Ben je verplicht trainingen te volgen om hacks te voorkomen?

Dilemma

De maand oktober is uitgeroepen tot Cybersecuritymaand, om extra aandacht te vragen voor (bewustwording over) veiligheid online. Hacks en aanvallen met ransomware, gijzelsoftware, komen namelijk steeds vaker voor. Volgens het veiligheidsrapport van Microsoft uit 2023 vonden er dat jaar liefst vierduizend aanvallen per seconde plaats op wachtwoorden. Maar bij wie ligt de verantwoordelijkheid om daar maatregelen tegen te nemen? Moeten werkgevers zorgen voor een ondoordringbare verdedigingslinie of kunnen zij werknemers verplichten cybersecuritytrainingen te volgen?

Zorg voor goede ICT-infrastructuur

„Bij maatregelen rondom cybersecurity speelt eigenlijk altijd de afweging tussen veiligheid en gebruiksgemak”, zegt Patrick Smeets. Hij werkt als strategisch adviseur bij Legian, dat bedrijven organisatieadviezen geeft op het gebied van ICT. „Je kunt proberen de ICT helemaal dicht te timmeren, maar dan kunnen werknemers elkaar geen mails meer sturen, dat is niet wenselijk.” Bovendien is het onmogelijk om een systeem écht waterdicht te krijgen, zegt Smeets: „Er hoeft maar één persoon in een organisatie op een verkeerde link te drukken, en dan zijn de hackers binnen.”

Volgens Smeets hebben bedrijven daarom de verantwoordelijkheid een uitgewerkt veiligheidsbeleid op te stellen en een goede ICT-infrastructuur, zodat werknemers in staat zijn veilig te werken. „Je ziet dat veel grote organisaties dit redelijk op orde hebben, en bijvoorbeeld een chief information security officer hebben aangesteld, maar in het midden- en kleinbedrijf is dat vaak heel anders. Zulke ondernemers hebben niemand die verantwoordelijk is voor cybersecurity of hebben een technisch pakket gekocht dat ze maar deels gebruiken.”

Formeel ligt de verantwoordelijkheid voor cyberveiligheid niet bij werknemers, zegt Daniek Regterschot. Ze is advocaat bij Poelmann van den Broek in Nijmegen en houdt zich onder meer bezig met vraagstukken op het gebied van ICT en cyberveiligheid. „Juridisch gezien is een ransomware-aanval bijvoorbeeld het risico van het bedrijf, al kan een organisatie zich beschermen door goede afspraken te maken over back-ups met de IT-diensten die zij inkoopt. De werknemer die op een linkje klikt, kan daar niet verantwoordelijk voor worden gehouden.”

Onder een nieuwe Europese richtlijn, de Network and Information Security directive (NIS2), is die verantwoordelijkheid voor bedrijven verder uitgewerkt. Zo moeten zij bijvoorbeeld een risicobeoordeling uitvoeren en daarna passende maatregelen treffen. Ook moeten zij incidenten binnen 24 uur melden bij de toezichthouder in hun branche. „Niet alle sectoren vallen onder deze richtlijn, maar steeds meer bedrijven komen ermee in aanraking – ofwel direct, ofwel indirect als ze toeleverancier zijn van een partij voor wie NIS2 geldt”, zegt Regterschot. „Daardoor wordt het steeds duidelijker dat bedrijven de plicht hebben om beveiligingsmaatregelen te nemen.”

„Je kunt werknemers met een paar trucs leren phishingmails te herkennen en zo 98 procent van alle schade voorkomen”

Leer werknemers waarop ze moeten letten

Voor veiligheid zorgen kunnen bedrijven niet alleen. „Cyberaanvallen komen van buitenaf, maar hackers moeten op de een of andere manier in de organisatie komen”, zegt Regterschot. „Dat kan via van alles zijn: een makkelijk te kraken wachtwoord, een linkje, noem maar op. Daarom is het belangrijk dat je werknemers traint, zodat ze weten hoe hackers te werk gaan en waar ze op moeten letten.”

Volgens Smeets worden phishingmails bijvoorbeeld steeds beter. „Twee jaar geleden stonden ze nog vol spelfouten, maar dat is al lang niet meer zo. Toch kun je werknemers met een paar trucjes leren hoe je deze mails herkent, en ongeveer 98 procent van de schade voorkomen.” Er bestaan veel saaie en droge trainingen, zegt Smeets, maar dat is helemaal niet nodig. „Wij werken veel met gamification, dat werkt heel goed.”

Los van de training is het ook belangrijk om meer bewustzijn te creëren onder werknemers, zegt Smeets. „Veel bedrijven maken inmiddels gebruik van multi-factor authentication, waarbij je met je telefoon een code moet genereren om ergens in te loggen. Dat vinden veel mensen onhandig. Om te zorgen dat ze het toch gebruiken, moet je stap voor stap, uitleggen waarom het nodig is, zodat ze het belang ervan inzien.” En wat je zakelijk leert, kun je natuurlijk ook gebruiken in je privéleven, zegt Smeets. „Dat is ook goed om te benadrukken.”

Regterschot raadt bedrijven aan om naast het geven van trainingen ook een veiligheidsprotocol te formuleren. „Het is belangrijk dat werknemers weten hoe ze moeten handelen als er sprake is van een hack of als ze dat vermoeden.” Daarbij hoort ook dat organisaties dit onderwerp bespreekbaar maken, zegt Regterschot. „Het kan stom voelen om op een verkeerd linkje te klikken, maar het gebeurt gewoon, dat is een menselijke fout. Een organisatie moet stimuleren dat zo iemand dit meteen durft te bespreken, in plaats van het te verzwijgen en dan maar hopen dat het goedkomt.”

Dus

Actie ondernemen op het gebied van cyberveiligheid is erg belangrijk. De nieuwe Europese NIS2-richtlijn geeft aan dat de verantwoordelijkheid daarvoor vooral bij bedrijven ligt: zij moeten zorgen voor de juiste ICT-infrastructuur en veiligheidsprotocollen. Maar uiteindelijk is een organisatie alleen beschermd tegen ransomware en hacks als ook werknemers weten hoe ze op een veilige manier met hun computers en de software moeten omgaan. Daarom is het essentieel om werknemers te informeren over het belang van cybersecurity en ze te trainen in hoe ze cyberaanvallen kunnen voorkomen en herkennen.


‘Ik zei voor de gein: zou zo’n kattencafé iets voor mij zijn?’

Chaira: „Vorig jaar zijn Corné en ik voor het eerst naar een kattencafé geweest, in Dordrecht. Je krijgt een bepaalde tijd toegewezen en zit dan een uur met dezelfde bezoekers bij elkaar, omringd door katten. Het was echt een uurtje therapie! Helemaal leuk en relaxed. Op de terugweg zei ik voor de gein: zou het niet iets voor mij zijn om zo’n café op te zetten? Het past heel goed bij mijn werkervaring en mijn interesses.”

