Wat Noel en Liam Gallagher nog kunnen leren van andere broeder- en zustervetes

‘I’d rather eat my own shit than be in a band with him again.” Het was volgens gitarist Noel Gallagher volkomen ondenkbaar dat hij ooit nog samen met zijn zingende broer Liam zou optreden. Een reünie van Oasis zou er dan ook nooit-maar-dan-ook-nooit komen. „Zelfs niet als alle uitgehongerde kinderen ter wereld ervan afhankelijk zouden zijn.”

Het wereldvoedselprobleem is nog lang niet opgelost, maar die ondenkbare reünie kwam er natuurlijk toch. Volgende week begint Oasis in het Verenigd Koninkrijk aan een 41 shows tellende stadiontournee die tot november langs zo’n beetje alle continenten trekt (maar Nederland overslaat).

Na zestien jaar wachten smachten de fans om de monsterhits (‘Wonderwall’, ‘Live Forever’, ‘Don’t Look Back in Anger’) weer te horen, en verheugen de haters zich stilletjes op het andere handelsmerk van de Britpopgiganten: hun oneindige strubbelingen, scheldkanonnades en knokpartijen.

De Gallaghers zijn niet alleen. Vetes tussen bloedverwanten lijken oververtegenwoordigd in de popmuziek. Zit er een patroon in alle broeder- en zustertwisten? En zijn daaruit lessen de trekken waarmee Oasis hun tour tot een succesvol einde kan brengen?

Lees ook

Oasis zou zelfs niet terugkeren als ‘alle stervende kinderen ervan afhankelijk waren’. Toch begint de kaartverkoop zaterdag

Oasis in 2006 in Hongkong, drie jaar voordat de band stopte.

Les 1. Het gebeurt in de beste families

Eerst het troostende nieuws: het hoort erbij. Ruzie maken is niet per se erg, en het maakt deel uit van een lange traditie. Waar je in ieder ander familiebedrijf elkaar makkelijk kunt ontlopen en tactisch de taken kunt verdelen, beland je als bandlid toch altijd weer samen in dezelfde studio, tourbus of kleedkamer, waar je eindeloos moet rondhangen. Gooi naast een flinke portie verveling ook nog wat alcohol en drugs in die snelkookpan en voordat je het weet, ontploft de boel.

En laat je niet misleiden door decibellen, want het gebeurt zeker niet alleen bij ruige rockers als The Stooges, Creedence Clearwater Revival of AC/DC. Hoe zoetsappig de close harmony van The Everly Brothers, The Beach Boys of The Jacksons misschien ook klonk, ook binnen in die broers kolkten woede en wedijver.

Chris (links) en Rich Robinson van The Black Crowes. Foto Thomas Cooper / Getty Images

Les 2. Het kan altijd erger

We’re bad, but we’re not that bad”, zeiden de Gallaghers ooit tegen elkaar toen ze geschokt toekeken hoe zanger Chris Robinson van de Amerikaanse rockband The Black Crowes en zijn broer en gitarist Rich elkaar aftuigden. En dat was nog niet eens de keer dat Chris zijn broer te lijf ging met een kapotgeslagen fles, vanwege een ruzie over… een setlist. „We wilden elkaar echt zo veel mogelijk pijn doen”, verklaarde Chris lachend toen de broers voor de zoveelste keer de strijdbijl hadden begraven. „Het was op alle mogelijke manieren ongezond”, gaf Rich toe.

Les 3. Sla elkaar nooit in het gezicht

In hun eindeloze bokspartijen respecteerden de Robinsons wel altijd die ene gouden regel uit de rock-’n-roll: gij zult elkaar nooit in het gezicht slaan. Blauwe ogen en gebroken neuzen passen nu eenmaal niet op de bühne. Ook de vingers van muzikanten zijn offlimits. Het publiek mag namelijk niet het slachtoffer worden.

David Lee Roth, larger-than-life-zanger van hardrockband Van Halen verklapte ooit hoe drummer Alex zijn broer en virtuoze gitaargod Eddie van Halen te grazen nam na een ruzie over – wederom – de setlist. Met één vuist gaf hij zijn broer een gigantische afranseling. „Maar met zijn andere arm beschermde hij tegelijkertijd voorzichtig Eddies hoofd zodat die niet tegen het beton zou beuken, want we moesten nog spelen.”

„Alex is de rock. Ik ben de roll”, zo quote de drummer zijn in 2020 overledene broer in zijn recent verschenen memoires Broers. „We vechten, we maken ruzie – zelfs in de dingen waar we elkaar wél in vinden.” Maar aan de vechtpartij wijdt hij geen woord, al geeft hij wel toe woest te zijn geweest toen zijn broer de gitaarsolo van Michael Jacksons wereldhit ‘Beat it’ inspeelde – helemaal toen het album Thriller op één belandde, net voor Van Halens eigen plaat 1984.

„Ik haat hem niet meer dan iemand anders”, zei Ray Davies van The Kinks over zijn broer Dave. „Maar zeker ook niet minder.” Ook in hun talrijke matpartijen respecteerden ze de code om elkaars gezicht te sparen. Het ging pas fout toen drummer Mick Avory zich ermee ging bemoeien en met een bekkenstandaard begon te zwaaien. Resultaat: zestien hechtingen in de kaak van Dave. De voortdurende broer- en bandguerrilla zou resulteren in een vierjarig tourverbod in de Verenigde Staten.

Ann en Nancy Wilson van Heart. Foto Richard Creamer / Getty Images

Les 4. Ontloop elkaar (en bespaar niet op extra vervoer)

Blijven meppen werkt averechts. „Je zoekt op den duur gewoon een reden om te vechten”, bekende zanger-gitarist Caleb Followill van de Amerikaanse rockband Kings of Leon (met daarin zijn broers Jared en Nathan én neef Matthew). „Dat kan the stupidest shit zijn, zelfs een barkruk.” Pas toen het viertal in 2021 het achtste album had voltooid, gaven ze toe: dit is de eerste plaat waarbij we niet met elkaar op de vuist zijn gegaan.

Om het geweld te beperken had de band al een draconische maatregel ingesteld: ze reisden jarenlang apart. Pas anderhalf uur voor het optreden kwamen ze samen, meteen na afloop ging ieder weer zijn eigen weg.

De zingende zussen Ann en Nancy Wilson hadden na vijftig jaar en drie reünies van hun hardrockband Heart zo’n genoeg van elkaar dat ze – eenmaal aangekomen met eigen tourbussen – óók nog de backstage opdeelden in zogeheten ‘sanctuary zones’. Daar mochten alleen hun eigen partners, managers en stylisten komen.

Maurice, Robin en Barry Gibb van The Bee Gees. Foto Jeff Hochberg / Getty Images

Les 5. Wacht niet tot er één doodgaat

Zoals bij iedere ruzie geldt: hoe grimmig de strijd ook is, uiteindelijk weet iedereen diep van binnen dat het nergens over gaat. Alleen: vaak komt verzoening te laat. Zie ook: het Britse discotrio Bee Gees. Hoe spekglad Barry Gibbs en zijn jongere tweelingbroers Robin en Maurice hun driestemmige falsetstemmen ook lieten galmen, achter de schermen schreeuwden ze vooral tegen elkaar wie de beste was. Maurice, het eerste slachtoffer van deze verplaswedstrijd, degradeerde tot zijn grote verdriet tot de boodschappenjongen van de andere broers. „Ik zei: ‘Nee Robin, jij moet Barry bellen!’ En: ‘Nee Barry, bel jij Robin maar!’ Ze zeiden allebei: ‘Oh nee!’ En dat ging achttien maanden zo door.”

