„Ik heb regelmatig veel last van mijn menstruatie en vannacht heb ik de halve nacht niet kunnen slapen van de pijn. Mag ik dan wat later beginnen met werken?”
Vrouw (26), naam bekend bij de redactie.
Ja, dat mag
Mensen die menstrueren kunnen hiervan flinke klachten ervaren. De Radboud Universiteit van Nijmegen ondervroeg 42.000 van hen in 2019. Ongeveer 40 procent van de ondervraagden zei zich tijdens de menstruatie belemmerd te voelen in hun dagelijkse bezigheden.
„Het moet mogelijk zijn om hier afspraken over te maken op je werk”, zegt FNV-vakbondsbestuurder voor vrouwen Lisa Viktorsson. Een inclusieve werkvloer betekent volgens de vakbond dat de werkvloer toegankelijk moet zijn voor mensen die menstrueren. „Hier kun je als werkgever voor zorgen door menstruatieproducten beschikbaar te stellen op de werkvloer, maar ook door medewerkers de mogelijkheid tot aangepaste werktijden of werkzaamheden te geven. Denk aan: inderdaad later beginnen, of zittend werk doen in plaats van staand.”
In de cao van de NS is in 2022 afgesproken dat vrouwen het aan hun leidinggevende kunnen laten weten als ze menstruatie- of overganggerelateerde klachten hebben. „Samen zoeken ze dan naar mogelijke aanpassingen in de werktijden of werkzaamheden”, zegt NS-personeelsplanner Silvana Francken, die namens FNV Spoor in de CAO commissie zat.
Lokettisten op treinstations werken normaliter vier uur zittend en vier uur staand, maar kunnen op de dagen dat ze last hebben van hun menstruatie de hele werkdag zittend doen. „Of als je in de trein werkt en een regelmatige cyclus hebt en weet dat je daardoor slecht slaapt, kun je van tevoren vragen om tijdens de menstruatie avonddiensten te werken.” De FNV maakte sinds 2022 in 28 van de bijna 670 afgesloten cao’s afspraken over werken met menstruatieklachten.
Onder meer in Spanje kunnen menstruerenden gebruikmaken van een onbeperkt aantal dagen betaald menstruatieverlof. In de praktijk blijkt dat hier, sinds invoering van de wet in 2023, nauwelijks gebruik van gemaakt wordt. Ook Japan en Zambia hebben een menstruatieverlof. Dat is in Nederland niet nodig, zegt Viktorsson. „Hier is het systeem dusdanig ingericht dat je je gewoon kunt ziekmelden als je vanwege menstruatieklachten niet in staat bent om te werken.”
Onze oma’s konden ’s middags nog een tukkie doen als ze last hadden van menstruatiepijn
Soms leidt regelmatig ziekmelden door menstruatieklachten wel tot problemen. „Voor sommige cao’s geldt dat op de eerste dag dat je ziek bent maar 70 procent van het loon wordt doorbetaald”, zegt Viktorsson. Voor mensen die structureel veel last hebben van hun menstruatie, kan dat volgens de FNV dus direct effect hebben op hun inkomen.
Daarom is het volgens Viktorsson belangrijk om het taboe op menstruatie te doorbreken. Bijna driekwart van de menstruerenden verzwijgt dat ze zich ziekmelden door menstruatieklachten, blijkt uit een enquête van online platform Spot On van KRO-NCRV onder 1765 respondenten tussen de 16 en 34. „Veel werkgevers weten wellicht niet waarom een werknemer elke maand een dag ziek is, en hebben daarom ook niet de mogelijkheid om met diegene mee te denken over een oplossing”, zegt Viktorsson.
Ga naar een arts
„Een menstruatieverlof zoals in Spanje is natuurlijk sympathiek, maar veel beter zou zijn om de oorzaak van ernstige menstruatieklachten te verhelpen”, zegt gynaecoloog in het Jeroen Bosch Ziekenhuis in ’s Hertogenbosch Mieke Kerkhof. Over veel zogeheten vrouwspecifieke aandoeningen, zoals endometriose, bekkenbodemproblemen of hormoongerelateerde aandoeningen is nog weinig bekend. De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) probeert daarom meer aandacht en geld te krijgen voor wetenschappelijk onderzoek. Kerkhof: „Zodat we die aandoeningen zo goed kunnen onderzoeken dat een menstruatieverlof in de toekomst überhaupt niet nodig is.”
Elke vrouw krijgt volgens de NVOG gedurende haar leven te maken met één of meerdere vrouwspecifieke aandoeningen. Nederland telde in 2023 zo’n 3,6 miljoen vrouwen in de vruchtbare leeftijd (18 tot 40). Tussen 5 en 15 procent van hen heeft last van cyclusstoornissen en cyclusgerelateerde buikpijn, aldus de NVOG. In Nederland kampen zo’n 180.000 tot 540.000 mensen met endometriose, een aandoening die zorgt voor ernstige buikkrampen. De kosten voor de gezondheidszorg en door ziekteverzuim op het werk vanwege deze aandoeningen lopen op tot in de miljarden, aldus de NVOG.
„Onze oma’s konden vroeger nog tussen de middag een tukkie doen als ze geveld werden door menstruatiepijn”, zegt Kerkhof. Maar tegenwoordig werken veel meer vrouwen en kan dat niet zomaar. „Vrouwen die veel last hebben van hun menstruatie, moeten daar niet mee rond blijven lopen. Ze moeten gewoon naar ons toe komen: veel klachten zijn te verhelpen. Werkgevers moeten daarnaast coulant zijn, compassie hebben en luisteren naar wat werknemers nodig hebben.”
Verpleegkundigen van het Jeroen Bosch Ziekenhuis willen liever geen witte meer broek dragen omdat dat belastend is op dagen dat ze menstrueren, terwijl dat nu de verplichte kleur van hun werkkleding is. Dat kwam naar voren in een rondvraag die gynaecoloog Malou Herman begin dit jaar deed onder alle werknemers van het ziekenhuis. „‘Als je last hebt van een vrouwspecifieke aandoening, wat heb je dan nodig op je werk?’, was de kernvraag. Nu kijken we of we in de toekomst werkkleding in een andere kleur kunnen krijgen.”
Dus
Praat met je baas. Onthoud dat je niet de enige bent met deze klacht. Maar weet ook dat je niet altijd met deze klachten rond hoeft te lopen. En dat een arts je kan helpen. Wellicht nog beter als er wat extra geld komt voor wetenschappelijk onderzoek.
Gerard: „Nu in de zomer staan we vroeg op: zes uur, half zeven. We ontbijten en daarna lees ik heel uitvoerig de krant – ik lees NRC, Trouw, de Volkskrant en Dagblad van het Noorden. Albert gaat ’s ochtends op pad met de hond.”
Albert: „Jazeker, ik loop iedere dag een flink aantal kilometers door de Ommelanden. Ik ken de routes en Zwerre, mijn blindengeleidehond, begeleidt mij daarbij. Gisteren had ik er nog twintig kilometer opzitten. Het was zulk mooi weer.”
Gerard: „Maar Albert, dan moet je ook even vertellen wat je onderweg allemaal doet. Dat is wel interessant.”
Albert: „O ja, nou, ik ben gek van klokken, altijd al geweest. Ik heb de horlogemakersvakschool gedaan en meer dan 45 klokken in huis, maar ik heb ook twee uurwerken hier in de buurt die ik op tijd houd. Het ene zit in een mooie toren op het begraafplaatsje van Westerdijkshorn, het andere is die van de katholieke kerk in het dorp. De uurwerken worden elektrisch opgewonden, maar alsnog moet je het af en toe handmatig bijstellen. Dat controleer ik een paar keer per week.”
Gerard: „Mensen zeggen wel eens: o help, kunnen jullie als twee mannen wel wonen in zo’n christelijk dorp? Maar dat kan heel goed! We zijn wie we zijn en dat dragen we ook graag uit. Op Coming Out Day in oktober gaat de regenboogvlag uit en we hebben ons ook sterk gemaakt dat het gemeentehuis dat ook doet.”
Albert: „Dat is een voordeel van ouder worden: we durven onze plek in te nemen. Vroeger waren we bleu en bang voor de wereld. Nu zeggen we opgewekt: hallo, wij zijn er ook!”
Ontmoet in de Homolulu
Gerard: „Ik ben geboren in Doesburg in 1953 in een traditioneel katholiek gezin. Op mijn vijfde ontdekte ik al dat ik jongens interessanter vond dan meisjes, maar je denkt toch niet dat je dat soort zielenroerselen thuis op tafel legde? Nee, je ging netjes naar school, de kerk en dat was genoeg. In de jaren zeventig was het de tijd van de dienstplicht. Je kon toen nog afgekeurd worden op homoseksualiteit met het label S5: psychisch instabiel. Dat wilde ik niet, maar ik wilde wel snel het huis uit. Toen heb ik toch een vrijstelling gekregen omdat ik een baan als leerkracht op een basisschool in Amsterdam aannam. Er was toen net zo’n gierend tekort aan docenten als nu.”
Albert: „Ik heb mij wel op S5 laten afkeuren en uiteindelijk ben ik in de ziekenverzorging beland. Ik werkte in het AMC, op het laatst als A-verpleegkundige op de afdeling chirurgie. Interessant hoor! Altijd hard werken.”
