Vorig week bezocht ik voor het eerst een Bruce Springsteen-concert. Omdat ik getrouwd ben met een echte fan. Ik was onder de indruk van The Boss en heb deze week nog wat meer beluisterd en bekeken.
In zijn Broadway-show van een paar jaar terug, te zien op Netflix, zegt Springsteen: „Je leven dat voor je ligt als een leeg blad papier, dat is wat ik het meest mis nu ik ouder word. De schoonheid van dat lege blad. Zoveel leven nog voor je. De beloften, de mogelijkheden, de geheimen, de avonturen. Dat lege blad dat daar gewoon ligt en je uitdaagt om erop te schrijven.”
Springsteen wordt dit jaar 75. Ik heb nog twintig jaar te gaan voor ik daar ben. Maar ik realiseer me dat de witruimte op mijn velletje papier terugloopt. Welk verhaal wil ik de komende jaren schrijven? En stiekem wil ik ook uitzoeken hoe die Springsteen zo absurd fit blijft.
Leidinggeven aan jezelf
Een baas in mijn eigen vakgebied is hoogleraar, adviseur en schrijver Gabriël Anthonio. Ik was dagvoorzitter bij een congres en schreef ijverig mee terwijl hij sprak over leidinggeven aan jezelf: hoe zorg je dat het leven je niet slechts overkomt?
Anthonio dringt aan op tijd voor reflectie. Alleen. Met familie en vrienden. Maar ook met professionals die je kunnen begeleiden in je ontwikkeling.
En hij gebruikt een eenvoudig schema met drie vragen dat op één blaadje past: 1) Wat waardeer je aan jezelf en wil je behouden? 2) Wat stoort je, wat is gedrag dat je wilt stoppen? 3) Wat is iets nieuws dat je je eigen wilt maken?
Wat ik ook noteerde: „Onder alle kritiek schuilt een verlangen. En dat geldt zeker ook voor zelfkritiek.” Misschien goed om daarover eens in gesprek te gaan met mijn vaak wat al te strenge innerlijke chef.
Levenskunst
Kees van Ekris is Theoloog des Vaderlands. In de podcast Eerst Dit zei hij recent (ietsje ingekort door mij): „Wij leven in een cultuur die gelooft in verandering en vooruitgang. En dat heeft ons veel gebracht. Leg je niet neer bij de omstandigheden. Ontwikkel je. Emancipeer je.
„Maar er is ook een andere kant. Een heleboel dingen liggen wél vast. In je dna, in je fysieke beperkingen, in patronen uit je familiegeschiedenis. Karrensporen onder het asfalt. En het kost veel kracht om het een beetje bij te sturen. Mijn speelruimte is beperkt. Het is de kunst van het leven om door te krijgen wat kan veranderen en wat niet.”
Ook dat is iets om de komende weken te overdenken. Wat is onwrikbaar in mijn leven? Wat zijn positieve en negatieve rode draden die ik niet wil of kan wegmanagen? En hoe sluit ik daar – al duurt het maar een zomer – vrede mee?
Waar de een iedere ochtend met plezier naar zijn werk gaat, zijn ook veel mensen helemaal niet gelukkig met hun baan of werkomgeving. Toch is dat lang niet voor iedereen reden om op zoek te gaan naar ander werk. Angst voor bijvoorbeeld een lager salaris kan ervoor zorgen dat werknemers jarenlang op een plek blijven zitten waar zij eigenlijk niet blij mee zijn. Dat is nadelig voor de werknemer, die iedere dag met tegenzin naar zijn werk gaat, maar ook voor de werkgever, die een niet-gemotiveerde werknemer in dienst heeft. Wat kun je daar als werkgever aan doen?
Ga het gesprek aan met je ‘opgesloten’ collega
Het risico om ‘opgesloten’ in je werk te raken, zoals Merel Feenstra-Verschure het noemt, ligt voor iedereen op de loer. Als assistent professor in de organisatiepsychologie en academic director aan de TIAS School for Business and Society doet ze al jaren onderzoek naar dit fenomeen. „Met opgesloten bedoel ik werknemers die niet op hun plek zitten en ontevreden zijn over hun werksituatie, maar die ook het idee hebben dat ze niet kunnen vertrekken, al zou dat misschien verstandiger zijn.”
Het opgesloten gevoel kan allerlei redenen hebben, zegt Zayra Muller. Als coach bij Het Groei Atelier ziet ze veel mensen die twijfelen over hun werk maar niet durven te vertrekken. „Mensen weten niet goed wat ze dan wel willen, zijn bang om salaris te verliezen of vrezen dat een andere werkgever ze niet wil aannemen.”
Het lijkt misschien onvoorstelbaar, maar het komt voor dat mensen vijftien jaar in zo’n soort situatie blijven hangen, zegt Feenstra-Verschure. „Daar kunnen we van alles van vinden, maar het lukt ze echt niet om er zelfstandig uit te komen. Uit studies blijkt dat ze de controle over de situatie zijn verloren en geen oplossingen zien.” Dat komt vaker voor dan je denkt: „Als ik bij lezingen vraag wie zich nu opgesloten voelt of dat in het verleden wel eens ervaren heeft, steekt vaak zo’n zestig tot zeventig procent van de aanwezigen zijn hand op.”
De meest voorkomende reactie op de werkvloer is wegkijken, zegt Feenstra-Verschure. „Mensen denken dan: ja, die collega in ons team is niet enthousiast, maar die zit hier al zo lang, die gaat echt niet meer weg.” Leidinggevenden gaan het gesprek volgens Feenstra-Verschure onder meer uit de weg omdat ze vinden dat mensen eigen regie over hun carrière moeten nemen, omdat ze veel te veel mensen in hun team hebben of bang zijn iemand te verliezen, al is iemand niet meer heel productief. „Zo is er een groot taboe rond dit onderwerp ontstaan.”
Dat is zonde, vindt Feenstra-Verschure, want goede communicatie kan veel leed en zelfs verzuim besparen. Van alle mensen in een opgesloten situatie komt ongeveer een derde in een burn-out terecht. „Het klinkt simpel, maar praten helpt echt”, zegt Feenstra-Verschure. Ze ziet daarin ook een duidelijke rol weggelegd voor leidinggevenden. „Het is makkelijk om alle verantwoordelijkheid bij de werknemer te leggen, maar uiteindelijk is iedereen in een bedrijf debet aan de situatie, want het gevoel van de opgesloten werknemer is ontstaan tijdens het werk.”
Ga op zoek naar de intrinsieke motivatie
Muller ziet een gedeelde verantwoordelijkheid om de situatie aan te pakken. „Het is eigenlijk een relatievorm: zowel de werknemer als de leidinggevende heeft een aandeel in het welzijn van de werknemer. Het is dus aan de werknemer om aan de bel te trekken als hij of zij zich niet prettig voelt, maar ook aan de leidinggevende om op te letten en het gedrag te herkennen.”
