Vlak voor je pensioen nog op cursus

Dilemma

„Ik tel de maanden af richting mijn pensioen. Nu gaat mijn werkgever over op een nieuw administratiesysteem, dat ik nog voor een korte periode zou moeten gebruiken. Ik zie hier tegenop, omdat ik een cursus moet volgen en het me moeite zal kosten om dit nog aan te leren. Wat kan ik doen?” – Man (66), naam bekend bij de redactie.

Weigeren

Of je nou oud bent of juist jong, de kans is klein dat je meteen staat te springen als je werkgever een nieuw ict-systeem introduceert. Het betekent dat je het werk weer net wat anders moet gaan uitvoeren dan je gewend bent. Zeker in de eerste maanden rond de invoering kost dat tijd, energie en soms de nodige frustratie.

Maar voor een oudere werknemer weegt zo’n aanpassing extra zwaar, zegt bedrijfsarts Annemieke van Vliet van Arbo Unie. Wie ouder wordt, leert nu eenmaal langzamer. „Ik kan me voorstellen dat het stress oplevert. Mensen vragen zich af wat er staat te gebeuren, of maken zich zorgen over de weinige tijd die ze krijgen om het systeem eigen te maken.” Niet dat iedereen worstelt met een nieuw ict-systeem, benadrukt ze: „Er zijn ook zat oudere werknemers die het zich wel snel eigen maken.”

Hoe je er ook in staat, je ontkomt er bijna niet aan om met zo’n wijziging mee te gaan. „Een werkgever kan moeilijk zeggen: Pietje en Jantje hoeven hun dossiers niet in dit nieuwe systeem in te voeren”, zegt Van Vliet. „Het is goed om als werkgever een duidelijk plan te communiceren. Wat gaat het betekenen, en dit is hoe we het gaan doen. Zo krijg je de hele populatie mee.”

Op hoge poten weigeren om een cursus te volgen kun je volgens Kim van Zanten beter niet doen. Ze werkt als arbeidsrechtadvocaat bij het Helmondse kantoor Trust Advocaten. Of een werkgever scholing kan opleggen aan een werknemer die richting de AOW-leeftijd gaat, hangt volgens haar af van meerdere factoren. „Van wat er over scholing geregeld is in de arbeidsovereenkomst of cao, bijvoorbeeld. Of er een wettelijke plicht geldt ten aanzien van de scholing, en wat de belangen van beide partijen zijn bij deze specifieke situatie. Zwart-wit is het niet.”

Goed werkgever- en werknemerschap speelt ook een rol, zegt Van Zanten. Het voorstel van de werkgever moet bijvoorbeeld redelijk zijn, maar het is ook belangrijk om te kijken naar wat de werknemer aan kan. „Er zijn allerlei omstandigheden waarin je niet van iemand in het laatste jaar van zijn werkzame leven kan verwachten dat hij of zij nog een opleiding gaat doen. Misschien is iemand ziek, of kan hij of zij om andere redenen niet voldoen.”

De vraag is dan ook: een cursus is voor het behoud van de functie van de bijna-pensionado dan misschien wel nodig, maar in hoeverre kan dat ook van die werknemer gevergd worden? „Wellicht kan het werk, of de cursus, ook anders ingericht worden zodat de werknemer wél mee kan komen in het restant van zijn loopbaan.”

Zoek naar een alternatief

Misschien dat een oudere werknemer het systeem wel wil aanleren, maar daar meer tijd voor nodig denkt te hebben. Of dat diegene maar een deel van het systeem hoeft te gebruiken om zijn taken te volbrengen. Van Zanten ziet een uitkomst in onderling overleg: „Het werk of de cursus kan dan misschien zo worden ingericht dat de werknemer alleen datgeen hoeft te leren dat van toepassing is.”

Bedrijfsarts Van Vliet ziet in het aanpassen van het takenpakket ook een uitkomst, zodat de 66-jarige misschien wel helemaal niet meer met het nieuwe systeem hoeft te werken.

„Je moet dan wel als werkgever goed bekijken hoeveel ruimte daarvoor is.” Er moet immers ook iemand gevonden worden die de taken van de oudere collega weer overneemt.

Zelf oppert Van Vliet het idee van een werkvloerbuddy: „Dat is iemand die het systeem in de vingers heeft, en bij wie de oudere werknemer met vragen terecht kan.” Bijkomend voordeel: de jongere buddy kan op andere vlakken weer profiteren van alle werkervaring van degene die hij of zij begeleidt.

Hoe vaak het voorkomt dat onvoldoende wordt nagedacht over de gevolgen van een systeemwijziging voor oudere werknemers, kan Van Vliet niet zeggen. „Maar je ziet wel gebeuren dat met name een jonger management de impact op ouderen onderschat. Als werkgever moet je dan ook niet in één keer zeggen: zo gaan we het vanaf morgen doen en zo zit het. Laat medewerkers eraan wennen en communiceer goed, dat neemt al veel zorgen weg.”

Dus

Haal na de aankondiging van het nieuwe (ict-)systeem eerst even diep adem, en ga na waarom je tegen de invoering opziet. Wil je meer tijd om het aan te leren, of zou je liever de laatste maanden van je carrière je werkzaamheden anders willen invullen? Daarover kun je altijd in gesprek met je werkgever. Die mag een cursus in principe opleggen, maar zal ook willen dat jij gezond en tevreden je pensioen haalt.


‘Paaldansles geven of iemand aan een huis helpen is niet zo verschillend’

Melissa: „Paaldansen is fysiek een zware sport. Ik doe het al sinds mijn 19de en heb vanaf mijn 28ste een onderneming opgebouwd in sportief paaldansen, met zeven leslocaties door heel Nederland. Ik gaf zelf nog een aantal lessen in de week, maar heb altijd gedacht: als ik het lichamelijk niet meer kan, dan word ik makelaar. Klinkt misschien gek, maar voor mij zit er niet zoveel verschil in paaldansles geven of iemand aan een huis helpen: je kunt in allebei de gevallen iets voor mensen betekenen. En ik ben echt een mensenmens. Dat is waar ik op draai.

„Makelaar worden was dus mijn back-upplan. Ik dacht dat het nog wel even zou duren voor het zover was, totdat een paar jaar geleden mijn huwelijk niet lekker meer liep. Een ander zou zeggen dat ik een burn-out had, maar burn-out bestaat niet als je ondernemer bent hè? Ik hield het dus maar op dat ik niet zo lekker in mijn velletje zat. Ondertussen merkte ik dat het lesgeven door de stress fysiek niet goed lukte. Toen heb ik gedacht: oké, ik wacht niet tot ik het fysiek niet meer kan, ik kan me beter nú voorbereiden. Zo ben ik gestart met de opleiding tot registermakelaar. Dat was in 2017.”

Enya: „Ik denk er ook wel eens aan om makelaar te worden, maar al die wetboeken die mama toen uit haar hoofd moest leren… dat was wel serieus. Ik houd niet zo van leren, dus ik denk er nog wel twee keer over na.”

Melissa: „Enya doet al sinds haar twaalfde klusjes achter de schermen. Roosters maken voor het personeel, dat soort dingen.”