Gerard: „In Amsterdam hebben wij elkaar ontmoet in de Homolulu, gekoppeld door een gezamenlijke vriendin.”
Albert: „Dat was op een donderdag. Op maandag ging ik bij Gerard op de koffie en ik ben nooit meer weggegaan.”
Gerard: „Ik was 23, Albert 22. We zijn samen groot geworden.”
Flinke kras
Albert: „We hadden een goed leven, tot ik in 1995 in drie maanden tijd helaas volledig blind ben geworden, ten gevolge van de oogziekte van Leber. Ik was 40. Toen was het werken gedaan. Ik had in theorie misschien nog wel bij de telefooncentrale van het ziekenhuis kunnen werken, maar ik ben blij dat me dat bespaard is gebleven. Ik ben een half jaar intern gegaan bij een revalidatiecentrum in Apeldoorn, waar ik braille leerde lezen en goed leerde lopen met een taststok.”
Gerard: „Niet veel later, ik was toen eind veertig, ben ik ook afgekeurd. Na 25 jaar onderwijs was ik ‘op’. Lijf en hoofd wilden niet meer. Werken met kinderen heb ik altijd fantastisch gevonden, maar alles eromheen – de administratie, ouders die veel van je wilden – vond ik zwaar. Toen ben ik uit het arbeidsproces geraakt, om het kort en bondig te zeggen.”
Albert: „We hebben allebei ons werk niet op een fijne manier afgesloten. Van collega’s uit het AMC heb ik weinig meer gehoord. Dat blijf ik vreemd vinden, van mensen die in de zorg werken.”
Gerard: „En dan had jij nog iets waar mensen van schrokken. Bij mij was het minder zichtbaar, waardoor ik ook weinig begrip ontving. Ja, dat is wel een krasje. Of zeg maar: een flinke kras.”
Albert: „Een spitsuur hebben we niet meer in ons leven. Daar zorgen we zelf voor.”
Gerard: „Wij hadden altijd veel eters over de vloer en dan kookte ik heel uitgebreid.”
Albert: „Gerard kan heel goed koken.”
Gerard: „Dan maakte ik drie, vier, vijf gangen, op een mooi gedekte tafel. Maar dat is me nu te heftig. Dus tegenwoordig nodig ik mensen uit voor de lunch, dat is ook leuk. Nee, ik heb geen moeite daar afscheid van te nemen. Het is de fase in je leven. Daar kan ik wel gefrustreerd over zijn, maar dat vind ik zonde van mijn tijd.”
Albert: „Een stuk dat ik vroeger in 50 minuten wandelde, daar doe ik nu een uur over. So what? Ik loop nog!”
Gerard: „Sommige dingen worden minder, maar toch vind ik dat het leven rijker is geworden. En dat zit ’m in het ontmoeten van mensen. Wij zoeken die connectie heel erg op, op allerlei manieren. Een van onze belangrijke projecten is dat we een aantal ‘gekozen families’ hebben opgericht. Een prachtig concept. Dan komen acht mensen bij elkaar uit de LHBTIQ+-gemeenschap, tussen de 55 en 88 jaar. En dan praten we, of lunchen we met elkaar. Het is geen mantelzorggroep, maar we kijken wel naar elkaar om. Je merkt dat mensen daar veel behoefte aan hebben.”
Albert: „En ons geeft het ook veel energie.”
Gerard: „O, absoluut.”
Albert: „Ik hoop dat we samen oud mogen worden, maar we hebben wel al voorbereidingen getroffen mocht Gerard wegvallen. Dan kan ik terecht in een zorgcentrum voor ouderen met een visuele beperking. Ik heb me al ingeschreven.”
Gerard: „Dan zeggen mensen tegen Albert: o, dan moet je afscheid nemen van je klokken en het huis, hoe moet dat? Maar ja, zo is het leven. Optimistisch realistisch, ja, zo zou je ons wel kunnen noemen.”
„Ik draag al een tijdje geen bh meer. Ook scheer ik mijn oksels niet. Ik vind dit mooi en bovendien wil ik me niet langer conformeren aan normen die vrouwen worden opgelegd. Maar steeds als ik naar mijn werk ga, durf ik het niet meer en voelt het ongepast. Ik ben dan teleurgesteld in mezelf als ik toch een bh aandoe of in elk geval kleding draag die mijn tepels en okselhaar verhullen. Is de werkvloer niet de plek om mijn idealen, borsten en okselhaar vrij spel te geven?”
Verbieden kan niet zomaar
Free the nipple, januhairy: steeds meer vrouwen omarmen een natuurlijker uiterlijk. Volgens recent onderzoek is één op de vier vrouwen onder de 25 gestopt de oksels te scheren. Van de Franse vrouwen in dezelfde leeftijdscategorie draagt 18 procent geen bh meer. Ook op de werkvloer is het een trend dat mensen losser worden en meer zichzelf willen zijn, zegt Sanne Quint (38), oprichter van HR Expert Bureau. Maar okselhaar en bh-loze borsten ziet ze nog niet veel. „Dit botst toch vaak met de bedrijfscultuur. Op de werkvloer worden harige oksels en zichtbare tepels niet gebruikelijk gevonden.”
Maar dit betekent niet dat het je zomaar verboden kan worden. De werkgever mag volgens het instructierecht kledingvoorschriften opstellen, maar alleen als die een bepaald doel dienen. Zoals veiligheid en hygiëne. Of presentatie. En alleen als de werkgever kan uitleggen waarom dit belangrijk is voor de uitvoering van het werk. Vanaf dat moment wordt het lastig. Want een administratief medewerker bijvoorbeeld doet haar werk toch echt net zo goed met een bh als zonder. Bovendien moeten de kledingvoorschriften genderneutraal zijn. „Je kunt dus niet zeggen dat elke vrouw een bh moet dragen, maar bijvoorbeeld wel dat tepels in het algemeen niet zichtbaar mogen zijn”, zegt Quint. Mits er dus een goede reden voor is.
‘Draag gewoon een mouwtje’
Loshangend okselhaar boven een testbuis in een laboratorium? Oké, dat mag een werkgever verbieden. Maar op een kantoor snijdt dat geen hout. Toch kun je je afvragen of oksels überhaupt thuishoren op de werkvloer, vindt bedrijfskledingdeskundige Aileen Out (37). Een vrouwelijke of een mannelijke, een geschoren of een ongeschoren. „Blote schouders worden in Nederland nu eenmaal als niet netjes beschouwd. Kijk maar naar Máxima, die laat bijna nooit haar schouders zien, heel anders dan bijvoorbeeld de first lady’s in de VS.”
Nu hoeven we niet allemaal als Máxima te zijn, maar in een kantooromgeving kan verzorgdheid geen kwaad, zegt Out. „Oksels zitten in dezelfde categorie als tenen. Het ziet er gewoon niet zo hygiënisch uit. Draag gewoon een mouwtje, al is het maar een kleintje.” Bovendien loeit op de meeste kantoren de airco, dus ook als het heet is heb je geen excuus om je okselharen te laten wapperen, vindt Out.
Vind je het als werkgever heel belangrijk hoe je werknemers eruitzien? Ga hier dan met je werknemers over in gesprek, raadt hr-deskundige Quint aan. „Wat wil je samen uitstralen als bedrijf en waarom? Dit is iets wat je z’n allen bepaalt.”
Hoewel je in de meeste gevallen niet verplicht kunt worden je oksels te scheren of een bh aan te trekken, kunnen andere collega’s er moeite mee hebben, zegt Quint. Het is dan aan de leidinggevende dit in goede banen te leiden, vindt zij. Maar helaas gaat dit niet altijd goed. „Zulke confrontaties kunnen uit de hand lopen en dan moeten wij tussenbeide komen.”
Zoals die keer dat mannelijke werknemers hadden geklaagd over de borsten van een collega „die bijna uit haar truitje hingen”. Aanstootgevend, was hun klacht. Quint gaat dan met beide partijen in gesprek. „Waarom stoort die collega zich daaraan en wat vindt de vrouw in kwestie daarvan? Het is uiteindelijk aan haar of en wat ze ermee wil doen.”
Een beetje provoceren
Schrijver en influencer Linda de Munck (30) vindt dat je je nooit hoeft aan te passen voor de ander, ook niet op de werkvloer. Op sociale media maakt ze taboes bespreekbaar en laat ze met trots haar okselhaar zien. Een bh draagt ze al jaren niet meer. Ook zij vindt het mooier. En ook zij wil zich niet conformeren aan opgelegde normen. Maar niet iedereen vindt dit makkelijk. „Veel van mijn vriendinnen dragen geen bh in hun vrije tijd, maar wel op hun werk. Vriendinnen die hun okselhaar laten staan, hebben geen kantoorbaan, maar werken in de horeca. Of zijn yogaleraar.”
De Munck zit zelf niet dagelijks op kantoor, maar heeft soms wel werkafspraken met „kantoortypes” die geen tepels en okselharen gewend zijn. „Voor een shoot moest ik me omkleden en trok ik mijn shirt uit. Waardoor ik dus in mijn blote borsten stond. Dan zie ik ze ongemakkelijk kijken. Maar dat maakt me niks uit. Soms is het ooklekker om een beetje te provoceren.”