Ze adviseert de leidinggevende in dit soort situaties een gesprek te faciliteren, waarin de werknemer en leidinggevende samen op zoek gaan naar wat ervoor nodig is om de motivatie terug te vinden. Dat hoeft volgens Muller helemaal niet de vorm te hebben van een exitgesprek, dat is pas de laatste stap. Mogelijk kunnen kleine aanpassingen al veel verschil maken: „Als iemand behoefte heeft aan meer vrijheid kan hybride werken misschien al heel erg helpen. Maar ook overplaatsing naar een andere afdeling, meer waardering of regelmatig sparren kunnen een opgesloten gevoel tegengaan.”
Toch zijn dergelijke aanpassingen niet voor iedereen de oplossing, ziet Muller. Vooral mensen die al langere tijd ontevreden zijn over hun werksituatie hebben meer hulp nodig om uit het opgesloten gevoel te komen. „Het is in dat geval het belangrijkst voor de werknemer om de balans op te maken en te zoeken naar wat jou intrinsiek motiveert: waarom doe je wat je doet? Door te kijken naar je kernwaarden, drijfveren en expertise blijken er vaak veel meer dingen bij iemand te passen dan vooraf gedacht.”
Een werknemer in die zoektocht begeleiden is meer de expertise van een loopbaancoach dan een leidinggevende, zegt Muller. Maar dat betekent niet dat de rol van de leidinggevende daarmee stopt: een werkgever kan een werknemer bijvoorbeeld ondersteunen door budget beschikbaar te stellen voor coaching.
Dus
Kijk niet weg als iemand ongelukkig of ontevreden lijkt in zijn werk. Ga juist het gesprek aan met een ‘opgesloten’ werknemer, zeker als leidinggevende, om samen te zoeken naar een oplossing die de werknemer helpt om weer gemotiveerd te raken. Dat kan variëren van een kleine aanpassing op de werkvloer tot een coachingstraject, maar het gaat erom dat de werknemer en werkgever samen kijken naar wat de werknemer wil bereiken en wat de werkgever kan doen om daarin ondersteuning te bieden.
Ishmail: „In 2012 ben ik gevlucht uit mijn geboorteland Sierra Leone. Daar was ik rijstboer. Ik had andere meningen dan de mensen om mij heen en kwam daardoor in conflict met mijn omgeving. Maar daar praat ik liever niet over, dat doet nog steeds pijn.” „Via omzwervingen belandde ik in Rotterdam. Dat was een enorme overgang, in Sierra Leone kende ik alleen mijn dorp. Ik woonde daar niet ver van de hoofdstad, maar was er nooit geweest. Ik arriveerde op Rotterdam Centraal. Ik had nog nooit zoveel fietsen en witte mensen gezien. Ik vond het eng, vooral de Kruiskade. Ik zag daar wel zwarte mensen, maar die hadden dreadlocks, tatoeages en gouden tanden. Voor mij was Rotterdam een wilde stad. Maar het wende toen ik andere mensen leerde kennen die me de weg wezen. Nu is de Kruiskade mijn favoriete straat, met z’n toko’s en goedkope kleding. Ik ga er ook naar de kapper. Inmiddels ben ik stadsgids geworden en geef ik rondleidingen door het Oude Westen en Katendrecht.
„Het is voor mijn gevoel allemaal heel snel gegaan in die twaalf jaar. Dat geeft me soms een magisch gevoel. Ik kreeg nachtopvang in de Pauluskerk en psychische hulp, want in de burgeroorlog had ik een posttraumatische stressstoornis opgelopen. Overdag leefde ik op straat, te midden van verslaafden. Dat was voor mij een grote drijfveer om uit die situatie te komen. Ik ging Nederlandse les volgen bij het Rotterdams Ongedocumenteerden Steunpunt, zo kreeg ik een doel: elke dag om 10 uur naar school. Toen ik vertelde dat voetbal mijn passie is, werd ik in contact gebracht met MVV Maasland, waar ik ging voetballen en de mini’s ging trainen. Ik kreeg veel steun van alle nieuwe mensen die ik leerde kennen en zelfs van hun ouders. Echt geweldig!”
Schrijver
„In Sierra Leone ben ik drie jaar naar de middelbare school geweest. Door de oorlog en doordat mijn vader het niet meer kon betalen, moest ik van school en ben ik net als mijn vader boer geworden. Dus toen iemand hier tegen me zei dat ik zo poëtisch sprak en dat er misschien wel een dichter in mij schuilging, zei ik meteen: ‘Nee, onmogelijk.’
„Ik had al wel ontdekt dat ik de teksten en gedichten op de muren in Rotterdam zo mooi vond als ik rondzwierf op straat. Ik wist niet dat het kunst was. Diezelfde persoon moedigde me aan om toch eens iets op te schrijven. Dat lukte, het werd mijn eerste gedicht, over mijn spiegelbeeld: ‘When I look in the mirror, I see a man who looks like me. I smile and say to him: so many of my smiles begin with you.’
„In diezelfde tijd kwam ik stadsdichter Dean Bowen tegen, die me aanmoedigde verder te gaan met dichten. Ik kreeg optredens op scholen en in culturele centra en heb inmiddels twee dichtbundels en een roman uitgebracht, Honderd gouden paarden, over een puber die naar het beloofde land reist, met daarin verwerkt alle ervaringen van een vluchteling. Ik denk dat Nederlanders daaruit veel kunnen leren over de vraag waarom jonge mensen hun land ontvluchten. Ik noem mezelf nu schrijver.”
Belvédère Verhalenhuis
„Sinds twee jaar ben ik statushouder. Ik heb nu een appartement in Hoogvliet en werk als ambtenaar bij de gemeente Rotterdam: ik ben gastheer bij Lokaal Cultureel Centrum Romeynshof in Ommoord. De ene week werk ik overdag, de andere ’s avonds, 32 uur per week in totaal. Dat ik nu een goede baan heb, geeft me rust. De Romeynshof is een sociale plek waar ik mensen ontmoet. Ik word er blij van. Dat geeft me weer de ruimte om kunst te maken. Ik heb één dag per week vrij, dan treed ik op, bijvoorbeeld bij het Belvédère Verhalenhuis op Katendrecht. Dat voelt als mijn ouderlijk huis, ik heb mij daar kunnen ontwikkelen als dichter en schrijver, heb er vrienden gevonden die net als ik van cultuur houden. Belvédère heeft me ook een podium gegeven voor mijn werk.
„In het weekend voetbal ik en ga ik naar poëziefestivals. Ik ga ook regelmatig naar de film of het theater. Op scholen geef ik workshops dichten en voorlichting over kinderrechten: over pesten en woorden gebruiken waarmee je niemand schaadt. Daarvoor heb ik in 2022 een Rotterdam Kinderrechten Award gekregen.”