Drie reünies en twee sterfgevallen later, stond Barry in 2012 met een roos in zijn handen aan het graf van de aan kanker gestorven Robin. Maurice was negen jaar eerder overleden na een hartstilstand. „God weet hoeveel ruzie we hebben gemaakt”, treurde de oudste broer. „Zelfs tot het einde toe hadden we conflicten met elkaar, wat nu niets meer betekent. Het betekent gewoon niets meer. If there’s conflict in your lives – get rid of it.”


De afstudeerfilms van de Filmacademie behandelen serieuze problemen op zeer grappige manier

Als er één beeld is dat de afstudeerfilms van de Nederlandse Filmacademie in 2025 samenvat dan is het Raymond Thiry, komisch spartelend aan een strop. Het is een onrustwekkend en deprimerend beeld uit fictiefilm Bungelen, maar ook héél grappig.

Dat typeert de lichting van 2025. Zoals de afgelopen jaren kun je in de vijf documentaires en zes fictiefilms een kleurenwaaier aan maatschappelijke problemen zien. Van klimaatproblematiek tot zelf- en seriemoord. Maar de toon van veel films is licht, hoopvol, en humoristisch.

Neem de documentaire waar we wilden zijn (allemaal kleine letters), gemaakt in samenwerking met de AVROTROS (allemaal grote letters). Regisseur Kellan Vogelzang introduceerde de film op de premièredag van de eindexamenfilms op donderdagochtend in het Eye Filmmuseum in Amsterdam als volgt: „Deze film kwam voort uit een frustratie met de moderne maatschappij.” Het feit dat je niet weet waar je eten vandaan komt, het gebrek aan intermenselijk contact. En dus togen zes crewleden naar Lapland om met een groep Nederlanders van de wildernis te leven.

Je zet je schrap. Het klinkt als duurzaamheidsles. Maar de film blijkt een lief portret van mensen die proberen te ontsnappen aan een te druk leven. Ze likken mieren van hun handen. „Zuur, joh!” En: „God, wat zijn die mieren lekker. […] Ik neem nog een handje mee.” Ze discussiëren bij het avondeten verhit over de behoefte aan, ironisch genoeg, vijf minuten bezinning. En ze leren elkaar de beste manier een gevangen vis uit zijn lijden te verlossen: „Je moet hem hard slaan, dat is beter voor de vis. Harder. Hij is dood. Hij is dood!”

Scène uit de fictiefilm ‘Bungelen’. Beeld Nederlandse Filmacademie

Meer genrefilms

Met Lichting 2025 studeren er 83 filmmakers en vijf componisten af. Van 25 juni tot 6 juli zijn de films – gemaakt in samenwerking met omroepen – te zien in Eye Filmmuseum, in het Documentaire Paviljoen en op de Nederlandse Filmacademie.

Meer dan in de sombere coronajaren maakten de studenten genrefilms. Beneath the Baobab Tree (KRO-NCRV) is een horrorfilm gebaseerd op West-Afrikaanse mythologie: een zwangere vrouw wordt achtervolgd door zwermende, gifgroene vuurvliegjes. Bungelen gaat over een man die zijn levenslange drang tot lustmoorden onderdrukt, totdat hij buurman Chris (Raymond Thiry) ziet bungelen in het bos. En in Moksha (VPRO) probeert een wetenschapper de sterren terug te brengen naar een post-apocalyptische vuilniswereld. Natuurlijk is er ook Hollands jeugddrama: in Niemandsland worstelt een tiener met bekvechtende ouders en een intense semi-erotische vriendschap.

De productiekwaliteit is heel hoog – visuele effecten zijn zelfs van blockbusterniveau. Maar verhaaltechnisch schort er soms wat. Bij enkele films lijkt het verhaal te groot voor een kortfilm.

Kinderfilm De Kleine Hoteldetective (NTR) is de meest volledig geslaagde fictiefilm. De elfjarige Billie probeert er achter te komen wie de geheimzinnige hotelinspecteur is die beslist over het hotel van haar moeder. Het is een klassieke kids-on-top-film: volwassenen zijn scheefgegroeide excentriekelingen, kinderen weten wel beter. En het is een verademing voor ouders die nog weleens zwetend wakker worden na een bezoek aan De Bellinga’s: Pretpark op Stelten. Ook Sugar (BNNVARA) is geslaagd: een invoelend portret van een vrouw die begint met sekswerk.

Scène uit de horrorfilm ‘Beneath the Baobab Tree’. Beeld Nederlandse Filmacademie

Documentaire

De documentaires zijn beter dan de fictiefilms, en visueel gewaagder. Prachtige animatie illustreert Sanyi Kakas (VPRO): een grappige reportagedocu over een haan die een Hongaars dorp dichter bij elkaar bracht.

Ook Moeders, Moeders, Moeders (NTR) is indrukwekkend, met zijn droevige zwartwit-beelden en vlekkige krijttekeningen. Regisseur Paul Hylkema onderzoekt de complexe band die hij heeft met zijn moeder, die weer een gemankeerde band met háár moeder heeft. Het onderzoek blijft wat aan de oppervlakte, maar beelden zeggen veel: de afwisseling tussen extreme close-ups en vergezichten illustreert hoe familie zowel nabij als onkenbaar kan voelen.

De meest gewaagde film is The Birds Shall Return (HUMAN). Hij werd geboren uit frustratie met de Filmacademie. „Bij de UvA waren er protesten tegen Israël”, zegt regisseur Nour Alkheder. „Maar bij ons was het stil.” De film is een poging „de camera te gebruiken” om de genocide op Palestijnen aan de kaak te stellen. Verhalen van grootmoeders en derde-generatie-Palestijnen leiden naar een confronterend punt: strijd is voor Palestijnen géén keuze, maar noodzaak. De film is beeldschoon, toch had je iets van de visuele poëzie willen inruilen voor verdere uitweiding.

Scène uit de documentaire ‘Sanyi Kakas’. Beeld Nederlandse Filmacademie

Punk

Het absolute hoogtepunt van dit jaar was kus kus beng beng (BNNVARA). In de film legt regisseur Ollie Launspach virtuoos de impact van zijn gendertransitie op zijn relatie vast.

Het begint als een portret van zijn partner Sterre Mulder. Haar levensverhaal flitst in knipsels, foto’s en anekdotes over het scherm. Op het nieuws dat Launspach in transitie ging was ze niet enthousiast. Maar ze is begripvol en vrolijk. Ze wikkelt de zwachtels af na de operatie en zegt liefdevol: „Hey Frankenstein.” En: „Ik denk dat het mooi wordt.”

Launspach heeft echter moeite haar begrip te accepteren. Hij trekt, duwt en schudt, totdat Sterre (en de kijker) er ongemakkelijk van wordt. Er breekt iets open als zij zegt: „Jij wil horen dat ik het moeilijk vindt, omdat jij jezelf haat.” Daarna draait de film om en gaat het plots over de knipsels, foto’s en anekdotes van zíjn leven.

Drie, vier films later wordt er op de premièredag nog steeds over nagepraat in Eye – een prestatie, zeker als er inmiddels films over de vernietiging van de aarde langsgekomen zijn.

Wat kus kus beng beng zo ontroerend en overtuigend maakt, is dat de film de ervaring van een levensveranderende keus vat. Hoe het brein op hol slaat – een wespennest dat een tik heeft gekregen. Nooit wordt het uitleggerig. Omdat het in elk manisch gemonteerd beeld zit. Ook de muziek is grandioos – componist Xiangming Niu won terecht de Filmscore Award. Het is herkenbaar, punk en recalcitrant: midden in de film verschijnen er minutenlang dagboekfragmenten van Mulder op beeld.