Maar daar zit het ’m in, zegt De Munck. Voel jíj je er goed bij? Als dat op je werk niet het geval is, dan is dat ook oké. Er is niks mis met soms een bh dragen. „Maar vraag je af of je het voor een ander doet of ook voor jezelf.” Als je hier bewust over nadenkt, verloochen jezelf in elk geval niet, zegt De Munck. En is het wél belangrijk voor je om altijd je tepels en okselhaar te laten zien? „Dan is het wellicht tijd om een werkgever te zoeken die wel bij je past”, zegt Quint.
Dus
Wel of geen bh, wel of geen okselhaar: meestal kun je het niet fout doen. Uiteindelijk zijn de blikken of opmerkingen het probleem van de ander. Behalve als ze ook voelen als jouw probleem, en dat bepaal je zelf. Neem anders een vestje mee naar je werk. Dan kun je zelf bepalen hoeveel haar en tepel je wanneer wil laten zien.
Doriene: „Ik ben al dertig jaar vrachtwagenchauffeur. Tussendoor heb ik even in het magazijn van Kruidvat gewerkt, maar het bleef kriebelen. Ik vind het veel leuker op de weg te zitten – al is het wel zwaar. Ik ben begonnen op open trailers. Toen vervoerde ik staal en beton. Ik moest zelf zeilen van 8 bij 16 meter over de lading spannen. Je moet alles vastsjorren zodat de lading niet kan verschuiven. In de winter kan zo’n zeil vollopen met water en als het dan bevriest wordt dat een zwaar pakket om mee te sjouwen.
„Ik geniet altijd erg van de omgeving. De natuur vind ik prachtig, vooral bergen en sneeuw. Je voelt je vrij, als vrachtwagenchauffeur. Redelijk vrij, want je hebt wel een grote verantwoordelijkheid. Het kleinste foutje dat je maakt op de weg kan grote gevolgen hebben.
„Het is wel lastig als vrouw in de transportsector te werken. Je wordt nooit voor vol aangezien. Als ik mijn jongste zoon meeneem die een kop groter is dan ik, denken ze dat hij de vrachtwagenchauffeur is. De klassieke vrachtwagenchauffeur is een gespierde man, een beetje groot. Maar ook een man zonder conditie of met een dikke bierbuik wordt serieuzer genomen dan een vrouw.
Vijf mannen tegelijk
„Toen ik net begon was ik eind twintig en ik had heel grote borsten – ik heb ze inmiddels laten verkleinen omdat ik te veel last van mijn rug kreeg. Als ik ergens ging eten in een wegrestaurant zag ik ze kijken. Daarna ging ik slapen in de vrachtwagen op de parkeerplaats. Dan kwamen er weleens vijf mannen tegelijk aan mijn vrachtwagen rammelen. Die dachten dat ze wel een leuke tijd met mij konden hebben. Dus zo heb ik geleerd: ik moet nooit gaan slapen waar ik eet.
„Er zijn eigenlijk twee soorten reacties van mannelijke chauffeurs. Je hebt de mannen die het leuk en stoer vinden dat ik als vrouw hetzelfde werk doe als zij. En er zijn de mannen die zeggen: ‘What the fuck moet jij op een vrachtwagen?’ Nou ben ik niet snel gepikeerd hoor, en dat moet ook wel. Mannen zijn gewoon anders. Ze flappen vaak opmerkingen eruit die niet gemeend zijn. Seksuele opmerkingen en zo. ‘Hé lekker kippetje’, zeiden ze dan, ‘rij jij helemaal alleen? Ik kom je vanavond wel even opzoeken’. Dat was allemaal toen ik jonger was – gelukkig heb ik daar nu geen last meer van.
„Ik kan alles rijden wat een motor en wielen heeft. Vroeger had ik een motor. Nu heb ik een Renault Twingo en een Amerikaanse van, een bus, uit 1983: zo eentje als ze in The A-Team hadden. Dat is het enige wat ik heb overgehouden aan mijn huwelijk.”
Gescheiden
„Ik ben in 1998 gescheiden van de vader van mijn drie oudste kinderen. Hij mocht van mij alles hebben, ook de overwaarde van ons huis dat we samen gekocht hadden. Ik wilde niks, alleen weg. Toen ben ik met nachtdiensten begonnen om de rekeningen te kunnen betalen, en om er overdag voor de kinderen te kunnen zijn: twee zoons en een dochter. Ik sliep vaak maar twee uur per uur nacht. Na een jaar kreeg ik overal last van. De familie van mijn ex heeft me toen geholpen om het allemaal te bolwerken met de kinderen. En na twee jaar kreeg ik iets met de broer van mijn ex-man. Uit die relatie is mijn jongste zoon geboren. Na zeventien jaar zijn we uit elkaar gegaan, maar we zijn nog wel vrienden.
„Sinds elf jaar werk ik voor FedEx, waar ik alleen maar hoef te rijden. Het laden en lossen doen anderen. Ik woon in een huurhuis in Kesteren bij Tiel, met mijn jongste en oudste zoon: Mike, 34, piloot, en Mitch, 19. Hij wil straaljagerpiloot worden. De middelsten wonen op zichzelf: Jamie, 32, dierenarts, en Peter, 30, die met betonvloeren werkt.”
Zoon Mitch schuift tussendoor even aan: „Ik ben heel erg trots op mijn moeder. Ze heeft van alles meegemaakt. En is blijven vechten voor ons. Nu is ze de eerste vrouwelijke chauffeur bij FedEx die op een vrachtwagen van meer dan twintig ton rijdt.”
Doriene: „Vanavond heb ik spaghetti met gehaktballetjes gemaakt. Het is gezellig hier. We doen van alles samen. Uitgaan, karten, naar de film, naar de dierentuin, bowlen, series kijken.
„Ik rijd momenteel op Denemarken. Ik ga de ene week drie keer op en neer, de andere week twee keer. We vertrekken dan om 20.15 uur naar Denemarken. Ik rijd met een collega. Elke 4,5 uur moeten we elkaar afwisselen. Daar komen we om 5.00 uur aan. Dan moeten we afkoppelen en parkeren. Mijn mannelijke collega slaapt dan in een appartement van FedEx, ik slaap in het stapelbed in de cabine van de vrachtwagen. Dan ga ik eerst nog even instagrammen, netflixen of een spelletje doen op mijn telefoon. Rond 8.30 uur ga ik slapen, tussen 13.30 en 14.00 uur sta ik op. Dan ga ik even wandelen, acht tot tien kilometer. Dan eten opwarmen – ik neem meestal mijn eigen eten mee in Tupperware. Rond 20.30 uur vertrekken we weer naar Nederland.
„Als ik thuiskom gooi ik nog een wasje erin en tegen 8.30 uur of later ga ik naar bed. Rond 12.15 uur sta ik op omdat ik graag lunch met Mitch – anders zie ik hem niet. Verder is er thuis ook nog een hoop te doen. De buitenboel: ramen zemen, onkruid wieden. Boodschappen doen, stofzuigen, dweilen, eten koken.
„Mijn motto is: niet opgeven en altijd het beste ervan maken. Dat heb ik ook mijn kinderen geleerd en mijn dochter Jamie heeft ondanks haar dyslexie uiteindelijk diergeneeskunde gestudeerd aan de universiteit. Je kunt ook wel je hoofd laten hangen, maar daar heb je alleen maar jezelf mee. De rest van de wereld gaat gewoon door.”
Na vier kinderen te hebben gekregen, dacht Pauline Bijster (42) bij de vijfde: nu kan ik het. Haar vier kinderen (nu tussen de 9 en 18 jaar) kwamen van verschillende partners, in verschillende fasen van haar leven. Overeenkomst was dat het de eerste anderhalf jaar na de bevalling telkens „behoorlijk taai” was, vertelt Bijster.
„De kraamtijd thuis was nog wel oké, maar gaan werken vond ik telkens weer moeilijk. Fysiek en mentaal. Ik had bijvoorbeeld veel pijn in mijn onderrug waardoor ik niet goed op een bureaustoel kon zitten, kreeg zweetaanvallen en had energiedips door een heftig schommelende suikerspiegel. Daarnaast was ik vergeetachtig en voelde ik me somber en angstig. Sommige dagen had ik er gewoon geen zin meer in, terwijl ik normaal juist wél zin heb in dingen. Ik dacht steeds: wanneer word ik nou weer mezelf?”
Ze ging ervan uit dat het aan haar persoonlijke omstandigheden lag. „Ik was bij de eerste twee misschien nog te jong. Het lag aan mijn relatie of mijn conditie. En anders wel aan mijn zzp-werk.”
Maar toen Bijster bij de vijfde echt alles op orde had – fijne relatie, vaste baan, topfit, genoeg kinderervaring – werd ze tóch weer overvallen door een cocktail van slaapgebrek, sombere gedachtes en fysieke malaise, die wel twee jaar aanhield. Met telkens die teisterende stem: je wilde dit zelf, er zijn toch ook mooie momenten, stel je niet aan. „Deze keer herkende ik het en dacht: nu ga ik hulp zoeken.”
Met een achtergrond als journalist wordt zo’n zoektocht al snel een boek. En uiteindelijk veranderde het boek van een persoonlijke zoektocht in een maatschappelijke missie. Want na gesprekken met meer dan dertig wetenschappers, artsen en andere zorgprofessionals over dit onderwerp concludeerde Bijster: het herstel van de vrouw na de bevalling is veel ingrijpender voor lichaam en geest dan we vaak aannemen. Bovendien duurt die postpartumperiode (na de bevalling) langer dan de zes weken die er officieel voor staan in de medische definitie. Tot wel één of twee jaar nadien merken vrouwen de effecten. En daar is volgens Bijster veel te weinig aandacht voor.
