Festival Oude Muziek is ooit ontstaan uit concertjes die de eerste leden van Camerata Trajectina organiseerden.

Ondanks Grijps overlijden in 2016, gaat het ensemble onvermoeid door. Saskia Coolen, de tafeleigenaresse, kwam er in 1979 bij en is nu het langstspelende huidige lid.

Interpretaties

„Opname loopt.” „Staat de stopwatch aan?” „Ja, start!” Deze repetitie is pas de tweede doorloop. Het ensemble probeert de bedachte blokjes muziek uit en meet hoe lang ze duren. Klaartje van Veldhoven, Sytse Buwalda, Nico van der Meel en Berend Eijkhout zingen met gevoel voor theater de Nederlandse liedjes. Tussen het musiceren door wordt levendig gediscussieerd met de multiinstrumentalisten Saskia Coolen, Constance Allanic, Cassandra Luckhardt en Arjen Verhage; niet alleen over tempi en dynamiek, ook interpretaties van het oude Nederlands vliegen als geanimeerde koffiepraat over tafel.

„Nee, het is in de derde persoon. Het gaat erom wie Michieltje krijgt. Hier weten ze nog niet dat Michieltje een loverboy is.” „Ze komen er pas achter bij die maatsoortwisseling!” „O ja!”

„Wat betekent ‘vaten’?” „Nee, het is ‘vatten’.” „Och ja.”

„Daar moet een mooi a-klein akkoord liggen, hè.” „A-groot toch?” „Nee, dat is daarna pas.” „Ah, ja.”

„Het is een g.” „Ja, klopt.” „Jij speelde een gis.” „Niet.” „Wel.” „Mijn hand ligt hier, ik kan niet eens bij de gis.” „Even centraal jongens!”

Constance Allanic op viola da gamba.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer

Hoezo Nederlandse muziek?

Op het programma staan liedjes die het ensemble in de afgelopen vijftig jaar ontdekte en speelde in thematische, regelmatig theatraal aangeklede programma’s met titels als De muzikale wereld van Constantijn Huygens, Het muzikale huishouden van Jan Steen, Oren aan Hooft, Van Varen en Vechten, en Vive le Geus! (Win de oorlog, zing een lied).

„Het leuke van Camerata”, zegt bariton Berend Eijkhout (35), die het kortstgeleden (in 2022) bij het ensemble kwam, „is dat we in meerdere vijvers publiek vissen. Er is de groep die de oude muziek interessant vindt, maar ook een groep die komt om de oude Nederlandse literatuur. En er zijn mensen die geïnteresseerd zijn in Nederlandse geschiedenis. Ik was als kind bijvoorbeeld helemaal gefascineerd door de Tachtigjarige Oorlog, en met Camerata kon ik ineens echte Geuzenliedjes zingen.”

In die vijftig jaar nam Camerata Trajectina meer dan vijftig cd’s en ruim duizend liederen op. Tussen ‘kunstmuziek’ en ‘volksmuziek’ maken ze geen onderscheid; zolang het maar in een programmathema past. Ze noemen zichzelf graag ‘Het muzikale geheugen van Nederland.’

En dat is nogal een resultaat, als je bedenkt hoe veel Nederlanders over de Nederlandse muziekgeschiedenis denken. Tenor Nico van der Meel (67): „Sweelinck, ja, die kennen mensen wel. Maar verder? Er werd interessante muziek gemaakt in de landen om ons heen, maar toch niet in ons eigen kikkerlandje? En de Nederlandse taal, die is toch niet geschikt om in te zingen?” De hele tafel wuift die vooroordelen weg. Coolen: „In de beginjaren moesten we het publiek echt nog bewíjzen dat er überhaupt Nederlandse liederen bestaan.”

Sommige liederen zijn intact overgeleverd, maar meestal vinden de leden van het ensemble tijdens hun zoektochten in archieven maar enkele puzzelstukjes van een onontdekt lied. Bijvoorbeeld de tekst met maar een deel van de muziek, of de muziek met maar een deel van de tekst. Of zelfs alleen een tekst. Dan moeten ze aan het reconstrueren, vaak georiënteerd gokken.