Bij de borrel achteraf vertelt Launspach dat hij helemaal niet van plan was een egodocument te maken. Hij en producenten Isa Sluis en Swaantje Kooijmans deden eerst onderzoek, spraken met talloze stellen, maar werden niet „filmisch verliefd”. Launspach schrok wel van de verhalen die hij hoorde; de twijfels en gevoelens die een transitie losmaakt. Het moest toch écht over hem en Sterre gaan. Ze werkten innig samen in het maken van de film – als afgestudeerd cultuurcriticus daagde Mulder Launspach ook op kunstzinnige manier. En de camera was een buffer waardoor ze elkaar de moeilijke vragen eindelijk durfden te stellen.

Voor wie zich na het zien afvraagt hoe het nu, maanden later, met de relatie gaat, had Launspach bij de vertoning een boodschap. „Ik ben trots om te zeggen: we zijn nog samen!”


Lorde wil zich volledig tonen: rauw, ongesluierd en eerlijk – de nieuwste teksten van Sef komen als poëzie

Lorde toont zich volledig: rauw en ongesluierd

Een röntgenfoto van het bekken, met bovenin de gesp van een riem, links en rechts de klinknagels van een spijkerbroek, een rits die naar beneden loopt en, rondzwevend in het klinische blauw, een spiraaltje. De coverfoto van het album Virgin is ‘volledig transparant’ – even letterlijk als figuurlijk. Lorde (28) wil zich volledig tonen: rauw, ongesluierd en eerlijk. Het is een hyperpersoonlijke blik vol feministische symboliek waarmee de zangeres een krachtig statement maakt: geen schuilen, geen filters, gewoon zij – vanbinnen en vanbuiten.

Cool, eigenzinnig en ongrijpbaar was Ella Yelich-O’Connor, oftewel Lorde uit het strandplaatsje Takapuna, Nieuw-Zeeland, al op haar zestiende, toen ze debuut Pure Heroine (2013) afleverde. Overrompelend was toen de uitgeklede, elektronische sound vol eigenaardige geluidjes. Zo ook opvolger Melodrama (2017): dwingend, edgy en fris. Donkere gevoelens heel sterk bezingen, heel inspirerend voor zelfbewuste popvrouwen als Billie Eilish net ná haar.

Het ingetogen, van zon doordrenkt gitaaralbum Solar Power (2021) stond daar haaks op. Er waren – misschien wel met opzet – geen hits. Lorde schudde het altijd door haar verfoeide, snel in de schoot geworpen glamourleven af en leidde een teruggetrokken, eco-bewust leven. De ogen van het zonnekind, zoals ze zich toen presenteerde, stonden dof om de verontrustende klimaatveranderingen.

Maar dat veranderde. Ze verruilde haar rustige bestaan in de Nieuw-Zeelandse natuur toch voor het onrustige stadsgewoel van New York. Daar leeft Lorde een hongerig naar ervaringen jagend twintigersleven, even avontuurlijk als chaotisch, even onbezonnen als zoekend naar zingeving, lust, liefde. Als we de sterk opzwepende synthpop dancetrack ‘What Was That’, haar eerste single in lange tijd, mogen geloven gaat dat van MDMA slikken en dansen in de New Yorkse nachtclub Baby’s All Right tot de rauwe nasleep van een relatiebreuk, toen verdriet haar meetrok in zijn draaikolk.

In al zijn rauwheid draait Virgin van Lorde om bevrijding. Ze kwam zichzelf behoorlijk tegen. Dat een verbroken relatie zakken gevoel voor kwetsbare liedjes oplevert, weten we al een dikke eeuw. Maar voor Lorde was er in deze jaren uit de schijnwerpers ook het doorstaan van een eetstoornis (‘Broken Glass’). En er spelen genderthema’s, die verwarren. In het jachtige openingsnummer ‘Hammer’ zingt ze „Some days I’m a woman. Some days I’m a man. I might have been born again.” In de video van powerballad ‘Man of the year’, wat een nummer, plakt ze haar borsten af. Ze voelt zich nu meer op haar gemak bij fluïde expressie.

Lorde’s plaat is persoonlijk en gedurfd. Met in het oor kruipend melodieuze, therapeutische electropop vol stekelige synths, dancerave extatische uitspattingen en bewerkte, dramatische vocalen gooit ze met hulp van producers als Jim-E Stack en Dan Nigro alles van zich af. Die emotionele directheid komt over en sluit haar weer aan, al kan ze zweverig zijn en is niet alles even sterk. De korte duur van Virgin (34 minuten, 11 nummers) blijft verbazen. Maar uitzonderlijk is hoe Lorde de schoonheid van een soms zo verlammend en rommelig eind-twintigersleven vangt én in alle intensheid weet te normaliseren.


Sef brengt poëtische teksten op steengoede muziek

Volgens de Duitse dichter Rainer Maria Rilke kan goede poëzie alleen maar voortkomen uit ervaringen die herinneringen worden, die vergeten raken en weer terugkeren in taal. Zo klinkt Lieve Monsters, het nieuwe album van Yousef Gnaoui, alias Sef. Op Lieve Monsters lijkt Sef, die vrijwel alle muziek zelf schreef en produceerde, te zijn geland – de vergeten ervaringen van lollige muziek (‘De Leven’, ‘Broodje Bakpao’) en zwaardere muziek (IJSLAND) hebben vorm gekregen en zijn teruggekomen als poëzie. Of beter, als steengoede muziek.

Het album is een spekkoek, met evenveel dom-slimme woordspelletjes als gelaagde teksten („Ruimte is rijkdom/ en rijkdom is keuze/ en keuze is vrijheid/ en vrijheid is een kooi”). Er zit evenveel lucht in als dat er druk op staat. Want al is het einde van de wereld nog steeds een terugkerend thema, als het aan Sef ligt gaat hij dansend ten onder. En dat doet hij niet alleen.

Zo is ‘Bang’ een gesampelde bewerking van ‘Voor Alles’, het nummer dat Wende schreef op de kort voor zijn dood geschreven tekst van Joost Zwagerman. De opzwepende beat botst keihard met de melancholieke duisternis van de originele tekst, maar werkt juist daardoor goed. Openingstrack ‘Pacifist’ bevat een ontroerende sample van Sefs jonge zoon Aziz Gnaoui die onbezorgd zingt.

Het tekstueel sterke ‘Ruimte/Tijd’ heeft een prachtig, klein, meanderend intermezzo van Joep Beving, dat gekruid is met een opzwepende sample van Bob Marley, over actie ondernemen tegen het systeem. „Life is not pressure/ the system is pressure”, klinkt het echoënd, voor er opeens een verwrongen junglebeat aanspringt die doet denken aan de woeste muziek van de Britse dj Blawan. „Kijk verlies je je gezicht/ en is dat je enige bezit/ dan gaat alles in de fik.”

Die intensiteit loopt door in ‘h-e-l-p’, dat begint op een manier die doet denken aan Nelly Furtado’s ‘I’m Like a Bird’, maar het is ‘Porcelain’ van Moby. Al is het maar omdat ‘h-e-l-p’ niet de vrije, maar de paniekvogel bezingt: „H-E-L-P-M-I-J, A-U-fucking-B”. De track lijkt tegen het eind bijna te verzinken in apathie, maar dan stopt het nummer abrupt en knalt de ongemakkelijke, opgejaagde beat van het volgende hoogtepunt ‘ok computer’ erin. Een snelle jungledrum en teksten als: „Een duivel met vleugels, een engel met hoorns/ in zoveel lawaai zijn ze moeilijk te horen/ weet niet precies welke schouder er nu aan het woord is.” Klinkt bizar, maar dat moet kunst af en toe zijn.

