Hoe bouw je met long covid je werk weer op?

Dilemma

Hoe bouw je langzaam weer je werk op als je long covid (ook wel post-covid) hebt? Vaak is het nodig om je werkzaamheden aan te passen, en bijvoorbeeld fysiek en mentaal werk af te wisselen. Maar wat als dat heel moeilijk kan binnen jouw functie?

Soms kan dat niet

Een deel van de medewerkers met long covid belandt op hun werk in een conflictsituatie, zegt Tamara Raaijmakers van Centrum Werk Gezondheid. „Niet elke leidinggevende is namelijk even begripvol. Leidinggevenden kunnen denken dat de ziekte tussen de oren zit, dat iemand zich aanstelt. Zelf waren ze immers na een coronabesmetting na twee weken weer op de been. Ze snappen dus niet hoe het kan dat hun medewerker maanden- of jarenlang in bed ligt.”

Ook volgens Rianne Hermanns komt het nog altijd voor dat werkgevers weinig begrip hebben voor werknemers met long covid. Hermanns is teamcoördinator van een groep nazorgadviseurs bij C-Support. Die organisatie ondersteunt en adviseert mensen die drie maanden na een coronabesmetting nog steeds klachten hebben. „Medewerkers met long covid krijgen vaak het predikaat dat ze lui zijn of niet willen meewerken aan re-integratie. Er zijn zelfs bedrijfsartsen die het bestaan van long covid ontkennen.” Deze werknemers komen in een heel ingewikkelde situatie, zegt Hermanns: „Ze zijn wel van deze partijen afhankelijk voor hun re-integratie en eventuele WIA-beoordeling. Meestal willen ze zelf juist heel graag weer aan het werk.”

„In de praktijk zien we helaas dat het niet altijd lukt om passend werk te vinden en ook niet om de relatie goed te houden”, zegt directeur Paul Baart van Centrum Werk Gezondheid. „Als dit soort gesprekken alleen op ruzie uitdraait, dan heeft het geen zin.”

Geef niet te snel op

Toch is er soms meer mogelijk dan je in eerste instantie denkt. Hermanns: „Het advies van C-support is: blijf in gesprek.” Om het gesprek met de werkgever voor te bereiden en samen tot een realistisch re-integratieplan te komen, adviseren Hermanns en haar nazorgadviseurs om een ‘dagverhaal’ te schrijven. „Zelf weet je vaak ook niet zo goed wat je aankunt op je werk, omdat je lijf en hoofd anders reageren dan je gewend bent. En als je het zelf niet weet, hoe leg je dan aan een ander, zoals een werkgever, een verzekeringsarts of een bedrijfsarts, uit wat je wel of niet kunt? We adviseren daarom om zo concreet mogelijk te beschrijven hoe jouw dagelijks leven er nu uitziet: wat doe je op een dag, en wat kost je dat aan energie en inspanning? Als je maar één keer per dag in staat bent om de vaatwasser in en uit te ruimen, kan niet van je verwacht worden dat je naar het werk reist, daar een uur achter de computer zit en vervolgens weer huiswaarts reist. Met een duidelijk dagverhaal is de kans op een ander soort gesprek met je werkgever groter.”

Het helpt volgens Hermanns om zelf een plan klaar te hebben: „Probeer de voorwaarden te creëren waaronder je het vol kunt houden, zoals korter werken, meer pauzes, of om de dag werken.”

Maar, hoe doe je dat als je bijvoorbeeld in de zorg of het onderwijs werkt? „Als docent kun je voorstellen om toetsen na te kijken, of om lessen te ontwikkelen. Dat kan thuis en in eigen tempo.” En ook in de zorg zijn er wellicht mogelijkheden. Hermanns: „Ik ken een zorgmedewerker die na een korte cursus een coördinerende rol op kantoor heeft gekregen. Daar kon ze pauzes nemen en haar werktijden aanpassen.”

„Het helpt ook als collega’s weten hoe het met je gaat”, zegt Hermanns. Een collega kan soms ook aanschuiven bij het gesprek met de werkgever. „Zo’n gesprek gaat vaak over dingen die je niet meer kunt. Dat is heel confronterend. Steun van een collega kan dan heel waardevol zijn.”

Maar wat als je – juist door die long covid – niet de puf hebt om dit allemaal te organiseren? Baart: „Zoek ondersteuning, van collega’s, of van behandelaars. Vraag hen: kunnen jullie mij helpen zodat ik een paar uur in de week weer aan het werk kan? Een ergotherapeut kan bijvoorbeeld helpen nadenken over hoe je kunt voorkomen dat je over je grenzen heengaat, en hoe je je werkzaamheden kunt aanpassen. En als je bijvoorbeeld niet meer goed rechtop kunt zitten, kan een fysiotherapeut mogelijk adviezen geven over hoe je toch een tijdje achter je computer kunt werken.”

Dus

Zelfs als je werkgever weinig begrip heeft voor de klachten die long covid veroorzaken, dan nog kun je proberen in gesprek te blijven. Schrijf een dagverhaal om duidelijk te maken wat je op een dag aankunt. Probeer zelf met voorstellen te komen. Schakel daarbij zoveel mogelijk hulp in, onder meer van directe collega’s, maar ook van een organisatie als C-Support.


Een beetje meer Bregman in je baan, waarom niet?

Kritiek

Het is niet genoeg dat je deugt, je moet er ook iets mee doen. Daarover gaat Morele ambitie, het nieuwe boek van Rutger Bregman. De afgelopen weken kreeg hij bakken kritiek over zich heen. Waarom eigenlijk? En wat zou je kunnen hebben aan Bregmans boek?

Waar gaat het eigenlijk over?

Volgens Bregman is het verhelderend om je leven langs twee meetlatten te leggen: die van idealisme en ambitie.

– Je kunt idealistisch zijn en niet zo ambitieus. Deze mensen hebben vaak een obsessie met hun footprint. Ze streven ernaar dat de wereld zo min mogelijk last van hen heeft.

– Je kunt ook idealistisch zijn en barsten van de ambitie. Deze mensen veranderen de wereld. Bijvoorbeeld door het oprichten van sociale ondernemingen of maatschappelijke bewegingen.

Bregman daagt ons uit om onze tijd en ons talent niet te verspillen. We moeten meer idealisme én meer ambitie tonen. Goed om te weten: hij richt zijn betoog niet op leraren, verplegers en leden van de vrijwillige brandweer. Die doen al genoeg. Het gaat hem om de geprivilegieerden, de mensen die makkelijk meer zouden kunnen doen, maar dat nalaten.