Haar boek heeft als titel Een nieuw leven en stipt een breed scala aan onderwerpen aan over lichaam en geest na de bevalling. Weer aan het werk gaan is een van de thema’s.
Waar lopen vrouwen die terugkeren na hun zwangerschapsverlof tegenaan op het werk?
Helft vindt werken zwaar
„Een van de onderzoeken die ik aanhaal in mijn boek, laat zien dat de helft van de moeders het zwaar vindt om weer aan het werk te gaan. En ook dat 43 procent van hen zich daar niet over durft uit te spreken. De grootste tegenvallers zijn de fysieke en mentale klachten. Het gaat om het totaalpakket van fysieke klachten, plus wat allemaal voortvloeit uit slaapgebrek, hormoonveranderingen, relatiedips of sombere gevoelens. Ik hoorde laatste zelfs van iemand die een nieuwe bril moest omdat door de hormonen haar sterkte was veranderd! Je kunt het echt zo gek niet verzinnen.”
Wat heeft dat voor effect in hoe ze hun werk uitvoeren?
„Eén aspect is dat het tot twee jaar duurt voordat de hersenen weer in de oorspronkelijke staat zijn. Het volume van het deel van de hippocampus dat geheugen en nieuwe dingen leren reguleert, neemt af bij je zwangerschap en is pas twee jaar later weer op het oude niveau. Tegelijkertijd staat het hersengebied waar inlevingsvermogen en empathie geregeld worden, juist scherper afgesteld. Zo kun je goed aanvoelen wat je kindje wil, maar op de werkvloer is dat soms lastig. Ik hoor vaak van vrouwen dat ze het gevoel hebben de hele tijd ‘aan te staan’ en voor iedereen lijken te leven, behalve voor zichzelf. Daar loop je wel op leeg.”
Hoelang blijven deze effecten merkbaar?
„Dat wisselt per vrouw, maar vaak wel een jaar, al kan het ook tot twee jaar duren. Volgens Parents Inc., een organisatie op het gebied van werk en ouderschap, valt 33 procent van de vrouwen uit na het verlof. Maar de oprichtster die ik sprak voor dit boek, zei dat ze ook bedrijven kent waar het 50 procent is. Die uitval is veelal terug te voeren op klachten uit die postpartumperiode, maar wordt niet altijd als zodanig herkend.”
Want het algemene idee is dat je als vrouw na je zwangerschapsverlof wel weer de oude bent?
„Precies. Dat idee hebben vrouwen zelf ook. Ze denken: ik ben al lastig geweest voor de organisatie waarvoor ik werk door überhaupt zwanger te worden, ik mag nu niet meer aan de bel trekken. Maar heel veel vrouwen worstelen ook nog na hun verlof met van alles. Júíst dan, zou ik zeggen. De depressiecijfers liggen na zeven maanden het hoogst, jonge ouders zijn op drie maanden het meest moe, terwijl dat net het moment is dat je weer aan het werk moet.”
Doen Nederlandse werkgevers niet al heel veel voor ‘nieuwe ouders’, met alle (betaald) verlof- en zorgregelingen?
„De verlofregelingen worden beter, maar we lopen nog steeds achter op veel andere Europese landen. En de faciliteiten zijn er ook niet altijd; zo heeft slechts een klein deel van de bedrijven z’n kolfruimte op orde. Je bent al met al afhankelijk van een leidinggevende of iemand bij hr die er toevallig oog voor heeft. Terwijl: een bedrijf dat goede faciliteiten biedt voor de postpartumvrouw, voorkomt uitval op de lange termijn. Dat is belangrijk in deze krappe arbeidsmarkt en in het algemeen voor de positie van vrouwen in organisaties.”
Is een langer ouderschapsverlof daarvoor de oplossing?
„Voor sommige vrouwen zou het helpen, al ken ik er ook genoeg die na hun verlof heel graag weer aan het werk willen. In het algemeen zou de beste oplossing zijn dat we hardop mogen zeggen dat het jaar na je bevalling doorkomen a hell of a job is. Vervolgens kun je samen met je werkgever kijken wat voor jou werkt. Een coach in mijn boek zegt dat je na je verlof zou moeten integreren zoals na een burn-out: rustig beginnen, korte dagen en dan af en toe een gesprekje met een leidinggevende om te checken hoe het gaat en wat je nodig hebt.
„Overigens pleit ik wel voor een langer en volledig betaald ouderschapsverlof voor partners, ook de zzp’ers. Zodat vanaf het begin de zorg voor het kind eerlijker verdeeld kan worden.”
Hoe zit het eigenlijk met de man in de periode na de geboorte van het kind?
„Daar wijd ik ook een hoofdstuk aan, want ook voor de vader veranderen er dingen. Ze kunnen hormoonveranderingen meemaken als ze actief bij de verzorging van de baby betrokken zijn. Ze hebben ook last van het slaapgebrek en kunnen depressieve gevoelens krijgen; vooral als de vrouw het moeilijk heeft, of het baby’tje ziek is bijvoorbeeld. Maar het totaalpakket is minder groot dan bij de vrouw. Uit Duits slaaponderzoek uit 2019 blijkt bijvoorbeeld dat vrouwen gemiddeld een uur slaap inleveren nadat ze een kind hebben gekregen, bij mannen is dat dertien minuten. Dat is wel een beetje de verhouding van de problematiek, zou ik zeggen.”
Wat kunnen werkgevers doen om beter met de postpartumvrouw om te gaan?
„Ik moet meteen denken aan wat veel leidinggevenden zeggen als een vrouw terugkomt van verlof. Namelijk: ‘Wat fijn dat je er weer bent! We hebben je enorm gemist, want het is hartstikke druk.’ En dan meteen zo’n heel pakket werk op je bureau leggen. Ik zou pleiten voor een alternatief script. Zoiets als: ‘Wat fijn dat je er weer bent! Misschien voel je je de ene dag fantastisch en ben je de andere dag knettermoe omdat je de hele nacht met een huilende baby zat – en dat is allemaal oké.’”
Wat zijn nog meer verbeterpunten?
„Sowieso moeten de basisfaciliteiten van een goede kolfruimte en een goede rustruimte op orde zijn. Ik wist dit ook niet, maar bij wet is vastgelegd dat een vrouw de eerste negen maanden na de bevalling onder werktijd mag kolven, doorbetaald, tot wel een kwart van de arbeidstijd. Bij een achturige werkdag is dat dus twee uur. Verder heeft iedere vrouw tot zes maanden na de bevalling recht op extra pauze en rusttijd. In de praktijk maken maar weinig vrouwen hier gebruik van. Soms omdat het simpelweg niet gaat – een juf kan niet zomaar de klas een uur alleen laten – maar soms ook omdat vrouwen het niet weten, of het taboe te groot is om er om te vragen.”
Wat is het grootste misverstand over die postpartumperiode?
„Nou, überhaupt het bestaan ervan. Er is niet eens een woord voor! Ja, post partum is bij de experts wel een bekend begrip, maar in de gewone mensenwereld niet. Daarnaast is er weinig aandacht voor in het wetenschappelijk onderzoek of bij zorgverzekeraars. Het debat is wel op gang aan het komen, maar ik krijg toch ook nog veel de reactie: ‘Joh, het gaat toch vanzelf over?’ Het is denk ik ook moeilijk voor te stellen hoe heftig het is als je het niet zelf hebt meegemaakt, maar ik ben ondertussen wel activistisch genoeg om mijn mond daarover open te trekken.”
Voorafgaand aan dit interview vertelde je dat blij was dat ook een krant dit onderwerp oppikt, en niet alleen de zwangerschapstijdschriften.
„Ja ik wil niet dat dit onderwerp alleen in het ‘moederhokje’ belandt, want dit is een maatschappelijk probleem. Het gaat iedereen aan. Moeders zijn de juf op de school van je kinderen, je huisarts, de presentatrice die je op tv ziet. We moeten met z’n allen werken aan een ander systeem voor hen en daar kan iedereen z’n steentje aan bijdragen.”
Overal komen misverstanden voor. In de meeste werkomgevingen leidt dat hooguit tot enige vertraging, bescheiden fouten en wat ergernis. Maar er zijn plekken waar de gevolgen van misverstanden groter zijn. Zoals vliegvelden, operatiekamers en kerncentrales. Daar wordt dan ook gebruikgemaakt van CLC: Closed Loop Communication, een set communicatieregels waardoor belangrijke boodschappen goed ontvangen en juist geïnterpreteerd worden. Is dat ook handig voor ‘gewone’ werkomgevingen?
Drie stappen
CLC is een aanpak die is ontwikkeld in het leger en in de lucht- en ruimtevaart. Een CLC-gesprek bestaat uit drie stappen.
1. De zender geeft een duidelijke boodschap door. Bijvoorbeeld: „Zet de machine uit na tien minuten draaien.”
2. De ontvanger herhaalt wat hij heeft gehoord. Letterlijk of in eigen woorden. „Ik zet de machine uit na tien minuten draaien, helder.”