Corné: „Ik voelde eerst weerstand. Want oef, de horeca, dat is een onzeker vak. Maar al snel zag ik in dat dit helemaal bij Chaira past. Ze heeft sociaal werk, marketing en communicatie gestudeerd, lang bij Albert Heijn gewerkt en bij de Dierenambulance. Hier komt alles samen.”

Chaira: „Ik werkte toen nog als verkoopmedewerker bij de Zuivelhoeve in Twello, een kaas- en notenwinkel. Maar dat ging niet meer: eerdere klachten van overspannenheid kwamen terug waardoor kaas snijden niet goed meer lukte. Daarom werd mijn contract niet verlengd. Ik had een jaar WW opgebouwd en je mag met behoud van je uitkering een eigen bedrijf opzetten. Dus toen ik weer wat was opgeknapt, koos ik er afgelopen februari voor om het kattencafé op te zetten.”

Corné: „Een belangrijke factor daarin was het nadenken over een kinderwens. Met een kind zou het wel lastig zijn geweest: ik een fulltime baan, Chaira haar café. Maar uiteindelijk waren we er definitief zeker van dat we allebei geen kinderwens hebben. Dus konden we er helemaal voor gaan.”

Chaira: „Ik vond een pand in Zutphen, vlak bij het station. De zeven katten komen allemaal uit de opvang. We hebben ze een paar maanden in huis, zodat ze rustig kunnen wennen aan mij en aan elkaar. Corné had al twee katten en ik een hond, dus het is hier af en toe een dolle boel.”

Corné: „Ik werk zelf als IT’er bij de overheid, maar ben op de achtergrond nauw betrokken bij het kattencafé. Ik maak de website en denk over alles mee. Het is ons favoriete gespreksonderwerp. Nu we zo kort voor de opening zitten, gaat het thuis bijna nergens anders meer over.”

Chaira: „Het spannendste vind ik of ik straks vijf dagen fulltime werken ga volhouden. Je staat toch de hele dag op je benen en moet daarbuiten misschien nog inkoop of administratie doen. Qua inkomsten maak ik me dan weer weinig zorgen. Ik merk zóveel enthousiasme in Zutphen. Elke dag staan er mensen voor het pand naar binnen te gluren, vragen of ze al kunnen reserveren. Dus dat komt wel goed.”

Struggelen

Corné: „Ik kom oorspronkelijk uit de muziekwereld. Ik heb gitaar gestudeerd aan het conservatorium in Enschede. Daarna speelde ik in bandjes en runde ik mijn eigen gitaarlespraktijk. Iemand iets leren heb ik altijd leuk gevonden, maar verder was het best ‘struggelen’. De inkomsten waren instabiel waardoor ik altijd zuinig moest leven. Ik woonde in een huurflatje in Apeldoorn en had een grote studieschuld, waardoor ik niks op kon bouwen. Daar was ik klaar mee. Ondertussen was ook Chaira in beeld gekomen.”

Chaira: „Ik speel basgitaar en deed mee aan een bandjesproject, waar hij coach was. Daarna zijn we nog eens gaan bijkletsen en nog eens. Uiteindelijk is het snel gegaan en zijn we binnen een jaar getrouwd.”

Corné: „Ik houd van zekerheid. En nu we getrouwd zijn, merk ik ook dat ik het fijn vind dat ik kan voorzien in onze vaste lasten. Een beetje ouderwets misschien, maar voor mij voelt dat goed. Dus ik heb me aangemeld voor een IT-traineeship bij de overheid en heb daar sinds een jaar een vaste aanstelling. Toen ik mijn eerste loonstrookje kreeg, dacht ik: wow! Zoveel heb ik als gitaardocent nooit verdiend.”

Chaira: „Eerder lukte het vaak niet goed om rond te komen. We waren best creatief geworden met goedkoop op vakantie gaan of een dagje uit, maar verder was er weinig ademruimte. Tot Corné zijn vaste inkomen kreeg en we mazzel hadden met deze sociale huurwoning: een eengezinswoning van 138 vierkante meter in Voorst.”

Corné: „We hebben een grote woonkamer, werkkamer, tuin. Het voelt soms nog steeds bizar dat dit allemaal voor ons is.”

Kerkelijk gesprek

Chaira: „Met mijn ondernemersavontuur is het gevaar dat er weinig tijd overblijft om met z’n tweetjes door te brengen. Daar hebben we goede gesprekken over gevoerd.”

Corné: „Voor ons trouwen hebben we een premarriage course gedaan; dat is in de christelijke wereld vrij gebruikelijk. Daar leer je van alles, onder meer gesprekstechnieken waarbij je aangeeft wat je waardeert aan de ander en wat je soms irritant vindt. Daar zijn al waardevolle inzichten uit gekomen.”

Chaira: „De kerk is een belangrijk onderdeel van ons leven. We zitten een evangelische gemeenschap op een reformatorische basis. We spelen in de kerkband en proberen zo vaak mogelijk naar de dienst te gaan.”

Corné: „Dat wij geen kinderen willen, wordt in de kerk gewoon geaccepteerd. Het is in de christelijke wereld de norm is dat je trouwt en kinderen krijgt. En tegelijk zijn er genoeg stellen bij ons in de kerk die geen kinderen willen of kunnen krijgen. Dus daar worden we niet gek op aangekeken.”

Chaira: „Zelf heb ik wel door een proces moeten gaan. Want in de Bijbel lezen we toch: ga heen en vermenigvuldigt u. Ik heb die wens niet, dus vroeg ik me af: hoe kan ik God dan toch het beste dienen? Uiteindelijk denk ik dat ik met het kattencafé mensen een plek kan bieden om tot zichzelf te komen, en die ik een luisterend oor kan bieden. Daar heb ik nu meer tijd voor dan wanneer we kinderen zouden hebben.”

Corné: „Het kattencafé is eigenlijk ons kind.”

Chaira: „Zo kan ik toch voldoen aan een opdracht om naar elkaar om te kijken.”


Op deze manier ga je meer kansen zien

Hoe ontdek je nieuwe kansen, juist als je denkt dat je al weet wat er speelt?

Afgelopen week hoorde ik, tijdens een congres, serie-ondernemer Michiel Muller vertellen over zijn ervaringen. Muller is onder meer bekend van de onbemande tankstations van Tango en ANWB-uitdager Route Mobiel. Bedrijven die hij samen met vriend en zakenpartner Marc Schröder opzette.

En hij is mede-oprichter en cao van Picnic, de onlinesupermarkt die in negen jaar is gegroeid van een experiment in Amersfoort naar bezorging in 350 steden in Nederland, Frankrijk en Duitsland, met 20.000 medewerkers en een jaaromzet van 1,5 miljard.

Wat is de grote les van Muller uit drie decennia ondernemerschap?