Innerlijke spindoctor

Natuurlijk valt er commentaar te leveren op Bregmans boek. Maar veel kritiek draait om bijzaken. Zijn taalgebruik, de voorbeelden in het boek, de pr-campagne eromheen: het ergert mensen.

Vooral na het lezen van reacties op X moest ik denken aan een verhaal van psycholoog Roos Vonk over onze ‘innerlijke spindoctor’. Die spindoctor in ons brein construeert, onbewust, voortdurend verhalen om ons zelfbeeld te beschermen. Verhalen waardoor we positief kunnen blijven denken over onszelf.

Ik denk dat de oproep tot meer morele ambitie veel innerlijke spindoctors overuren bezorgt. Bregman zegt letterlijk tegen zijn lezers: nee, je bent niet goed zoals je bent. Reactie van onze spindoctor: ik ben oké, maar die Bregman deugt niet.

Nutteloos werk

Maar hoe al die innerlijke spindoctors ook tekeergaan, Bregmans observaties kloppen wel. Het valt moeilijk te ontkennen dat heel wat getalenteerde mensen hun leven slijten in een baan die ze zelf zinloos vinden. Zo blijkt uit onderzoek van de Nederlandse economen Robert Dur en Max van Lent – aangehaald door Bregman – dat meer dan twintig procent van de mensen in een marketingfunctie z’n eigen werk nutteloos vindt. En Bregman schrijft terecht dat de meeste mensen die zichzelf ‘politiek geëngageerd’ vinden, politiek vooral als kijksport beoefenen.

Wat kun je doen?

Wat nou als je -– tegelijk met wat innerlijk verzet – je toch een beetje aangesproken voelt door Bregmans betoog? Ik zou zeggen: pieker er niet te lang over, maar probeer het gewoon eens uit.

Doe een morele-ambitie-experiment. Praat met mensen die werken aan het oplossen van problemen die jou aanspreken. Loop een dagje mee. Wie weet smaakt dat naar meer en besluit je om structureel meer tijd en geld te investeren in dingen waar de wereld beter van wordt. Een beetje meer Bregman in je baan, wat zou daar op tegen zijn?



‘We zijn allebei idealisten, dat helpt’

Sandro: „We hebben het eigenlijk een beetje te druk.” Jan: „Zacht uitgedrukt.” Sandro: „We runnen een galerie voor kunst die de man als thema heeft, MooiMan geheten, waar vooral Jan zich mee bezighoudt. En ik ben druk met de stichting LGBT Asylum Support, die lhbtiq+-vluchtelingen bijstaat. Dat geeft steeds meer werk: in het begin was het een uurtje per dag, nu steek ik er per week tachtig tot negentig uur in.”

Jan: „Vanaf de zijlijn kijk ik mee met Sandro’s vluchtelingenwerk. Ik heb, behalve koken, de meeste huishoudelijke taken op me genomen, want daar komt Sandro toch niet aan toe. Daar heb ik inmiddels vrede mee. Sandro zegt bijna elke dag dat het vluchtelingenwerk te zwaar is, hij slaapt er ook regelmatig slecht van.”

Sandro: „Ik voel me niet altijd gemakkelijk bij het feit dat mijn vrijwilligerswerk zo veel beslag op ons legt.”

Jan: „Maar het is hard nodig als je weet wat er allemaal in asielzoekerscentra gebeurt: discriminatie, poging tot doodslag, verkrachting, suïcide. Dan denk je als vluchteling dat je veilig bent in Nederland…”

Sandro: „Het werk voor roze vluchtelingen is begonnen toen we in 2013 met onze galerie onderdeel waren van het Nederland-Ruslandjaar. We zouden ook nog met kunstenaars als Erwin Olaf en Hans van Manen een reizende expositie in Rusland organiseren. Maar dat land werd steeds homovijandiger en uiteindelijk moesten we het plan afgelasten. Maar we hadden al wel een expositie geregeld met homokunstenaars uit Rusland. Die zijn inmiddels allemaal naar het buitenland gevlucht.”

Jan: „Per jaar legt Sandro zo’n 16.000 kilometer af naar asielzoekerscentra, naar zittingen.”

Sandro: „Vorig jaar waren er 640 meldingen van onveilige situaties in azc’s. Ik rapporteer, schrijf brieven, overleg met instanties en hou contact met vluchtelingen.”

Jan: „Ik zou het een goed idee vinden als elke vluchteling bij aankomst in Nederland moet verklaren dat hij artikel 1 van de Grondwet onderschrijft. Want ze nemen de normen en waarden uit hun eigen land mee en in sommige landen is het legaal om een homo te doden.”

Mannenkunst

Sandro: „Jan en ik hebben elkaar ontmoet in 1985, bij de organisatie van Roze Zaterdag in Groningen. Ik deed een opleiding tuinarchitectuur en mijn stage ging niet door. Omdat ik wat om handen wilde hebben, ben ik die organisatie gaan helpen.”

Jan: „In 1987 zijn we gaan samenwonen. En in 2001 getrouwd.”

Sandro: „Ik kwam in de tuinarchitectuur terecht omdat mijn ouders het geen goed idee vonden dat ik naar de kunstacademie ging. Maar omdat ik goed was in tekenen en presenteren, en niet in cijfers, kreeg ik van een docent het advies alsnog naar de kunstacademie te gaan. Dat heb ik gedaan. Maar ik kreeg al snel veel opdrachten en toen ben ik gestopt met mijn studie.”

Jan: „We hebben altijd allebei ons eigen grafische bedrijf gehad. Sandro heeft een jubileumboek gemaakt voor museum Kröller-Müller, deed veel affiches en huisstijlen, ik heb veel wiskundig tekenwerk voor uitgeverijen van schoolboeken gedaan, maar ook boekopmaak. Daarnaast maakte ik zeefdrukken.”

Sandro: „En sinds 2006 hebben we dus een galerie.”

Jan: „In ons eigen huis, dat is groot genoeg. Ik steek zo’n zestig uur per week in de galerie: contacten met kunstenaars en musea, werk afleveren, kunst terugbrengen bij de kunstenaar. Daarnaast handel ik de nalatenschappen van een aantal kunstenaars af.”

Sandro: „De galerie komt voort uit het feit dat we in de jaren negentig een aantal jaar de FlikkerAgenda hebben gemaakt, later werd dat de Homogenda die tachtig kunstafbeeldingen bevatte. Zo kregen we veel contacten met mannelijke kunstenaars. Toen een mannenkunstgalerie in Amsterdam stopte, hebben wij die overgenomen en naar Groningen verplaatst.”