3. De zender bevestigt dat de herhaalde boodschap correct is. (Of corrigeert zo nodig de ontvanger.) „Correct. Dank je.”
Als deze drie stappen goed zijn doorlopen, dan is de communicatielus gesloten: een closed loop.
Tijdwinst
Onderzoek laat zien dat je met CLC tijdwinst boekt en fouten vermijdt. Eerst over die tijdwinst. Slechte communicatie leidt tot vertraging in processen. Omdat je alsnog moet achterhalen wat de ander bedoelde, elkaar onderweg moet corrigeren of omdat je fouten moet herstellen. Medische onderzoekers in de VS analyseerden in 2016 video-opnames van enkele honderden gesprekken op de eerste hulp van een kinderziekenhuis. Bij een derde daarvan bleken artsen en verpleegkundigen CLC toe te passen. Deze communicatie leidde gemiddeld tot het 3,6 keer sneller afronden van een taak. Zo’n tijdwinst is niet alleen fijn in een ziekenhuis, maar ook in elke andere organisatie die te maken heeft met veel werk en/of weinig personeel.
Minder fouten
Hanteren van CLC leidt daarnaast tot significant minder fouten. Dat blijkt bijvoorbeeld uit experimenten waarbij getrainde piloten moeten samenwerken en uit onderzoek naar de communicatie van luchtverkeersleiders. Hoe strikter CLC wordt nageleefd, des te minder fouten. Ook in andere situaties waar vage communicatie tot gedoe leidt, zou je samen eens CLC kunnen uitproberen. Neem de bouwr. Al decennialang zijn bouwbedrijven (en opdrachtgevers) jaarlijks miljarden kwijt aan faalkosten. Belangrijke oorzaak, volgens de sector zelf: complexiteit en gebrekkige communicatie.
En toch…
De businesscase voor CLC in een werkomgeving kan helder zijn. Maar invoeren ervan is niet makkelijk. Onderzoek laat zien dat ook in ziekenhuizen waar medewerkers goed getraind zijn in het gebruik van CLC, de toepassing ervan vaak te wensen overlaat. De oorzaken zijn niet helder. Medewerkers zouden protocollen als CLC als overdreven, onnatuurlijk of tijdrovend kunnen ervaren. Ook is CLC in ziekenhuizen in veel situaties niet verplicht en maken leidinggevenden er lang niet altijd gebruik van. En onduidelijke afspraken over duidelijker communiceren, die werken natuurlijk niet.
Ben Tiggelaar schrijft wekelijks over persoonlijk leiderschap, werk en management.
Rens: „Tot een jaar geleden woonden we samen in Oegstgeest in een inimini huisje van veertig vierkante meter, met enkel glas op het zuiden. Nu hebben we zo’n beetje het tegenovergestelde: een enorme pastoriewoning in Schoonhoven. We hebben boven twee kamers leegstaan, omdat we niet weten wat we ermee moeten.”
Marlinde: „We zijn hier beland door het werk van Rens.”
Rens: „Na mijn studies klassieke talen en theologie ben ik aan het werk gegaan als dominee. Op invalbasis kwam ik hier weleens in Schoonhoven, of officieel: het dorpje Willige Langerak. Toen hebben ze me op een gegeven moment gevraagd of ik de vaste dominee wilde worden, in ieder geval voor vier jaar. Daar zou dan bij horen dat we in de pastorie gingen wonen. Daar hebben we even over na moeten denken.”
Marlinde: „Je kunt niet helemaal inschatten hoe het is: wonen op je werk, in een dorp dat je nog niet kent. Uiteindelijk hebben we het gezien als een avontuur en gedacht: laten we het maar gewoon doen!”
Rens: „We zijn jong zat. Als het na vier jaar niet bevalt, kunnen we ook weer weg.”
Marlinde: „Het bevalt op zich goed. Het scheelt dat we door jouw werk snel zijn opgenomen in de gemeenschap. Maar dat heeft ook iets dubbels, want jij blijft voor sommige mensen ‘dominee Rens’ en ik ben daar de vrouw van. Dat is een rol die je niet altijd wil.”
Rens: „We hebben gemerkt dat het daarom soms goed is om hier fysiek even weg te zijn. Naar een stad dichtbij of een rondje op de racefiets. Ik ben hier gekomen voor het werk, maar ben daarnaast ook een privépersoon natuurlijk. Die ruimte moet je een beetje bevechten, al is dat vooral in mijn eigen hoofd. Daar word ik steeds beter in.”
Marlinde: „Wat we een nadeel vinden aan Schoonhoven, is dat het best ver rijden is naar een stad, naar familie, naar een tuincentrum – alles eigenlijk.”
Rens: „Je moet altijd eerst die N-weg met dertien rotondes af voordat je ergens bent.”
Marlinde: „Maar het is ook fijn hoor. Ik zit sinds kort bij een hardloopclubje van de atletiekvereniging en we wonen pal naast een mooi buitenzwembad. Als je daar in de zomer om 7.00 uur ’s ochtends gaat zwemmen, is dat heerlijk.”
Anders dan een kantoorbaan
Marlinde: „Ik werk nu als huisarts in opleiding, maar heb lang getwijfeld welke kant ik op wilde binnen de geneeskunde. In het ziekenhuis vond ik de spoedeisende hulp heel leuk bijvoorbeeld. Maar om me te specialiseren in één gebied, vond ik te smal. Als huisarts heb je heel verschillende patiënten met allemaal verschillende problemen.”
Rens: „Die diversiteit zit ook in mijn werk. Ik doe bezoekwerk binnen onze gemeente: bij stervenden of bij een geboorte bijvoorbeeld. Ik geef onderwijs aan jongeren, begeleid kerkkringen, bereid rouwdiensten en huwelijken voor. En ik ga natuurlijk voor op zondag. Daar schrijf ik een verhaal voor en maak de liturgie. Daar gaat aardig wat voorbereidingstijd in zitten.”
Marlinde: „Je legt de lat daarin best hoog voor jezelf.”
Rens: „Ik wil er inderdaad altijd een nieuw inzicht in stoppen, of een originele gedachte. Daar kan ik de hele week mee bezig zijn in mijn achterhoofd. Het lukt niet altijd en dan ben ik achteraf ontevreden. Maar ik moet zeggen: nu ik de gemeente beter leer kennen en wat meer mijn eigen stem heb gevonden als dominee, gaat het me steeds makkelijker af.”
Marlinde: „Dit werk is echt wat anders dan een kantoorbaan. Daar zeur ik wel eens over, haha, jazeker. Rens is veel avonden weg bijvoorbeeld. Standaard drie avonden in de week, maar het loopt ook wel eens op tot vijf. Dan zeg ik: joehoe, het mag weer even wat minder.”
Rens: „Als dominee werk je natuurlijk veel in de vrije tijd van anderen. Dat is weleens stoeien met de agenda inderdaad.”
Marlinde: „Een goede werk-privébalans was voor mij ook een argument om voor het huisartsenvak te kiezen. Ik hou echt van werken, maar haal ook mijn energie uit hardlopen, racefietsen of afspreken met mensen. Ik wil niet ieder weekend voor pampus op de bank liggen omdat ik een 60-urige werkweek heb gedraaid.”
Netflix-abonnement opgezegd
Rens: „Hebben wij hobby’s? Ik hoorde laatst iemand zeggen dat ze hobby een boomer-woord vond. Je denkt toch meteen aan modelspoorbanen en zo. Misschien is mijn hobby dat ik graag in de tuin werk – al klinkt dat ook best boomer-achtig, haha! Voor Marlinde kan je opschrijven dat vakanties plannen haar hobby is.”
Marlinde: „O ja, daar kan ik uren mee bezig zijn. Dan ga ik allemaal dingen lezen, uitzoeken, plannen. De afgelopen tijd ben ik bezig geweest met onze treinreis naar Zuid-Italië. In één dag reizen we naar Milaan, vanaf daar naar het zuiden en uiteindelijk vanuit Napels met de nachttrein weer terug. We proberen maximaal één keer in de drie jaar te vliegen. Er zijn genoeg alternatieve opties.”
Rens: „Thuis zitten we niet vaak ’s avonds op de bank. We hebben ons Netflix-abonnement ook maar opgezegd omdat we er te weinig gebruik van maakten. Als we dan iets samen kijken, is het meestal iets documentaire-achtigs.”
Marlinde: „We kijken de Keuringsdienst van waarde, en die reisprogramma’s van Jelle Brandt Corstius en Thomas Erdbrink. Af en toe zit ik ’s avonds nog wat opleidingsgerelateerde blaadjes te lezen, of medische magazines. Kijk, daar naast de bank ligt de stapel die nog moet.”
Rens: „Dat is altijd jouw verzuchting: ik móét die blaadjes nog lezen. Misschien is die hoge lat toch wel een thema bij ons, nu ik het zo terughoor.”
Je hebt een geweldige date gehad, wellicht zelfs geweldige seks, en komt de volgende ochtend op je werk. Wat zie jij eruit, zegt de ene collega. Waarom grijns je zo, vraagt de ander. Het liefst zou je het van de daken schreeuwen tegen je lievelingscollega’s. Maar of dat nou zo verstandig is?