Pot met goud

Muller noemt het zelf ‘the entrepreneurial route’. „Je bent actief op markt A. Een hele fijne plek om te zijn. Je kent al je klanten en hun telefoonnummers. Dan zegt iemand: we moeten iets anders gaan doen. Misschien moeten we naar B.”

Vaak wordt daar niets mee gedaan, maar volgens Muller zeggen echte ondernemers: screw it, let’s do it.

„Je hebt misschien hooguit 70 procent zekerheid dat het een goed idee is, maar je gaat naar B.”

En wordt B altijd een succes? Nee, natuurlijk niet. Maar bij B – en dat is de belangrijkste les – zie je nieuwe dingen. „Dingen die je nooit had kunnen zien vanuit A. Bij B blijkt dat je ook naar C kunt. En bij C staat misschien wél die pot met goud.”

Loopbaan

Mullers les gaat natuurlijk niet alleen over ondernemen. Het is een pleidooi voor het aangaan van uitdagingen. Voor leren door te doen. Als je wilt zien wat er achter de horizon ligt, dan zul je op reis moeten.

Dat geldt ook voor het vormgeven van je loopbaan. Veel mensen hebben ooit een baan, stage of project gedaan waarvan achteraf bleek dat de primaire functie was dat-ie je verder liet kijken.

Ook managers kunnen iets met Mullers verhaal. Wil je dat medewerkers zich ontwikkelen én nieuwe kansen ontdekken, stel ze dan in staat om hun ideeën uit te proberen.

Levenswijsheid

De les van Muller is stiekem ook nuttige levenswijsheid. Ik moest bij zijn verhaal denken aan het boek De tweede berg van schrijver en New York Times-columnist David Brooks. Daarin beschrijft Brooks dat we in onze loopbaan vaak eerst streven naar persoonlijk succes: de ‘eerste berg’. Maar als we die eerste berg hebben beklommen, dan zien we dat uiteindelijke voldoening ligt in andere zaken, zoals liefde, relaties, maatschappelijk betrokkenheid: de ‘tweede berg’.

Ik denk: het heeft weinig zin om reclame te maken voor die tweede berg bij mensen die nog druk bezig zijn met de eerste. Pas als je bent aangekomen op de plek waar je naartoe wilde – of onderweg bent gestrand – zie je dat er meer is.

Meer definities van succes. Meer afslagen die je kunt nemen. Meer ideeën over wat – of wie – je zou kunnen worden.

Ben Tiggelaar


‘Aan het eind van elk jaar bespreken we ons leven met elkaar’

Esther: „Toen we een tijdje in New York woonden, was ik zwanger van onze tweede. Ik merkte hoe daar gestimuleerd werd dat vrouwen actief en sportief blijven tijdens de zwangerschap en zich al vóór de bevalling voorbereiden op het herstel. Ik vond dat heel mooi, en zo is de kiem gelegd voor mijn bedrijf Mom in Balance, waar ik zestien jaar geleden mee begonnen ben. Het concept is buiten sporten voor zwangere vrouwen en moeders. We trainen met een weerstandsband, de Pink Band. Het gaat er niet alleen om fit te blijven tijdens je zwangerschap en daarna, maar vooral ook om de mindset: de verbinding met gelijkgestemden, de positieve vibe. We hebben ook een programma voor vrouwen in de menopauze, want juist dan is het ook belangrijk te blijven bewegen. Mom in Balance heeft nu 28 mensen op de loonlijst. Daarnaast werken we met driehonderd trainsters samen. Het is in haast elke stad van Nederland wel mogelijk mee te doen. En ja, het is een vrouwenbolwerk. De enige man in het bedrijf is Rob.”

Rob: „Ik heb na mijn studie financiële bedrijfskunde altijd bij banken gewerkt, totdat ik in 2013 besloot mijn baan bij ABN Amro op te zeggen. Ik wilde mijn kennis en kunde liever inzetten voor Esthers bedrijf. Dat heb ik tot 2019 fulltime gedaan, toen was ik een manusje-van-alles. Nu werk ik nog acht uur per week voor het bedrijf. Ik doe vooral de financiële kant.”

Esther: „Tot augustus woonden we in Heemstede. Maar na onze tijd in New York bleef het buitenland trekken. We hebben ook anderhalf jaar in Singapore gewoond, tussen 2019 en 2021. Dit jaar zijn we verhuisd naar een dorpje in de buurt van Lissabon. We hebben nu ook een vestiging van Mom in Balance in Lissabon. Elke maand ben ik een week in Heemstede, voor mijn bedrijf en om de oudste kinderen Julia (19) en Sophie (18) te zien.”

Rob: „Feline (15) en Florian (14) zijn mee verhuisd en gaan nu naar een internationale school. Ze zijn er heel positief over.”

Esther: „Ik werk veertig uur per week. Maar wat is werken? Het voelt voor mij niet als werk. Ik vind het leuk en word er blij van. En nee, ik raak niet snel overspannen. Ik kan veel aan. Ik sport veel en let op mijn voeding. Dat is waartoe we onze deelneemsters inspireren en zo leef ik zelf ook. Practice what you preach. We leven graag bewust. Aan het einde van het jaar gaan we ook altijd een weekendje weg om de verschillende aspecten van ons leven met elkaar te bespreken.”

Rob: „Dat doen we met een lijst van negen onderwerpen, zoals emotional life, family life, career, finance, love and relationships. Deze methode ontlenen we aan het zelfhulpprogramma Lifebook van Mindvalley.”

Esther: „Ik heb tijdens zo’n sessie bijvoorbeeld eens besloten voortaan ’s avonds offline te gaan om meer tijd voor mijn gezin te hebben.”

Rob: „En ik merkte dat ik meer aan intellectual life wilde doen, dus ik heb besloten geschiedenis te gaan studeren. Ik volg nu een aantal modules bij Harvard en daarna wil ik een master gaan doen aan de universiteit van Edinburgh. Maar ook onze beslissing naar Portugal te verhuizen komt voort uit zo’n sessie. Toch niet niks, want je splitst het gezin op.”

Esther: „Daarom hebben we elke drie maanden een contactmoment, een weekend in Nederland waarbij we met zijn allen bij elkaar zijn. In de zomer gaan we met elkaar op vakantie en met Oud en Nieuw gaan we samen op wintersport.”

Krachttraining en ochtendritueel

Rob: „Ik doe twee tot drie keer per week krachttraining en daarnaast hou ik van zwemmen, hardlopen, mountainbiken en padel.”

Esther: „Ik sta elke dag om zes uur op en doe dan een ochtendritueel met yoga en meditatie. Daarnaast doe ik aan krachttraining, Mom in Balance-training en wielrennen. En ik heb een journal waar ik ’s ochtends dingen in schrijf, plannen en intenties voor de dag. Ik heb er eentje voor de start van de dag en een andere voor het einde van de dag, waarin ik opschrijf wat ik die dag gedaan heb.”

Rob: „Esther is heel gedisciplineerd.”

Esther: „Ja, maar dat is stapje voor stapje gegaan. Elke keer voeg je een nieuw element aan je routine toe.”