Jan: „Helaas gaat de verkoop moeizaam, want ‘mannen’ verkopen is lastig. We hebben een paar goede beurzen gehad, maar de laatste jaren zijn we blij als we uit de kosten zijn.”

Sandro: „Vorig jaar stonden we op de KunstRai en zelfs daar verkochten we nauwelijks. Terwijl de kosten voor een stand en overnachtingen erg hoog zijn.”

Jan: „Maar met de galerie gaan we door, we hebben er gewoon lol in.”

Idealisten

Jan: „Ik ontspan ’s avonds met muziek, een boek, een glaasje wijn. De poezen op de bank. En ik brei graag.”

Sandro (tilt zijn broekspijp op): „Kijk, mijn roze sokken zijn door Jan gebreid. Zelf heb ik geen tijd voor ontspanning. Ik ben ’s avonds nog steeds bezig met apps en mails en rapporten schrijven en lezen.”

Jan: „We leven van mijn AOW en pensioentje, bijna 1.800 euro netto per maand. En soms komt daar een verkocht kunstwerk bij.”

Sandro: „Ik kom niet meer toe aan betaald werk. Ik heb vorig jaar niets verdiend. Tijd voor vakantie hebben we niet, want het vluchtelingenwerk dendert maar door.”

Jan: „Onze laatste vakantie was in 2019, maar ook toen ging Sandro gewoon door met het werk.”

Sandro: „We prijzen ons gelukkig dat we veel samen zijn, dat we voldoende financiële middelen hebben en dat we successen boeken met de vluchtelingen. We zijn allebei idealisten, dat helpt.”


Hoe krijg je werknemers van hun stoel af?

Dilemma

Nergens in Europa zitten mensen zoveel uren op een dag als in Nederland: maar liefst 8,9 uur gemiddeld in 2022, blijkt uit recent onderzoek van TNO. Een groot deel daarvan gebeurt op het werk, al verschilt het per sector. Financieel specialisten, juristen en software- en applicatieontwikkelaars zitten gemiddeld het meest. Dat is zorgelijk, want uit onderzoek van de Gezondheidsraad blijkt dat langdurig zitten een verhoogd risico op hart- en vaatziekten met zich meebrengt en ook de kans op vroegtijdig overlijden, het krijgen van diabetes type II én verzuim vergroot. Hoe krijg je werknemers van hun stoel af?

Verander je organisatiecultuur

De eerste stap is bewustwording creëren bij de medewerkers, zegt Severin Ince. Als consultant bij Aon, een adviseur op het gebied van risico-, pensioen- en gezondheidsoplossingen, adviseert ze organisaties op het gebied van duurzame inzetbaarheid. „Uiteindelijk krijg je werknemers alleen blijvend in beweging als mensen echt weten waarom ze moeten bewegen en hoe ze dat kunnen inpassen in hun vaak al drukke werkdag.” Het is belangrijk om werknemers intrinsiek te raken, zegt Ince.

Als een werkgever niet regelmatig en doelgroepgericht communiceert en er daardoor niet in slaagt werknemers te overtuigen van het belang om af en toe van hun stoel af te komen, zijn gedragsveranderingen meestal geen lang leven beschoren, zegt Luc Oudenes. Hij is dataspecialist bij Aon en houdt zich bezig met HR-data, van verzuim tot productiviteit. „Dat zag je bijvoorbeeld tijdens corona, met de app Ommetje. Het was een fantastisch initiatief dat mensen echt naar buiten kreeg om te bewegen, maar uiteindelijk stierf het een langzame dood omdat mensen te weinig wisten waarom ze het deden.”

Het begint voor een organisatie bij het opstellen van een ‘visie op vitaliteit’, zegt Ince. „Vervolgens bepaal je op basis van die visie hoe je ideale organisatiecultuur eruitziet en wat het gewenste bijbehorende vitale gedrag van de medewerkers is.” Die visie moet een organisatie vervolgens uitdragen. Ince: „Het werkt vaak goed om te beginnen met een lanceringscampagne. Dat kan van alles zijn, een evenement of bijvoorbeeld alle medewerkers een horloge geven die je activiteit meet.”

Daarna is het zaak om te blijven benadrukken waarom het belangrijk is om gedurende de dag meerdere keren te bewegen. Ince: „Het is een gedragdsverandering, dat betekent dat je er aandacht voor moet blijven vragen, via verschillende communicatiekanalen. De kracht zit in de herhaling.” Ince adviseert klanten daarom om op periodieke basis bij elkaar te komen om te bespreken wat wel en niet werkt, wat mensen met de kennis hebben gedaan en of de actie al als gewoonte is ingesleten.

Maak bewegen zo laagdrempelig mogelijk

Zodra de visie er is en werknemers zich bewust zijn van het belang van bewegen, kan een werkgever zijn werknemers gaan motiveren om af en toe van hun stoel te komen. Het werkt het best om dat zo concreet mogelijk te maken, adviseert Oudenes. „Het is één ding dat je smartwatch een prikkel geeft als je te lang stilzit, maar het is iets anders om er dan iets mee te doen. Zorg dat werknemers precies weten wat ze kunnen ondernemen als ze dat piepje krijgen.”

Dat kan volgens Ince door de fysieke werkomgeving te gebruiken. Voorbeelden zijn prikkelende teksten op traptreden en muren om mensen te verleiden de trap te nemen, een skippybal in plaats van een stoel en bureaus waar je ook aan kunt staan. Maar gedragsverandering stimuleren kan ook door werknemers aan te moedigen vaste tijden in hun agenda te blokken om naar buiten te gaan, bilaterale overleggen, belafspraken al wandelend te voeren en een voetbaltafel in de kantine te zetten voor beweging tijdens de lunch.

„Dat is allemaal redelijk laaghangend fruit”, zegt Oudenes. „Het zijn algemene aanpassingen die je kunt aanmoedigen binnen een organisatie. Maar wat ook nog kan is op basis van data nadenken over welke activiteiten, zoals bepaalde vergaderingen, je met meer beweging kunt doen.”

Het is bijvoorbeeld mogelijk om de data uit iemands Outlook-agenda te analyseren. „Veel mensen vinden dat een beetje spannend, maar dat kan natuurlijk op een privacy-verantwoorde manier”, zegt Oudenes. „En dat geeft de mogelijkheid om de medewerker zelf terug te geven dat iemand zeven uur lang vergaderingen heeft gehad, vaak met meerdere personen, waardoor het lastig was om deze buiten te doen. Daarmee geef je mensen een seintje: denk er eens over na, hoe voel je je bij de dag die je gehad hebt en hoe zou je dat anders kunnen inrichten?”