Werk en privé zijn allebei een groot deel van je leven. En soms zijn ze moeilijk te scheiden, vooral als je leuke collega’s hebt, die je zelfs vrienden kunt noemen. Maar zijn dit ook de vrienden aan wie je date- en seksavonturen kan vertellen? Of horen deze onderwerpen niet op de werkvloer thuis? Zélfs niet bij het koffiezetapparaat, tijdens het kerstfeest en op de vrijmibo in de kroeg?
Blijf discreet
Natuurlijk mag je af en toe iets persoonlijks vertellen aan een collega, zegt etiquette- en imagodeskundige Anne-Marie van Leggelo (56). Zeker tijdens de pauze, bij een borrel – „want tijdens werktijd moet er eigenlijk gewoon gewerkt worden” – of tegen een collega met wie je goed bevriend bent. „Je kan nooit de hele dag alleen maar over werk praten. We blijven allemaal mensen.” Wel is er volgens haar een levensgroot verschil tussen weleens iets persoonlijks vertellen en zomaar alles eruit gooien.
Vertellen over een verjaardagsfeestje van een vriendin, een ruzie met een oom, een slechte nacht door te weinig slaap, daar ligt voor Leggelo toch echt wel zo’n beetje de grens. Andere, intiemere onderwerpen zijn in haar etiquetteboekje een no-go. Seks hoort daar zeker bij. „Vertellen over een wilde nacht?” Van Leggelo lijkt zich bijna te verslikken. „Nee, dat is écht niet slim.”
Ook zakelijke-etiquettetrainer Lilian Woltering (56) kan er kort over zijn. Discretie op de werkvloer is een must. Bovendien zitten veel collega’s helemaal niet te wachten op diepgaande gesprekken over je privéleven. Zo zou volgens onderzoek van Top Employers Institute maar 18 procent van de Nederlandse 55+’ers met hun collega’s omgaan als vrienden, tegenover 32 procent van de medewerkers jonger dan 35 jaar. „De huidige generatie vindt dat alles maar moet kunnen op de werkvloer. Ze vinden dat ze kunnen dragen wat ze willen en zeggen wat ze willen”, zegt Woltering. En natuurlijk kun je dat willen, of zelfs doen, maar dat verandert volgens haar niks aan het feit dat er nog altijd andere regels gelden op je werk dan in je privéleven. „Je kan op je werk niet 100 procent jezelf zijn. Dat is niet erg. Ook niet jammer. Dat is gewoon hoe het is.”
Pas op voor je collega’s
Wat als je dat wel doet? Als je wel vertelt over je zoveelste date in de maand? Of over dat je, naast je partner, stiekem iemand anders ziet? „Je kunt best over je liefdesleven praten, maar realiseer je tegelijkertijd dat collega’s, ook bevriende collega’s, anders zijn dan je ‘gewone’ vrienden”, zegt Woltering. Die vrienden heb je, als het meezit, voor altijd. Collega’s niet. Ze kunnen ergens anders gaan werken bijvoorbeeld. „Stel, je wordt concurrenten? Dan moet je nog steeds achter je verhaal kunnen staan. Want wat als die ander besluit te gaan rondbazuinen dat je bent vreemdgegaan?”
Persoonlijke informatie delen is eigenlijk iets moois, óók op de werkvloer, vindt psycholoog en (loopbaan)coach Michelle Coenen (36). Zelf vertelt ze in de praktijk waar ze werkt ook graag over haar privéleven. „Het brengt je als collega’s dichter tot elkaar, wat de samenwerking alleen maar bevordert.”
Toch zou ook zij adviseren op te passen met té persoonlijke verhalen. In bepaalde organisaties, zoals bij sommige advocatenkantoren, ziet ze dat mensen over lijken gaan en hun collega’s zonder pardon onder de bus gooien. „Het is een keiharde wereld waar je echt moet oppassen aan wie je wat vertelt.”
Zo vertelt ze over een van haar cliënten. Een jonge vrouw, net nieuw binnen een bedrijf. Ze was vrijgezel en datete er lekker op los en was hier erg open over tegen haar collega’s, vooral die van haar eigen leeftijd, die er ook nog niet zo lang werkten. Ze zag hen als gelijken, als een team. Aan hen kan ik het wel vertellen, dacht ze. Dus elke maandag praatte ze honderduit over met wie ze nu weer in bed was beland in het weekend. Helaas vertelde een van haar collega’s alles door aan hun leidinggevende. Die riep haar op het matje en vertelde dat ze, vanwege haar losbandige avonturen, niet paste bij het bedrijf. Zo eindigde haar proefperiode.
Ontzettend kwalijk, vindt Coenen, en ook niet volgens de wet. Een werkgever mag privézaken alleen bespreken wanneer de privésituatie daadwerkelijk invloed heeft op werkprestaties. „Maar dit gebeurt nu eenmaal wel”, zegt ze. „Als je zelf privé en zaken niet gescheiden houdt, loop je het gevaar dat anderen dat ook niet doen.”
Ze zou willen dat het anders was. Dat werknemers níét op hun woorden zouden hoeven passen op de werkvloer. Dat het niets uit hoeft te maken wie je bent en wat je vertelt. Maar als het tegenzit, heb je uiteindelijk alleen jezelf ermee. „Het kan misschien zo voelen dat je pas jezelf bent als je alles openlijk aan iedereen kan vertellen. Maar je bereikt soms het tegenovergestelde. Want wie voelt zich nog lekker als er over je wordt geroddeld in de kantine? Wie kan nog zichzelf zijn als er over je wordt gefluisterd bij de koffiezetapparaat?” Tijdens werkuren houdt ze haar seksleven dan ook gewoon voor zichzelf.
Dus
Je collega’s zijn heus niet allemaal monsters, en de ene bedrijfscultuur is natuurlijk losser en vrijer dan de andere, maar als je beter ‘safe than sorry’ wilt zijn, leg je niet zomaar de smeuïge details van je liefdesleven open en bloot op het werkbureau. Het is verstandig je bewust te zijn van wat je op je werk wil delen, wie je vertrouwt en wie niet, en welke spannende verhalen je bewaart voor je vrienden die je niet op de werkvloer hebt ontmoet en daar nooit zult tegenkomen.
Maar je kan je natuurlijk ook gewoon niet zoveel aantrekken van wat alle etiquettetrainers én collega’s van je vinden.
Amé: „Onze eerste ontmoeting was op een festival, maar dat was vriendschappelijk. Een half jaar later was ik in Praag met een gemeenschappelijke vriendin. Toen heb ik Zoë een appje gestuurd of ze met me op date wilde.”
Zoë: „Dat hebben we dezelfde avond nog gedaan. En er was meteen een enorme klik. Die vonk was er vanaf moment één.”
Amé: „Dit was in 2017. Sindsdien hebben we een relatie.”
Zoë: „En sinds een paar jaar werken we ook samen.”
Amé: „We hebben het bedrijf Orthodoxx, een agency gespecialiseerd in CGI [Computer Generated Imagery], 3D-animatie en AI-technologieën voor merken. Daarin kunnen we ons talent kwijt. Zoë heeft een designachtergrond, ik heb international business administration gestudeerd.”
Zoë: „CGI komt eigenlijk uit Hollywood, het is video die met de computer gegenereerd is. De sciencefictionfilm Avatar uit 2009 is een mooi voorbeeld. De laatste jaren wordt CGI ook toegepast in de marketingwereld. Onze video’s zijn vaak een mix van echt beeld en CGI, oftewel mixed reality. In 2023 hebben we zo’n video gemaakt voor de zanger Snelle en die ging toen viral op social media. Vanaf dat moment hoefden we geen reclame meer te maken voor ons bedrijf. We hebben nu grote klanten als KLM, Mediamarkt, Videoland, JD Sports, Kiehl’s en Sissy-Boy.”
Amé: „Voor KLM maakten we een video voor social media; je ziet een vrachtwagen die door een tulpenveld rijdt met op de trailer een KLM-vliegtuig waar een strik omheen zit. Het is een mix van echt beeld en CGI. We hebben echt een vrachtwagen gefilmd die door een tulpenveld reed, maar dat vliegtuig hebben we met CGI toegevoegd.”
Zoë: „Daarnaast werken we ook met generatieve AI. We gebruiken bijna geen consumentenmodellen zoals DALL-E, maar maken onze eigen AI-modellen. Er is wel een groot verschil met CGI. Bij AI kun je als mens precies bepalen wat je input is, dus wat je het model vraagt te maken, maar je hebt geen controle over wat eruit komt. Met CGI heb je volledige controle en kun je het helemaal custom made maken, van simpel tot superingewikkeld. Het is digitaal kleien en je kunt exact maken wat je in je hoofd hebt.”
Amé: „We hebben nu een team van ongeveer vijf mensen die voor ons werken, onder wie 3D-designers en VFX [visual effects] artists. Samen met hen maken we allerlei soorten CGI- en AI-campagnes.”
Antikraak
Zoë: „Ons kantoor bevindt zich in de binnenstad, op de Nieuwezijds Voorburgwal. We zitten antikraak, op honderd vierkante meter, twee verdiepingen.”
Amé: „We wonen om de hoek in de Begijnensteeg, een heel idyllische plek tussen de Kalverstraat en het Spui, vlak bij het Begijnhof. We wonen boven de winkels van de Kalverstraat in een huurhuis van zeventig vierkante meter met een patio. Het is een lekker licht huis en de patio geeft rust. Meestal lopen we ’s ochtends samen naar kantoor met onze hond Doxx, die vernoemd is naar ons bedrijf. Ze is nu 4 jaar, maar gedraagt zich als een hond van één. Ze blijft de hele dag bij ons op kantoor.”