Rob: „Ze koopt bijna elk zelfhulpboek en managementboek dat ze tegenkomt.”

Esther:Atomic Habits vind ik bijvoorbeeld een geweldig boek. Over hoe je goede gewoonten kunt kweken.”

Rob: „Ter ontspanning gaan we uit eten of we spreken af met vrienden.”

Esther: „Rob houdt mij in balans. Hij zorgt iets meer voor de kinderen en kookt elke dag.”

Rob: „Ik vind het leuk om te doen.”

Esther: „Binnen Mom in Balance richt ik me nu vooral op internationale groei en women empowerment. Ik wil zoveel mogelijk vrouwen bereiken, wereldwijd. We zijn nu ook begonnen met het initiatief Pink Band Movement in Brazilië, Guatemala en Kenia. Daarvoor heb ik een stichting opgericht. We werken samen met Women Win. We leiden lokale trainers op om jonge moeders uit sloppenwijken te begeleiden via sport. Het zijn meestal tienermoeders, tussen de veertien en twintig jaar oud. Ik ben net in Nairobi geweest en het heeft veel indruk op me gemaakt. Je ziet ze echt…”

Rob: „…opbloeien.”

Esther: „Ja. Het begint met sport, maar daarna stimuleren we ze ook om iets van hun leven te maken. Studie, werk, eigen bedrijf. Sport is zó belangrijk. Het helpt je om zelfvertrouwen te krijgen en stappen te zetten in je leven.”


Wat als je collega de kantjes er vanaf loopt?

Dilemma

„Mijn collega loopt de kantjes er vanaf. Hij gaat vaak vroeg weg en komt laat aan. Bij de taken die hij uitvoert, maakt hij vaak fouten. Hierdoor hebben mijn collega’s en ik last van een hogere werkdruk. Inmiddels hebben we het alleen al zo lang laten gebeuren dat ik niet weet of we hem hier nog op aan kunnen spreken. Wat moet ik doen?”

Vrouw (30), naam bekend bij de redactie

Kijk ook naar jezelf

Grethe van Geffen, oprichter van bedrijfsadviesbureau Seba cultuurmanagement, hoort in de praktijk regelmatig over soortgelijke problemen. „Onderlinge klachten over collega’s blijven vaak zo lang liggen dat het een nog groter probleem wordt”, zegt ze. „En dan voelt het alsof het te laat is.”

Normaal met elkaar communiceren over wat je als team ‘goed werk’ vindt, blijkt volgens Van Geffen een van de moeilijkste dingen op de werkvloer. „Mensen willen niet moeilijk doen, praten zichzelf aan dat het ‘vast niet zo belangrijk’ is, of willen elkaar geen pijn doen.”

Maar, zegt ze, het grote risico van zoiets te lang laten liggen en later tóch gaan melden, is dat de emoties uiteindelijk zo hoog oplopen dat mensen niet meer met elkaar verder kunnen.

„Het lijkt er overigens ook op dat de persoon in kwestie wel met andere collega’s over de problemen heeft gesproken”, zegt Van Geffen. Op zich is er volgens haar niets mis met even bij een ander toetsen of je goed zit met je klacht. „Maar dan moet je wel meteen de stap nemen om ook met de betreffende persoon te praten. In dit geval, als het zo lang geduurd heeft, is er simpelweg sprake van roddelen. Daar wordt het werk nu niet beter van.”

Het is dus de hoogste tijd om een gesprek aan te gaan, vindt Van Geffen. Loop naar die collega toe en zeg dat je het graag ergens over wilt hebben. De kans is groot, denkt Van Geffen, dat diegene ook al door had dat zijn collega’s ergens ontevreden over zijn. „Daarbij kun je diegene dus niet zomaar aanspreken op zijn fouten, maar dan moet je zelf ook met de billen bloot gaan en zeggen dat je hier al een tijdje mee zit. Je kunt verwachten dat de ander het vervelend vindt dat jij lang niks gezegd hebt. Laat tijdens het gesprek zien dat je bereid bent om ook naar jezelf te kijken.”

Organisatieadviseur Bart van Koningsbruggen zegt dat je tijdens dat gesprek niet op de stoel van de leidinggevende moet gaan zitten. „Zeg vooral niet: jouw taakomschrijving omvat X of Y. Maar ga juist een persoonlijk gesprek aan, waarin je vraagt of er misschien problemen zijn op privévlak of met de gezondheid.” Het is daarbij volgens Van Koningsbrugge wel belangrijk om de grenzen en privacy van de persoon in kwestie te blijven respecteren. Het kan ook zo zijn, zegt Van Koningsbruggen, dat voor deze collega maatwerkafspraken zijn gemaakt waar het team niets vanaf weet. „Misschien heeft de persoon mantelzorgverlof, of is hij minder uren gaan werken zonder dat de rest daarvan weet.”

Van Koningsbruggen denkt dat een gesprek kansen biedt om als team te praten over de samenwerking. Misschien moeten taken opnieuw worden verdeeld. „Of er zijn andere verwachtingen van hoe het werk gedaan moet worden. Als je daar meer zicht op hebt, kun je daar gezamenlijk afspraken over maken.”

Het is duidelijk dat de vrouw in kwestie zich erg betrokken voelt bij het werk, zegt Van Koningsbruggen. „Dat is op zich positief, maar ze moet ook op haar eigen grenzen letten. Een te hoge werkdruk is echt iets om met de leidinggevende te bespreken.”

Als er dan nog steeds geen verandering in komt, dan moet de vrouw volgens Van Koningsbruggen misschien overwegen

om binnen mogelijkheden haar werk anders in te richten of ergens anders te gaan werken binnen of buiten de organisatie.

Kijk naar de werkcultuur

Van Geffen denkt dat het voor deze organisatie goed zou zijn om meer te investeren in een cultuur waarin het gebruikelijk is feedback te vragen en te ontvangen. „Het moet normaal zijn om op een constructieve manier tegen elkaar te zeggen als er iets niet goed gaat”, zegt ze.

Dat vergt volgens Van Geffen een investering voor de lange termijn, bijvoorbeeld door in eerste instantie als bedrijf gezamenlijk een training te volgen. „Later kun je in vergaderingen tijd inruimen om feedback met elkaar uit te wisselen. Daar kun je actief naar vragen. Zo voorkom je dat problemen zo lang blijven liggen.”

Van Koningsbruggen denkt dat het binnen de werkcultuur van deze organisatie misschien onduidelijk is wat geldt als „resultaat”. „Als daar onduidelijkheid over is, ervaren medewerkers doorgaans meer ruimte om de kantjes er vanaf te lopen. En als je bij een collega ziet dat hij of zij dat doet, dan wordt het makkelijker om dat zelf ook te gaan doen.”