Dus

Begin bij het begin: bepaal als werkgever je visie op vitaliteit. Vanuit die visie communiceer je op regelmatige basis aan alle werknemers waarom bewegen tijdens de werkdag zo belangrijk is. Daarna is het zaak om werknemers bij de hand te nemen en te laten zien hoe ze meer beweging kunnen integreren in hun werkdag. Dat kan relatief simpel door stabureaus of skippyballen aan te schaffen, maar ook geavanceerder door op basis van iemands agenda-afspraken een werknemer het signaal te geven dat het goed zou zijn om na te denken over zijn of haar dagindeling.


‘Ik twijfel wat ik aan kan trekken op mijn werk’

Dilemma

„Ik werk op een plek waar de meeste van mijn collega’s man zijn. Soms twijfel ik daardoor over wat ik aan moet trekken. Ik heb het idee dat ik beter niet al te opvallende kleding kan dragen, om te voorkomen dat er gestaard wordt. Daardoor draag ik niet altijd wat ik eigenlijk zou willen dragen, zoals een keer blokhakken of rode lippenstift. Is dat terecht?”

Vrouw (25), naam bij de redactie bekend

Nee, dat is niet terecht

Zolang blokhakken en rode lippenstift volgens de werkgever niet verboden zijn, zou deze vrouw zich nergens door moeten laten weerhouden. Dat vindt Elias Schenk, medewerker van FNV Young & United en TikTokker met een account over arbeidsrecht.

Werkgevers mogen werknemers wel kledingvoorschriften opleggen, zegt Imaan Hamid, adviseur bij arbeidsrechtelijk adviesbureau Incentive, maar moeten die wel goed onderbouwen. Bijvoorbeeld vanwege hygiëne of veiligheid. Maar soms leiden die eisen tot onvrede bij werknemers, en moet het geschil voor de rechter worden uitgevochten.

Neem een zaak uit 2022, over het Rotterdamse openbaarvervoerbedrijf RET die toezichthouders in de metro verbood zichtbare tatoeages en piercings te dragen. Een medewerker moest een tatoeage met de namen van zijn kinderen tijdens het werk met pleisters afplakken. De RET moest zich op die manier „neutraal” presenteren in contact met reizigers.

Het gerechtshof in Den Haag oordeelde dat het verbod op zichtbare tatoeages inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer. „De uitspraak was een trendbreuk met eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken”, zegt Schenk. „Toen werden werkgevers vaker in het gelijk gesteld.”

Bijvoorbeeld in 2010, toen KLM en een stewardess tegenover elkaar stonden in de rechtbank. De stewardess was door de luchtvaartmaatschappij ontslagen omdat haar haar te kort was. De vrouw had gemillimeterd haar, wat volgens KLM in strijd was met de kledingvoorschriften. De rechtbank in Haarlem gaf de werkgever gelijk, en stelde onder meer dat het kapsel van de vrouw „maatschappelijk nog niet zo algemeen aanvaard of gebruikelijk” was.

„Tegenwoordig zou zo’n uitspraak van de rechter minder snel voor kunnen komen”, denkt Schenk. De norm dat iedereen zich moet kunnen uitdrukken zoals hij of zij dat wil, ziet de TikTokker, gaat steeds meer gelden. Zeker jongeren willen ook op het werk zichzelf kunnen zijn. „Jongere generaties willen op het werk meer aandacht en ruimte voor de persoon die ze achter de werknemer zijn.”

Ja, als JE je dan beter voelt

Het is opvallend dat de vrouw in kwestie wil voorkomen dat haar collega’s naar haar staren, vindt Hamid. „Het klinkt alsof ze zich niet prettig voelt, alsof er geen sprake is van een sociaal veilige werkomgeving.” Dat ze geen blokhakken of rode lippenstift draagt, begrijpt Hamid daarom wel. „Je kunt zeggen: doe het gewoon als je daar zin in hebt, zo dwing je wellicht af dat collega’s niet meer staren. Maar je bent op de werkvloer om te werken. Het is nogal veel gevraagd van een werknemer om in haar eentje een revolutie te starten.”

Schenk sluit zich daarbij aan. „Als je je met blokhakken aan ongemakkelijk voelt op het werk omdat er gestaard wordt, dan ben je, hoewel je jezelf nu via je kleding weet uit te drukken, nog steeds ongelukkig.” De vrouw in kwestie behoort, als een van de weinige vrouwen, duidelijk tot de minderheid op het werk, zegt Schenk. „Het is niet de verantwoordelijkheid van de minderheid om de sfeer te veranderen.”

Het is daarom belangrijk dat werknemers met zulke problemen bij een vertrouwenspersoon terecht kunnen, vindt Hamid. De Tweede Kamer nam vorig jaar een wetsvoorstel aan dat bedrijven met meer dan tien werknemers verplicht een vertrouwenspersoon aan te stellen. Ook Schenk denkt dat een vertrouwenspersoon of leidinggevende de vrouw kan helpen. „Ze kan aan de bel trekken en zeggen: ik moet me op het werk kunnen kleden zoals ik wil, maar de sfeer op de werkvloer is daar nu niet naar.”

De werkgever moet daar wat aan doen, vindt Schenk. Anders wordt het moeilijk jonge arbeidskrachten aan te trekken. „Jongeren die niet zichzelf mogen zijn zullen minder gemotiveerd zijn om nog voor die baas te werken.”

Dus

In principe moet iedereen alles kunnen dragen op het werk. Werkgevers mogen bijvoorbeeld omwille van de veiligheid of hygiëne wel eisen stellen. Maar zolang daar geen sprake van is, valt het niet goed te praten dat deze vrouw zich op blokhakken niet prettig voelt. Dat kan een teken zijn van sociale onveiligheid op de werkvloer. Daar moet de werkgever iets aan doen. Tot die tijd moet de vrouw in kwestie alleen blokhakken en rode lippenstift dragen zolang ze zelf geen last heeft van starende blikken.


‘Ik wilde niet de vrouw zijn die op zondag het vlees snijdt’

Laura: „Vanaf mijn zestiende heb ik in de horeca gewerkt. Als gastvrouw en sommelier, in verschillende zaken, op verschillende niveaus. En toen leerden Tamara en ik elkaar kennen op een strandfeestje.” Tamara: „Het duurde nog even voor we een relatie kregen, maar toen dat eenmaal zover was, kwam het gesprek op kinderen. Wilden we die? En hoe gingen we dat combineren met horecalevens waarin we allebei zestig uur per week werkten?”