Enya: „Dat is voor mij altijd een handig bijbaantje geweest. Van het geld heb ik uiteindelijk dit jaar een auto kunnen kopen! Een Volkswagen Up. Ik zit nu in mijn tweede jaar van de opleiding marketing en communicatie op het ROC in Amersfoort. Daarvoor moet je ook een stage lopen. Ik dacht: lekker makkelijk, dat doe ik gewoon bij mama. Maar ze is niet makkelijk voor me, hoor! Als ik even stilzit, is het meteen: welke taken heb je gedaan? Ik kan er nog wel een paar voor je bedenken.”

Melissa: „Ik denk dat je als ouder misschien strenger bent voor je eigen kind dan voor een gewone werknemer.”

Enya: „Maar het is geen straf hoor, het is ook leuk. Tijdens mijn stage heb ik zelfs een paar bezichtigingen gedaan. Liep ik gewoon met klanten door een huis! Dat vond ik heel leuk.”

Melissa: „De jongste doet ook al wel eens klusjes.”

Yaëlla: „Soms maak ik een post voor op Instagram. Bijvoorbeeld toen een instructrice jarig was.”

Melissa: „O ja, het werk voor het paaldansen en de makelaardij lopen helemaal in elkaar over. Dat is voor ons totaal vanzelfsprekend.”

Yaëlla: „Ik zit verder in de tweede klas, vmbo-tl/havo. Na school vind ik het leuk om met vrienden naar buiten te gaan.”

Enya: „En…? Je vergeet iets heel belangrijks.”

Melissa: „Wat doe jij de rest van je tijd?”

Yaëlla: „Ja, op mijn telefoon. Op TikTok.”

Enya: „Ze zit echt vastgeplakt aan dat ding.”

Yaëlla: „Mijn schermtijd weet ik echt niet. Misschien zes uur op een dag?”

Enya: „Echt niet! Sowieso langer. Ik zit ook veel op mijn telefoon, maar ik kan het ook goed laten. Als ik met vriendinnen afspreek in een restaurant en iemand pakt zijn telefoon, zeggen we tegen elkaar: hee, we zijn aan het praten, doe die telefoon weg. Dat is not done.”

Scrollen of iets bestellen

Melissa: „De eerste jaren na mijn opleiding heb ik gewerkt bij een internationaal makelaarskantoor. Afgelopen augustus ben ik uiteindelijk voor mezelf begonnen en het loopt hartstikke goed. Morgen heb ik bijvoorbeeld – even spieken in mijn agenda – een inspectie voor een verkoop, dan een afspraak bij de notaris, daarna een aankoopbezichtiging, een belafspraak, een kennismaking, aankoopbezichtiging en ik zou er nog eentje hebben, maar die is afgezegd. Dat is een normale tot drukke dag, zou ik zeggen. ’s Avonds klap ik dan nog de laptop open voor losse klusjes.”

Enya: „Met Netflix erbij.”

Melissa: „Ja, ik móet dingen efficiënt doen. Ik kan niet zomaar op de bank zitten en alleen Netflix kijken. Dan kan ik net zo goed wat mailtjes wegwerken.”

Enya: „Dat heb ik dus ook. Ik ga scrollen of iets bestellen bij de Zara ofzo. Anders word ik onrustig.”

Melissa: „Ik werk nu vijf dagen in de week, ’s avonds nog vaak na het eten en ook wel eens in het weekend. Zoveel als ik nu doe, is niet heel lang heel handig. Maar ik wil graag weer een buffer opbouwen na de moeilijke coronajaren voor de paaldansstudio. Sowieso ben ik van het motto: work hard, play hard. Flink hard werken heb ik nooit erg gevonden. En het scheelt dat de meiden nu groter zijn. Dan kunnen ze ook wat helpen in huis.”

Enya: „Ik kook op dinsdag en Yaëlla op woensdag. Verder moeten we om en om de vaatwasser uitruimen en de kattenbak verschonen. Ook moeten we ons eigen bed afhalen.”

Melissa: „Niet heel dramatisch toch?”

Enya: „ Als mama in een goede bui is, bestelt ze pakketten bij Hello Fresh of Marley Spoon. Dat is top! Alle ingrediënten zijn er al, je volgt gewoon het stappenplan en bent meestal in een half uurtje klaar.”

Melissa: „Voor andere dingen in het huishouden heb ik een schoonmaakster. Ik ben zelf namelijk nogal een pietje precies, waardoor het perfect moet en ik er veel tijd aan kwijt ben. Dan kan ik beter iets harder werken en met dat geld het huishoudwerk uitbesteden.”

Enya: „Of ik over vijf jaar het huis uit ben? Oh, zéker! Utrecht lijkt me leuk, maar Amsterdam spreekt me ook wel aan.”

Melissa: „Over vijf jaar woon ik nog in dit appartement in Nieuwegein. Ik zie als makelaar natuurlijk allerlei huizen voorbij komen, maar deze plek vinkt alles aan wat ik me zou kunnen wensen. Ik hoop wel dat ik over vijf jaar wat meer financiële vrijheid heb om vaker te reizen. Een stedentripje ofzo. Waarheen maakt me niet zoveel uit. Ik koop meestal tijdens black friday het goedkoopste ticket van Ryan Air – zo kom ik op de leukste plekken! Daar vaker tijd voor hebben, dat zou mijn life goal zijn voor de komende tijd.”


Liegen op je werk, is dat oké?

Dilemma

„Mag je liegen op werk?”

Vrouw (27), naam bekend bij de redactie

Ja

Eén ding is zeker, zegt voormalig HR-adviseur Annemiek van Kessel: iedereen liegt. Ze schreef het boek Wat zit je haar goed! – dat gaat over liegen. In gesprekken met experts en in de vakliteratuur onderzocht ze waarom mensen liegen. „We doen het gemiddeld meermaals per dag. De ene keer om een fout te maskeren, de andere keer om je beter voor te doen dan je bent, of om aardig gevonden te worden.”

Op het werk is dat volgens Van Kessel niet anders. Neem cv’s. „Wie een nieuwe baan zoekt, wil graag een perfecte cv. Dus als er mankementjes in zitten, zoals een periode van werkloosheid, dan willen we dat graag maskeren en noemen die periode bijvoorbeeld een sabbatical.” Sommigen liegen over welk diploma ze gehaald hebben. „Om de werkelijkheid te verdoezelen.”

Leugens op werk gaan vaak over hoe druk mensen zijn, zegt Van Kessel, en over hoeveel uren ze werken. Bijvoorbeeld bij bedrijven die willen dat werknemers hun uren verantwoorden. „Het is best moeilijk om precies bij te houden wat je acht uur lang gedaan hebt. Dan ga je al snel dingen verzinnen.” Ook liegen mensen volgens Van Kessel veel over ziek zijn. „Op maandag bellen dat je ziek bent terwijl je eigenlijk nog een kater hebt van een nachtje doorhalen in het weekend.”

Maar liegen op het werk mág eigenlijk al, zegt docent retorica („waar feit én fictie ertoe doen”) aan de Universiteit van Amsterdam Thomas van Neerbos. Hij ontwikkelde de workshop ‘Liegen voor beginners’. „Liegen op het werk gebeurt zonder dat we er harde regels over hebben.” Het is geaccepteerd als mensen zaken verzwijgen, ziet hij. Zoals een zwangerschap, een sollicitatie bij een ander bedrijf of persoonlijke omstandigheden. Daar hoort soms ook een kleine leugen bij. „Over het algemeen weten we eigenlijk heel goed hoe ver we kunnen gaan met liegen.”