Sommige bedrijven kiezen er daarom voor om een ‘verantwoordingssysteem’ in te voeren, zegt Van Koningsbruggen, waarbij medewerkers moeten aangeven wat ze tijdens de gewerkte uren hebben gedaan. „Het risico is dat zo’n systeem averechts werkt voor de mensen die juist goed met de huidige vrijheden om kunnen gaan. Maar dit is een optie die het team met elkaar zou kunnen overwegen.”

Dus

Laat dit soort klachten over de werkhouding van collega’s niet te lang liggen. Dan wordt het probleem alleen maar groter, en het onvermijdelijke gesprek juist moeilijker. Als de klacht dan toch lang is blijven liggen, wees dan empathisch tijdens het gesprek, en laat zien dat je zelf ook fout zit omdat je zo lang niets hebt gezegd. En: zorg dat het in het algemeen normaler gaat worden om elkaar feedback te geven.


Elke dag iets leren, hoe organiseer je dat?

‘Een lerende organisatie.’ Zo noemen veel bedrijven zich graag. Maar hoe breng je dat in de praktijk? Op weinig plekken is leren zo verweven met het werk als in een opleidingsziekenhuis. Ik liep een dagje mee met de internisten van het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) in Den Haag om de kunst af te kijken.

Kwart over acht. De overdracht van de afdeling interne geneeskunde gaat van start. De nachtploeg mag naar huis, de dagploeg begint. In de vergaderzaal zitten dertig medici rond een groot scherm. Hierop verschijnt alle informatie over de nieuwe patiënten van de afgelopen nacht.

De arts-assistent van de nachtdienst doet verslag. Vier opnames deze keer. Daardoor kan elke casus uitgebreid besproken worden. Meestal zijn het er tien of meer, dan ligt het tempo hoger.

„Wat zien we?” Internist Herman Hofstee leidt de vergadering en vuurt vragen af op zijn collega’s. Het gaat over een foto van lymfecellen. Eerst mogen de co-assistenten reageren, daarna de arts-assistenten. Af en toe laat hij een collega-specialist iets uitleggen: „Waarom kiezen we voor deze behandeling?” Het is overleg en onderwijs tegelijk.

Na de overdracht, om negen uur, is er nog een kwartiertje voor de ‘co’s’. Zijn er vragen? Begrijpen ze alle vaktermen? Wat willen ze onthouden? „De kunst is om voortdurend in te spelen op wat mensen al weten én nog moeten leren”, zegt Hofstee.

Wat zie je verder op zo’n dag? Een beknopt overzicht:

-Voorbereiding. Hofstee en collega’s leiden co-assistenten en jonge artsen op. Daartoe laten ze zich regelmatig trainen: hoe draag je vaardigheden over, hoe creëer je leermomenten in het werk?

-Voorbeeldgedrag. Senior-artsen doen handelingen voor, leggen uit wat ze doen en waarom.

-De bal rondspelen. Tijdens overleggen kan iedereen vragen stellen en kennis delen. Of het nu gaat om de overdrachten, een korte stand-up of een multidisciplinair overleg rond complexe casussen.

-Natuurlijke leermomenten. Een internist bezoekt met co’s en assistenten een patiënt; daarna volgen direct vragen. Wat weet je nu? Wat wil je onderzoeken? Jonge artsen noteren daarnaast zelf dagelijks op een A4’tje wat ze willen leren.

-Persoonlijke begeleiding. Als jonge arts krijg je een vakinhoudelijke supervisor, een mentor die met je praat over je ontwikkeling en een buddy die praktische vragen kan beantwoorden.

-Praatjes. Collega’s verzorgen wekelijks korte colleges tijdens de overdrachten en langere op woensdag- en donderdagmiddag. In deze ‘praatjes’ worden in razend tempo bijzondere casussen en wetenschappelijk onderzoek besproken.

-Formeel onderwijs. Online cursussen, trainingsdagen en congressen zijn verplicht. Elk jaar maak je kennistoetsen om opleidingspunten te sparen. Uiteindelijk mag je meebeslissen over nieuwe kennis en kunde die wordt overgedragen.

Het lijkt op het klassieke gildesysteem. Oud en jong, werken en leren, basiskennis en het nieuwste onderzoek, alles loopt door elkaar bij de internisten in het HMC. Hofstee: „Je hebt een vak dat draait om kennis en kunde. Dat wil je delen, doorgeven aan de volgende generatie. Dat is wat iedereen hier bindt.”



‘Wij hoeven niet meer op vakantie, we zijn het al’

Caroline: „Tex en ik hebben los van elkaar een avontuurlijk leven geleid. We hebben de halve wereld over gereisd.” Tex: „Ik zat bij de mariniers en ben daarna in de strandtentenwereld beland: in Scheveningen en op Curaçao. Ik bouwde ze op en runde ze. Hard werken, maar ook hard ontspannen.”

Caroline: „Ik kom uit het onderwijs. Mijn ouders vonden zekerheid belangrijk, dus leek het hun een goed idee als ik naar de pabo ging – maar in het onderwijs heb ik nooit op mijn plek gezeten. In de zoektocht naar wat het dan wel was, heb ik veel zeezeilreizen gemaakt. Naar Spitsbergen, de Galapagoseilanden, Fiji, Panama, Barbados… iedere keer kwam ik terug in Nederland en dacht: wat dóé ik hier? Ik miste het simpele leven dicht bij de natuur. Tegelijkertijd voelde ik me op reis weer ontheemd, omdat je ver weg bent van vrienden en familie. Veel jaren wist ik het niet, totdat ik de kans kreeg om mijn eigen veerdienst te runnen: tussen Numansdorp en Willemstad. Op die manier kon ik ook een vrij leven hier in Nederland creëren. Dus heb ik mijn huis in Dordrecht verkocht en kocht er de pont voor terug, plus een andere boot waar ik op kon wonen. Ergens toen kwam Tex in beeld. Wij kennen elkaar al van vroeger, toen we bij dezelfde roeivereniging in Dordrecht zaten. Een gemeenschappelijke vriendin bracht ons vijf jaar geleden weer bij elkaar.”

Tex: „Toen zijn we op Carolines boot gaan wonen, om zo samen aan een avontuurlijk leventje te bouwen.”

Caroline: „De afgelopen jaren hebben we de veerdienst gerund en daarnaast van alles aangepakt: op Tiengemeten een herberg gerund, oude spullen opgeknapt en verkocht onder ons merk Jutter Design, Tex heeft nog op een landgoed allerlei tuinklussen gedaan. Dat is een hectische tijd geweest. Je bent altijd een balans aan het zoeken tussen wat je leuk vindt en waar je geld mee kunt verdienen. Totdat een half jaar geleden het fort op ons pad kwam. Nu voelt het alsof alle puzzelstukken op hun plek zijn gevallen.”

Tex: „Wij zijn de beheerders van Fort Buitensluis in Numansdorp. De pont vertrekt hier onderaan de dijk, dus dat is een perfecte combinatie. Het beheer is vrijwilligerswerk en in ruil daarvoor mogen we hier in het seizoen verblijven in een houten chalet op het terrein. Aan het chalet moest wel wat verbouwd worden, maar gelukkig zijn we allebei handig.”