Harpist en viola da gambaspeler Constance Allanic (47): „We weten dat veel nieuwe teksten geschreven werden op bestaande melodieën, dus als je een tekst zonder muziek vindt, ga je proberen: op welke bekende melodie past het?” Coolen: „Vaak is er maar één melodie die perfect past.”

https://www.youtube.com/watch?v=RCcK-7e1Jv0

Historisch accuraat

Maar dan is het ensemble er nog niet. Met alleen tekst en melodie heb je nog geen muzikale uitvoering. „Arrangementen, instrumentatie, vormen, improvisatie: liedjes worden interessant gemaakt aan deze tafel.” En juist dat is historisch accuraat, vertelt Van der Meel: „Ook toen hadden de mensen die deze liederen zongen en speelden niet meer dan een tekst en een wijsje. Ook zij maakten er zelf wat van.” Samen met Grijp werkte hij onder andere twaalf jaar aan het reconstrueren van een Maastrichts liedboek. „En nu nóg denk ik soms: verhip, moet het misschien zó?”

Het grootste verschil met vroeger volgens Coolen: „Musici toen repeteerden meestal niet om muziek op een podium te krijgen.” De ‘repetitie’ wás het musiceren. „Muziek maakte je in de huiskamer, deels van bladmuziek en deels ter plekke improviserend. Aan tafel. Wist je dat er tafels bestonden met uitklapbare lessenaartjes erin, waar iedereen z’n muziek op kon zetten? Je had ook liedboeken waarin de verschillende partijen rondom werden gedrukt; dan moest je wel samen aan een klein tafeltje zitten.”

Met die ruim duizend opgenomen Nederlandse liederen heeft Camerata Trajectina in vijftig jaar wel bewezen dat Nederland wel degelijk een rijke muziekgeschiedenis heeft. Al moet de tafel ook toegeven: héél ver is dat bewustzijn in Nederland nog niet doorgesijpeld. Ze denken dus ook niet aan stoppen. De vraag of er nog ideeën zijn voor komende projecten, maakt direct een brainstorm los. Minutenlang rollen mogelijke programmatitels over tafel.

16 mei begint de jubileumtournee Groots in een kleine taal, 50 jaar en drie dagen na het eerste concert in 1974. Info: camerata-trajectina.nl
Camerata Trajectina repeteert.
Foto Dieuwertje Bravenboer


‘Master Class’ toont Maria Callas vooral als wrokkig en gefrustreerd. Past dat anno 2024 nog?

Toneelschrijver Terence McNally (1938 – 2020) was naar eigen zeggen een groot fan van operazangeres Maria Callas (1923 – 1977). Vandaar dat hij een toneelstuk over haar schreef, Broadwayhit Master Class uit 1995. Met zulke fans heb je geen vijanden meer nodig.

Master Class is gebaseerd op een serie masterclasses die Callas in 1971 en ’72 gaf aan studenten van Juilliard, het beroemde conservatorium in New York. Zelf was ze toen bijna vijftig en ze had al zes jaar niet in het openbaar gezongen, nadat haar stem haar tijdens concerten meermaals in de steek had gelaten.

Van de masterclasses zijn geluidsopnames gemaakt, die tegenwoordig integraal te beluisteren zijn op Youtube. Dat is de moeite waard. Callas komt erin naar voren als een ontzagwekkende, perfectionistische en zeer betrokken docente. Ze maakt zichzelf niet onnodig kleiner dan ze is, ze spreekt met overtuiging en zonder de voor vrouwen, zeker in die tijd, zo vertrouwde gêne. De opnames getuigen van Callas’ feilloze waarachtigheidsradar: ze hoort het onmiddellijk, al bij de aanzet van een klank, als een student een gezongen frase niet doorvoelt, maar enkel acteert – en ze rust niet voor ze een waarachtige emotie aan zo’n leerling heeft ontlokt. Wat bovenal uit de opnames naar voren komt, is Callas’ grenzeloze eerbied en liefde voor de muziek.

Tweede versie

Over die masterclasses schreef McNally in 1995 dus zijn toneelstuk. Al in 1996 bracht Toneelgroep Amsterdam (voorganger van ITA) de voorstelling in Nederland op de planken, met Sigrid Koetse als Callas. In 2011 volgde een enscenering met Pia Douwes in de hoofdrol, en nu, dertien jaar later, is die tweede versie in reprise gegaan. Pia Douwes wederom als Callas, in een regie van Frank van Laecke.