Zoë: „In de zomer gaan we vaak eerst nog even een koffietje drinken bij café Hoppe in de zon.”
Amé: „We doen veel samen, maar zijn ons er ook van bewust dat het gezond is dingen los van elkaar te doen. Ik doe aan hardlopen en leer Spaans. Ben nu aan het trainen voor de halve marathon met mijn broertje. Vind het fijn met een muziekje op een stuk langs de Amstel te rennen. Het is ook een mentaal spelletje om jezelf te pushen om langer te rennen dan je gewend bent. Ik loop nu tussen de 10 en 15 kilometer – dat moet meer worden, want de marathon is al over een maand.”
Zoë: „Ik doe drie keer per week aan kickboxen. Twee keer per week doe ik een collectieve zaktraining en één keer per week kickboks ik met een personal trainer. Die focust meer op techniek. Kickboksen geeft me veel voldoening. Het is fijn om je hoofd leeg te maken. Verder werk ik als vrijwilliger op de dierenambulance. We helpen zwanen met een hangende vleugel of pulletjes die hun moeder zijn kwijtgeraakt. Soms beleef je ook heel verdrietige dingen. Een kat die van twaalf hoog gevallen is en een eigenaar die in shock is. Dan moet je er zijn voor die eigenaar. Soms doe je een crematierit voor een hond van 14 die net is ingeslapen en die je naar een crematorium moet brengen. Of je hebt een kat die is aangereden door een auto. Die moeten we dan zo snel mogelijk naar de dierenarts brengen en onderweg zuurstof geven.”
Groots dromen
Amé: „Ik hou van groots dromen, Zoë is praktischer.”
Zoë: „Amé is van de toekomstvisie en de ideeën. Daarom zeg ik altijd: doe jij lekker de strategie en het plannen en laat mij gewoon operationeel bezig zijn. We hebben dus ook geen overlap qua taken. Amé doet marketing, sales en business development. Zij zegt: oké, dit is interessant om als service te kunnen aanbieden – en dan ga ik kijken hoe we het kunnen realiseren.”
Amé: „Dat karakterverschil zie je ook terug in de relatie. Zoë is af en toe mijn begeleider. Ik vergeet altijd alles. Laatst had ik mijn telefoon in een winkel laten liggen. Zoë zei: heb je die niet in een broekzak laten zitten van een broek die je net gepast hebt? En ja hoor, dat was zo. Zij kent mij beter dan ik mezelf ken.”
Zoë: „We vullen elkaar heel goed aan. Amé helpt mij weer als ik er even doorheen zit. Voor motivatie moet je echt bij haar zijn. Zij haalt je uit de put, geeft je twintig handvatten voor waar je heen gaat met je leven. Dan kan je weer jaren vooruit.”
Slapen op je werk is voor de meeste mensen een no-go. Toch zijn er best wat werkomgevingen waar een dutje of zelfs hele nachten slapen erbij horen: in de zorg, bij hulpverleners als de brandweer of op offshore locaties waar het werk dag en nacht doorgaat. In Nederland werken 1,2 miljoen mensen soms of regelmatig in de nacht. Maar dutjes doen is niet alleen aan hen voorbehouden. Ook in kantoor- of studie-omgevingen vind je slaapcabines waar werknemers overdag een powernap kunnen doen.
Dat is eigenlijk altijd een goed idee, zegt neurowetenschapper en slaapexpert Els van der Helm. Ze promoveerde op het effect van slaap op ons brein. „Een dutje vergroot je alertheid, je leervermogen, je geheugen verbetert en je bent minder prikkelbaar. Het zou wat mij betreft veel normaler moeten zijn daar tijd voor vrij te maken op de werkvloer.”
Toch is er een maar. Een dutje is namelijk alleen effectief als je de juiste duur aanhoudt. Idealiter doe je volgens Van der Helm óf een kort dutje óf een langer „hersteldutje”, de recovery nap. „Het hersteldutje duurt negentig minuten en beslaat alle fases van de slaap: lichte slaap, diepe slaap en REM-slaap – ook wel de droomslaap. Bij elkaar vormt dat één slaapcyclus en die doorlopen mensen dus grofweg in 1,5 uur. Al zou ik mensen altijd adviseren de wekker twee uur later zetten, zodat je even tijd hebt om in slaap te vallen.”
Vermijd de diepe slaap
Tijdens de powernap is het juist zaak om in die eerste, lichte slaapfase te blijven. Slaap je langer, dan is er kans dat je in de diepe slaap terechtkomt. En als je daarin wordt gestoord, word je groggy wakker in plaats van alert. Van der Helm: „Als je tien, vijftien minuten aanhoudt, zit je aan de veilige kant.”
Een andere voorwaarde voor een goede powernap is de timing: tussen 13.00 en 15.00 uur is het beste volgens Van der Helm.
Maar voor mensen met slaapproblemen – ongeveer 1 op de 5 personen – is dutten dan weer geen aanrader. Van der Helm: „Als je ’s nachts lastig slaapt, is het heel verleidelijk om overdag dutjes te doen om dat te compenseren, maar deze mensen hebben juist alle slaapdruk [behoefte om te slapen] nodig om eerst ’s nachts goed te slapen.”
En hoe zit het met mensen die tijdens een nachtdienst een powernap doen? Zoals de IC-verpleegkundige die voor dit artikel is geïnterviewd?
„Ik vind het sowieso goed dat er een slaapmogelijkheid is, maar het is wel extra opletten op de duur van het dutje. Want zo rond vier uur ’s nachts schreeuwt iedere cel in je lichaam: slapen! Dus ik zou het echt bij die tien, vijftien minuten houden, om niet het risico te lopen om toch in de diepe slaap te raken.”
En de stewardess die op een nachtvlucht 2,5 uur kan slapen? „Je zou eigenlijk willen dat zo iemand drie uur kan slapen, zodat je twee volledige slaapcycli kan pakken. Nu is er een kans dat je na die 2,5 uur midden in een diepere slaapfase zit en veel moeite hebt met wakker worden.”
Voor de slapeloze fatalisten die mismoedig denken dat die 2,5 uur dan ook niks meer uitmaakt: dat is niet waar. Van der Helm: „Er is een interessant onderzoek waarin is gekeken naar hoe mensen functioneren na nul, vier, zes of acht uur slaap. Die achtuurgroep deed het uiteraard het beste, maar er zit een enórm verschil tussen die nul en vier uur. Die mensen met vier uur slaap presteren ook slecht, maar lang niet zo dramatisch als de mensen die helemaal niet hebben geslapen.”
Niet dat Van der Helm wil aanmoedigen dat mensen slechts vier uur slapen, maar over het algemeen geldt: iedere minuut extra is mooi meegenomen. „Hoe meer minuten je slaapt, hoe beter je je voelt.”
‘Ik ben meer gefocust, beter gehumeurd. Kleine voordelen die je wat frisser maken’
Nick Jochims (28), medewerker studentenzaken bij de Vrije Universiteit in Amsterdam. Doet na de lunch een powernap in een van de twee slaapcabines op de VU.
Soms lees je een boek dat zo’n indruk maakt dat de inhoud nog weken in je hoofd rondzingt. Dat had de 28-jarige Nick Jochims met het boek Why We Sleep van Matthew Walker, een Britse professor die al twintig jaar onderzoek doet naar slaap. „Ik vond dat zó superinteressant en spannend. Vooral het feit dat we niet veel nadenken over onze slaap, terwijl het een enorm effect heeft op ons functioneren. Ik heb mijn vrienden en familie eindeloos lastiggevallen met feitjes en weetjes over slaap uit dat boek. Soms een beetje te veel”, lacht hij.
Een van zijn toehoorders, een collega van de Vrije Universiteit waar hij werkt op de afdeling studentenzaken, reageerde dat er op de VU slaapcabines zijn. „Toen zijn we samen naar de servicebalie gelopen om te vragen waar ze stonden. Er bleken er twee in ons gebouw te staan: op de vierde en vijfde verdieping.”
Sindsdien heeft Jochims een nieuwe routine opgebouwd. Na zijn lunchpauze rond twaalf uur gaat hij naar de vijfde verdieping en doet hij een klein dutje van tien tot vijftien minuten in de sleeping pod: een cocon met daarin een matrasje van onverwoestbaar zeil en een hoofdkussen. Je trekt een soort zwart rolgordijn met luchtgaatjes over je dicht en voilà: een eigen capsule voor een krachtdutje.
„Ik val meestal na een minuutje wel in slaap en word dan wakker van de wekker op mijn telefoon. In de lift terug naar mijn werkplek op de twaalfde verdieping moet ik altijd even landen in de realiteit, maar daarna sta ik er iets beter voor, zou ik zeggen. Ik ben meer gefocust, beter gehumeurd. Ik heb meer zin om dingen op te pakken. En ik heb het gevoel dat mijn lichaam mijn lunch beter verteert. Het is niet dat ik opeens een ander mens ben, het zijn meer kleine voordelen die je bij elkaar wat frisser maken.”