Vaartochtje

Tex: „De wind, het water, de lucht, de geur, zon of regen; het is hier elke dag anders. Leven op deze plek is een soort lifestyle, waarbij werk, wonen en vrije tijd helemaal in elkaar overlopen. Wij hoeven niet meer op vakantie; we zijn het al.”

Caroline: „Het geld verdienen we met de veerdienst. Exploitanten van een voet- en fietsveer in Nederland krijgen subsidie van de overheid. Ook mogen we de inkomsten uit de kaartverkoop houden. Daarnaast werk ik nog één dag in de week als zzp-schipper op de veerdienst naar Tiengemeten. Daar kunnen we bij elkaar van rondkomen.”

Tex: „Onze eigen pont is een voormalige Duitse sleepboot. Achterop staan de fietsen en aan de zijkant heb je twee banken waar twaalf mensen kunnen zitten. En dan gaan we naar de overkant: van Numansdorp naar Willemstad of andersom. Dat is een stuk van zo’n drie kilometer varen. Dat klinkt misschien saai, maar het is echt een belevenis. Het Hollands Diep is een vrije drukke vaarroute met tankers en binnenschepen – als je daar met je kleine bootje langs vaart, besef je pas echt hoe immens groot die zijn. Als we aanleggen in Willemstad krioelt het in de zomer van de bootjes. Dan is het manoeuvreren en draaien om precies goed uit te komen. De mensen klappen soms als het gelukt is.”

Caroline: „‘Dat heb je vaker gedaan!’, zeggen ze dan.”

Tex: „Dus nee, het is nooit saai. Dat ligt ook wel aan dit type pont. Als je op een grote pont vaart met woon-werkverkeer – een paar meter naar de overkant en dan terug – is dat een stuk vermoeiender. Bij ons zijn de mensen op vakantie; ze hebben zin in een leuk vaartochtje. We varen dan ook alleen in de zomermaanden, 72 dagen per jaar.”

Caroline: „Als Tex vaart, sta ik hier op het fort, dat in het weekend open is. Ik informeer de mensen over de vertrektijden van de pont, ze kunnen een koffietje bij me krijgen en even het fort op lopen. Die combinatie werkt heel goed. Mensen zouden sneller weggaan als ze zien dat het nog een half uur duurt voordat de pont komt.”

Tex: „Het fort doen we nu een half jaar. Daar horen best een aantal taken bij. Onderhoud van het gebouw, onderhoud van het groen, de jachthaven en de kleine camping op het terrein.”

Ordenen en opruimen

Caroline: „Ik doe de financiën en de communicatie en Tex wat meer de technische klussen. Het huishouden doen we samen, al denk ik dat Tex iets meer schoonmaakt dan ik.”

Tex: „Ik ben iets meer van het ordenen en opruimen, ja.”

Caroline: „Hij kookt ook altijd voor me, heel luxe.”

Tex: „Aan het eind van de dag fiets ik naar de super. Dan speur ik naar de producten die bijna over de datum gaan – 40, 50 of 70 procent korting, dan wordt het leuk! Vervolgens is het de kunst daar weer wat creatiefs mee te kokkerellen.”

Caroline: „Het grappige is: als je zo’n leven kiest als dat van ons, dan ga je je geld anders uitgeven. Het draait niet meer om op reis gaan, of sparen voor mooie spullen. We leven als vanzelf goedkoop en zetten alles opzij wat we niet nodig hebben. Een buffer voor een calamiteit of later ons pensioen.”

Tex: „Ik zou niet iets concreets kunnen noemen wat ik nog wil hebben of kopen. Dit leven, ons leven – dat wil ik. Als ik de hele dag achter een bureautje moet zitten, zou ik geloof ik van ellende dood neervallen.”


Moet je baas je altijd kunnen bereiken?

Dilemma

Mijn baas verwacht dat ik ook buiten werktijden op mails en telefoontjes reageer, want dat is volgens haar onderdeel van mijn functieomschrijving. Dat zorgt ervoor dat ik altijd aan sta en maar moeilijk kan ontspannen. Moet ik altijd bereikbaar zijn? En wat kan ik doen om mijn vrije tijd te bevechten?

Man (38), werkzaam in de ggz

Extra regels zijn onnodig

Australië voegde zich onlangs in het rijtje landen die het recht om niet bereikbaar te zijn buiten werktijden in de wet hebben opgenomen. Onder meer in Duitsland en Frankrijk bestaat al zo’n deconnectierecht. In Nederland bestaat dat recht niet, een wetsvoorstel hierover haalde het niet. Onlangs zwengelde vakbond FNV het debat weer aan, door te bepleiten het recht toch wettelijk te verankeren. De bond wees op (mentale) gezondheidsproblemen die kunnen ontstaan door de druk constant bereikbaar te moeten zijn.

Arbeidsrechtadvocaat Han Dunhof vindt het overdreven om het recht niet bereikbaar te zijn expliciet in een wet op te nemen. „In de Arbowet staat al dat je een werknemer niet onnodig psychosociaal mag belasten.” Ook wijst hij op het wetsartikel over goed werkgever- en werknemerschap. „Een werkgever kan er een beroep op doen als hij een werknemer wil bellen, waarvan je mag verwachten dat die ’s avonds bereikbaar is. En een werknemer kan er een beroep op doen als hij in het weekend gebeld wordt, terwijl dat helemaal niet nodig is.”

Alleszins redelijk dus. In de Australische wet wordt een redelijkheidstoets opgenomen. Helemaal onbereikbaar zijn mag niet als dat „onredelijk” is. De urgentie (kan het wachten of niet?) en de vorm (bellen, appen of mailen?) van het contact, en de verantwoordelijkheid die een betrokkene in een organisatie heeft (leidinggevende of niet?) worden daarin meegenomen. „Zo’n redelijkheidstoets zit eigenlijk ook al in onze wet”, zegt advocaat Dunhof, „dus voor nog een wet pleiten, zie ik vooral als symboolpolitiek.”

Grenzen aangeven

In de praktijk blijkt het toch niet gemakkelijk je grenzen aan te geven. Vooral jonge mensen geven aan in hun vrije tijd, zelfs tijdens vakantie, op werkmails of –belletjes te reageren. Schermen met wetsartikelen doen ze niet zo snel.

Jongere generaties hebben vaak moeite met nee zeggen, ziet psycholoog Thijs Launspach. Een belangrijke reden daarvoor blijft volgens hem vaak onbenoemd: de angst voor hun baan die jonge werkenden met flexibele contracten in hun werk ervaren. „Nee zeggen is misschien makkelijk als je veertig bent en een vast contract hebt, maar echt ingewikkeld als je vijfentwintig bent en ergens graag wilt werken, maar een precaire arbeidsrelatie hebt.”