En het heeft ook voordelen, vindt Van Neerbos. Het kan bijvoorbeeld voor betere werkrelaties zorgen. „Het kan demotiverend zijn voor de ander om vaak achter elkaar kritiek te horen.” Een keer liegen om die collega die het niet goed doet een hart onder de riem te steken, door te zeggen dat iets prima is, kan dan volgens Van Neerbos juist wel goed zijn. Door te liegen, kun je bovendien ruimte creëren voor jezelf. „Bijvoorbeeld als je zegt dat je al een heel eind bent met een opdracht, terwijl dat niet zo is, maar je wel een goed plan hebt. Als je de waarheid zou vertellen geeft je baas de opdracht misschien aan iemand anders.”

Van Neerbos denkt dat we misschien wel minder zouden liegen als we meer onszelf kunnen zijn op het werk. Nu kan je doorgaans wel afwezig zijn vanwege ziekte, niet vanwege liefdesverdriet. Je mag wel te druk zijn, niet zenuwachtig. Je zegt maandag bij de koffieautomaat wel dat je naar een festival bent geweest met vrienden, maar niet dat je het hele weekend alleen in bed hebt gelegen. „Zolang werk een plek is waar je aan deze kaders en normen moet voldoen, liegen we vaker.”

Een hoge werkdruk kan volgens Van Kessel ook een reden zijn om meer te liegen. „Mensen die veel druk voelen en bang zijn om hun positie te verliezen, zullen zich eerder een dag ziek melden om bij te komen dan dat ze toegeven dat het even te veel wordt. Als je door een hoge werkdruk niet de ruimte voelt om daar eerlijk over te zijn, ga je voor jezelf ontsnappingsroutes inbouwen.”

Nee

Het nadeel van liegen, zegt Van Neerbos, is dat je zo het echte probleem niet onderkent. „Als je altijd zegt dat je de trein hebt gemist, dan hoef je niet te erkennen dat je eigenlijk steeds te laat van huis vertrekt. Dan ben je minder geneigd om je gedrag te veranderen. En als je vaak liegt over waarom je werk niet af is, geef je collega’s ook niet de kans om je te helpen.” Van Kessel: „Sommige mensen kunnen niet goed plannen en dan is dat eigenlijk het probleem.”

Liegen op het werk is volgens Van Neerbos „absoluut verboden” als het je collega’s schaadt of als je het bedrijf met de leugen in de problemen kunt brengen. „Zeggen dat je een deal binnen hebt terwijl dat niet zo is, kan natuurlijk echt niet.”

Werkgevers mogen volgens Van Kessel geen valse beloftes doen als zij een nieuwe werknemer aannemen. Als blijkt dat de beloftes over bijvoorbeeld doorgroeimogelijkheden niet waargemaakt kunnen worden, kan dat heel slecht zijn voor de motivatie van de medewerker én voor toekomstige sollicitaties.

Als werknemer is het dan weer belangrijk om fouten eerlijk toe te geven, zegt Van Kessel. „Neem een ingenieur die een constructiefout gemaakt heeft. Als die dat niet eerlijk toegeeft en het blijft onduidelijk wie de fout gemaakt heeft, brengt hij zijn werkgever in diskrediet.”

Echt uit den boze is liegen over ernstige ziekte, vinden Van Neerbos en Van Kessel. Zoals voormalig GroenLinks-Kamerlid Tara Singh Varma, die in 2000 beweerde een ongeneeslijke vorm van kanker te hebben. Ze zei zich te gaan voorbereiden op het einde. Het bleek een leugen. „Daar waren mensen terecht heel boos over”, zegt Van Neerbos.

Het zou uiteindelijk toch goed zijn, denkt Van Neerbos, om zelf te proberen steeds eerlijker te zijn. „Zeg gewoon: ik meld me ziek omdat mijn relatie gisteren is uitgegaan. Of: omdat ik ongesteld ben.” Dat geeft collega’s of leidinggevenden de mogelijkheid om voor zichzelf te bedenken „dat is eigenlijk best een prima reden om niet op werk te zijn”.

Dus

Liegen hoort erbij. Ook op het werk. Een leugentje om eigen bestwil kan geen kwaad, en kan zelfs voordelen hebben. Onthoud wel dat je door telkens te liegen ook een mogelijke oplossing voor het probleem mist. En over een aantal zaken, zoals ernstige ziekte, hoor je echt niet te liegen. Maar over het algemeen weten we allemaal best waar die grens ligt.


De vierdaagse werkweek is er! Gaat dat werken?

Vrijdag vrij

Softwarebedrijf Afas kiest voor een vierdaagse werkweek tegen een vijfdaags salaris. Op de helpdesk na is iedereen vanaf komend jaar elke vrijdag vrij. Gaat dat werken? Wat laat onderzoek naar de vierdaagse werkweek (4DWW) eigenlijk zien?

Minder productief op vrijdag

Er zijn allerlei manieren om de 4DWW in te voeren. Sommige bedrijven laten medewerkers zelf kiezen welke dag ze wekelijks vrij nemen. Andere zetten twintig procent van de werkdagen om in vakantiedagen.

Afas kiest voor wat 4DWW-fans het ‘klassieke model’ noemen: ‘Fridays off’. Best slim. Eén vrije dag voor alle medewerkers scheelt een hoop planningsproblemen. Bovendien is vrijdag doorgaans de minst productieve dag. Onderzoekers van de Texas A&M University hielden twee jaar lang het computergebruik van achthonderd kenniswerkers bij. Ze constateerden dat deze op vrijdag gemiddeld 20 procent minder werk gedaan kregen en bovendien – met name in de middag – meer fouten maakten dan op andere werkdagen.

Serieus onderzoek?

In flink wat landen werden de afgelopen jaren 4DWW-proeven gedaan. Deelnemers zijn zonder uitzondering enthousiast. Werknemers geven bijvoorbeeld aan minder stress en meer werkplezier te ervaren. Kritische noot: vrijwel alle proeven vinden plaats op initiatief van belangengroepen, zoals het Nieuw-Zeelandse 4 Day Week Global. De deelnemers bestaan uit believers die vervolgens in enquêtes positieve resultaten melden. Geen research om je beleid op te baseren.

Betrouwbaarder is het werk van de Britse onderzoeker Timothy Campbell. Hij zette vorig jaar de resultaten van meer dan vijftig jaar wetenschappelijk onderzoek naar de vierdaagse werkweek op een rijtje. Zijn conclusie: meestal zijn de resultaten positief. Minder kosten, meer tevredenheid, minder verloop, minder verzuim. Maar tegelijk leidt de 4DWW vaak tot strenger toezicht op prestaties. Ook neemt de waardering voor de kortere werkweek na verloop van tijd af. Wat betreft de productiviteit – voorstanders claimen dat die niet daalt – wisselen de onderzoeksresultaten.