Laura: „Er zijn stellen die het doen, maar wij vonden dat niet een stabiele basis voor een gezinsleven. Toen was de knoop snel doorgehakt dat ik de zwangerschap zou dragen en een andere baan ging zoeken. Ik heb het onderwijs altijd leuk gevonden, dus toen ben ik op een mbo gaan lesgeven en later op een voorschool voor kinderen tussen de tweeënhalf en vier jaar.”

Tamara: „Lau werkt nu 28 uur verdeeld over vier dagen en ik werk vier dagen in de week als chef-kok bij Le Jardin in Utrecht. In het verdelen van de gezinstaken hebben we onze draai moeten vinden.”

Laura: „In het begin vond ik het best weleens zwaar. Na een werkdag deed ik vier keer per week het hele ophaal- en avondritueel in mijn eentje. En als Saar ziek was, moest ik haar van de opvang halen, want Tamara kon niet gemist worden in de keuken. Dan zei ik weleens: hallo, waarom moet ik hier altijd concessies doen?”

Tamara: „Mijn hart ligt in die zaak; ik voel me verantwoordelijk. Maar daarin heb ik de afgelopen jaren wel veel geleerd.”

Laura: „Ja, jij bent er wel echt anders naar gaan kijken.”

Tamara: „Ik heb een stukje ego moeten laten varen. Want het is niet mijn keuken, ze kunnen het ook heus zonder mij. En bovendien wilde ik thuis niet die vrouw zijn die op zondag het vlees snijdt, zeg maar. Wat dat betreft is er ook wel wat veranderd in de mentaliteit in de horeca. Er is tegenwoordig aandacht voor de mens en de werk-privébalans. Vroeger was het toch meer: mond houden en doorwerken.”

Laura: „Nu Saar bijna vier is, merken we dat het sowieso allemaal wat makkelijker gaat. We hebben ons ritme gevonden.”

Tamara: „Ik werk nu drie avonden in de week en één halve dag, waardoor ik Saar van de opvang kan halen. Laura doet het de andere dagen. Dat is goed te doen.”

Camping in Italië

Laura: „Ik mis het horecaleven wel, eerlijk gezegd. Iemand een fijn moment bezorgen, of het nou met een kop koffie is of een achtgangendiner, vind ik nog steeds het leukste wat er is. Dus ik zou heel graag mijn eigen koffiezaakje openen. Of een camping in Italië bijvoorbeeld.”

Tamara: „Ik ben heel dyslectisch, dus die taal zou wel een drempel zijn voor mij. Maar goed, ik snap ook wel dat het nu voor Lau de tijd is om haar dromen na te jagen. Dus dat horecazaakje gaat er wel komen, denk ik. Over de camping gaan we het nog even hebben, haha!”

Tamara: „Ik vind dat ik een goed salaris heb. Ik heb een dertiende maand, een bonus – dus ik mopper niet.”

Laura: „Bij mij is het minder. Ik heb bewust voor de voorschool gekozen omdat ik de ontwikkeling van het jonge kind interessant vind, maar ik snap wel dat er weinig mensen in de opvang willen werken. Het schiet qua salaris niet echt op.”

Tamara: „Het scheelt dat we voordelige vaste lasten hebben. Ik heb dertien jaar geleden dit huis gunstig kunnen kopen. Voor de rest kunnen we gewoon rondkomen. We zouden wel een grotere auto willen dan onze huidige Renault Clio, maar met ons spaarplan zou dat volgend jaar moeten lukken.”

Laura: „Op goed eten bezuinigen we niet. Kaas van de kaasboer, brood van de bakker. We eten nagenoeg vegetarisch, maar de ene keer in de week dat we vlees eten, haal ik het bij de slager.”

Tamara: „Die financiën zijn ook deels de reden dat we het bij één kind willen houden. Maar misschien is dat niet iets voor in dit artikel…”

Laura: „Waarom niet? Ik zou dat juist wel ’ns willen noemen. Overal waar ik kom, vragen mensen: wanneer komt de tweede? Dat is echt de norm. Als niet-heterostel werkt het natuurlijk sowieso een beetje anders. Voor de zwangerschap hebben we tweeënhalf jaar op de wachtlijst gestaan voor een behandeling in het ziekenhuis via de donorbank. Als het weer zo lang duurt, is Tamara bijna vijftig als de baby er is.”

Tamara: „We zouden het wel kunnen betalen, maar dan moeten we meer gaan nadenken over boodschappen of vakantie.”

Laura: „Kun je sneakers kopen van 60 euro, of worden het die van 20 euro die je na drie keer weg moet gooien? Daar staan we niet echt achter. Dus we houden het nu bij één kind. Al zouden we in de toekomst wel openstaan voor een pleegkind in het weekend bijvoorbeeld.”

Macaronimaandag

Laura: „Iedereen denkt dat je, als je samen bent met een chef-kok, vast heel lekker eet iedere dag. Nou, niks ervan. Ik kook verreweg het vaakst.”

Tamara: „Ik vind thuis koken verschrikkelijk. Echt verschrikkelijk. Op mijn werk pak ik alles gewoon uit de voorraad, is alles schoon en opgeruimd. In mijn eigen keuken kan ik gewoon niet uit de voeten.”

Laura: „Laatst zei Saar trots: als mama Tammie kookt, is het altijd macaronimaandag!”

Tamara: „Vroeger gingen Laura en ik nog weleens sterrententen hoppen met z’n tweetjes. Niet te geloven eigenlijk dat we dat geld ervoor overhadden. ”

Laura: „Als we nu uit eten gaan, wordt het sneller pizza of we gaan ergens een patatje eten met Saar. Een heel andere belevenis, maar ook gezellig.”


Hoe krijg je zin in gezonde, verstandige dingen?

Broccoli of frietjes? Trein of vliegtuig? Fietshelm of de wind in je haar? We wéten wat verstandig is, maar kiezen vaak iets anders. Hoe verander je dat? Dat is wat Harm Veling onderzoekt, hoogleraar gedragsverandering aan Wageningen University. Hij gaf er deze week een publiekscollege over. Dit is de ultrakorte samenvatting.

Positieve ervaringen

Wie de motivatie voor een gezonde, duurzame of veilige gedraging wil vergroten, moet zorgen dat mensen positieve ervaringen opdoen met dat gedrag. Dat is de rode draad in het onderzoek van Veling. Zo krijg je zin in verstandig gedrag.

Daadwerkelijke ervaringen hebben veel meer invloed dan verhalen van anderen. Voorbeeld: in een recent experiment aan Stanford University kreeg de ene groep studenten voorlichting over de negatieve effecten van laptops in de collegezaal. Een andere groep studenten kreeg geen voorlichting, hun werd domweg verboden een computer mee te nemen naar college. Vervolgens werd aan beide groepen na een tijdje gevraagd hoe ze dachten over een verbod op laptops in de collegezaal. De tweede groep studenten, die persoonlijk de voordelen had ervaren, was significant positiever over zo’n verbod.