De mogelijkheid onbereikbaar te zijn wordt vooralsnog niet in de wet, maar wel in arbeidsreglementen en collectieve arbeidsovereenkomsten vastgelegd. De cao voor gehandicaptenzorg had in 2020 de primeur. FNV-bestuurder Karim Skalli-Houssaini was destijds hoofdonderhandelaar namens de vakbond. „Omdat er steeds meer van werknemers gevraagd werd, ontstond de behoefte om afspraken te maken over de bereikbaarheid”, herinnert hij zich. Tijdens de coronapandemie liep het personeelstekort in de sector op, en vervaagde de scheiding tussen werk– en privétijd verder.

De cao Gehandicaptenzorg loopt aan het eind van het jaar af en Skalli-Houssaini ziet dat er nog „meters gemaakt kunnen worden over hoe met de afspraak wordt omgegaan”. In de gehandicaptenzorg moet men al extra hard werken door de personeelstekorten. De zorgverleners voelen dan de druk op hun vrije dagen, waarin ze nogal eens benaderd worden met het verzoek te komen werken. „Er bestaat een grote loyaliteit tegenover patiënten, maar ook tegenover collega’s die ze niet willen laten zitten.”

Dat is precies het probleem, weet psycholoog Launspach: „Het gaat niet zozeer om expliciete regels, met name impliciete normen spelen een rol.” En daar moeten werknemers en werkgevers het volgens hem over hebben, zegt hij. „Soms kloppen je veronderstellingen over die normen niet helemaal. Dan is het is een kwestie van een goed gesprek voeren met elkaar. Bij onduidelijkheid is vaak het gevolg dat je altijd on call bent. En dat is ongezond.” Skalli-Houssaini hoopt dat werknemers, gesteund door hun werkgever, hun grenzen durven aangeven: „Want als je gehoor aan dat belletje buiten werktijd geeft, houd je het probleem in stand.”

Een praktische tip luidt vaak: zet je telefoon of je meldingen uit. Maar als je één telefoon hebt, en meldingen toch ziet binnenkomen, „zit het wel in je hoofd”, zegt Launspach. En dan speelt ook je karakter een rol. „Er zijn mensen die bij een beetje stress al behoorlijk van slag raken. Anderen kunnen niet rusten tot al het werk gedaan is. Als je dan in een baan zit waarin er altijd meer werk is, is dat wel een probleem.”

Het is een „complex web” van redenen waarom mensen buiten werktijd met hun werk bezig blijven, zegt Launspach. Werkgevers hebben een grote verantwoordelijkheid om hun werknemers te beschermen „tegen de excessen van de bereikbaarheidseconomie”, stelt hij. „Als je het niet alleen vanuit een morele plicht doet, doe het dan omdat iemand die uitvalt met een burn-out je gewoon ontzettend veel geld kost.”

Dus

Hoewel er in Nederland geen wettelijk afdwingbaar recht is om onbereikbaar te zijn buiten werktijd, zijn er genoeg manieren om dat toch te bereiken. In sommige beroepen kun je je beroepen cao. En hoewel het in niet-vaste arbeidsverbanden natuurlijk lastig is zulke kwesties aan te kaarten, is je werkgever wellicht bereidwilliger om naar je te luisteren dan je denkt. Personeel is schaars en uiteindelijk heeft iedereen baat bij een gezondere balans tussen werk en privé. Ook je baas.


Tjarda Klimp moet vleesgigant Vion uit de rode cijfers halen

De in problemen verkerende vleesgigant Vion gaat flink inkrimpen, werd deze week bekend. Die nieuwe koers zal grotendeels uitgevoerd wordend door een nieuwe baas. Tjarda Klimp (51), nu nog financieel directeur bij Vion, volgt topman Ronald Lotgerink op, die eind dit jaar zal vertrekken.

Wat is Vion allemaal overkomen?

De vleesverwerker breidde begin deze eeuw flink uit met overnames van slachthuizen in Duitsland. Dat ging mis in 2020. Dat jaar brak de Afrikaanse varkenspest uit in Duitsland, waardoor de export van Duits varkensvlees aan banden werd gelegd – nu net het product waar Vion zich op richtte. Daarnaast zegt Vion bij de export last te hebben van concurrentie uit de VS en Brazilië, die hun vlees goedkoper verkopen.

Het leidde tot dieprode cijfers: waar Vion in 2020 nog bijna 53 miljoen euro winst maakte, was dat een jaar later een verlies van 29 miljoen euro. In 2022 was dat aangezwollen tot ruim 108 miljoen euro verlies. Cijfers over 2023 zijn er nog niet, Vion heeft de publicatie uitgesteld tot eind oktober.

Ontevreden aandeelhouders dus?

Nee, ontevreden boeren: Vion is in handen van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, een vereniging met 11.500 leden in Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Gelderland. Het Brabants Dagblad sprak samen met onderzoekscollectief The Investigative Desk met boeren die klagen over „het verkwanselen van boerengeld”. Ze zijn ontevreden dat het management ook in 2021 en 2022 bonussen uitbetaald kreeg.

Hoe moet Klimp dat rechttrekken?

Vion begon in 2022 al met een ‘verbeterprogramma’. Aangezien Klimp als financieel directeur al sinds 2021 bestuurder is van het bedrijf, is ze daar nu al bij betrokken. De Duitse exportactiviteiten worden flink teruggeschroefd: het leeuwendeel van Vions rundvleesproductie wordt overgenomen door concurrent Tönnies, werd vorige week bekend. En twee varkensslachthuizen gaan naar Erzeugergemeinschaft Südbayern, een lokale speler die al een belang in de slachthuizen had.

Voortaan richt Vion zich vooral op de Benelux. In een persbericht zegt het de ambitie te hebben om „het meest duurzame proteïnebedrijf van Europa te worden”. Zo maakt de vleesverwerker in Leeuwarden ook vleesvervangers die als huismerkartikelen in de supermarkt liggen. In het Brabants Dagblad zegt Klimp dat Vion er „klaar voor is” om de productie uit te breiden, maar dat de vraag daarvoor nog niet hoog genoeg is. Lotgerink zal aftreden zodra de afslanking van het bedrijf voor het grootste deel is afgerond. Een „natuurlijk moment om te stoppen” noemt de vertrekkende topman dat tegenover het Brabants Dagblad.

Wat heeft Klimp voor haar tijd bij Vion gedaan?

De nieuwe topvrouw heeft volgens een persbericht een „sterke agrarische achtergrond en uitgebreide managementervaring” waarmee ze het bedrijf „de volgende fase in zal leiden”. Haar loopbaan laat inderdaad een uitgebreide managementervaring zien, maar op Klimps „agrarische roots” geeft Vion geen verdere toelichting.