Ontdekkingsreiziger
„Nu ik een baan heb, kan ik mijn appartement inrichten en een beetje sparen. Ik heb mooie lampen gekocht en kunst. Een schilderij van een Nigeriaanse vluchteling, bijvoorbeeld, kostte 25 euro. Ik droom van reizen. De wereld ontdekken en dan vooral Europa. Als een soort moderne ontdekkingsreiziger. Naar kleine dorpen, om de echte Europeaan te leren kennen. Wat houdt hen bezig? Waar zijn ze bang voor? Ik heb één jaar antropologie gestudeerd in Leiden, vandaar.
„Mijn toekomst is nu helder. Die ligt in Nederland. Ik voel me een echte Rotterdammer, ben hier ingeburgerd en wil een bijdrage leveren aan de Nederlandse literatuur en cultuur. Rotterdam is mijn muze, mijn moeder. Ze heeft me omarmd, beschermd en gevormd. Hier heb ik een nieuwe identiteit ontdekt. De stad inspireert me nog steeds en ik ben ontzettend blij dat ik hier nu officieel mag wonen. Ik wil hier nooit meer weg.”
„Ik tel de maanden af richting mijn pensioen. Nu gaat mijn werkgever over op een nieuw administratiesysteem, dat ik nog voor een korte periode zou moeten gebruiken. Ik zie hier tegenop, omdat ik een cursus moet volgen en het me moeite zal kosten om dit nog aan te leren. Wat kan ik doen?” – Man (66), naam bekend bij de redactie.
Weigeren
Of je nou oud bent of juist jong, de kans is klein dat je meteen staat te springen als je werkgever een nieuw ict-systeem introduceert. Het betekent dat je het werk weer net wat anders moet gaan uitvoeren dan je gewend bent. Zeker in de eerste maanden rond de invoering kost dat tijd, energie en soms de nodige frustratie.
Maar voor een oudere werknemer weegt zo’n aanpassing extra zwaar, zegt bedrijfsarts Annemieke van Vliet van Arbo Unie. Wie ouder wordt, leert nu eenmaal langzamer. „Ik kan me voorstellen dat het stress oplevert. Mensen vragen zich af wat er staat te gebeuren, of maken zich zorgen over de weinige tijd die ze krijgen om het systeem eigen te maken.” Niet dat iedereen worstelt met een nieuw ict-systeem, benadrukt ze: „Er zijn ook zat oudere werknemers die het zich wel snel eigen maken.”
Hoe je er ook in staat, je ontkomt er bijna niet aan om met zo’n wijziging mee te gaan. „Een werkgever kan moeilijk zeggen: Pietje en Jantje hoeven hun dossiers niet in dit nieuwe systeem in te voeren”, zegt Van Vliet. „Het is goed om als werkgever een duidelijk plan te communiceren. Wat gaat het betekenen, en dit is hoe we het gaan doen. Zo krijg je de hele populatie mee.”
Op hoge poten weigeren om een cursus te volgen kun je volgens Kim van Zanten beter niet doen. Ze werkt als arbeidsrechtadvocaat bij het Helmondse kantoor Trust Advocaten. Of een werkgever scholing kan opleggen aan een werknemer die richting de AOW-leeftijd gaat, hangt volgens haar af van meerdere factoren. „Van wat er over scholing geregeld is in de arbeidsovereenkomst of cao, bijvoorbeeld. Of er een wettelijke plicht geldt ten aanzien van de scholing, en wat de belangen van beide partijen zijn bij deze specifieke situatie. Zwart-wit is het niet.”
Goed werkgever- en werknemerschap speelt ook een rol, zegt Van Zanten. Het voorstel van de werkgever moet bijvoorbeeld redelijk zijn, maar het is ook belangrijk om te kijken naar wat de werknemer aan kan. „Er zijn allerlei omstandigheden waarin je niet van iemand in het laatste jaar van zijn werkzame leven kan verwachten dat hij of zij nog een opleiding gaat doen. Misschien is iemand ziek, of kan hij of zij om andere redenen niet voldoen.”
De vraag is dan ook: een cursus is voor het behoud van de functie van de bijna-pensionado dan misschien wel nodig, maar in hoeverre kan dat ook van die werknemer gevergd worden? „Wellicht kan het werk, of de cursus, ook anders ingericht worden zodat de werknemer wél mee kan komen in het restant van zijn loopbaan.”
Zoek naar een alternatief
Misschien dat een oudere werknemer het systeem wel wil aanleren, maar daar meer tijd voor nodig denkt te hebben. Of dat diegene maar een deel van het systeem hoeft te gebruiken om zijn taken te volbrengen. Van Zanten ziet een uitkomst in onderling overleg: „Het werk of de cursus kan dan misschien zo worden ingericht dat de werknemer alleen datgeen hoeft te leren dat van toepassing is.”
Bedrijfsarts Van Vliet ziet in het aanpassen van het takenpakket ook een uitkomst, zodat de 66-jarige misschien wel helemaal niet meer met het nieuwe systeem hoeft te werken.
„Je moet dan wel als werkgever goed bekijken hoeveel ruimte daarvoor is.” Er moet immers ook iemand gevonden worden die de taken van de oudere collega weer overneemt.
Zelf oppert Van Vliet het idee van een werkvloerbuddy: „Dat is iemand die het systeem in de vingers heeft, en bij wie de oudere werknemer met vragen terecht kan.” Bijkomend voordeel: de jongere buddy kan op andere vlakken weer profiteren van alle werkervaring van degene die hij of zij begeleidt.
Hoe vaak het voorkomt dat onvoldoende wordt nagedacht over de gevolgen van een systeemwijziging voor oudere werknemers, kan Van Vliet niet zeggen. „Maar je ziet wel gebeuren dat met name een jonger management de impact op ouderen onderschat. Als werkgever moet je dan ook niet in één keer zeggen: zo gaan we het vanaf morgen doen en zo zit het. Laat medewerkers eraan wennen en communiceer goed, dat neemt al veel zorgen weg.”
Dus
Haal na de aankondiging van het nieuwe (ict-)systeem eerst even diep adem, en ga na waarom je tegen de invoering opziet. Wil je meer tijd om het aan te leren, of zou je liever de laatste maanden van je carrière je werkzaamheden anders willen invullen? Daarover kun je altijd in gesprek met je werkgever. Die mag een cursus in principe opleggen, maar zal ook willen dat jij gezond en tevreden je pensioen haalt.
Melissa: „Paaldansen is fysiek een zware sport. Ik doe het al sinds mijn 19de en heb vanaf mijn 28ste een onderneming opgebouwd in sportief paaldansen, met zeven leslocaties door heel Nederland. Ik gaf zelf nog een aantal lessen in de week, maar heb altijd gedacht: als ik het lichamelijk niet meer kan, dan word ik makelaar. Klinkt misschien gek, maar voor mij zit er niet zoveel verschil in paaldansles geven of iemand aan een huis helpen: je kunt in allebei de gevallen iets voor mensen betekenen. En ik ben echt een mensenmens. Dat is waar ik op draai.