Waar Sef op eerdere albums soms misschien iets te graag duidelijk wilde maken dat hij iets te zeggen had, zijn de teksten op Lieve Monsters subtieler en effectiever. Dat werkt omdat het nu de muziek is die telkens weer nieuwe hoeken om slingert, met nieuwe genres en andere gevoelens. En als achter die hoek onverhoopt toch het einde van de wereld blijkt te schuilen, kunnen we maar beter dansen.

Klassiek
Alex Paxton
Delicious

Muziek die klinkt ‘alsof je in een aardbei bijt’ wil de Britse componist Alex Paxton maken. Zijn nieuwe album Delicious, met een bonte verzameling ensemblestukken, is héél veel aardbei, plus een pak suiker: vrolijk, catchy, maf, melodieus, hyper. Alles kan in deze cartooneske, voorspelbaar onvoorspelbare, soms ook dodelijk vermoeiende muziek. (Joep Stapel)

KLassiek
Hainbach & Ensemble Modern Primer

Totaal andere koek is de meeslepende elektro-akoestische trip Primer van de Berlijnse componist-producer Hainbach en de nieuwemuziekspecialisten van Ensemble Modern. Ze knipten en mixten een gezamenlijk liveconcert tot een schemerduistere studiocollage, waarin noise, soundscapes, subtiele tinkelmuziek en grauwe lyriek elkaar versterken. Hoogtepunt is het titelstuk, met industriële sleepbeat en trompetsolo. (JS)

Rock
Hotline TNT Raspberry Moon

Missie volbracht: op hun derde album weet Hotline TNT het genre shoegaze op te tillen tot ehm, … popgaze? In plaats van naar hun schoenpunten staart het Amerikaanse vijftal met opgeheven hoofd naar de zonnige horizon. Fuzzy gitaren zijn gebleven, maar de oorwurmen in riffs en melodieën van zanger-gitarist Will Anderson zijn onweerstaanbaar optimistisch. (Frank Provoost)

Latin
Adrian Quesada Boleros Psicodélicos II

Texaan Adrian Quesada is vooral bekend als helft van duo Black Pumas. Solo duikt hij diep in psychedelische latinballads, romantische, meeslepende songs die net zo goed op de achter- als voorgrond werken. Deel één was een groot succes, deel twee zal dat ongetwijfeld evenaren, met opnieuw sterke gastbijdragen van iLe, Angélica Garcia en de geweldige stem van de Cubaanse Daymé Arocena. (Peter van der Ploeg)

Metalcore
Turian Blood Quantum Blues

Zangeres Vern Metztli-Moon van metalcoreband Turian uit Seattle heeft iets om kwaad over te zijn: ze is Yaqui, een Mexicaanse bevolkingsgroep die door de Spanjaarden werd onderworpen, gedeporteerd en uitgemoord. In Turian gromt en gilt ze het verhaal van zich af met spijkerharde gitaarrifs en elektronische passages. Zoals in ‘Chemical Bath’, dat klinkt alsof Converge en Fear Factory samengaan. Unieke sound, die hard aankomt. (PvdP)


Betoverende zang laat in ‘Star Returning’ tijd en ruimte verdwijnen

Samen een moment van verstilling en bezinning beleven. Daar gaat het om in het theater, vindt Lemi Po-nifasio. In de eerste scène van Star Returning trekt hij de toeschouwer dan ook resoluut de dagelijkse realiteit uit, om hem te laten neerdallen in een balsemende vertraging. En verwondering: in een zee van vuur zingt de Bimo, een schriftgeleerde van het Chinese Yi-volk, een lied dat wordt gezongen tijdens het jaarlijkse Toortsfestival, betoverend, puur en doordringend.

Zang is belangrijker dan ooit dit jongste werk van Ponifasio en Star Returning biedt bijna een soort opera-ervaring. Voor deze voorstelling werkte hij, zoals vaker, samen met een etnische minderheid. Dit keer zien we zangers en dansers van de Yi, een bergvolk met eeuwenoude rituelen waarin de verbinding met gemeenschap, natuur en de kosmos voorop staan. Ponifasio laat ze versmelten met zijn hedendaagse esthetiek, duister en ceremonieel, traag en precies.

Als altijd gaat het bij Ponifasio over leven en dood, over de levenscyclus. Zo ook in de poëzie van Yi-dichteres Jidi Majia en het Toortsfestival, waarin de Yi geboorte, welvaart en een rijke oogst afsmeken. Ponifasio transformeert dit naar zijn uiterst gestileerde stijl. In plechtige processies trekken figuren in lange zwarte jurken met vlaggen voorbij, terwijl de melodiën (práchtig gezongen) met in grillige slingers van laag naar hoog kronkelen, met soms scherp verspringende registers, altijd loepzuiver.

In een van die liederen wordt de adelaarsschedel bezongen die uit de hemel neerstort; op het toneel ligt een astronautenhelm. De as die eruit valt, wordt bewaard met het respect dat een voorouder toekomt. Perfect synchroon zijn de precies afgemeten bewegingen van de dansers, ook als ze, op de grond gezeten, in gebaren het werk van de landarbeiders en ambachtslieden tonen. Een bijna naakte man symboliseert de dood. Op zijn witte vlag is de vernietiging te zien die de mens zijn woonplaats, de aarde, aandoet. Tegen het einde keert hij als astronaut terug naar de vruchtbare moederschoot, de kosmos. Een witte kosmos, die scherp contrasteert met het schemerduister waarin het toneel langdurig is gehuld – het sterke lichtontwerp is van Helen Todd.

Voor de kenners is dit alles thuiskomen in de wereld van de Samoaan Ponifasio. Het is niet voor iedereen en vraagt aandacht en concentratie, maar voor wie die kan opbrengen, kan als een astronaut los van tijd en ruimte rondzweven in dit wonderlijke universum.


Al scratchend maken turntablists verhalende muziek

Wie zich dj noemt, kan van alles doen: praten op de radio, plaatjes draaien op een bruiloft, met een usb-stick vol eigen muziek van festival naar festival vliegen, of beats maken waar een ander overheen rapt. Maar wie van twee draaitafels een zelfstandig instrument maakt en daarop soleert, is niet zomaar een dj, maar beoefent een kunstvorm. Zo iemand manipuleert andermans muziek om verhalen te vertellen in een eigen stijl en laat ondertussen de voeten tappen en de konten schudden. Zo iemand is een turntablist.

Waar komt het vandaan?

In de jaren dertig en veertig verschenen de eerste muziekstukken die waren gemaakt op draaitafels. John Cage speelde op Imaginary Landscape No 1 in 1939 met de snelheid van de platenspeler en creëerde ritmes door de naald erop en eraf te halen. Vanaf de jaren vijftig begonnen in Jamaica reggae-dj’s en -muzikanten zoals Lee ‘Scratch’ Perry op hun soundsystems de frequenties van opgenomen muziek naar hun hand te zetten.