Ziel onder de arm

Kort en goed: voor werkgevers lijken de resultaten van de 4DWW doorgaans gunstig. Bovendien bied je je medewerkers iets wat concurrenten nog niet kunnen of durven geven. Ook voor de meeste medewerkers lijken de resultaten positief.

Afas hoopt dat medewerkers hun vrije vrijdag nuttig zullen gebruiken. Voor vrijwilligerswerk, mantelzorg of opleiding. Positief. Maar de kans bestaat dat een deel van de Afas-medewerkers voortaan op vrijdag een beetje met z’n ziel onder de arm loopt.

Waarom? Onderzoek van sociologen Cristobal Young en Chaeyoon Lim liet een paar jaar geleden zien dat we vrij zijn vooral leuk vinden als onze vrienden en familieleden ook vrij zijn. Daarnaast is werk voor een deel van de mensen essentieel voor hun identiteit en hun sociale contacten.

Nou ja, dat zal ook wel wennen. In het ergste geval kunnen die medewerkers met elkaar afspreken op vrijdag. Niet op kantoor, maar gewoon bij elkaar thuis. Lekker koffie drinken. En misschien – alleen voor de lol – een beetje programmeren of zo.



‘Een huishouden is een logistiek bedrijf’

Sandra: „We hebben elkaar ontmoet in Tanzania. We waren allebei begin twintig. Ik deed daar toen een project voor de ngo Right To Play. Ik organiseerde het, Stijn liep stage. We gaven les op scholen.” Stijn: „Na afloop van het project, bij de reünie een maand later, hebben we voor het eerst gezoend. Maar het is pas een paar jaar later aan gegaan.”

Sandra: „Toen we elkaar leerden kennen was Stijn nog een punker.”

Stijn: „Ik droeg een spijkerjack en had een kaalgeschoren kop. Punk is verzet. Waarom gaan de dingen zoals ze gaan? Waarom is de wereld niet socialer en rechtvaardiger? Daar was ik toen mee bezig.”

Sandra: „Ik was wat tuttiger, wat braver. Maar ik deed dus wel projecten in Afrika. In Soedan werkte ik nog een tijd als projectmanager voor Free Press Unlimited.”

Stijn: „Na een paar jaar was zij wat minder tuttig en had ik inmiddels weer haar op mijn hoofd. In 2015 zijn we getrouwd. Sandra was toen al zwanger van onze eerste.”

Sandra: „Sinds 2018-2019 hebben we allebei een eigen bedrijf. Ik werkte bij Boston Consulting Group. Nu heb ik het bedrijf The Social Handshake. Wij bieden werkgevers de service LoonGift aan, waarbij je als werknemer direct vanuit je inkomen aan het goede doel kunt geven met belastingvoordeel. Dus als je een tientje geeft gaat er 16 euro naar het goede doel.”

Stijn: „Ik heb sinds 2018 een warmtepompbedrijf. Een warmtepomp is iets dat mensen willen kopen én dat de CO2-uitstoot verlaagt. Voor mij gaat het erom: hoe heb je de meeste impact? En ook: wat werkt voor jou het beste? Misschien werken anderen met dezelfde overtuigingen als ik liever bij de overheid of een ngo. Voor mij geldt dat ik meer impact denk te kunnen hebben met mijn warmtepompbedrijf.”

Sandra: „Toen we de tweeling kregen, zijn we van Amsterdam naar Amersfoort verhuisd. Het is heel groen en de kinderen kunnen lekker op straat spelen of in de tuin. We waarderen nu andere dingen zoals rust en natuur. Ik werk nog steeds in Amsterdam maar daar ben ik met de auto in drie kwartier.”

Stijn: „Ik werk vijftig uur per week, niet méér. Ik wil er zijn voor de kinderen.”

Sandra: „Toen we net begonnen zaten we ’s avonds allebei met de laptop tegenover elkaar aan de keukentafel. Dat is nu wel voorbij.”

Stijn: „Als tien uur meer of minder werken het verschil maakt voor je bedrijf, heb je daar iets niet goed geregeld. Dan moet je beter delegeren.”

Sandra: „Ik werk wat minder dan Stijn, veertig uur. Je over de kop werken heeft geen zin, vind ik, dan heeft niemand meer wat aan je.”

Nachtdienst bij toerbeurt

Stijn: „We hebben bij toerbeurt nachtdienst voor de kinderen.”

Sandra: „Zodat de ander goed kan slapen.”

Stijn: „Maar de tweeling gooit roet in het eten, want als ze allebei wakker zijn, moeten wij ook allebei eruit.”

Sandra: „Ik heb nachtdienst van zondag op maandag.”

Stijn: „Want maandagochtend om 06.00 uur rijd ik naar mijn werk. Dan wil ik met het installatieteam koffie drinken en flauwe grappen maken, om de week goed te beginnen.”

Sandra: „Maar van maandag op dinsdag heeft Stijn shift. Enzovoort.”

Stijn: „Op vrijdag wisselen we af. We doen het fifty fifty.”

Sandra: „Ja we doen het echt samen. Dat heb ik ook gezegd voordat we kinderen namen: dat ik dat zo wilde.”

Stijn: „Ik kom uit een traditioneel gezin dus mijn moeder is na het derde kind gestopt met werken. Die rolverdeling, merk ik, zit toch in je systeem. Maar ik vind mezelf redelijk vooruitstrevend.”

Sandra: „De ambitie is om het fifty fifty te doen. Dat lukt aardig maar de mental load ligt meer bij mij: ik doe het regelwerk en ben van alles wat de kinderen aangaat het beste op de hoogte.”

Stijn: „Dat is heel hardnekkig, al zouden we dat ook moeten doorbreken.”

Sandra: „Maar we zijn echt een team. Daar zijn we trots op.”

Stijn: „Ik doe de was, maar de hulp helpt met opvouwen.”

Sandra: „Zij komt een ochtend per week. Wij besteden onze vrije tijd liever aan de kinderen dan aan schoonmaken.”

Stijn: „Maandagavond hoef ik me niet thuis te melden.”

Sandra: „En ik dinsdag niet.”

Stijn: „Woensdagavond is date night: dan gaan we een kroegje pakken. Alle frustraties eruit. Elkaar in de ogen kijken.”

Au pair

Sandra: „Een huishouden is een operationeel gedoe.”

Stijn: „Het is een logistiek bedrijf.”

Sandra: „Gelukkig hebben we onze au pair Skylar.”

Stijn: „Ze woont bij ons en werkt dertig uur per week. Het is heel prettig. Het geeft rust.”

Sandra: „Ze is heel lief.”

Stijn: „Het is een soort grote zus voor de kinderen.”

Sandra: „We hebben voor de tweede keer een meisje uit Zuid-Afrika. Ze is 24, spreekt Engels en verstaat Nederlands.”

Stijn. „Het is natuurlijk ook veel goedkoper dan opvang. Ze krijgt kost en inwoning, een treinkaart, fiets, telefoon, taalcursus en zakgeld van 360 euro per maand.”

Sandra: „In mei zijn we op vakantie geweest naar Ibiza. Ik had 5,5 jaar niet gevlogen, maar we hadden nog airmiles die op moesten.”

Stijn: „Nu ben je het een beetje aan het goedpraten.”