„Makelaar worden was dus mijn back-upplan. Ik dacht dat het nog wel even zou duren voor het zover was, totdat een paar jaar geleden mijn huwelijk niet lekker meer liep. Een ander zou zeggen dat ik een burn-out had, maar burn-out bestaat niet als je ondernemer bent hè? Ik hield het dus maar op dat ik niet zo lekker in mijn velletje zat. Ondertussen merkte ik dat het lesgeven door de stress fysiek niet goed lukte. Toen heb ik gedacht: oké, ik wacht niet tot ik het fysiek niet meer kan, ik kan me beter nú voorbereiden. Zo ben ik gestart met de opleiding tot registermakelaar. Dat was in 2017.”
Enya: „Ik denk er ook wel eens aan om makelaar te worden, maar al die wetboeken die mama toen uit haar hoofd moest leren… dat was wel serieus. Ik houd niet zo van leren, dus ik denk er nog wel twee keer over na.”
Melissa: „Enya doet al sinds haar twaalfde klusjes achter de schermen. Roosters maken voor het personeel, dat soort dingen.”
Enya: „Dat is voor mij altijd een handig bijbaantje geweest. Van het geld heb ik uiteindelijk dit jaar een auto kunnen kopen! Een Volkswagen Up. Ik zit nu in mijn tweede jaar van de opleiding marketing en communicatie op het ROC in Amersfoort. Daarvoor moet je ook een stage lopen. Ik dacht: lekker makkelijk, dat doe ik gewoon bij mama. Maar ze is niet makkelijk voor me, hoor! Als ik even stilzit, is het meteen: welke taken heb je gedaan? Ik kan er nog wel een paar voor je bedenken.”
Melissa: „Ik denk dat je als ouder misschien strenger bent voor je eigen kind dan voor een gewone werknemer.”
Enya: „Maar het is geen straf hoor, het is ook leuk. Tijdens mijn stage heb ik zelfs een paar bezichtigingen gedaan. Liep ik gewoon met klanten door een huis! Dat vond ik heel leuk.”
Melissa: „De jongste doet ook al wel eens klusjes.”
Yaëlla: „Soms maak ik een post voor op Instagram. Bijvoorbeeld toen een instructrice jarig was.”
Melissa: „O ja, het werk voor het paaldansen en de makelaardij lopen helemaal in elkaar over. Dat is voor ons totaal vanzelfsprekend.”
Yaëlla: „Ik zit verder in de tweede klas, vmbo-tl/havo. Na school vind ik het leuk om met vrienden naar buiten te gaan.”
Enya: „En…? Je vergeet iets heel belangrijks.”
Melissa: „Wat doe jij de rest van je tijd?”
Yaëlla: „Ja, op mijn telefoon. Op TikTok.”
Enya: „Ze zit echt vastgeplakt aan dat ding.”
Yaëlla: „Mijn schermtijd weet ik echt niet. Misschien zes uur op een dag?”
Enya: „Echt niet! Sowieso langer. Ik zit ook veel op mijn telefoon, maar ik kan het ook goed laten. Als ik met vriendinnen afspreek in een restaurant en iemand pakt zijn telefoon, zeggen we tegen elkaar: hee, we zijn aan het praten, doe die telefoon weg. Dat is not done.”
Scrollen of iets bestellen
Melissa: „De eerste jaren na mijn opleiding heb ik gewerkt bij een internationaal makelaarskantoor. Afgelopen augustus ben ik uiteindelijk voor mezelf begonnen en het loopt hartstikke goed. Morgen heb ik bijvoorbeeld – even spieken in mijn agenda – een inspectie voor een verkoop, dan een afspraak bij de notaris, daarna een aankoopbezichtiging, een belafspraak, een kennismaking, aankoopbezichtiging en ik zou er nog eentje hebben, maar die is afgezegd. Dat is een normale tot drukke dag, zou ik zeggen. ’s Avonds klap ik dan nog de laptop open voor losse klusjes.”
Enya: „Met Netflix erbij.”
Melissa: „Ja, ik móet dingen efficiënt doen. Ik kan niet zomaar op de bank zitten en alleen Netflix kijken. Dan kan ik net zo goed wat mailtjes wegwerken.”
Enya: „Dat heb ik dus ook. Ik ga scrollen of iets bestellen bij de Zara ofzo. Anders word ik onrustig.”
Melissa: „Ik werk nu vijf dagen in de week, ’s avonds nog vaak na het eten en ook wel eens in het weekend. Zoveel als ik nu doe, is niet heel lang heel handig. Maar ik wil graag weer een buffer opbouwen na de moeilijke coronajaren voor de paaldansstudio. Sowieso ben ik van het motto: work hard, play hard. Flink hard werken heb ik nooit erg gevonden. En het scheelt dat de meiden nu groter zijn. Dan kunnen ze ook wat helpen in huis.”
Enya: „Ik kook op dinsdag en Yaëlla op woensdag. Verder moeten we om en om de vaatwasser uitruimen en de kattenbak verschonen. Ook moeten we ons eigen bed afhalen.”
Melissa: „Niet heel dramatisch toch?”
Enya: „ Als mama in een goede bui is, bestelt ze pakketten bij Hello Fresh of Marley Spoon. Dat is top! Alle ingrediënten zijn er al, je volgt gewoon het stappenplan en bent meestal in een half uurtje klaar.”
Melissa: „Voor andere dingen in het huishouden heb ik een schoonmaakster. Ik ben zelf namelijk nogal een pietje precies, waardoor het perfect moet en ik er veel tijd aan kwijt ben. Dan kan ik beter iets harder werken en met dat geld het huishoudwerk uitbesteden.”
Enya: „Of ik over vijf jaar het huis uit ben? Oh, zéker! Utrecht lijkt me leuk, maar Amsterdam spreekt me ook wel aan.”
Melissa: „Over vijf jaar woon ik nog in dit appartement in Nieuwegein. Ik zie als makelaar natuurlijk allerlei huizen voorbij komen, maar deze plek vinkt alles aan wat ik me zou kunnen wensen. Ik hoop wel dat ik over vijf jaar wat meer financiële vrijheid heb om vaker te reizen. Een stedentripje ofzo. Waarheen maakt me niet zoveel uit. Ik koop meestal tijdens black friday het goedkoopste ticket van Ryan Air – zo kom ik op de leukste plekken! Daar vaker tijd voor hebben, dat zou mijn life goal zijn voor de komende tijd.”
Eén ding is zeker, zegt voormalig HR-adviseur Annemiek van Kessel: iedereen liegt. Ze schreef het boek Wat zit je haar goed! – dat gaat over liegen. In gesprekken met experts en in de vakliteratuur onderzocht ze waarom mensen liegen. „We doen het gemiddeld meermaals per dag. De ene keer om een fout te maskeren, de andere keer om je beter voor te doen dan je bent, of om aardig gevonden te worden.”