Maar de grote revolutie kwam uit de New Yorkse wijk de Bronx. Vanaf begin jaren zeventig begonnen dj’s als Kool Herc, Afrika Bambaataa en Grandmaster Flash de draaitafels te gebruiken om hun eigen, nieuwe muziek te maken: hiphop. De focus lag aanvankelijk vooral op de beat. Door drumbreaks van twee identieke platen tegelijk te draaien en die steeds terug te halen naar een bepaald startpunt, wisten ze de ritmische stukken te verlengen, zodat de breakdancers langer konden breaken en de rappers langer rappen.

Met het mixpaneel tussen de draaitafels ontdekten de dj’s de oneindige mogelijkheden. De belangrijkste innovatie was scratchen, het heen en weer halen van de plaat onder de naald. Deze nieuwe sounds kon je aan elkaar mixen of in elkaar laten vloeien.

De term turntablism werd overigens pas in de jaren negentig bedacht, door DJ Babu van de Beat Junkies, om het genre te onderscheiden van de vele andere dansmuziek die gemaakt wordt, of simpelweg gedraaid wordt, door dj’s.

Hoe klinkt het?

Een dronken trompet, een haperende nieuwslezer of een gekortwiekte viool; alles kan en moet te grazen worden genomen op de draaitafels. Turntablism klinkt vaak hortend en stotend. De snelle handen van de dj breken klanken abrupt af of laten die halverwege ontsporen. Natuurlijk klinken er veel scratch-geluiden en zijn beats en herhaling de basis. Het blijft dansmuziek.

De kunstzinnige collagemuziek die alle geluidsfragmenten als bouwstenen beschouwt, is een van de weinige genres waarin humor bijna altijd prominent aanwezig is en waarin muzikanten steeds meer verhalenvertellers zijn geworden.

Naar wie moet ik luisteren?

Na pioniers als Grandmaster Flash en Afrika Bambaataa brak het scratchen via een omweg door bij een groter publiek, vooral met het nummer ‘Rockit’ van jazzmuzikant Herbie Hancock. De meeste turntablists bleven aanvankelijk nog vooral in dienst van hun hiphop-crew als muzikanten achter de rappers. Luister naar dj Jam Master Jay van Run-D.M.C., of Mix Master Mike met de Beastie Boys.

Halverwege de jaren negentig kwamen meerdere op draaitafels (en met samples) gemaakte albums van turntablists als DJ Shadow en Rob Swift uit. Met name in Europa nam turntablism een meer jazzy afslag. Op het Britste Xen-label kwamen mooie knip- en plakplaten uit van bijvoorbeeld DJ Food en Cold Cut. Door digitale productietechnieken is turntablism weer uit de mainstream verdwenen, maar de subcultuur leeft. Luister bijvoorbeeld naar het album Reborn van dj Mista Sinista uit 2024.


Theater in een TBS-kliniek: ‘Het tuig zit tussen jullie in. Hoe voelt dat nou?’

Voordat de theaterbezoekers zich tussen de rest van het publiek kunnen mengen in de TBS-kliniek de Rooyse Wissel in het Noord-Limburgse Oostrum, moeten ze door een controle die strenger is dan die op Schiphol. Ieder paspoortnummer wordt bij binnenkomst bij de forensische psychiatrische instelling genoteerd en later bij vertrek weer afgevinkt. Schoenen en riemen gaan door een aparte scan, geld of andere betaalmiddelen mogen niet mee naar binnen en in de uitnodiging stond de tip om geen beugel-BH’s met metaal te dragen, om een persoonlijke scan te voorkomen.

De streng beveiligde toegang past naadloos in het script van theatervoorstelling In mijn dromen lukt het, waarmee de Rooyse Wissel haar 25-jarig jubileum viert. Maar de veiligheidsmaatregelen zijn echt. Zoals ook de TBS-kliniek zelf, het toneeldecor, echt is. Net als de TBS’ers, begeleiders, en omwonenden die het toneelstuk spelen echt zijn én de verhalen over het leven in de TBS-kliniek waarop het script gebaseerd is.

Aan bod komen niet alleen verhalen van de TBS’ers die hun tijd doden, werken aan hun herstel of zich voorbereiden op een overplaatsing naar een levenslange ‘Long Stay’-kliniek. Het gaat ook over de begeleiders die een band opbouwen met de TBS’ers, maar het soms zelf ook niet meer trekken. „Van patiënten weten we het, maar nu heb ik regelmatig ook een kort lontje”, verzucht ‘begeleidster’ Jolien, „Adem in, adem uit.”

Vooroordelen worden benadrukt door ‘omwonenden’ – „Zet ze op een eiland!” – of worden juist ontkracht met cijfers. Daaruit blijkt dat het recidive-gevaar bij TBS’ers vele malen lager ligt dan bij reguliere gevangenen: in 0,007% van de verloven gaat het mis.

Het Bloemenmeisje en Opa Achterdocht in de voorstelling ‘In mijn dromen lukt het’. Foto ANGY PhotoDesign

Welkom, erkende criminelen

In het kale decor op het sportveld binnen de hekken van de kliniek is de afstand tussen acteurs en publiek letterlijk tot een minimum beperkt. „Welkom lotgenoten, erkende criminelen, beter bekend als uitschot of tuig”, zegt ‘TBS’er’ Willem aan het begin van de voorstelling, terwijl zijn blik het publiek scant: „Ze zitten tussen jullie in. Ik tel er zeker tien, twaalf. Hoe voelt dat nou? Beetje vreemd hè.”

Ongeveer de helft van de ruim twintig acteurs is zelf TBS’er. Ze spelen zichzelf of een fictieve TBS’er, een begeleider, psychiater, de directeur van de kliniek, of een van de bezorgde omwonenden. Echte begeleiders en omwonenden acteren op hun beurt eveneens de rol van zichzelf, of juist die van een TBS-patiënt.

De verwarring die de rolverwisselingen veroorzaakt is precies de bedoeling en het werkt. Het confronteert je met het vooroordeel dat TBS’ers toch anders zijn dan ‘gewone’ mensen. Het gevolg is dat bij iedere mannelijke acteur die ten tonele verschijnt de onvermijdelijke vraag opkomt: is hij een ‘echte’ TBS’er?

Tijdens de voorstelling verplaatsen publiek en acteurs zich van het sportveld naar de centrale hal van de kliniek, waar na afloop iedereen mixt tijdens een borrel – alcoholvrij. Het biedt de gelegenheid eindelijk te cheken wie wie is. Dan blijkt een ‘TBS’er’ die ik voor ‘echt’ aannam, in werkelijkheid een omwonende acteur. Een andere ‘TBS’er’, waar ik tijdens de voorstelling eventjes een begeleider in dacht te ontwaren, bleek zichzelf te spelen en zit al twaalf jaar achter de tralies in verschillende gevangenissen en forensische klinieken. Hij mag binnenkort met verlof, als mens.

De voorstelling In mijn dromen lukt het is t/m donderdag 3/7 te zin in de Rooyse Wissel in Oostrum. Info: derooysewissel.nl


Popartiesten worden steeds kieskeuriger over welke journalisten ze toelaten bij hun shows: hoe erg is dat?

Artiesten komen optreden, poprecensenten gaan ernaartoe om er een stukje over te schrijven. Simpel systeem. Maar nu artiesten op TikTok en Instagram hun eigen medium in beheer hebben, houden ze steeds vaker de deur dicht voor journalisten. Na Justin Timberlake, die vorig jaar geen journalisten op de gastenlijst wilde, volgden dit jaar Sabrina Carpenter, Marilyn Manson en Limp Bizkit. En vorige week schrapte Morrissey tal van Nederlandse journalisten van de perslijst. Hebben ze dat recht?