Sandra: „Ik vlieg liever niet. Maar ik vind: we moeten ook het leven vieren. We doen al veel voor een betere wereld. Dus we hoeven niet roomser dan de paus te zijn. En volgend jaar gaan we naar Engeland met de boot.”

Stijn: „De vakantie op Ibiza was heerlijk. Overal mooie baaitjes en rustige strandjes.”

Sandra: „Al is een vakantie met vier kinderen ook werken.”

Stijn: „Vooral als de baby’s allebei een andere kant op lopen. Dan heb je dubbele mandekking nodig. Gelukkig was de au pair mee.”


Is het gras altijd groener bij de buren?

Dilemma

Sinds kort heb ik een nieuwe baan bij een leuke organisatie. Het gaat om een deeltijdbaan voor de periode van twee jaar. Ik was heel blij met deze aanstelling, omdat er in mijn vakgebied weinig vacatures zijn. Nu ben ik benaderd door een andere werkgever voor een voltijdbaan voor de komende drie jaar. Ik wil het aanbod graag accepteren, want ik kan er meer van mijn expertise in kwijt en er zijn meer mogelijkheden om door te groeien. Kan ik het maken om na een paar maanden al ontslag te nemen?

(Vrouw, naam bekend bij de redactie)

Doe onderzoek voor je overstapt

De meeste mensen kennen de ervaring wel. Het gevoel dat het gras bij de buren altijd groener is. Dat van de rijdende trein die maar één keer voorbijkomt. Als je die ‘kans wil grijpen’, doe je er goed aan je van een aantal zaken te vergewissen.

Allereerst is het goed je af te vragen of je bij je huidige baan echt niet hetzelfde kunt krijgen als wat bij een nieuwe baan wordt beloofd. „Bij je huidige werkgever weet je wat je hebt”, zegt ontslagexpert Linda Zwanenburg die werknemers adviseert bij ontslagkwesties. „Bij die nieuwe werkgever is het misschien prachtig verkocht, maar je weet niet waar je in stapt.”

Zwanenburg heeft geregeld mensen geadviseerd die op het punt stonden ontslag te nemen, „maar het eigenlijk niet slecht hadden” op hun werk. „Nadat ze van baan waren gewisseld, hadden ze opeens verschrikkelijke collega’s.” Ze raadt haar klanten dus altijd aan onderzoek te doen voor ze de overstap gaan regelen: „Je kunt bijvoorbeeld collega’s van je [beoogde] nieuwe werkgever vragen hoe het bevalt, of een keer meedraaien om een indruk te krijgen.” Zeker weten dat je beter zult krijgen weet je nooit, maar je kunt je wel zo goed mogelijk informeren.

Onderhoud een open dialoog

Het is belangrijk een open dialoog met je werkgever te onderhouden – zeker als je een overstap overweegt vanwege betere arbeidsvoorwaarden. „Je kunt best zeggen: ‘Ik werk hier nu een tijdje, mijn interesses liggen ook hier of hier, wat is mijn perspectief?’” Om een plotseling vertrek voor te zijn, doen ook werkgevers er goed aan zich te informeren over wat hun personeel wil, vindt Zwanenburg. „Vaak zie je dat als een ontslagbrief wordt ingediend, die salarisverhoging ineens wel kan.”

Ook juridisch moet je met een aantal zaken rekening houden, vertelt Rez Gaff, jurist en docent arbeidsrecht aan Tilburg University. „Als je in je een proeftijd zit, afhankelijk van je contract een of twee maanden, kunnen jij en je werkgever veel makkelijker van elkaar af als het niet bevalt.” Een proeftijd moet je zien als een kennismakingsperiode waarin je niet veel verplichtingen hebt tegenover elkaar, en vaak ook nog weinig loyaliteit, aldus Gaff. „Na de proeftijd gaat het ontslagrecht gelden en heb je als werknemer veel meer bescherming.”

Als de banden nog goed zijn en je het einde van een dienstverband wil laten formaliseren, kun je een vaststellingsovereenkomst (VSO) opstellen. Daarin worden de rechten en plichten van beide partijen vastgelegd. De werkgever kan een getuigschrift meegeven, waarin hij stelt dat iemand naar behoren heeft gewerkt. In zo’n overeenkomst kan bijvoorbeeld een concurrentiebeding staan – een verbod op het uitvoeren van soortgelijke werkzaamheden bij een concurrent, gedurende een bepaalde periode. „Je mag zo’n beding gebruiken om je bedrijf te beschermen, maar zo’n beding mag geen manier zijn om jouw werknemers aan je te binden”, zegt Gaff, die in een VSO ook altijd afspraken over socialemedia-uitingen opneemt, zodat beide partijen geen gevoelige zaken over elkaar de wereld in slingeren.

Hang de vuile was niet buiten

Zorg na je overstap in elk geval dat je de vuile was van je vorige werkplek niet buiten hangt, zeker als je in dezelfde sector werkzaam blijft. Je komt elkaar vaak weer tegen en je eigen reputatie is ook wat waard. Ontslagexpert Zwanenburg ziet dat werknemers zich vaak moeilijk in werkgevers kunnen verplaatsen. „Het is goed om je ervan bewust te zijn dat je een bedrijf serieus knaken hebt gekost. Je moet dus niet vreemd opkijken als een werkgever daar teleurgesteld of boos over is.”

Maar die boosheid heeft grenzen: „Soms zegt een werkgever: lever je auto, laptop, telefoon maar in, je hoeft niet meer te komen werken en ik houd dat in op je verlofdagen”, aldus Zwanenburg. Dat mag simpelweg niet. Het is belangrijk te weten wat er in je contract staat. „In zo’n geval zou de werkgever je betaald vrijstelling moeten geven, want als er een opzegtermijn is, loopt het contract nog even, dus daar heb je recht op.” Meestal komen de partijen er onderling wel uit, want een rechtszaak kost vaak meer tijd en geld dan een werkgever erin wil stoppen.

Als je met schuldgevoel kampt omdat je net begonnen bent, kun je helpen je vertrek op te vangen. Zwanenburg biedt handvatten om in goed overleg uit elkaar te gaan: „Informeer je werkgever zo snel mogelijk. Die moet vervanging zoeken en dat is in deze tijd niet makkelijk.” Mogelijk kun je daar bij helpen. Als je nog in je proeftijd zit, kun je misschien beter direct stoppen, maar als je al ingewerkt bent, is het goed een overdracht te maken voor je opvolger. „Als je uitlegt waarom je voor een andere partij hebt gekozen, begrijpt je werkgever het mogelijk beter.”

Dus

Als je de mogelijkheid krijgt ergens anders te werken kan dat meestal gewoon, mits je je aan je opzegtermijn houdt. Het is wel goed van tevoren te onderzoeken of het gras bij de buren écht zo groen is als wordt voorgespiegeld. Als je bij aankondiging van je vertrek met schuldgevoelens tegenover je werkgever is een open, meewerkende houding het best. En als je werkgever boos wordt en het je lastig maakt: ken je rechten.