McNally lijkt zich niet te kunnen voorstellen dat de assertiviteit die Callas tijdens de masterclasses aan de dag legt uitsluitend te verklaren is met haar jarenlange ervaring en haar toewijding aan de muziek. Nee, aan dat opmerkelijke temperament moet wel iets anders ten grondslag liggen. Haar frustratie, bijvoorbeeld, over het feit dat ze door pers en publiek niet altijd op waarde werd geschat. Natuurlijk is er ook een man debet aan Callas’ gedrevenheid: haar grote liefde Aristoteles Onassis (hier gepresenteerd als een platvloerse maar rijke hufter), heeft haar aan de kant gezet. Bovendien verhult McNally’s Callas met haar zelfvertrouwen een diepgeworteld minderwaardigheidscomplex (ze was ooit „een dik, vet meisje met een slechte huid en dikke brillenglazen”), en draait het zingen van aria’s voor haar voor een groot deel om het terugpakken van de mensen die vroeg in haar carrière op haar neerkeken – en om een niet nader gespecificeerd ‘winnen’ in het algemeen. Dus, zien we hier passie voor de muziek?

In ‘Masterclass’ draait het zingen van aria’s voor Callas voor een groot deel om het terugpakken van de mensen die vroeg in haar carrière op haar neerkeken

Wrokkig, gekrenkt

Misschien, maar toch vooral de bezetenheid van een wrokkige, gekrenkte vrouw met een egoprobleem. Het kan natuurlijk dat ze dat ook was, in die laatste jaren van haar leven, al blijkt dat op geen enkele manier uit de geluidsopnames. Maar, ook als dat zo zou zijn: is dat een verhaal dat we in 2024 willen vertellen?

Het is nogal wat gevraagd van een actrice om ondanks de misogyne implicaties van de tekst toch nog iets van sympathie voor je personage te oogsten; daarvoor ben je eigenlijk genoodzaakt met volle kracht tegen de tekst in te spelen. Maar dit is niet waar regisseur Frank van Laecke Pia Douwes toe lijkt te hebben uitgenodigd. Douwes trapt vol op het gaspedaal als er „Ari, trouw met me!” in het script staat, op de knieën nog wel, armen wijd, wanhoopsmasker op – drama waarbij de gemiddelde operavertolking verbleekt.

Zonder enige terughoudendheid geeft Douwes deze karikaturale vrouw gestalte, wat best imponerend genoemd mag worden, en soms verrassend geestig. Maar het is toch vooral schrijnend, hoe theatraal en kunstmatig dit door McNally bekokstoofde personage zich over de vloer beweegt, als je bedenkt met hoeveel hartstocht de echte Callas in haar lessen (én in haar muziek) waarachtigheid predikte.


Ook schilders moeten geld verdienen, maar soms werd het Jacob Maris te veel: ‘Verdomme, wéér een stad met witte wolken!’

‘Wie voor eer of geld werkt, dat is geen artist”, vond de schilder Eduard Karsen (1860-1941). De ware kunstenaar maakt uit innerlijke noodzaak en in volkomen vrijheid werk waar niemand om gevraagd heeft: eind negentiende eeuw was dat het overheersende idee onder kunstenaars als De Tachtigers. Zij waren anti-burgerlijke buitenstaanders, zieners zo je wilt, goden in het diepst van hun gedachten. Maar ondertussen hadden veel van hen ook gewoon een winkel. Het kunstenaarschap was een beroep en de meeste kunstenaars moesten leven van wat zij maakten. In de praktijk botsten hun hooggestemde idealen daarom nogal eens op de sociaal-economische werkelijkheid.

Karsens boude uitspraak staat te lezen op een wand in de tentoonstelling Kunst voor de kost in het Dor-drechts Museum. Daar wordt aan de hand van schilderijen, tekeningen en prenten verteld hoe de Nederlandse kunst zich in de tweede helft van de negentiende eeuw verhield tot de markt. Na 1850 bloeide de kunstmarkt op: het aantal kunsthandels en kunstenaarsverenigingen in ons land nam toe, er werden grootse tentoonstellingen gehouden naar voorbeeld van de Franse Salons en er ontstond een levendige kunstkritiek.

Willem Bastiaan Tholen, Zelfportret in bosrijk landschap, 1895.
Foto Jorgen M.Snoep/ Collectie Dordrechts Museum

Zoetsappig

De samenstellers van de tentoonstelling hebben wat werk uit andere musea en uit particuliere collecties geleend, maar vooral geput uit de eigen verzameling van het Dordrechts Museum, die voor een deel al in de negentiende eeuw is gevormd. Veel van de getoonde werken waren al jaren niet meer te zien geweest, omdat de makers of onderwerpen tegenwoordig niet meer als belangrijk worden beschouwd. Schilderijen waarvoor rond 1880 een fortuin werd neergeteld, komen ons in 2024 soms voor als zoetsappig en sentimenteel. Bloemstillevens in snoepwinkelkleuren bijvoorbeeld, of de spelende kinderen op het strand van Jozef Israëls-adepten. De kuddes schapen op de hei van Anton Mauve en zijn vele minder begaafde navolgers: ook zoiets.