Ja. Het is hun feestje. Maar het is wel een probleem. Popjournalisten zijn er niet alleen voor dat feestje, ze leggen een cultureel verschijnsel vast, ze wegen wat goed is en wat door het ijs zakt, ze gidsen andere boekers én bezoekers. De popjournalistiek maakt inherent deel uit van de culturele infrastructuur.

Nu is het zo dat niemand de deur écht dichthoudt bij concerten in de Ziggo Dome, Afas Live of de Arena – waar dit probleem zich vooral voordoet. Iedereen kan gewoon een kaartje kopen, wij dus ook. Timberlake en Limp Bizkit waren lang niet uitverkocht, dus kochten we een kaartje. Fair enough. Maar toen we anderhalve week voor het concert van Sabrina Carpenter hoorden dat NRC geen perstoegang kreeg, was er geen kaartje meer te vinden en stonden er bij Ticketswap 35.000 mensen voor ons. Dan kún je gewoon geen verslag doen van een concert. NRC-hoofdredacteur Patricia Veldhuis reageert: „Het is van groot belang dat onze journalisten hun werk vrij en onafhankelijk kunnen doen. Dit soort obstakels zit de vrije nieuwsgaring in de weg.”

Dan maar voor alles een kaartje kopen, hoor ik u zeggen. Maar daarvan zouden de kosten te hoog zijn. Bovendien weten we vooraf niet van alles precies waar we over moeten schrijven, en de voorverkoop van shows is maanden, soms wel een jaar van tevoren.

Fotografie

Voor popfotografen is het al jaren nog erger. Bij de komende shows van Nine Inch Nails, Stray Kids, en Kendrick Lamar en Sza zijn helemaal geen fotografen welkom. En als ze wel binnenkomen, worden ze steeds vaker geconfronteerd met strenge contracten over wat ze met de beelden mogen doen, en moeten ze toestaan dat de artiest bepaalt welke foto’s naar buiten komen. Soms eigent de artiest zich de fotorechten toe: er zijn voorbeelden van artiesten die er een symbolisch bedrag van 1 pond voor betalen, waarbij de fotograaf moet tekenen onder de verklaring dat dat een afdoende bedrag is voor zijn of haar werkzaamheden.

„Het sentiment tegen mainstreammedia, dat in de VS ook enthousiast wordt uitgedragen door het staatshoofd, neemt toe. En dat kan ook de popjournalistiek dwars gaan zitten”, schrijft muziekchef Robert van Gijssel van de Volkskrant. „Zet die trend door, dan zullen de kritische noot en het gewogen oordeel uiteindelijk plaatsmaken voor likes en commentaren onder Instagram- en TikTok-posts.” NRC had de mazzel dat ze bij De Standaard iemand hadden met een kaartje voor Carpenter en wij hun stuk konden overnemen, omdat we allebei Mediahuis als uitgever hebben. Bij Morrissey besloten we afgelopen week het helemaal te laten zitten, nadat hij de accreditaties van meerdere media (waaronder de Volkskrant, Oor, Het Parool en NRC) een dag voor zijn eerste concert introk.

Shally Hurkmans, hoofd communicatie van organisator Mojo Concerts: „Er is volgens mij uitgeplozen wat er over hem was geschreven, en op basis daarvan zijn jullie niet geselecteerd.” Ook Justin Timberlake maakte zelf de keuze wie wel en wie niet op de perslijst kwam. Hurkmans: „Daar mochten best journalisten aanwezig zijn, maar ze hebben zelf een selectie gemaakt wie er wel en niet mochten komen.” Het lijkt op een hang naar volledige controle over hun imago, beeld en dus ook het oordeel. Hurkmans: „Het is hun show. De artiest bepaalt wie er komt fotograferen en recenseren.”

„Hoe privater de organisatie, hoe ingewikkelder het is”, zegt Thomas Bruning, algemeen secretaris van de Nederlandse Vereniging voor Journalisten (NVJ). Het gaat hier niet om gesubsidieerde instellingen. Bruning: „Maar als pers actief geweerd wordt, moeten we de organisator of locatie voorhouden dat het een wisselwerking moet blijven, dat iedereen inspanning moet doen om te zorgen dat dit soort zaken verslagen moet blijven. Op andere momenten hebben ze jullie immers wél nodig.”

Waarom zeggen concertorganisatoren niet tegen tourende artiesten: ‘sorry mensen, wij reserveren altijd plekken voor journalisten, want zo doen we dat nu eenmaal in vrije-pers-land Nederland.’ Zouden Carpenter, Timberlake en Morrissey ons landje dan echt stilletjes overslaan? Ik denk het niet. Bij Mojo zien ze het niet voor zich. „Dat gebeurt in geen enkel land”, zegt Hurkmans. „Ik weet ook niet wat daarvan de consequenties zouden zijn.”

Mojo verschuilt zich achter de artiesten, de NVJ ziet weinig ruimte om actie te ondernemen, dus wat nu? Misschien moet popjournalistiek Nederland de koppen eens bij elkaar steken en een streep in het zand trekken. Ook al levert dat niet zo veel TikTok-hartjes op.


De Keti Koti jeugdherdenking is een rituele performance: ‘Theater is doen alsof, dit is echt’

Op 30 juni organiseert Maas theater en dans voor de tweede keer de Keti Koti jeugdherdenking in het Maaspodium in Rotterdam. ‘Ritueel regisseur’ Pamela Schaap (31) maakt samen met de Maas Creators – een groep kinderen uit Rotterdam – een rituele voorstelling om voorouders te eren en te herdenken.

Tijdens de Keti Koti jeugdherdenking wordt ruimte gecreëerd voor de jeugd om stil te staan bij het slavernijverleden van Nederland. De herdenking begint met een Surinaams handwas-ritueel en een wasi [kruidenbad]. Daarna volgen voordrachten, dans, muziek en theatrale scènes – allemaal gemaakt en uitgevoerd door de Maas Creators. Pamela Schaap is een van de regisseurs en begeleidt de kinderen.

Voor Schaap gaat de performance verder dan alleen herdenken. „Als kind van een Ghanese moeder en Nederlandse vader draag ik beide geschiedenissen in mij”, zegt ze. „Tijdens de koloniale overheersing werden niet alleen lichamen, maar ook de spirit gekaapt, via religie, taal en het ontkennen van andere vormen van wijsheid. Die onderwaardering van Afrikaanse spiritualiteit werkt nog altijd door, vaak subtiel maar diep. Voor mij is het herwaarderen en beoefenen van deze spiritualiteit dan ook een daad van verzet, herinnering én herstel.”

Kunst, zegt ze, gaat altijd over het openen van het hart van de degene op het podium en van het publiek: „Ik wil mensen raken, niet vanuit het hoofd maar vanuit het hart.”

Je noemt jezelf een ritueel regisseur, wat moet ik me daarbij voorstellen?

„Het woord theatermaker suggereert dat je alleen theater maakt. In wezen doe je zo veel meer. We maken gebruik van licht, vormgeving en andere theatrale technieken om het ritueel te versterken, maar theater is doen alsof, het ritueel is echt. We openen echt iets.”

Hoe merk je dat?

„De eerste jeugdherdenking vorig jaar was erg emotioneel. Dit is veel meer dan herdenken, dit vóélen we allemaal. Ik werk vanuit mijn West-Afrikaanse roots waar rituelen meer centraal staan, misschien mag dat dan ook ruimte innemen tijdens Keti Koti.”

Wat voor invloed hebben jouw West-Afrikaanse roots op je maakproces?