‘We zijn veeleisende werkgevers, we verwachten veel van werknemers’

Rob: „In coronatijd ging het Haarlemse restaurant waar ik in de keuken stond definitief dicht. Na twaalf jaar stond ik op straat.” Esther: „We hadden de zaak wel willen overnemen, maar niet het woonhuis erboven. We hadden in Haarlem een fijn rijtjeshuis. Dat wilden we echt niet inruilen voor een bovenwoning.”

Rob: „We kwamen weleens bij familie in Winterswijk, want mijn grootvader komt hier vandaan. We zagen dat hier een oude kazerne te koop stond, die leek ons ideaal voor een bed & breakfast en een restaurant. We konden er ook in wonen, het was groot genoeg. Maar we kregen geen horecavergunning. Via via kregen we toen de kans om het clubhuis annex restaurant op de plaatselijke golfbaan te gaan runnen.”

Esther: „We zagen een verhuizing naar het oosten allebei wel zitten, want we wilden naar een rustiger omgeving. We hebben een stacaravan op de Veluwe en elke keer dat we terug moesten naar de stad, zagen we daar tegenop.”

Rob: „Ook onze zoons Jamie en Collin, toen veertien en zeventien, waren enthousiast. Collin heeft zijn opleiding tot klasse-assistent in Amsterdam afgemaakt en heeft een jaar bij een vriendin van ons gewoond, Jamie heeft de middelbare school hier afgemaakt en volgt nu een koksopleiding in Doetinchem.”

Esther: „Het eerste jaar dat we in Winterswijk woonden, hadden we voortdurend het gevoel dat we op vakantie waren.”

Nieuw-Zeeland

Rob: „We zijn altijd aan het werk. We beginnen om elf uur en zeker ’s zomers zijn we soms pas na twaalf uur ’s nachts thuis. Dat krijgen we weleens naar ons hoofd van de kinderen. Want ook thuis gaat het vaak over de zaak. Buiten werktijd moeten we ook weleens een betaling regelen of een bestelling nabellen.”

Esther: „Je reageert toch op berichtjes, ook als je vrij bent. Dan kan gewoon niet anders als je een bedrijf hebt.”

Rob: „In februari zijn we voor het eerst sinds vier jaar met vakantie geweest, en zelfs dan moet je reageren op een app over een reservering bijvoorbeeld. We hebben geen bedrijfsleider, want het is lastig om iemand te vinden die zowel de keuken als de bediening kan runnen.”

Esther: „En we zijn ook wel veeleisende werkgevers, we verwachten veel van werknemers. Gelukkig hebben we een paar heel goede mensen die de boel draaiende kunnen houden als we er niet zijn. De afgelopen jaren zijn we soms wel een paar dagen naar Duitsland geweest en naar de caravan, dan zijn we snel terug als het moet.”

Rob: „Je bent gewoon voorzichtig als je net een nieuw bedrijf hebt. Maar laatst zijn we dus voor het eerst weer eens echt weg geweest, naar Gran Canaria.”

Esther: „Dat was best een beetje eng, want het was in een schoolvakantie, dus veel medewerkers waren vrij. Maar onze zoons zijn thuis gebleven en hebben geholpen in de zaak. We hebben nu besloten dat we voortaan elk jaar een keer écht met vakantie gaan.”

Rob: „We zijn nu plannen aan het maken om een neef in Nieuw-Zeeland te gaan bezoeken. Met z’n vieren.”

Golfen

Esther: „Naast mijn baan in ons restaurant werk ik ook nog twee dagen per week als veiligheidscoördinator bij een aannemersbedrijf in Haarlem. Dat kan ik veelal thuis doen, maar elke twee à drie weken ga ik een paar dagen naar Haarlem. Maar ik stop met die baan, want het reizen begint me op te breken. Bovendien krijg ik hier steeds meer werk, want het restaurant loopt heel goed. En ik vind het contact met de gasten erg leuk.”

Rob: „Op maandag en dinsdag hebben we vrij en die dagen zijn heilig. Maar ja, op Tweede Paasdag werk je toch. Dit jaar was het een gekkenhuis met Pasen: er was een jeugdtoernooi, er kwamen veertig mensen ontbijten, zeventig mensen voor de lunch. En ’s avonds zat het restaurant vol in verband met een toertocht en dan hadden we ook nog cateringopdrachten. Gelukkig is mijn werk mijn hobby.”

Esther: „Op vrije dagen gaan we vaak golfen. Rob deed dat al, maar ik heb altijd geroepen dat ik nóóit zou gaan golfen. Waarom zou ik kilometers lopen om tegen een balletje te slaan als ik ook in een bos kan gaan wandelen? Maar ja, toen gingen we op een golfbaan werken en dan moet je toch met je gasten over golf kunnen praten. En toen bleek ik het dus heel leuk te vinden!”

Rob: „Onlangs zijn we twee dagen naar een hotel in Haarlem geweest. Dan bezoeken we vrienden en gaan we langs bij Esthers vader.”

Esther: „Dan zijn we ook echt even weg. Meer dan wanneer we vrij hebben en thuis zijn. Want als we dan naar het dorp gaan, doen we toch weer boodschappen voor de zaak.”

Rob: „Gelukkig draait het bedrijf heel goed. Sinds we op de golfclub werken, is de omzet van clubhuis en restaurant ruim verdubbeld. Maar door de enorme kostenstijgingen hebben we vorig jaar toch minder winst geboekt.”

Esther: „Alleen al aan gas, water en licht waren we 19.000 euro kwijt.

Rob: „Maar we zijn happy hier en hopen dat we het bedrijf verder kunnen laten groeien, onder andere door meer catering.”

Esther: „Ja, we willen dit graag nog jaren blijven doen. We zitten hier lekker op ons plekkie.”


Column | Premier met AOW is rolmodel voor oudere werknemer

Precies weten hoe te handelen als de toekomst onvoorspelbaar is. Dat is volgens sommigen de kracht van Dick Schoof. Onze premierskandidaat is op 8 maart 67 geworden. Hij had vorig jaar voor drie jaar bijgetekend als secretaris-generaal van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Schoof wordt door zijn directe collega’s omschreven als nieuwsgierig en is in het bezit van een groot leervermogen.

De carrière van Dick Schoof is inspirerend voor mensen die langer willen doorwerken. Gebruikelijk is dat nog altijd niet. Mensen boven de 55 worden vaak als (te) oud gezien. In mijn werk bemiddel ik bestuurders en commissarissen: ook in die wereld zie je dat de sigaarrokende oudere man met een aantal commissariaten, niet veel meer gevraagd wordt. Terwijl een veertiger met de juiste papieren, ervaring en vaardigheden overal terecht kan.

Toegegeven, veel 55-plussers hebben het daar (in het verleden) zelf een beetje naar gemaakt. Nog steeds zijn mensen om me heen die 55 jaar en ouder zijn, openlijk bezig met aftellen. „Ik moet nog 12 jaar”, hoor ik dan. Of: „Ik zou over een paar jaar kunnen stoppen”, als ze genoeg geld verdiend hebben of er een erfenis aankomt.