Op het werk is dat volgens Van Kessel niet anders. Neem cv’s. „Wie een nieuwe baan zoekt, wil graag een perfecte cv. Dus als er mankementjes in zitten, zoals een periode van werkloosheid, dan willen we dat graag maskeren en noemen die periode bijvoorbeeld een sabbatical.” Sommigen liegen over welk diploma ze gehaald hebben. „Om de werkelijkheid te verdoezelen.”
Leugens op werk gaan vaak over hoe druk mensen zijn, zegt Van Kessel, en over hoeveel uren ze werken. Bijvoorbeeld bij bedrijven die willen dat werknemers hun uren verantwoorden. „Het is best moeilijk om precies bij te houden wat je acht uur lang gedaan hebt. Dan ga je al snel dingen verzinnen.” Ook liegen mensen volgens Van Kessel veel over ziek zijn. „Op maandag bellen dat je ziek bent terwijl je eigenlijk nog een kater hebt van een nachtje doorhalen in het weekend.”
Maar liegen op het werk mág eigenlijk al, zegt docent retorica („waar feit én fictie ertoe doen”) aan de Universiteit van Amsterdam Thomas van Neerbos. Hij ontwikkelde de workshop ‘Liegen voor beginners’. „Liegen op het werk gebeurt zonder dat we er harde regels over hebben.” Het is geaccepteerd als mensen zaken verzwijgen, ziet hij. Zoals een zwangerschap, een sollicitatie bij een ander bedrijf of persoonlijke omstandigheden. Daar hoort soms ook een kleine leugen bij. „Over het algemeen weten we eigenlijk heel goed hoe ver we kunnen gaan met liegen.”
En het heeft ook voordelen, vindt Van Neerbos. Het kan bijvoorbeeld voor betere werkrelaties zorgen. „Het kan demotiverend zijn voor de ander om vaak achter elkaar kritiek te horen.” Een keer liegen om die collega die het niet goed doet een hart onder de riem te steken, door te zeggen dat iets prima is, kan dan volgens Van Neerbos juist wel goed zijn. Door te liegen, kun je bovendien ruimte creëren voor jezelf. „Bijvoorbeeld als je zegt dat je al een heel eind bent met een opdracht, terwijl dat niet zo is, maar je wel een goed plan hebt. Als je de waarheid zou vertellen geeft je baas de opdracht misschien aan iemand anders.”
Van Neerbos denkt dat we misschien wel minder zouden liegen als we meer onszelf kunnen zijn op het werk. Nu kan je doorgaans wel afwezig zijn vanwege ziekte, niet vanwege liefdesverdriet. Je mag wel te druk zijn, niet zenuwachtig. Je zegt maandag bij de koffieautomaat wel dat je naar een festival bent geweest met vrienden, maar niet dat je het hele weekend alleen in bed hebt gelegen. „Zolang werk een plek is waar je aan deze kaders en normen moet voldoen, liegen we vaker.”
Een hoge werkdruk kan volgens Van Kessel ook een reden zijn om meer te liegen. „Mensen die veel druk voelen en bang zijn om hun positie te verliezen, zullen zich eerder een dag ziek melden om bij te komen dan dat ze toegeven dat het even te veel wordt. Als je door een hoge werkdruk niet de ruimte voelt om daar eerlijk over te zijn, ga je voor jezelf ontsnappingsroutes inbouwen.”
Nee
Het nadeel van liegen, zegt Van Neerbos, is dat je zo het echte probleem niet onderkent. „Als je altijd zegt dat je de trein hebt gemist, dan hoef je niet te erkennen dat je eigenlijk steeds te laat van huis vertrekt. Dan ben je minder geneigd om je gedrag te veranderen. En als je vaak liegt over waarom je werk niet af is, geef je collega’s ook niet de kans om je te helpen.” Van Kessel: „Sommige mensen kunnen niet goed plannen en dan is dat eigenlijk het probleem.”
Liegen op het werk is volgens Van Neerbos „absoluut verboden” als het je collega’s schaadt of als je het bedrijf met de leugen in de problemen kunt brengen. „Zeggen dat je een deal binnen hebt terwijl dat niet zo is, kan natuurlijk echt niet.”
Werkgevers mogen volgens Van Kessel geen valse beloftes doen als zij een nieuwe werknemer aannemen. Als blijkt dat de beloftes over bijvoorbeeld doorgroeimogelijkheden niet waargemaakt kunnen worden, kan dat heel slecht zijn voor de motivatie van de medewerker én voor toekomstige sollicitaties.
Als werknemer is het dan weer belangrijk om fouten eerlijk toe te geven, zegt Van Kessel. „Neem een ingenieur die een constructiefout gemaakt heeft. Als die dat niet eerlijk toegeeft en het blijft onduidelijk wie de fout gemaakt heeft, brengt hij zijn werkgever in diskrediet.”
Echt uit den boze is liegen over ernstige ziekte, vinden Van Neerbos en Van Kessel. Zoals voormalig GroenLinks-Kamerlid Tara Singh Varma, die in 2000 beweerde een ongeneeslijke vorm van kanker te hebben. Ze zei zich te gaan voorbereiden op het einde. Het bleek een leugen. „Daar waren mensen terecht heel boos over”, zegt Van Neerbos.
Het zou uiteindelijk toch goed zijn, denkt Van Neerbos, om zelf te proberen steeds eerlijker te zijn. „Zeg gewoon: ik meld me ziek omdat mijn relatie gisteren is uitgegaan. Of: omdat ik ongesteld ben.” Dat geeft collega’s of leidinggevenden de mogelijkheid om voor zichzelf te bedenken „dat is eigenlijk best een prima reden om niet op werk te zijn”.
Dus
Liegen hoort erbij. Ook op het werk. Een leugentje om eigen bestwil kan geen kwaad, en kan zelfs voordelen hebben. Onthoud wel dat je door telkens te liegen ook een mogelijke oplossing voor het probleem mist. En over een aantal zaken, zoals ernstige ziekte, hoor je echt niet te liegen. Maar over het algemeen weten we allemaal best waar die grens ligt.
Er zijn allerlei manieren om de 4DWW in te voeren. Sommige bedrijven laten medewerkers zelf kiezen welke dag ze wekelijks vrij nemen. Andere zetten twintig procent van de werkdagen om in vakantiedagen.
Afas kiest voor wat 4DWW-fans het ‘klassieke model’ noemen: ‘Fridays off’. Best slim. Eén vrije dag voor alle medewerkers scheelt een hoop planningsproblemen. Bovendien is vrijdag doorgaans de minst productieve dag. Onderzoekers van de Texas A&M University hielden twee jaar lang het computergebruik van achthonderd kenniswerkers bij. Ze constateerden dat deze op vrijdag gemiddeld 20 procent minder werk gedaan kregen en bovendien – met name in de middag – meer fouten maakten dan op andere werkdagen.
Serieus onderzoek?