„Ik kan eigenlijk alleen maar communiceren vanuit een aardse manier, vanuit een bepaalde gegrondheid die mijn roots met zich meebrengen. Minder vanuit denken en meer vanuit wat ik persoonlijk ervaar. Ik merk dat tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei. Er razen dan zo veel gedachten door mij heen, maar wat doet het met mij? Met mijn fysiek? In de Surinaamse context van winti [Een Afro-Surinaamse traditionele religie en levensbeschouwing] doen we een beroep op het gevoel. Via ritueel en dans eren we en maken we contact met degenen die ons voor zijn gegaan.”

Pamela Maas met kinderen van de Maas Creators, een groep kinderen die tijdens schoolvakanties gratis bij Maas theater kunst mogen maken. Foto Jamal Leeflang

De voorstelling wordt gemaakt met een groep kinderen, de Maas Creators. Wie zijn dit?

„De Maas Creators is een groep kinderen die tijdens schoolvakanties gratis bij Maas theater kunst mogen maken. Samen met Peerke Malschaert en Issam Almiski werken we met de kinderen rondom een thema en een kunstvorm. Oorspronkelijk waren het kinderen die weinig in aanraking kwamen met kunst en cultuur en om verschillende redenen niet op vakantie gingen. Maar de groep groeit en inmiddels plannen gezinnen hun vakantie er zelfs omheen. Die kinderen bloeien helemaal op.”

Op wat voor manier?

„Je merkt dat het ze raakt. Ik krijg wel eens appjes van ouders over hoe hun kind opener is geworden sinds het onderdeel van Maas Creators is – en hoe ze hier zijn opgebloeid.”

Wat is het mooie aan werken met kinderen?

„Kinderen staan letterlijk en figuurlijk dichter bij de grond. Het lijkt alsof zij zich een wijsheid van hun voorouders herinneren. Ze bewegen intuïtief en hun woorden raken je. Soms zie ik een kind dansen en denk ik: ‘je bent nog nooit in Suriname geweest, maar ik zie het, het beweegt door jou heen’. De kinderen zijn daarom leidend in het proces. Ik vertrouw erop dat zij meer weten dan wat ik ze ooit zou kunnen vertellen.”

Hoe begeleid je de kinderen?

„Je geeft opdrachten en vormt een bedding waarin de kinderen mogen en kunnen delen. Dan moet je zelf ook transparant zijn en meedoen. Je kadert een opdracht, om ze houvast te geven. Alle kinderen hebben een schriftje gekregen waarin ze tijdens de onderzoeksdagen al hun gedachten en opdrachten kunnen opschrijven. Alleen met hun toestemming mag ik hun schriftjes inkijken.”

Vorig jaar was aarde het thema, dit jaar water. Waarom water?

„Water is gevoel. We wilden er deze editie de nadruk op leggen dat alle gevoelens welkom zijn. Water is ook onlosmakelijk verbonden met de zee en de overtocht. Als water herinnert, wat draagt het dan allemaal? Ik vroeg een kind wat de kracht van water is, wat er gebeurt nadat je flink gehuild hebt: na het huilen voelde het zich schoon en opgelucht. Water kan schoonmaken, ook vanbinnen.”

Wat hoop je teweeg te brengen tijdens de herdenking?

„Ik hoop dat het publiek het harnas even af zal doen. Een eerlijke kinderstem helpt daarbij. Het is misschien makkelijker om naar te luisteren en hopelijk opent het ook gevoelens die je misschien niet wil voelen. Die mogen er ook zijn. Heling is aankijken, doorvoelen en dan samen lichter maken. Sta op twee benen, leg je hand op je buik en adem in en uit. Ga naar je gevoel en je kan veel dichter bij het eren komen.”

Keti Koti Jeugdherdenking, Maas theater en dans, 30 juni, Rotterdam. Info: maastd.nl


Geluk kan zomaar eindigen, laten Yentl en de Boer in geweldige liedjesvoorstelling zien: dus tart het niet te veel

De voorstelling Rekhalzen begint met zowel Yentl als De Boer die vanaf een metershoge blokkentoren wat in de verte turen. Vermoedelijk aan het rekhalzen, een woord dat later in de voorstelling wordt uitgelegd als oudHollands voor ‘reikhalzen’. Oftewel: „Uitkijken naar iets voorbij dit punt.” Maar ja, naar wat dan precies? Het gebrek aan een eenduidig antwoord wordt onderstreept door het betoverende decor vol Turner-achtige dramatische luchten.

Rekhalzen is de nieuwe voorstelling van Christine de Boer (42) en Yentl Schieman (39), die zich ooit op de Kleinkunstacademie verenigden als Yentl en de Boer. Het duo is zich steeds meer toe gaan leggen op bijna uitsluitend gezongen voorstellingen. Dit leverde Modderkruipers in 2023 de prijs voor beste kleinkunstvoorstelling van het jaar op. Ook opvolger Rekhalzen is erg goed gelukt.

Het duo blinkt uit door in zeer afwisselende liedjes zowel grote als minder grote levensvragen te bespreken. Soms op een dampende beat, dan in een walsje, maar vanuit een in eerste instantie klassiek klinkend cabaretliedje kunnen ze ook plotsklaps in een opera verzeild raken. Ook tekst en toon doseren ze strak: ze schuwen gevoelige liedjes en beeldspraken niet, maar sentimentaliteit wordt vermeden door daarna abrupt de sfeer te veranderen. Na een mooi, metaforisch lied zingschreeuwen ze grappig vilein over „alle beloofde cadeaus die ik nooit heb gekregen”: „Dus dan zoek je een kaartje, en schrijf je erop: ‘ik neem je mee uit eten’/ Dan lijk je gul, en gaat ervan uit, dat ik het wel zal vergeten.”

Lees ook

Cabaretduo Yentl en de Boer gaat meer de diepte in: ‘In alleen maar lolligheid zit toch een soort vrijblijvendheid’

Cabaretduo Yentl en de Boer, Yentl Schieman (links) en Christine de Boer (rechts): „Ik denk dat wij voornamelijk verbindend willen zijn. We willen dat mensen zich niet aangevallen voelen bij ons, juist veilig. Er wordt soms zo hard geschreeuwd tegen elkaar.”

Volmaakt geluk

Een staat van ogenschijnlijk volmaakt geluk blijkt veroorzaker van het gevoel reikhalzend te moeten uitkijken naar nieuwe uitzichten en dromen. Aan het begin van de voorstelling constateert het tweetal alles te hebben waar ze tot nu toe van droomden: een leuke man, fijne kinderen en een succesvolle carrière. Dat dit vooral het hardnekkige bééld van geluk is, oftewel buitenkant, blijkt als ze ironisch verder reflecteren op hun huidige situatie: „We zijn helemaal vrij van jeugdtrauma’s, hebben kinderen die alles lusten, aantrekkelijke mannen die gezellig met elkaar kletsen over de implementatie van een slimme thermostaat (…).”

In fijne liedjes maakt het duo duidelijk dat er van alles kan sluimeren achter het ideaalplaatje

In fijne liedjes maakt het duo duidelijk dat er bij iedereen van alles kan sluimeren achter de façades van een leven dat voldoet aan het ideaalplaatje. Zo kan achter iemand die één en al aardigheid uitstraalt een vat vol opgekropte woede en misgunnen schuilen, blijkt uit een komisch, extreem opgewekt gezongen liedje: „Ik troost je na een break-up, maar ik zie je wel het liefst alleen.”

Worstelingen kunnen zich in allerlei gedaantes aandienen: in leuke liedjes zingt het duo vanuit de perspectieven van mensen die zich héél moeilijk of juist héél makkelijk aanpassen aan anderen. Over eigen geworstel zingen ze onder meer in een geweldig beeldend nummer over beren op de weg.