Leuk?

Volgens Velings onderzoek veranderen onze voorkeuren vooral wanneer we consistent positieve ervaringen opdoen. Maar wanneer ervaren we eigenlijk iets als positief of leuk? Veling verwijst daarbij naar onderzoek van psycholoog Elliot Berkman. In Berkmans model staan drie soorten waarde centraal bij het maken van gedragskeuzes.

1. Tastbare waarde. Hierbij gaat het onder meer om de ‘beloningen’ en ‘straffen’ die direct verbonden zijn met de handeling. Voorbeeld: je eet iets nieuws en het smaakt meteen lekker.

2. Sociale waarde. Dit draait onder meer om de acceptatie of afwijzing door anderen. Wat levert het gedrag je sociaal op? Voorbeeld: je boekt een treinvakantie in plaats van een vliegreis en je vrienden spreken hun waardering uit.

3. Zelfwaarde. Hierbij gaat het om persoonlijke waarden en behoeften. Zo willen we graag consistent zijn in ons denken en handelen. Voorbeeld: als lid van Wakker Dier voelt het goed om geen vlees te eten.

‘Verstandig’ is niet leuk

Positieve ervaringen creëren om gedrag te veranderen is ingewikkeld. Je moet bijvoorbeeld in je bedrijf een experiment opzetten waardoor mensen zelf ondervinden dat een nieuwe manier van werken echt beter is. En als overheid moet je soms een maatregel doorvoeren die pas later wordt gewaardeerd.

Vaak kiest men liever voor communicatie om verandering te stimuleren. Spotjes en posters verspreiden is makkelijker en goedkoper. Maar juist wanneer je gezonde, duurzame of veilige keuzes probeert te stimuleren, schiet die aanpak tekort.

Onderzoek van psycholoog Bradley Turnwald en collega’s laat bijvoorbeeld zien dat een gerecht dat in een kantine als ‘gezond’ wordt aangeprezen, minder wordt gekozen dan hetzelfde gerecht zonder die aanprijzing. En uit eigen ervaring weet ik dat wanneer ik een column schrijf met het woord ‘duurzaam’ in de kop, het aantal lezers pijlsnel daalt.

Juist om zulke negatieve associaties met verstandig gedrag te doorbreken, kan het nodig zijn dat we persoonlijk de waarde ervan ervaren en er zo een beetje meer zin in krijgen.



Oneens met maatschappelijke standpunten van je baas?

Dilemma

Steeds meer bedrijven nemen een standpunt in rond maatschappelijke kwesties, zoals LGBTQ-rechten, Black Lives Matter en de oorlogen in Oekraïne en Gaza. Maar wat doe je als je als werknemer niet achter deze vorm van activisme staat? Kun je weigeren het standpunt uit te dragen?

Weigeren mag…

Wanneer een bedrijf zich publiekelijk inzet voor een maatschappelijk doel, dan doet het aan merkactivisme. „Vaak gaat het over controversiële onderwerpen”, zegt Peeter Verlegh, hoogleraar marketing aan de Vrije Universiteit. „Je als modemerk inzetten tegen de uitbuiting van kinderen is bijvoorbeeld ook activisme, maar niet een casus die per se onder merkactivisme valt.”

In Nederland zijn goede voorbeelden van bedrijven die een maatschappelijk statement maken. „Hema was in 2010 het eerste bedrijf dat transgender modellen voor beha’s gebruikte. Dat kon op flink wat kritiek rekenen”, zegt Verlegh. Een recenter voorbeeld zijn de regenboogbusjes van PostNL en een tram van de Amsterdamse GVB, waarop eveneens een LGBTQ-vlag afgebeeld is. „Een postbezorger maakte vorig jaar een viraal filmpje waarin hij kritiek uitte op het rijden in zo’n bus. Later bleek dat PostNL die keus bij werknemers laat”, zegt Verlegh.

Mensen die zich door zo’n maatschappelijke uitlating gesteund voelen, zullen zich volgens de wetenschapper meer verbonden voelen met het merk. Toch zijn er goede redenen om als werknemer tegen zo’n boodschap te zijn. Zo kan het zijn dat je het vanwege religieuze, morele of ethische overtuigingen niet eens bent met het Oekraïnespeldje dat je werkgever je vraagt op te spelden, of niet het PostNL-busje in regenboogkleuren wil besturen.

In dat geval is er sprake van een gewetensbezwaar en kun je weigeren het standpunt uit te dragen, legt advocaat Pieter van den Brink van Ten Holter Noordam uit. „Vrijheid van meningsuiting is een grondrecht, daar kun je niet zomaar aan tornen.” Wel heeft de werkgever instructierecht, wat betekent dat hij mag opleggen hoe jij je werk uitvoert. „Maar zo’n verzoek moet redelijk zijn en strekt niet tot in de privésfeer.”

…maar kan consequenties hebben

Weigeren om een speldje te dragen is simpel, zegt Van den Brink: mocht de werkgever dan naar de rechter stappen, dan zal deze vermoedelijk oordelen dat het werk ook zonder speldje nog steeds kan worden uitgevoerd. „Maar als je weigert de tram te besturen, dan raak je in een impasse.” In zo’n situatie weegt de rechter het economische belang van de werkgever af tegen het individuele recht van de werknemer. En die tram, die moet toch rijden. „Ik zou niet graag in de schoenen willen staan van de advocaat die een chauffeur of conducteur moet verdedigen die weigert in een voertuig met regenboogkleuren te rijden.”

Als werknemer doe je er goed aan om je gewetensbezwaar te bespreken met de werkgever. Deze moet dan op zoek naar een alternatief. Dat kan zijn dat jij wordt uitgezonderd van het uitdragen van het standpunt, of dat je – indien voorhanden – alleen nog in een voertuig rijdt zonder maatschappelijke boodschap. Ook overplaatsing naar een andere geschikte functie binnen het bedrijf behoort tot de mogelijkheden. „De werkgever moet bij de rechter aantonen alles te hebben geprobeerd, voordat ontslag kan worden aangezegd”, zegt Van den Brink.