In flink wat landen werden de afgelopen jaren 4DWW-proeven gedaan. Deelnemers zijn zonder uitzondering enthousiast. Werknemers geven bijvoorbeeld aan minder stress en meer werkplezier te ervaren. Kritische noot: vrijwel alle proeven vinden plaats op initiatief van belangengroepen, zoals het Nieuw-Zeelandse 4 Day Week Global. De deelnemers bestaan uit believers die vervolgens in enquêtes positieve resultaten melden. Geen research om je beleid op te baseren.
Betrouwbaarder is het werk van de Britse onderzoeker Timothy Campbell. Hij zette vorig jaar de resultaten van meer dan vijftig jaar wetenschappelijk onderzoek naar de vierdaagse werkweek op een rijtje. Zijn conclusie: meestal zijn de resultaten positief. Minder kosten, meer tevredenheid, minder verloop, minder verzuim. Maar tegelijk leidt de 4DWW vaak tot strenger toezicht op prestaties. Ook neemt de waardering voor de kortere werkweek na verloop van tijd af. Wat betreft de productiviteit – voorstanders claimen dat die niet daalt – wisselen de onderzoeksresultaten.
Ziel onder de arm
Kort en goed: voor werkgevers lijken de resultaten van de 4DWW doorgaans gunstig. Bovendien bied je je medewerkers iets wat concurrenten nog niet kunnen of durven geven. Ook voor de meeste medewerkers lijken de resultaten positief.
Afas hoopt dat medewerkers hun vrije vrijdag nuttig zullen gebruiken. Voor vrijwilligerswerk, mantelzorg of opleiding. Positief. Maar de kans bestaat dat een deel van de Afas-medewerkers voortaan op vrijdag een beetje met z’n ziel onder de arm loopt.
Waarom? Onderzoek van sociologen Cristobal Young en Chaeyoon Lim liet een paar jaar geleden zien dat we vrij zijn vooral leuk vinden als onze vrienden en familieleden ook vrij zijn. Daarnaast is werk voor een deel van de mensen essentieel voor hun identiteit en hun sociale contacten.
Nou ja, dat zal ook wel wennen. In het ergste geval kunnen die medewerkers met elkaar afspreken op vrijdag. Niet op kantoor, maar gewoon bij elkaar thuis. Lekker koffie drinken. En misschien – alleen voor de lol – een beetje programmeren of zo.
Sandra: „We hebben elkaar ontmoet in Tanzania. We waren allebei begin twintig. Ik deed daar toen een project voor de ngo Right To Play. Ik organiseerde het, Stijn liep stage. We gaven les op scholen.” Stijn: „Na afloop van het project, bij de reünie een maand later, hebben we voor het eerst gezoend. Maar het is pas een paar jaar later aan gegaan.”
Sandra: „Toen we elkaar leerden kennen was Stijn nog een punker.”
Stijn: „Ik droeg een spijkerjack en had een kaalgeschoren kop. Punk is verzet. Waarom gaan de dingen zoals ze gaan? Waarom is de wereld niet socialer en rechtvaardiger? Daar was ik toen mee bezig.”
Sandra: „Ik was wat tuttiger, wat braver. Maar ik deed dus wel projecten in Afrika. In Soedan werkte ik nog een tijd als projectmanager voor Free Press Unlimited.”
Stijn: „Na een paar jaar was zij wat minder tuttig en had ik inmiddels weer haar op mijn hoofd. In 2015 zijn we getrouwd. Sandra was toen al zwanger van onze eerste.”
Sandra: „Sinds 2018-2019 hebben we allebei een eigen bedrijf. Ik werkte bij Boston Consulting Group. Nu heb ik het bedrijf The Social Handshake. Wij bieden werkgevers de service LoonGift aan, waarbij je als werknemer direct vanuit je inkomen aan het goede doel kunt geven met belastingvoordeel. Dus als je een tientje geeft gaat er 16 euro naar het goede doel.”
Stijn: „Ik heb sinds 2018 een warmtepompbedrijf. Een warmtepomp is iets dat mensen willen kopen én dat de CO2-uitstoot verlaagt. Voor mij gaat het erom: hoe heb je de meeste impact? En ook: wat werkt voor jou het beste? Misschien werken anderen met dezelfde overtuigingen als ik liever bij de overheid of een ngo. Voor mij geldt dat ik meer impact denk te kunnen hebben met mijn warmtepompbedrijf.”
Sandra: „Toen we de tweeling kregen, zijn we van Amsterdam naar Amersfoort verhuisd. Het is heel groen en de kinderen kunnen lekker op straat spelen of in de tuin. We waarderen nu andere dingen zoals rust en natuur. Ik werk nog steeds in Amsterdam maar daar ben ik met de auto in drie kwartier.”
Stijn: „Ik werk vijftig uur per week, niet méér. Ik wil er zijn voor de kinderen.”
Sandra: „Toen we net begonnen zaten we ’s avonds allebei met de laptop tegenover elkaar aan de keukentafel. Dat is nu wel voorbij.”
Stijn: „Als tien uur meer of minder werken het verschil maakt voor je bedrijf, heb je daar iets niet goed geregeld. Dan moet je beter delegeren.”
Sandra: „Ik werk wat minder dan Stijn, veertig uur. Je over de kop werken heeft geen zin, vind ik, dan heeft niemand meer wat aan je.”
Nachtdienst bij toerbeurt
Stijn: „We hebben bij toerbeurt nachtdienst voor de kinderen.”
Sandra: „Zodat de ander goed kan slapen.”
Stijn: „Maar de tweeling gooit roet in het eten, want als ze allebei wakker zijn, moeten wij ook allebei eruit.”
Sandra: „Ik heb nachtdienst van zondag op maandag.”
Stijn: „Want maandagochtend om 06.00 uur rijd ik naar mijn werk. Dan wil ik met het installatieteam koffie drinken en flauwe grappen maken, om de week goed te beginnen.”
Sandra: „Maar van maandag op dinsdag heeft Stijn shift. Enzovoort.”
Stijn: „Op vrijdag wisselen we af. We doen het fifty fifty.”
Sandra: „Ja we doen het echt samen. Dat heb ik ook gezegd voordat we kinderen namen: dat ik dat zo wilde.”
Stijn: „Ik kom uit een traditioneel gezin dus mijn moeder is na het derde kind gestopt met werken. Die rolverdeling, merk ik, zit toch in je systeem. Maar ik vind mezelf redelijk vooruitstrevend.”
Sandra: „De ambitie is om het fifty fifty te doen. Dat lukt aardig maar de mental load ligt meer bij mij: ik doe het regelwerk en ben van alles wat de kinderen aangaat het beste op de hoogte.”
Stijn: „Dat is heel hardnekkig, al zouden we dat ook moeten doorbreken.”
Sandra: „Maar we zijn echt een team. Daar zijn we trots op.”
Stijn: „Ik doe de was, maar de hulp helpt met opvouwen.”
Sandra: „Zij komt een ochtend per week. Wij besteden onze vrije tijd liever aan de kinderen dan aan schoonmaken.”
Stijn: „Maandagavond hoef ik me niet thuis te melden.”