De vraag die Yentl en de Boer vanuit verschillende oogpunten stellen, is of geluk wel automatisch resulteert in een ‘gratis happy end’. Het kan ook zomaar pardoes eindigen, zo ondervond De Boer vorig jaar bijna toen ze als een soort Tommy Cooper bewusteloos neerstortte op het podium. Pech kan je opeens overkomen. Misschien moet je het geluk daarom niet te veel tarten door alsmaar reikhalzend te verlangen naar méér geluk en méér nieuwe dromen. Dan kan het je immers onverwachts gebeuren dat je de randen van je geluk bereikt, kan je concluderen uit deze geweldige liedjesvoorstelling.


Voormalig tbc-paviljoen heropend als Rotterdamse ‘ontmoetingsplek voor rust en inspiratie’: ‘Een plek als deze bestaat niet, dus het wordt best een avontuur’

De Rotterdamse acteur John Buijsman en Kees, zijn koningspoedel, lopen elke dag van de week door het Park bij de Euromast. Buijsman groet passanten, maakt een praatje met de hoveniers. „Doe jij dat nog, als je door een park loopt?”, schrijft hij bij een gedicht in de door hem samengestelde bundel Lente, Poëzie in het Park.

Over die hoveniers straks meer.

De al even Rotterdamse schrijver Rien Vroegindeweij wandelt ook vaak door het Park. „Vaak gaan we op zondagochtend”, lees je in zijn gedicht in Lente, Poëzie in het Park, „alsof Het Park de kerk is / waar onder het gewelf van de bomen / wordt verkondigd dat de mens / de natuur schiep”.

Lente, Poëzie in het Park is een klein, felgroen boekje, je kunt het gratis pakken uit een rek dat buiten in het park staat. „En dat doen mensen ook. Hardlopers nemen ze soms mee. En ik zie vaders met baby’s die ze op een bankje zitten te lezen”, zegt Nienke van Wijk, parkdirecteur sinds 2022.

Het rek met de boekjes staat in het zicht van haar kantoor, elk kwartaal wordt het gevuld met een nieuwe, aan het seizoen gebonden poëziebundel. Wat ze tegenwoordig ook ziet als ze naar buiten kijkt: „Dat mensen die langs lopen of fietsen hun nek bijna verrekken om naar binnen te kijken: wat is dáár gebeurd?”

Publicaties in het Parkpaviljoen. Foto Walter Herfst

En dáár is dan het Parkpaviljoen, een voormalig herstellingsoord voor tbc-patiënten uit 1927. Het langgerekte gebouwtje – er konden dertig bedden naast elkaar in – lag jarenlang verscholen achter een dikke laag heesters, het terrein eromheen afgesloten met bouwhekken. 21 juni ging het open voor publiek, in het rek ligt sindsdien een nieuwe, knalroze bundel klaar, Zomer, Poëzie in het Park.

Eerder werd al de rest van het Park, een rijksmonument dat in 1852 door Jan David Zocher in Engelse landschapsstijl werd ontworpen, in oude luister hersteld. Alle paden slingeren weer, zichtlijnen en waterpartijen ogen als vanouds, bankjes, lantaarns en prullenbakken zijn vervangen. De renovatie is een samenwerkingsproject van de gemeente Rotterdam en Stichting Droom en Daad, een vermogensfonds voor kunst en cultuur van de Rotterdamse miljardairsfamilie Van der Vorm.

Gevallen bomen

Het is anderhalve week voor de opening, we zitten aan een tafel die is gemaakt van gevallen bomen uit het park. Voor ons een paar oude foto’s van het tbc-paviljoen, indertijd had het geen ramen maar houten rolluiken. Wanneer die opengingen, konden zonlicht en frisse lucht ongehinderd de patiënten bereiken. Was het echt mooi weer, dan werden de bedden naar buiten gerold.

Het Park in 1966, tussen de bomen het lage gebouwtje, nu het Paviljoen; bovenin de Noorse Zeemanskerk.

De rolluiken zijn er niet meer, de pui bestaat nu uit glazen schuifdeuren. Er is geen horeca (verderop in het park wel), maar wel een keuken waar je een glas kan pakken en water kunt tappen, wc’s zijn er ook en ook die zijn gratis. Er liggen Poëzie in het Park-bundels naast leesboeken over de natuur. Het Parkpaviljoen, stond in het persbericht, moet „een ontmoetingsplek voor rust en inspiratie” worden.

Lees ook

Het Park wordt in zijn oude glorie hersteld

In het Het Heerenhuys, waar vroeger onder meer restaurant Zochers zat, opent op 1 mei Dudok in Het Park.

En dat laatste is de gedachte achter het hele park, wat ons terugbrengt bij de hoveniers. We zien ze bezig in de nieuwe, kleurrijke borders voor het paviljoen, met vier man onderhouden ze twintig hectare park: bos, gazons, heesters, borders, tuinen, paden, bruggen en bomen. Ze zijn in vaste dienst en werken elke dag in het park. Hun werkplaats hebben ze hier, rechts van waar we zitten hangen en staan in een aparte ruimte harken, schoffels, spades en nog veel meer.

Hoogwaardig onderhoud is een keuze?

Nienke van Wijk: „Ja, het park is op topniveau gerenoveerd – en dan moet je het ook op topniveau onderhouden. En dat heeft ook effect: als je zorgvuldig omgaat met publieke ruimte, dan is het effect dat anderen die zorg naleven. Hoe schoner en mooier het ergens is, hoe minder vies en kapot het wordt gemaakt. Er is hier niet veel vuilnis. Het is er wel, maar minder dan eerst.”

Wat bedoelen jullie met ‘ontmoetingsplek voor rust en inspiratie’?

„Dat stadsparken belangrijk zijn voor het welzijn van bewoners. Zo is dit park ook ooit begonnen: een plaats om mensen te raken met schoonheid en harmonie. Parken, poëzie: het vraagt allemaal om vertraging, je kunt even ademhalen in de grote, drukke stad. En daar dan zorgvuldig mee omgaan, is de historische, verbindende lijn. Een geslaagd stadspark is goed gepland, goed ontworpen en wordt goed beheerd.”

Het huidige paviljoen was tussen 1927 en 1929 een herstellingsoord.

Wat verwacht je van het openstellen van dit paviljoen?

„Een plek als deze bestaat niet, dus het wordt best een avontuur. Als je verderop naar de horeca gaat, weet je: ik heb mijn koffie op, dus nu moet ik weg. Je kent de codes waar je je aan moet houden. Dit gebouw heeft die codes niet, je mag hier gewoon komen zitten. Je kan water halen in de keuken, je kunt bij de glazen in de lades. Je kunt hier zijn alsof je thuis bent. En welke taal past daar dan bij: dat weten we niet, dat moet zich nog settelen.”

Hoe druk is het in het park?

„Het wordt heel intensief gebruikt, ruim een miljoen bezoekers per jaar. Het is nu rustig, maar als het mooi weer is dan liggen aan het einde van de middag alle grasvelden vol.”

Je bent nu drie jaar parkdirecteur. Wat heb je geleerd?

„Dat we hier bezig zijn met iets wezenlijks. We zijn heel zichtbaar – dat is spannend, maar wat je vooral ziet: mensen leven mee. Ze tikken op de ramen, vertellen hoe fijn ze dit park vinden.”

Het Park in Rotterdam in 1966. Rechts van het midden het paviljoen, het lage gebouw tussen de bomen.