Of neem de schilderes Henriëtte Ronner-Knip (1821-1909). Die kon echt wel poezen schilderen, maar ze deed bijna niets anders en in haar streven naar verkoopbaarheid maakte ze de beestjes altijd net iets te snoezig. Anderhalve eeuw voor Tiktok en Instagram wist Ronner al: met kittens die iets grappigs of onhandigs doen kun je scoren bij een groot publiek. De prijs van een schilderij baseerde ze op het aantal afgebeelde katjes.

Anderhalve eeuw voor Tiktok en Instagram wist Ronner al: met kittens die iets grappigs doen kun je scoren bij een groot publiek

In een sectie over de Larense School zijn salonstukken bijeengebracht van schemerige interieurs met eenvoudige boerengezinnen, wiegjes, kolenstoven en gekookte aardappels. Die scènes werden eind negentiende eeuw bij de vleet geproduceerd, voor zowel de Nederlandse als de Amerikaanse markt, door Jozef Israëls en Albert Neuhuys maar ook door terecht vergeten kunstenaars als Jacob Kever en Bernard de Hoog. En toch, als je je over je vooroordelen heen zet en beter kijkt, is Neuhuys’ De eerste les een fijn evenwichtig beeld, waarin de houdingen van de moeder die haar dochtertje iets met naald en draad uitlegt en het belangstellend naar voren hellende meisje allebei raak zijn getypeerd. En Het etensuur van de Dordtenaar Roland Larij (1855-1932) is mooi van binnenkamers tegenlicht. Hoe daar de damp van een warm middagmaal voor een nauwelijks gedefinieerde boerenkop langs kringelt, dat is met zichtbaar plezier vastgelegd.

Dus je begrijpt wel wat de bezwaren tegen dit soort werk zijn – het verkocht goed en er is te veel van – maar het is ook interessant om de verschillende schilders eens te vergelijken en vast te stellen: commerciële kunst kan goed of slecht zijn, en alles daartussen. Eigenlijk net als niet-commerciële kunst.

Willem Roelofs, Landschap met naderende regenbui, ongedateerd.
Particuliere collectie, Dordrecht

Piet Mondriaan

Behalve deze echte potboilers – succesnummers die de kunstenaar bleef herhalen om de kachel brandend te houden – worden in Dordrecht ook andere vormen van lucratieve kunst belicht. Een reeks geëtste stadsgezichten door Willem Witsen herinnert ons eraan dat veel kunstenaars grafiek maakten omdat die in een oplage werd gedrukt en daarom goedkoper en verkoopbaarder was. Verder is er een hoofdstukje met in opdracht geschilderde portretten van onder anderen Jan Veth en Thérèse Schwartze. En een wandje met olieverfschetsen van Willem Roelofs, de eerste landschapschilder die zijn voorstudies verhandelde. Allemaal manieren om met kunst in je levensonderhoud te voorzien. En ook voor etsenreeksen, opdrachtportretten en plein air-landschappen geldt: je kunt het pleasing en schmierend doen of je kunt integer blijven en de artistieke kwaliteit bewaken.

Ondertussen is dit nou echt een onderwerp waarbij je de achtergrondverhalen graag thuis nog eens zou willen nalezen in een catalogus. Er werd in de negentiende eeuw veel over kunst geschreven, door critici in kranten en door de kunstenaars zelf in brieven en dagboeken, dus er zijn interessante, directe bronnen beschikbaar. Maar omdat Kunst voor de kost in korte tijd georganiseerd moest worden om het uitvallen van een andere tentoonstelling op te vangen, was er voor het produceren van een boek geen gelegenheid. We zullen het moeten doen met de snippers leuke tekst op de wanden, zoals het onverbiddelijke citaat van Eduard Karsen. Of een brieffragment van een jonge Piet Mondriaan, die schrijft: „Nu ben ik bezig met eenige schilderijtjes die ik verkoopen kan; wel vervelend om dit te moeten doen daar ’t naar den zin van de menschen moet wezen maar ’t is pecuniae causa [omwille van het geld].”

Boven vier zilverige Hollandse stadsgezichten van Jacob Maris staat diens ontnuchterende verzuchting: „Verdomme, wéér een stad met witte wolken!”