Sandra: „En ik dinsdag niet.”
Stijn: „Woensdagavond is date night: dan gaan we een kroegje pakken. Alle frustraties eruit. Elkaar in de ogen kijken.”
Au pair
Sandra: „Een huishouden is een operationeel gedoe.”
Stijn: „Het is een logistiek bedrijf.”
Sandra: „Gelukkig hebben we onze au pair Skylar.”
Stijn: „Ze woont bij ons en werkt dertig uur per week. Het is heel prettig. Het geeft rust.”
Sandra: „Ze is heel lief.”
Stijn: „Het is een soort grote zus voor de kinderen.”
Sandra: „We hebben voor de tweede keer een meisje uit Zuid-Afrika. Ze is 24, spreekt Engels en verstaat Nederlands.”
Stijn. „Het is natuurlijk ook veel goedkoper dan opvang. Ze krijgt kost en inwoning, een treinkaart, fiets, telefoon, taalcursus en zakgeld van 360 euro per maand.”
Sandra: „In mei zijn we op vakantie geweest naar Ibiza. Ik had 5,5 jaar niet gevlogen, maar we hadden nog airmiles die op moesten.”
Stijn: „Nu ben je het een beetje aan het goedpraten.”
Sandra: „Ik vlieg liever niet. Maar ik vind: we moeten ook het leven vieren. We doen al veel voor een betere wereld. Dus we hoeven niet roomser dan de paus te zijn. En volgend jaar gaan we naar Engeland met de boot.”
Stijn: „De vakantie op Ibiza was heerlijk. Overal mooie baaitjes en rustige strandjes.”
Sandra: „Al is een vakantie met vier kinderen ook werken.”
Stijn: „Vooral als de baby’s allebei een andere kant op lopen. Dan heb je dubbele mandekking nodig. Gelukkig was de au pair mee.”
Sinds kort heb ik een nieuwe baan bij een leuke organisatie. Het gaat om een deeltijdbaan voor de periode van twee jaar. Ik was heel blij met deze aanstelling, omdat er in mijn vakgebied weinig vacatures zijn. Nu ben ik benaderd door een andere werkgever voor een voltijdbaan voor de komende drie jaar. Ik wil het aanbod graag accepteren, want ik kan er meer van mijn expertise in kwijt en er zijn meer mogelijkheden om door te groeien. Kan ik het maken om na een paar maanden al ontslag te nemen?
(Vrouw, naam bekend bij de redactie)
Doe onderzoek voor je overstapt
De meeste mensen kennen de ervaring wel. Het gevoel dat het gras bij de buren altijd groener is. Dat van de rijdende trein die maar één keer voorbijkomt. Als je die ‘kans wil grijpen’, doe je er goed aan je van een aantal zaken te vergewissen.
Allereerst is het goed je af te vragen of je bij je huidige baan echt niet hetzelfde kunt krijgen als wat bij een nieuwe baan wordt beloofd. „Bij je huidige werkgever weet je wat je hebt”, zegt ontslagexpert Linda Zwanenburg die werknemers adviseert bij ontslagkwesties. „Bij die nieuwe werkgever is het misschien prachtig verkocht, maar je weet niet waar je in stapt.”
Zwanenburg heeft geregeld mensen geadviseerd die op het punt stonden ontslag te nemen, „maar het eigenlijk niet slecht hadden” op hun werk. „Nadat ze van baan waren gewisseld, hadden ze opeens verschrikkelijke collega’s.” Ze raadt haar klanten dus altijd aan onderzoek te doen voor ze de overstap gaan regelen: „Je kunt bijvoorbeeld collega’s van je [beoogde] nieuwe werkgever vragen hoe het bevalt, of een keer meedraaien om een indruk te krijgen.” Zeker weten dat je beter zult krijgen weet je nooit, maar je kunt je wel zo goed mogelijk informeren.
Onderhoud een open dialoog
Het is belangrijk een open dialoog met je werkgever te onderhouden – zeker als je een overstap overweegt vanwege betere arbeidsvoorwaarden. „Je kunt best zeggen: ‘Ik werk hier nu een tijdje, mijn interesses liggen ook hier of hier, wat is mijn perspectief?’” Om een plotseling vertrek voor te zijn, doen ook werkgevers er goed aan zich te informeren over wat hun personeel wil, vindt Zwanenburg. „Vaak zie je dat als een ontslagbrief wordt ingediend, die salarisverhoging ineens wel kan.”
Ook juridisch moet je met een aantal zaken rekening houden, vertelt Rez Gaff, jurist en docent arbeidsrecht aan Tilburg University. „Als je in je een proeftijd zit, afhankelijk van je contract een of twee maanden, kunnen jij en je werkgever veel makkelijker van elkaar af als het niet bevalt.” Een proeftijd moet je zien als een kennismakingsperiode waarin je niet veel verplichtingen hebt tegenover elkaar, en vaak ook nog weinig loyaliteit, aldus Gaff. „Na de proeftijd gaat het ontslagrecht gelden en heb je als werknemer veel meer bescherming.”
Als de banden nog goed zijn en je het einde van een dienstverband wil laten formaliseren, kun je een vaststellingsovereenkomst (VSO) opstellen. Daarin worden de rechten en plichten van beide partijen vastgelegd. De werkgever kan een getuigschrift meegeven, waarin hij stelt dat iemand naar behoren heeft gewerkt. In zo’n overeenkomst kan bijvoorbeeld een concurrentiebeding staan – een verbod op het uitvoeren van soortgelijke werkzaamheden bij een concurrent, gedurende een bepaalde periode. „Je mag zo’n beding gebruiken om je bedrijf te beschermen, maar zo’n beding mag geen manier zijn om jouw werknemers aan je te binden”, zegt Gaff, die in een VSO ook altijd afspraken over socialemedia-uitingen opneemt, zodat beide partijen geen gevoelige zaken over elkaar de wereld in slingeren.
Hang de vuile was niet buiten
Zorg na je overstap in elk geval dat je de vuile was van je vorige werkplek niet buiten hangt, zeker als je in dezelfde sector werkzaam blijft. Je komt elkaar vaak weer tegen en je eigen reputatie is ook wat waard. Ontslagexpert Zwanenburg ziet dat werknemers zich vaak moeilijk in werkgevers kunnen verplaatsen. „Het is goed om je ervan bewust te zijn dat je een bedrijf serieus knaken hebt gekost. Je moet dus niet vreemd opkijken als een werkgever daar teleurgesteld of boos over is.”
Maar die boosheid heeft grenzen: „Soms zegt een werkgever: lever je auto, laptop, telefoon maar in, je hoeft niet meer te komen werken en ik houd dat in op je verlofdagen”, aldus Zwanenburg. Dat mag simpelweg niet. Het is belangrijk te weten wat er in je contract staat. „In zo’n geval zou de werkgever je betaald vrijstelling moeten geven, want als er een opzegtermijn is, loopt het contract nog even, dus daar heb je recht op.” Meestal komen de partijen er onderling wel uit, want een rechtszaak kost vaak meer tijd en geld dan een werkgever erin wil stoppen.