Niet dat het vaak tot zo’n rechtszaak komt: veel werkgevers proberen in gevallen van gewetensbezwaar de gemoederen niet te hoog op te doen lopen. Verlegh en Van den Brink noemen beiden de discussie rond de OneLove-aanvoerdersband bij Feyenoord en Excelsior als voorbeeld. Uit religieuze overwegingen vonden de aanvoerders van de twee voetbalclubs het niet gepast om het diversiteitstandpunt uit te dragen. „Dat is door de clubs niet doorgeduwd,” zegt Van den Brink, „ik denk dat omdat ze ook wel begrepen dat het om een uiting op iemands lichaam ging, wat het persoonlijker maakt.”

advocaatPieter van den Brink Als je weigert een tram te besturen omdat die in regenboogkleuren geverfd is, raak je in een impasse

Als je als werkgever besluit om naar buiten toe een standpunt in te nemen, doe je er volgens Verlegh goed aan om te zorgen dat het past binnen het DNA van het bedrijf. „Dan zal het voor werknemers ook niet als een shock komen en sneller geaccepteerd worden.” Eerst intern communiceren over zo’n standpunt is daarbij belangrijk.

Hoe dan ook zullen bedrijven een standpunt willen blijven uitdragen, en niet alleen om meer producten te verkopen, zegt Verlegh: „Het kan ook nieuw personeel aantrekken dat graag bij een bedrijf aan de slag wil met een maatschappelijk doel.” Kun jij je er niet in vinden, dan is het misschien tijd om zelf op zoek te gaan naar een organisatie die beter aansluit bij je normen en waarden.

Dus

Voel je je ongemakkelijk over het LGBTQ-, Oekraïne- of Gaza-standpunt van je werkgever, dan heb je drie keuzes: je erbij neerleggen, de strijd aangaan of op zoek gaan naar een nieuwe baan. Weigeren een statement uit te dragen mag, maar als het grote gevolgen heeft voor de uitvoering van je werkzaamheden kan het leiden tot ontslag. Wel moet ook de werkgever een poging hebben gedaan om een alternatief voor je te bedenken.


‘We zijn positivo’s, maar weten dat het leven geen Fantastico-show is’

Maartje: „Ik ken Rutger van de hockeyclub hier in Den Haag.” Rutger: „Ik zocht iemand voor de TD-commissie. TD betekent Thé Dansant, oftewel hockeyfeest. Toen zag ik Maartje en heb ik haar daarvoor gevraagd.”

Maartje: „We konden het goed met elkaar vinden. Rutger had al vrij snel zoiets gezegd als ‘jij bent de moeder van mijn kinderen’. Maar ik weet niet hoe serieus dat was, hij heeft nogal een vlotte babbel. In elk geval heeft het nog wel anderhalf jaar geduurd voordat we wat met elkaar kregen.”

Rutger: „Dat was tijdens corona, ruim drie jaar geleden.”

Maartje: „Ik heb aanvankelijk wel reacties gekregen over het leeftijdsverschil. Zo van: ‘Wat doe je met zo’n oude vent?’ Want Rutger is achttien jaar ouder. Zelf heb ik er ook wel over getwijfeld. Ik dacht: hij gaat waarschijnlijk eerder dood dan ik, dus dan ben ik daarna nog een tijd alleen. Mijn ouders moesten er ook een beetje aan wennen. Maar nu zien ze de liefde en weten ze dat ik gelukkig ben.”

Rutger: „Maartje gaf al snel aan dat ze kinderen wilde. Dat was een absolute voorwaarde. En ik wilde juist heel graag nog een kind. Ik had het al eens eerder meegemaakt. Dat was een heel leuke en bijzondere tijd, dus ik wilde het graag nog een keer.”

Maartje: „Onze dochter Guus is nu achttien maanden.”

Rutger: „En mijn dochter Olivia uit een vorig huwelijk is twintig. Zij probeert één dag per week bij ons te zijn.”

Chef keuken

Maartje: „Rutger gooit alles bij mekaar in de wasmachine, dus dat kan ik niet aan hem overlaten. Ik ben hoofd was.”

Rutger: „Ik ben chef keuken.”

Maartje: „Rutger kan goed koken, maar ik vind dat hij te veel crème fraîche en zout door het eten gooit. Dat is hij nu aan het afleren. Sinds kort gaat er nog maar 100 gram crème doorheen in plaats van 200.”

Rutger: „Maartje kookt meer volgens recept.”

Maartje: „Bij een maaltijdbox bijvoorbeeld volg ik gewoon de instructies. Rutger maakt er iets heel anders van.”

Rutger: „Ik kook meer uit de vrije hand.”

Maartje: „Ik ben HR-adviseur in een Delfts ziekenhuis. We hebben te kampen met personeelstekorten en die dreigen alleen nog maar groter te worden. Ook is er veel ziekteverzuim. Tijdens de pandemie was er applaus voor mensen in de zorg. Die maatschappelijke waardering brokkelt nu weer af. Dus het is belangrijk dat we ons best blijven doen om het werk in deze sector aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door interne opleidingen en flexibele werktijden.”

Rutger: „Ik werk als dj en presentator-entertainer op grote sportevenementen zoals de Formule 1 in Zandvoort. Dat is een uit de hand gelopen hobby. Ik stond al op mijn elfde plaatjes te draaien op een feestje in Roosendaal, waar ik ben opgegroeid. Daarna heb ik nog lang in loondienst gewerkt, bij verschillende bedrijven. In het weekend trad ik op. Nu ben ik fulltime ondernemer.”

Maartje: „Rutger is heel positief en enthousiast.”

Rutger: „We zijn op de wereld om het leven mooier te maken.”

Maartje: „Maar hij maakt slechte grappen. Als hij die op het podium maakt, wordt er wel om gelachen. Hier thuis niet.”

Rutger: „De mensen zijn vaak in een goede stemming op zo’n evenement, dus dan lachen ze wat sneller.”

Maartje: „Op maandag, dinsdag en donderdag ga ik naar het ziekenhuis. Daar werk ik dan van 7.45 tot 17.30 uur. Vrijdag werk ik thuis en woensdag ben ik vrij.”

Rutger: „Ik ben elke maandag en dinsdag met Guuske. Vanaf donderdag à vrijdag moet ik vaak werken, meestal tot en met zondag. Dus het is elke week een beetje puzzelen. Maartje heeft een grote kalender waarop ze de planning uitwerkt.”

Schaatsweekend

Maartje: „We zijn allebei van nature geen planners, maar we moeten het wel zo doen.”

Rutger: „We proberen elkaar af te wisselen.”

Maartje: „Soms is Rutger een paar dagen weg, bijvoorbeeld als hij moet optreden op een schaatsweekend in Heerenveen. Dan heb ik Guus het hele weekend alleen.”

Rutger: „Ik sta dan maandagochtend wel weer vroeg op voor Guus, ook als ik nog moe ben van het weekend.”

Maartje: „Soms heb ik iets te weinig tijd voor mezelf.”