Een geluid dat ik de laatste jaren gelukkig sterker hoor is: „Ik wil niet thuis zitten na mijn pensioen en wil daarom graag doorwerken.” Natuurlijk kunnen oudere werknemers soms gezondheidsproblemen hebben (jongeren overigens ook). Maar daar staan voordelen tegenover vergeleken met hun jonge collega’s: vaak een stabieler leven, niet snel van slag bij tegenslag, mensenkennis, zelfkennis, kinderen (bijna) op eigen benen en zo kan ik nog wel even doorgaan. Laten we ouderen die fit zijn en graag willen werken, daarom alle ruimte geven. Doodzonde om de kennis en ervaring van tientallen dienstjaren zo maar weg te gooien na het 67ste levensjaar.

Leervaardigheid is een belangrijke voorspeller van succes op het werk, blijkt uit onderzoek van Harvard. Leervermogen leidt tot wendbaarheid. Mensen met een hoog leervermogen dagen bestaande aannames uit en ontdekken nieuwe manieren om dingen aan te pakken. Daarvoor moet je nieuwe ervaringen op willen doen en problemen vanuit diverse perspectieven bekijken. Stressbestendigheid speelt ook een rol bij leervermogen, net als zoeken naar feedback en het hebben van een sterk zelfbewustzijn. Een deel van die eigenschappen komt met de leeftijd.

Schoof lijkt een schoolvoorbeeld van iemand met een hoog leervermogen, ook op hoge leeftijd. Maar er zijn natuurlijk veel meer mensen zoals Schoof in Nederland, die niet achter de geraniums willen zitten. Die mensen moeten mede vanwege de arbeidsmarktkrapte en de vergrijzing alle kansen krijgen om lang door te werken als ze dat willen en kunnen. De werkgever moet niet bang zijn dat ze ziek kunnen raken of niet mee zouden kunnen komen. Ga het gesprek aan met oudere sollicitanten, onderzoek hoe het zit met het leervermogen, vertrouw op hun ervaring en stressbestendigheid.

We moeten wel, want het gat tussen vacatures en werkzoekenden wordt groter en groter. En volgens sommige economen zal daar door dalende vruchtbaarheid misschien wel nooit een eind aan komen. Gelukkig lijkt doorwerken na je 67ste langzaam normaler te worden. Het aantal mensen dat na de pensioengerechtigde leeftijd nog doorwerkt, lag op 236.000 in het derde kwartaal van 2023. Tien jaar eerder waren dat er 185.000.

Toch blijft dat een veel te klein deel en vaak werken ze in kleine deeltijdbaantjes voor 12 uur of minder. De echte omslag komt pas als 67-plussers op de arbeidsmarkt voor vol worden aangezien. Dat werkgevers zien hoeveel ze in hun mars hebben. Hopelijk zal onze toekomstige, leergierige premier daar een belangrijke bijdrage aan leveren.

Aylin Bilic is headhunter en publicist.


Hoe creëer je een teamgevoel onder flexibele werknemers?

Dilemma

Nederland telt 1,6 miljoen zzp’ers, een recordaantal. Dat brengt een grote uitdaging met zich mee: wie niet standaard op kantoor werkt, mist contact met collega’s. Dat baart ook sommige opdrachtgevers zorgen. „Hoe voed ik de teamspirit in de groep vaste freelancers die hybride, op afstand en/of als digital nomad werken voor mijn bedrijf?” (Man, naam bekend bij de redactie).

Inventariseer waar freelancers behoefte aan hebben

„Dit is een vraagstuk waar eigenlijk ieder bedrijf sinds corona mee te maken heeft, omdat hybride werken bij veel organisaties de standaard is geworden”, zegt Sanne Quint, eigenaar van HR Expert Bureau. „Het speelt zowel bij medewerkers in loondienst als in de flexibele schil. De vraag voor de werkgever is daarbij: hoe verbinden we mensen en hoe zorgen we dat mensen elkaar genoeg zien?” Het is belangrijk om daar als werkgever goed over na te denken omdat uit onderzoek blijkt dat sociale isolatie op de loer ligt als je als individuele freelancer aan de slag gaat, zegt Sjanne Marie van den Groenendaal. Ze is universitair docent aan de Tilburg University en TIAS School for Business and Society en doet onderzoek naar de duurzame inzetbaarheid van zzp’ers.

De eerste stap is volgens haar in gesprek te gaan met de zzp’ers, om hun behoeftes in kaart te brengen. „Sommige zzp’ers waarderen het als een opdrachtgever aan de slag gaat met het teamgevoel omdat ze zich sociaal geïsoleerd voelen, maar anderen zijn juist eigen baas geworden om hun eigen gang te gaan. Controleer dus of zzp’ers er wel op zitten te wachten voor je actie onderneemt om de teamspirit te versterken.”

Als de behoefte aan sociale verbinding bestaat, adviseert Van den Groenendaal om te inventariseren hoe die behoefte er precies uitziet: zijn ze vooral op zoek naar onderling contact of willen ze ook van elkaar leren? Afhankelijk daarvan kun je nadenken over de vorm: hoe vaak wil je contact organiseren, moet dat formeel of informeel, online of juist live?

Ook is het goed om na te denken over wie het vergroten van het teamgevoel coördineert, en welke tool dat het best kan faciliteren. Er bestaat bijvoorbeeld veel online software om mensen met elkaar in contact te brengen, maar misschien is een WhatsApp-groep of om de zoveel tijd samenkomen in een café al voldoende. Van den Groenendaal: „De situatie en behoeftes verschillen per bedrijf en per freelancer, dus het is goed om in kaart te brengen waar het meest behoefte aan is en het plan daarop af te stemmen.”

Creëer vaste ontmoetings-momenten

Quints belangrijkste advies is zorgen dat er vaste momenten zijn om elkaar te zien, niet telefonisch of via Teams, maar echt live. „Dat werkt heel goed in de praktijk, zie ik bij veel bedrijven”, zegt Quint. „Er zijn veel mogelijkheden: bijvoorbeeld een wekelijkse vaste dag op kantoor met een gezamenlijke lunch, zodat ook het informele deel met collega’s aan bod komt en je even oog voor elkaar hebt.”

Voor de flexibele schil, voor wie een wekelijkse kantoordag wellicht niet haalbaar is, zijn volgens Quint ook evenementen als een jaarlijkse barbecue of elke paar maanden een borrel goede momenten om freelancers en vaste medewerkers bij elkaar te brengen. „En vergeet freelancers niet bij attenties rondom de feestdagen of bijzondere gebeurtenissen,” zegt gt Quint. „Dat is een goed moment om je waardering te laten zien en iedereen bij het bedrijf te betrekken, dat komt het teamgevoel ten goede.”

Voor digital nomads, die permanent in het buitenland werken, is fysiek samenkomen wel heel ingewikkeld. Quint: „In dat geval kun je afspreken op een vast moment in de week op afstand samen te werken via Teams, of even met elkaar in te checken. Daar moet dan wel zowel vanuit de werkgever als de freelancer behoefte aan zijn, maar ook op afstand is dat goed te doen.”

Er zijn ook nog andere manieren om freelancers structureel meer bij het bedrijf te betrekken, zegt Quint. „Wat ook goed werkt, is een maandelijkse, persoonlijke check-in met mensen die voor je werken, vast én freelance, om te kijken hoe het met iedereen gaat.” De leidinggevende kan dan bespreken of iemand nog blij is met de opdracht, vooruitkijken naar andere opdrachten, maar ook op persoonlijk vlak vragen of er belangrijke zaken spelen. „We vergeten het soms, omdat freelancers vaak heel goed zelfstandig kunnen werken, maar ook zij willen graag ergens bij horen en vinden het fijn om waardering te krijgen.”