Toch heeft hij nog niet veel collega’s kunnen overtuigen om ook een powernap te doen. „Veel collega’s vinden het een beetje viezig, of ongemakkelijk. Die sleeping pods staan aan het eind van een gang tussen de studerende studenten. Dus je ziet altijd wel mensen kijken, van: huh, wat gaat hij daar doen? Ik vind dat niet zo erg, maar over die drempel moet je wel heen.”
‘Mijn favoriete slaapmoment is kwart voor vijf ’s nachts’
Samora Calor (43), verpleegkundige op de IC en de spoedeisende hulp van het UMC Utrecht. Tijdens zijn nachtdiensten kan hij een dutje doen in de sleep pod.
Het klinkt niet veel: twintig minuten slapen op een hele nacht wakker blijven. Toch maakt het een wereld van verschil, weet verpleegkundige Samora Calor. „Soms vallen mijn ogen gewoon dicht als ik een mail wil typen, of kom ik niet meer uit mijn woorden. Als ik dan twintig minuten heb geslapen, ben ik weer fris.”
Dat zo’n powernap echt werkt, zoemde op een gegeven moment rond onder Calors collega’s. „Toen hebben we gedacht: laten we dat dan maar echt faciliteren met elkaar.”
Samora Calor werkt sinds 2007 als verpleegkundige in het ziekenhuis en heeft altijd nachtdiensten gedraaid. Voorheen zat hij wel eens te knikkebollen achter het bureau, of deed hij een dutje op de bank in de koffiekamer, maar sinds corona heeft de intensive care van het UMC Utrecht een heuse sleep pod op de afdeling – een witte, futuristisch uitziende slaapstoel. De crowdfunding daarvoor zette de IC-afdeling zelf op touw. Nu zijn er twee pods voor de ongeveer achttien medewerkers tijdens een nachtdienst. De ene staat in de hoek van een vergaderruimte, de andere in het voorraadhok naast de kerstversiering.
Als het kan, maakt Calor er bijna iedere nachtdienst gebruik van. „Mijn favoriete slaapmoment is zo rond kwart voor vijf ’s nachts”, vertelt hij. „Dat is voor mij mijn moeheidsdal. Ik ga liggen in de stoel, zet de koptelefoon op waardoor je rustgevende ruisgeluiden hoort en draai de kap dicht. Binnen een minuut ben ik vertrokken.” Ook als er die nacht patiënten met heftige verhalen zijn binnengekomen? „Ja, ik kan altijd slapen. Het is een gave”, lacht hij.
Na zijn slaapje van 20 tot 25 minuten is het ongeveer half zes. „Dan ga je alweer de voorbereidingen treffen voor de overdracht naar de dagploeg en is het einde in zicht. Dat maakt zo’n nachtdienst voor mij goed te doen.”
Vroeger was de cultuur onder het personeel wat harder. In de trant van: gewoon even doorbeuken. Nu is de powernap volledig geaccepteerd onder zijn collega’s. „We kennen elkaars favoriete slaaptijdstip en tijdens een powernap geef je je pieper af aan een collega, zodat je echt niet gestoord wordt. Dat is wel een cultuurverandering geweest.”
Maar het grootste voordeel, zegt Calor, is het simpelweg weten dat er een rustmoment is. „Als je even niet zo lekker in je vel zit en moeite hebt die nacht door te komen, dan is het zó fijn om te weten dat je even kunt gaan liggen. Alleen die gedachte al, helpt heel veel.”
‘Soms heb je een heftig zeetje, dan word je in bed alle kanten op geslingerd’
Niels (uit veiligheidsoverwegingen gebruikt de marine alleen de voornaam), 25, toegevoegd hoofd logistieke dienst bij de Koninklijke Marine. Hij slaapt dit jaar 180 dagen aan boord.
Op het moment van spreken ligt marine-officier Niels met de Zijner Majesteits de Ruyter in de Amerikaanse Norfolk-haven. Het schip is daar voor de testlancering van een Tomahawk-raket, maar vandaag is een vrije dag. Dus kan Niels telefonisch wel wat vertellen over hoe hij leeft op zo’n schip. Of specifieker: hoe hij slaapt.
„Ik deel een kamer met stapelbed met mijn stagiair; hij slaapt boven, ik onder. Het is misschien wat vreemd, slapen op één kamer met degene die je beoordeelt, maar nu is het vooral gezellig. En hij is ook nog eens geen snurker! Daar heb ik geluk mee.”
Niels is dit jaar 180 dagen van huis, als toegevoegd hoofd van de logistieke dienst op een groot marineschip. Anders dan zijn collega-bemanningsleden aan boord hoeft Niels ’s nachts geen wacht te houden. Dus kan hij een redelijk „normaal” werkrooster aanhouden: zijn werkdag begint om half acht ’s ochtends en eindigt ergens in de avond, zodat hij rond elf uur naar bed kan.
„Ik slaap op zich goed hier: het is een prima bed waarin ik languit kan liggen. Maar soms is er een heftig zeetje, met golven van zes, zeven meter hoog. Dan word je echt alle kanten op geslingerd.” Zeeziekte is dan ook een bekend verschijnsel aan boord. „Maar daar heb je gelukkig hele mooie pilletjes voor!” De bedden zijn uitgerust met een speciaal rekje dat zorgt dat je op je plek blijft. En de lichtere deining went op een gegeven moment, weet Niels. „Die eerste dagen moet je even ‘inslingeren’, zoals we dat noemen; je evenwichtsorgaan moet zich aanpassen aan de deining van de zee, maar na de eerste nacht heb ik meestal nergens last meer van.”
Het corrigeren voor de constante deining maakt wel dat het lichaam meer energie verbruikt dan normaal. Het zou goed zijn wat extra uren slaap te pakken, maar dat blijkt soms een uitdaging. „Er is altijd wel ergens gezelligheid aan boord: samen een film kijken, een spelletje spelen. Dan vind ik het nog wel eens lastig om op tijd naar mijn bed te gaan.”
Ook helpt het niet dat je als marine-officier altijd op je werk bent. „Mijn bureau is letterlijk twintig centimeter naast mijn bed. Dus als ik een drukke dag heb gehad, is het soms moeilijk daar afstand van te nemen als ik wil slapen.” Voor dat soort momenten downloadt Niels thuis altijd alvast een berg Netflix-series. „Even een serietje kijken helpt wel om te ontspannen.”
Na een paar weken aan boord mist hij zijn tweepersoonsbed en zijn vriendin om tegenaan te kruipen. „Thuis is thuis, dat is nooit te overtreffen, natuurlijk.” Maar het schip is wel echt zijn tweede thuis geworden, vertelt de marine-officier. „Als we zoals nu in een buitenlandse haven liggen en we gaan na een avondje uit weer terug naar het schip, kan iemand zeggen: zullen we weer naar huis? Daar kijkt niemand vreemd van op. Want zo voelt het ook echt.”
‘Een echt bed om languit in te liggen. Enorm luxe!’
Machteld Willers Holman (71) was meer dan veertig jaar stewardess bij KLM, waar ze tijdens nachtvluchten sliep in de OCR (overhead crew rest) boven de passagierscabine.
Machteld Willers Holman begon in 1974 bij KLM. Ze heeft het werk altijd met veel plezier en passie gedaan, maar wat betreft het werken in de nacht was het lang „armoe troef”, vertelt de nu gepensioneerde stewardess. „Op de grote Jumbo was er alleen een uitklaptafeltje in de pantry. Dan gingen we tijdens een nachtvlucht wel eens op een rolcontainer zitten om met onze armen op dat uitklaptafeltje te hangen. Dat mocht natuurlijk niet, maar soms móést je gewoon even je ogen dichtdoen.”
Ze weet het niet meer precies, maar ergens in jaren tachtig kwam de grote verbetering: de OCR, de overhead crew rest. Dat is een lage ruimte boven de passagierscabine met een halfrond plafond, waar een aantal bedden zijn verborgen voor de bemanning. De moeite waard om eens te googelen.
De OCR was een verademing, vertelt Willers Holman. „Wij vonden het enorm luxe! Je had een trappetje naar boven en daar waren opeens echte bedjes, waar je languit in kon liggen. Soms sliep ik echt, soms was het gewoon ontspannen liggen – maar je bent in ieder geval even ‘uit de mensen’. Dat is lekker.”
Op een lange vlucht telde de bemanning zo’n zestien personen. „Als het nacht werd, mocht eerst de ene ploeg 2,5 uur liggen, en dan wisselden we af met de andere ploeg.” Na zo’n kort nachtje is opstaan „horror”, vertelt Willers Holman. „Dan komt zo’n collega binnen om je te wekken: halló, rise and shine! Terwijl je met je slaperige hoofd alleen maar denkt: ga weg!”
Maar toch merkte ze het effect. „Als ik na zo’n vlucht weer terug naar huis reed, was ik toch alerter. Daarvoor gebeurde het wel eens dat ik hele afslagen had gemist.”
Als stewardess kreeg Willers Holman een mooie blauwe pyjama met groot ‘KLM crew’ erop die ze moest dragen als ze ging slapen in de OCR. „Want ja, áls er iets gebeurt, moet je natuurlijk meteen in actie komen en herkenbaar zijn als bemanning.” Ook al is Willers Holman nu vijf jaar met pensioen; de pyjama draagt ze nog steeds. „Laatst was ik met vriendinnen een weekendje weg. Die lachen zich helemaal te pletter om dat blauwe pak, maar ja, hij zit zo lekker! Die doe ik niet meer weg.”