Rutger: „Gelukkig hebben we Maartjes fantastische ouders, die veel oppassen. Mijn eigen ouders willen ook wel, maar zijn helaas te ver op leeftijd. Die steunen vooral mentaal.”

Maartje: „Vorige zomer ben ik vier dagen naar Lowlands geweest. Dat was heerlijk. Even geen moeder zijn.”

Rutger: „Het is zoeken naar een balans met elkaar. We zijn allebei positivo’s, maar weten ook dat het leven niet één grote Fantastico-show is. We moeten er hard voor werken en niet alles gaat perfect. Het glas is altijd driekwart vol.”

Maartje: „Voor Guus hopen we dat ze het enthousiasme en het doorzettingsvermogen heeft van Rutger…”

Rutger: „En de skills van Maartje.”

Maartje: „Rutgers houding is: ‘Nee heb je, ja kun je krijgen.’ Laatst bij een loket zeiden ze dat het twee weken zou duren. Toen wist Rutger te regelen dat we toch meteen terechtkonden. Hij is handig, op een respectvolle manier. En charmant. Soms heeft hij zin om samen een avondje uit te gaan, maar zie ik allemaal bezwaren. Dan wil hij die een voor een bespreken, totdat ze allemaal afvallen.”

Rutger: „En wat is het resultaat? Een leuke avond!”


Je collega wordt gepest. Grijp je dan in?

Dilemma

Bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heerst een onveilige werksfeer, bleek uit een recent onderzoek van vakbond FNV. Werknemers zijn vooral slachtoffer van pesten en intimidatie. Dit speelt niet alleen bij VWS: vakbond CNV stelde eerder dit jaar dat ruim een kwart van de werknemers te maken heeft met pesterijen op de werkvloer. Wat kun je doen als je ziet dat je collega wordt gepest?

Grijp in op het moment zelf

Pesten op de werkvloer is een heel groot probleem, zegt Laura Willemse, voorzitter van de Stichting Pesten op de Werkvloer. „We denken vaak vooral aan de impact op het slachtoffer, maar ook de omgeving van het slachtoffer en collega’s hebben er last van. Als jij ziet dat je collega naar wordt behandeld, krijg jij daar ook een onveilig gevoel van.”

Bij een onveilige situatie op de werkvloer is het belangrijkste advies voor een collega direct in te grijpen, het liefst op het moment zelf, zegt Willemse. „Dat kan bijvoorbeeld door direct na een pesterige opmerking iets te zeggen als: ‘Ik hoor jou dit zeggen en daar schrik ik van. Als je dat tegen mij zou zeggen, zou ik dat heel naar vinden.’ Hou het in dat geval dicht bij jezelf en ga niet namens het slachtoffer praten”, zegt Willemse.

Ingrijpen is geen eenvoudige opgave: veel mensen vinden het eng om zich uit te spreken omdat ze bang zijn zelf het volgende slachtoffer te worden. Zeker als de leidinggevende de pester is – volgens Willemse in minstens de helft van de pestsituaties het geval – durven veel mensen niet in te grijpen.

Ga dan ook vooral niet over je eigen grenzen, zegt José van Lieshout. Als beleidsadviseur psychosociale arbeidsbelasting bij de FNV is ze betrokken bij trainingen voor ‘omstanders’ van pesten. „Ga bij jezelf na wat je wilt en durft te doen. Als je het te spannend vindt om de pester aan te spreken, kun je bijvoorbeeld ook op het moment dat er een ongepaste grap wordt gemaakt de situatie afleiden door over een ander onderwerp te beginnen of iets te laten vallen.”

Meld het bij de organisatie

Het minste wat je kunt doen is achteraf naar je gepeste collega toestappen om te zeggen dat je het pesten hebt opgemerkt en te vragen of je iets voor hem of haar kunt doen, zegt Van Lieshout. „Op die manier betuig je je steun, en mensen die dit soort situaties meemaken geven vaak aan dat ze dat heel fijn vinden. En misschien kun je iemand dan ook doorverwijzen naar de vertrouwenspersoon.”

Als je je niet comfortabel voelt om de pester aan te spreken, kun je ook als collega naar de vertrouwenspersoon stappen, zegt Van Lieshout. „Je hebt als omstander ook last van deze situatie, zeker als je ziet dat de organisatie niet ingrijpt.” Ook is het mogelijk melding te maken bij je leidinggevende, als dat niet de pester is, bij personeelszaken of bij de arbodienst, al staat die laatste wat verder van het bedrijf af.

„Stap naar iemand toe die je vertrouwt”, zegt Van Lieshout. Het is belangrijk dat degene bij wie je melding maakt ook met die informatie aan de slag gaat. „Als je een nare situatie bespreekt en er verandert niets – de organisatie neemt geen maatregelen of gaat niet met de pester in gesprek – dan neemt het vertrouwen in de organisatie af. Mensen krijgen stress, gaan zich terugtrekken en minder functioneren.”

Als je het onprettig vindt in je eentje melding te maken, kun je ook met je collega’s gaan praten, zegt Willemse. „Je kunt hun vertellen dat je je ongemakkelijk voelde bij een specifieke situatie en vragen of zij dat ongemak delen. Vervolgens kun je samen, relatief anoniem, melding maken van een nare sfeer of een angstcultuur.”

Dat kan ook bij de ondernemingsraad, zegt Willemse. „Een vertrouwenspersoon kan vaak niet zoveel doen, zeker als een melding anoniem is. Een ondernemingsraad is een stuk onbekender, maar heeft meer wettelijke mogelijkheden. Deze raad kan pestgedrag en een nare sfeer bij het management aankaarten en een oplossing afdwingen.”

Volgens Willemse zouden veel ondernemingsraden zich kunnen ontwikkelen door beter uit te zoeken wat zij kunnen betekenen in dit soort situaties. „Vaak willen werkgevers daar graag bij helpen, want zij zijn er ook bij gebaat een nare sfeer zo snel en goed mogelijk op te lossen, voor het tot verzuim leidt.”

Dus

Het is belangrijk actie te ondernemen als je ziet dat je collega gepest wordt. Welke vorm die actie heeft, hangt af van wat jij aandurft en waar jij je prettig bij voelt. In het ideale geval grijp je in op het moment van pesten, door bijvoorbeeld te zeggen dat je een opmerking niet aardig vindt. Je kunt ook, eventueel met andere collega’s, melding maken bij iemand in het bedrijf die je vertrouwt. Vergeet niet je gepeste collega op te zoeken en te vertellen dat je het nare gedrag hebt opgemerkt; die steun kan je collega goed gebruiken.