Om het teamgevoel te versterken is het volgens Van den Groenendaal vooral belangrijk om met zzp’ers in gesprek te gaan: „Hoe kunnen we de opdracht inrichten zodat het aansluit bij jouw behoefte aan sociale verbinding? Uiteindelijk blijft de zzp’er zelf verantwoordelijk, maar als opdrachtgever kun je een belangrijk verschil maken dat bijdraagt aan het welzijn en teamgevoel van vaste medewerkers en zzp’ers.”

Dus

De eerste stap voor een opdrachtgever is nagaan of freelancers behoefte hebben aan meer samenwerking en meer teamgevoel, anders is het de moeite van de investering niet waard. Daarna kan een werkgever, afhankelijk van die behoefte, vaste ontmoetingsmomenten organiseren, variërend van een wekelijkse werkdag op kantoor tot periodieke borrels en sociale gelegenheden. Ook maandelijkse korte gesprekken over hoe het met iemand gaat zorgen ervoor dat freelancers zich veel meer betrokken voelen bij het bedrijf, met positieve gevolgen voor het teamgevoel.


‘We delen één badkamer met zijn twaalven’

Timo: „Toen ik op kamers ging, wist ik meteen dat ik met alleen maar mannen wilde wonen.” Niels: „Als zestienjarige ging ik vaak bij mijn oudere broer langs die in een studentenhuis woonde met vijftien andere jongens. Dat vond ik zo vet, dat wilde ik later ook.”

Sander: „Met alleen maar jongens heb je een andere dynamiek dan als er ook meiden bij zijn. Het is wat ruwer, denk ik. Er zit iets minder een filter op.”

Timo: „Je gaat je hele leven waarschijnlijk nog met een vrouw wonen, dus het is nu wel leuk om alleen met gasten te zijn.”

Niels: „We zijn sowieso een heel hecht huis.”

Sander: „In het begin vond ik het wel hectisch en chaotisch om met zoveel man samen te wonen.”

Timo: „Je gaat van een situatie thuis met je ouders naar opeens een huis met twaalf gasten waarbij iedereen altijd samen is. Maar het went snel. Thuis bij mijn ouders verveel ik me nu altijd helemaal kapot.”

Timo: „We proberen in huis zoveel mogelijk dingen samen te doen. Zo heeft niemand een tv op z’n kamer: als je tv wilt kijken, doe je dat in de gemeenschappelijke woonkamer. Ook staan de deuren van onze kamers altijd open, zodat je makkelijk bij iemand kunt binnenvallen voor een praatje.”

Sander: „We delen één badkamer met z’n twaalven. Ja, dat gaat altijd goed. Iedereen is ’s ochtends heel snel.”

Niels: „De grootste en mooiste kamers van het huis deel je met een huisgenoot. We hebben een systeem waarbij je rouleert en om de zoveel tijd ben je aan de beurt. Ik deel mijn kamer met een jongen die best een sloddervos is, terwijl ik juist heel geordend ben. Daar heb ik me een half jaar flink aan geërgerd. Nu laat ik het maar gaan.”

Sander: „Een kamer delen is een kwestie van communiceren. Timo en ik delen een kamer en hebben allebei een vriendin. Dan app je elkaar: slaap jij thuis vanavond? Dan ga ik naar haar – en andersom.”

Niels: „Mijn kamergenoot is soms wat minder attent. Die is weleens bezopen met een meisje thuis gekomen en die gingen… ja, aan de gang, zeg maar. Achteraf heb ik wel aangegeven dat ik dat een beetje a-relaxt vond. Je moet natuurlijk coulant zijn in zo’n huis, maar als iemand té luidruchtig is, mag je er wat van zeggen.”

Eigen huisbaas

Timo: „In 1992 heeft een groep huisgenoten het pand kunnen kopen van de woningbouwvereniging. Sindsdien zijn we eigen huisbaas. Daardoor betalen we per persoon 245 euro aan contributie per maand. Dat is echt niet veel. Wel moet er door het jaar heen best veel geregeld worden, maar dat is goed georganiseerd.”

Sander: „Om ons te helpen, is er een adviesraad van oud-huisgenoten. Een keer per halfjaar komen we bij elkaar. Dan wordt de staat van het huis besproken, de financiën.”

Timo: „Twee keer per jaar hebben we een klusweekend. Dan kitten we de randen van de badkamer of geven de muren een likje verf.”

Niels: „Verder hebben we één keer in de twee jaar een groot huisfeest. We gaan op huisweekend, vorige maand nog naar Edinburgh. Met Kerst is er een groot diner en als je jarig bent, moet je zelf een taart bakken. Anders word je niet gefeliciteerd.”

Sander: „Het is hier heus weleens vies. We maken iedere dinsdag schoon, maar daarna takelt het vrij snel weer af.”

Niels: „Op dinsdag verzamelt iedereen om half zes beneden in de keuken. Dan gaat de helft het huis schoonmaken en de andere helft koken. Anderhalf uur later heb je een schoon huis én een bordje eten voor je neus. Ideaal.”

Balletjes hoog houden

Timo: „Als student heb je redelijk wat balletjes hoog te houden. Studie, huis, vereniging, een vriendin, een sociaal leven. Ik werk er nog bij als gastheer in een galerie. Probeer naar de sportschool te gaan en af en toe naar mijn ouders. Dat was in het begin best een uitdaging. Je komt vanuit een thuissituatie met je middelbare school, je sport en dat was het wel. Hier moest ik opeens zelf mijn studie gaan inplannen, zelf werk vinden, m’n eigen was doen.”

Sander: „Je bent veel meer op jezelf aangewezen opeens.”

Niels: „Dat moet je leren, maar het helpt wel dat je er hier meteen elf grote broers bij krijgt. Zij kunnen je wegwijs maken in huis en op de uni.”

Timo: „Exact. Zo krijg je er steeds meer grip op. En wat we ook belangrijk vinden hier in huis, is dat we een beetje op elkaar letten. Dat zit verankerd in de huiscultuur.”

Sander: „Om de zoveel maanden nemen we de tijd om wat zaken te bespreken. Dat gaat in eerste instantie over organisatorische dingen, maar aan het einde doen we altijd ‘de softe ronde’. Om even te horen hoe iedereen er qua mentaal welzijn bij zit.”

Niels: „Daar was ik de eerste keer van onder de indruk, weet ik nog. Dat mensen zich zo vertrouwd voelen om al hun emoties gewoon op tafel te leggen, vond ik wel bijzonder.”

Sander: „Studentenverenigingen zijn de laatste tijd wel wat negatief in het nieuws. Maar de sfeer in Wageningen is wat gemoedelijker. We zijn heus niet heilig, maar echte incidenten zijn er nooit geweest.”

Sander: „Zelf zie ik vooral de waarde van studentenverenigingen. Dat je zo’n hechte band hebt en samenwoont met elf maten met wie je waarschijnlijk de rest van je leven nog contact houdt – ik vind het leuk om daar bij te horen.”