Klimp draait al sinds 1998 mee in de wereld van grote concerns. Ze begon haar carrière bij het conglomeraat General Electric, waar ze een trits aan managementfuncties bekleedde. Daarna werkte ze bijna negen jaar bij chemieconcern AkzoNobel, waar ze onder meer financieel verantwoordelijk was voor de verftak. Voor ze overstapte naar Vion gaf ze vorm aan de strategie van biotechbedrijf Corbion. Ook is ze lid van de Raad van Toezicht van Wageningen University & Research.


‘Voor ons begint de dag vaak al om 4 uur ’s nachts’

Susanne: „Ik ben hier opgegroeid op de boerderij. Mijn ouders teelden appels, peren en kersen – elstar, conference en morel. Morellen, dat zijn typisch zure kersen die je goed kunt inmaken voor in vlaai en sap. Mijn broertje, zusje en ik hebben altijd meegeholpen in het bedrijf, maar mijn ouders zeiden ook: zorg dat je goed bent opgeleid en zoveel mogelijk van de wereld ziet. Zelf had ik ook wel het gevoel dat ik me als vrouw in de agrarische mannenwereld extra moest bewijzen. Dus heb ik gezorgd voor een goede basis met een studie bedrijfseconomie in Nijmegen en financieel recht in Rotterdam.”

Lion: „In Nijmegen hebben wij elkaar ontmoet, dat was in 2008. In 2010 zijn we getrouwd en in 2012 zijn we met onze drie maanden oude dochter hiernaartoe verhuisd: het familiebedrijf in Baarlo. In eerste instantie was het niet de bedoeling dat ik een rol zou spelen op de boerderij. Ik heb commerciële en bedrijfseconomie gestudeerd en werkte bij de Rabobank. Al hielp ik Susanne natuurlijk wel eens met klusjes op het bedrijf. Dat vond ik al nooit erg om te doen.”

Susanne: „In de winter van 2017 waren mijn zus en ik bezig met een project: we wilden een grote schuur in de buurt ombouwen tot recreatiewoning. We zaten volop in de verbouwing, toen mijn zus in de winter met zwangerschapsverlof ging – terwijl we de eerste boekingen voor april al hadden staan.”

Lion: „Toen besloot ik mijn baan op te zeggen en die verbouwing over te nemen. Eerst maakte ik als zelfstandig ondernemer ook nog bedrijfsvideo’s, maar ik kwam er al snel achter dat ik niet allebei die banen half wilde doen. Zo kwam het zwaartepunt steeds meer op de boerderij te liggen. Nu werken we er allebei fulltime.”

Susanne: „De fruitteelt is een gekke business. Je hebt met allerlei onzekere factoren te maken waarop je moet anticiperen. Het weer, je personeel, de regelgeving. Dit jaar hebben we bijvoorbeeld veel problemen met onze kersen gehad, omdat de minister opeens besloot dat we het bestrijdingsmiddel tegen de suzuki-vlieg maar één keer in de drie jaar mogen gebruiken. Terwijl die vlieg er natuurlijk gewoon ieder jaar in zit. Daardoor is de oogst dit jaar compleet verloren gegaan. Dus nu zitten we te kijken of we die kersensoort volgend jaar nog wel gaan aanplanten.”

Lion: „Regelgeving op zich is niet verkeerd. Alleen is het dan wel fijn om te weten wat de regels voor, zeg, de komende tien jaar zijn. Nu is het: opeens mag dit niet meer, en hebben wij enorme stress en risico’s die we nergens op kunnen verhalen.”

Susanne: „Daarom hebben we het bedrijf de afgelopen tien jaar anders ingedeeld. We telen nu zes fruitsoorten in plaats van drie, om de risico’s te spreiden. We zijn er recreatie bij gaan doen: we zijn een vergaderlocatie en ondertussen hebben we drie grote vakantiewoningen die we verhuren. Ook zijn we een camper- en caravanstalling begonnen en hebben we sinds dit jaar een vergunning voor een agrarische kinderopvang. Soms zou je haast denken: waarom kiezen we nog voor de fruitteelt met alle risico’s die erbij horen? Maar die fruitbomen zijn wel de basis van het bedrijf en maken bovendien dat dit de meest magische plek van de wereld is.”

Lion: „Alle gasten komen hier aan en zeggen meteen: wauw, wat een plek, en dat fruit dat hier gewoon groeit! Dan zijn ze helemaal in verwondering.”

Kind op het schoolplein

Susanne: „’s Zomers is het druk. Voor ons begint de dag vaak al om 4 uur ’s nachts, als de eerste vrachtwagen komt laden.”

Lion: „De taken op de boerderij verdelen we. In deze tijd van het jaar gaat een van ons met het oogstteam het veld in om te kijken of het product goed van het land komt. De ander zorgt dat de kinderen ontbijten en op school komen. Dan is er tot twee uur even een periode van relatieve rust waarin we we ons volledig op het bedrijf focussen. Daarna haal ik de kinderen van school. Eerst deden we dat om en om, maar dat was niet zo’n succes. Belde de school op: uw kind staat nog op het schoolplein. Dachten we allebei dat de ander aan de beurt was! Ha, toen hebben we afgesproken dat ik het altijd doe.”

Susanne: „Het spitsuur voor ons is de combinatie van werk, school, sportclubjes en eten. Ik denk wel eens: hoe doen andere ouders dit allemaal? Dat de kinderen op tijd gegeten hebben en dan weer met de juiste spullen bij judo, voetbal of volleybal zijn, terwijl ondertussen het bedrijf ook nog doorgaat – dat is iedere keer toch een hele klus, vind ik.”

Lion: „Tussen twee en acht probeer ik vooral stress te vermijden door de belangrijkste taken af te ronden. Alles wat ik daarnaast voor elkaar krijg, is bonus.”

Susanne: „Als de kinderen op bed liggen, zijn we druk met het voorbereiden van de volgende dag. Alles moet klaarstaan, zodat het team meteen aan de slag kan. Ook doen we de mail, werken de boekingen bij voor de vakantiehuisjes, of ik heb een vergadering. Ik zit in twee raden van toezicht en in het bestuur van de Limburgse Land- en Tuinbouwbond.”

Lion: „Susannes vader werkt volop mee in het bedrijf en haar moeder is gastouder, maar werkt ook voor ons. Vrijdag komen mijn ouders hier oppassen; dat doen ze al sinds de kinderen klein zijn. Dan staan lunch en avondeten klaar, mijn moeder strijkt en mijn vader repareert alles in en om het huis wat kapot is. Dat is echt heerlijk! Ze helpen ons enorm.”

Susanne: „Een boerderij is hard werken, maar voor onze kids is het een geweldige plek om op te groeien. We organiseren plukdagen voor het grote publiek, en dan runt onze oudste dochter de boel hier. Ze ontvangt de mensen en legt uit wat ze kunnen doen. Melle, de jongste, heeft dan zijn eigen koffiekraampje en zijn broer Floris staat achter een ijskar die we op Marktplaats hebben gekocht. Staan ze onder één parasol hun spulletjes te verkopen! Dat is toch wel heel schattig allemaal.”