Als je met schuldgevoel kampt omdat je net begonnen bent, kun je helpen je vertrek op te vangen. Zwanenburg biedt handvatten om in goed overleg uit elkaar te gaan: „Informeer je werkgever zo snel mogelijk. Die moet vervanging zoeken en dat is in deze tijd niet makkelijk.” Mogelijk kun je daar bij helpen. Als je nog in je proeftijd zit, kun je misschien beter direct stoppen, maar als je al ingewerkt bent, is het goed een overdracht te maken voor je opvolger. „Als je uitlegt waarom je voor een andere partij hebt gekozen, begrijpt je werkgever het mogelijk beter.”
Dus
Als je de mogelijkheid krijgt ergens anders te werken kan dat meestal gewoon, mits je je aan je opzegtermijn houdt. Het is wel goed van tevoren te onderzoeken of het gras bij de buren écht zo groen is als wordt voorgespiegeld. Als je bij aankondiging van je vertrek met schuldgevoelens tegenover je werkgever is een open, meewerkende houding het best. En als je werkgever boos wordt en het je lastig maakt: ken je rechten.
Rob: „In coronatijd ging het Haarlemse restaurant waar ik in de keuken stond definitief dicht. Na twaalf jaar stond ik op straat.” Esther: „We hadden de zaak wel willen overnemen, maar niet het woonhuis erboven. We hadden in Haarlem een fijn rijtjeshuis. Dat wilden we echt niet inruilen voor een bovenwoning.”
Rob: „We kwamen weleens bij familie in Winterswijk, want mijn grootvader komt hier vandaan. We zagen dat hier een oude kazerne te koop stond, die leek ons ideaal voor een bed & breakfast en een restaurant. We konden er ook in wonen, het was groot genoeg. Maar we kregen geen horecavergunning. Via via kregen we toen de kans om het clubhuis annex restaurant op de plaatselijke golfbaan te gaan runnen.”
Esther: „We zagen een verhuizing naar het oosten allebei wel zitten, want we wilden naar een rustiger omgeving. We hebben een stacaravan op de Veluwe en elke keer dat we terug moesten naar de stad, zagen we daar tegenop.”
Rob: „Ook onze zoons Jamie en Collin, toen veertien en zeventien, waren enthousiast. Collin heeft zijn opleiding tot klasse-assistent in Amsterdam afgemaakt en heeft een jaar bij een vriendin van ons gewoond, Jamie heeft de middelbare school hier afgemaakt en volgt nu een koksopleiding in Doetinchem.”
Esther: „Het eerste jaar dat we in Winterswijk woonden, hadden we voortdurend het gevoel dat we op vakantie waren.”
Nieuw-Zeeland
Rob: „We zijn altijd aan het werk. We beginnen om elf uur en zeker ’s zomers zijn we soms pas na twaalf uur ’s nachts thuis. Dat krijgen we weleens naar ons hoofd van de kinderen. Want ook thuis gaat het vaak over de zaak. Buiten werktijd moeten we ook weleens een betaling regelen of een bestelling nabellen.”
Esther: „Je reageert toch op berichtjes, ook als je vrij bent. Dan kan gewoon niet anders als je een bedrijf hebt.”
Rob: „In februari zijn we voor het eerst sinds vier jaar met vakantie geweest, en zelfs dan moet je reageren op een app over een reservering bijvoorbeeld. We hebben geen bedrijfsleider, want het is lastig om iemand te vinden die zowel de keuken als de bediening kan runnen.”
Esther: „En we zijn ook wel veeleisende werkgevers, we verwachten veel van werknemers. Gelukkig hebben we een paar heel goede mensen die de boel draaiende kunnen houden als we er niet zijn. De afgelopen jaren zijn we soms wel een paar dagen naar Duitsland geweest en naar de caravan, dan zijn we snel terug als het moet.”
Rob: „Je bent gewoon voorzichtig als je net een nieuw bedrijf hebt. Maar laatst zijn we dus voor het eerst weer eens echt weg geweest, naar Gran Canaria.”
Esther: „Dat was best een beetje eng, want het was in een schoolvakantie, dus veel medewerkers waren vrij. Maar onze zoons zijn thuis gebleven en hebben geholpen in de zaak. We hebben nu besloten dat we voortaan elk jaar een keer écht met vakantie gaan.”
Rob: „We zijn nu plannen aan het maken om een neef in Nieuw-Zeeland te gaan bezoeken. Met z’n vieren.”
Golfen
Esther: „Naast mijn baan in ons restaurant werk ik ook nog twee dagen per week als veiligheidscoördinator bij een aannemersbedrijf in Haarlem. Dat kan ik veelal thuis doen, maar elke twee à drie weken ga ik een paar dagen naar Haarlem. Maar ik stop met die baan, want het reizen begint me op te breken. Bovendien krijg ik hier steeds meer werk, want het restaurant loopt heel goed. En ik vind het contact met de gasten erg leuk.”
Rob: „Op maandag en dinsdag hebben we vrij en die dagen zijn heilig. Maar ja, op Tweede Paasdag werk je toch. Dit jaar was het een gekkenhuis met Pasen: er was een jeugdtoernooi, er kwamen veertig mensen ontbijten, zeventig mensen voor de lunch. En ’s avonds zat het restaurant vol in verband met een toertocht en dan hadden we ook nog cateringopdrachten. Gelukkig is mijn werk mijn hobby.”
Esther: „Op vrije dagen gaan we vaak golfen. Rob deed dat al, maar ik heb altijd geroepen dat ik nóóit zou gaan golfen. Waarom zou ik kilometers lopen om tegen een balletje te slaan als ik ook in een bos kan gaan wandelen? Maar ja, toen gingen we op een golfbaan werken en dan moet je toch met je gasten over golf kunnen praten. En toen bleek ik het dus heel leuk te vinden!”
Rob: „Onlangs zijn we twee dagen naar een hotel in Haarlem geweest. Dan bezoeken we vrienden en gaan we langs bij Esthers vader.”
Esther: „Dan zijn we ook echt even weg. Meer dan wanneer we vrij hebben en thuis zijn. Want als we dan naar het dorp gaan, doen we toch weer boodschappen voor de zaak.”
Rob: „Gelukkig draait het bedrijf heel goed. Sinds we op de golfclub werken, is de omzet van clubhuis en restaurant ruim verdubbeld. Maar door de enorme kostenstijgingen hebben we vorig jaar toch minder winst geboekt.”
Esther: „Alleen al aan gas, water en licht waren we 19.000 euro kwijt.
Rob: „Maar we zijn happy hier en hopen dat we het bedrijf verder kunnen laten groeien, onder andere door meer catering.”
Esther: „Ja, we willen dit graag nog jaren blijven doen. We zitten hier lekker op ons plekkie.”