Sterke verhalen over mensen die buiten de orde vallen
Meteen laten zien wat je technisch allemaal in je mars hebt – dat kan een debutant misschien wel beter met een verhalenbundel dan met een roman. Hier heb je niet één stem en één verhaal, maar veel meer, en kun je telkens weer laten zien wat je onderscheidende kracht is. Of: krachten zijn.
Mariska Kleinhoonte van Os (1980) maakt in de verhalenbundel Tussen de mazen meteen duidelijk waar haar talent ligt: in het aanboren van precies de juiste toon om levensechte, gelaagde mensen neer te zetten. Marieke, bijvoorbeeld, in het openingsverhaal: zij klinkt als een nog-net-adolescent én als de vroegwijze boekhouder die ze ook is. Je vermoedt iets op het autistisch spectrum, zoals zij in haar dagboek verslag legt van haar verregende vakantie in Hongarije, met puberale overdrijving, maar ook met precieze tijdsaanduidingen en onbeholpen-ouwelijke formuleringen. „We drijven zowat de tent uit en een kleine wandeling van twintig minuten resulteerde in twee natte mensen, een rothumeur en een ingeregend onderkomen.” Onmiddellijk innemend.
Hetzelfde geldt voor haar vriendin Annabel, die het dagboekschrijven op een zeker moment even overneemt, met boekhouding en al, invoelend en liefdevol: „15 juli, 22:48 uur. Hee, Annabel hier. Nu pas terug op de camping, afgelopen nacht niet geslapen. Ik ben kapot maar moet dit voor je opschrijven, ik weet hoe belangrijk dat voor je is. Ik ken je al vanaf mijn vierde! Jij bent mijn alles, jij wéét alles van mij, je bent een deel van mij.”
In die paar zinnen gebeurt ook knap veel: in de onbeholpen grote woorden voel je dat er iets dramatisch is gebeurd, waarvoor Annabel niet meteen de juiste woorden paraat heeft. Zo zat er al op bladzijde 20 van Tussen de mazen een brok in mijn keel.
Een personage onbeholpen laten klinken zonder zelf onbeholpen te schrijven – als dat lukt, lééft het proza. Zo ook in het verhaal waarin de buurvrouw van een hospice wordt geconfronteerd met een man die toch beter is verklaard, terwijl haar eigen zus onlangs nog plotseling overleden is. De ontreddering daarover is bij de ik-verteller nog rauw, wat Kleinhoonte van Os subtiel overbrengt door haar juist af en toe onsubtiel te laten formuleren. Alsof er woorden tussen de mazen van het net door geglipt zijn, die verklappen wat er echt aan de hand is.
Zoals ook in het verhaal ‘Mr. Sheng’, waar de verteller een portret tekent van de gids die hen door Singapore leidt. Een onaangenaam figuur in een onaangenaam land, al gaat je gaandeweg dagen dat het vooral de toeristen zijn die onaangenaam snel oordelen – een groep waar de verteller zich tegelijk wel en niet mee identificeert. Die dubbelhartigheid, die verteltechnisch echt indrukwekkend neergezet is, neemt je juist weer in voor Mr. Sheng (die niet eens zo heet!).
Tussen de mazen van het net glippen: niet alleen de betekenisvolle woorden doen dat, maar vooral ook de personages in deze bundel. Misfits zijn ze, die in psychische nood verkeren en daardoor buiten de orde vallen (of andersom): een illegale vluchteling, een zakenman in een waan, een depressieve dochter, een getraumatiseerde oudoom, een dementerende vader. Twee dementerende vaders zelfs – niet alle verhalen zijn even origineel en verrassend. Tja, zo’n thematische eenheid is mooi, maar daardoor wordt er wel meermaals op dezelfde knop gedrukt: hier graag meevoelen met de misfit. Alweer.
Maar uiteindelijk is het de som der delen die nog extra waarde toevoegt. Eerst kun je balen dat sommige verhalen zo kort zijn – al voorbij voordat ze écht interessant kunnen worden, bijvoorbeeld omdat de hoofdpersoon die zich ontfermde over een naaste, op de valreep zelf ook meelijwekkend werd. Die was opgelucht om weer weg te kunnen uit de zorgende rol, weg van de kwijlende, demente vader, terug naar het comfort – maar schaamde zich daar ook voor.
Waardoor ik me realiseerde dat die luttele glimpen die je opvangt net de boodschap van Tussen de mazen versterken. Let goed op, zegt ze in feite, want voor je het weet is dat wat je aandacht verdient alweer weggeglipt. De beperkte omvang die korte verhalen nu eenmaal hebben, zet Kleinhoonte van Os zo optimaal in: de glimpen zijn zo kortstondig dat het schrijnt.
Een bundel die zwemt en kwaakt als een roman
Dat maak je nooit mee: dat een roman ten onrechte een verhalenbundel heet. Omgekeerd gebeurt het weleens: dat een uitgever iets een roman noemt om het impopulaire, onverkoopbaar makende predicaat ‘verhalen’ te vermijden. Het uitgepuurde, fragmentarische schrijven van debutant Robin Kramer (1990), waarmee hij met weinig woorden veel suggereert, past bij korte verhalen – dat klopt. Maar hoogstens kun je van Achtertuinen zeggen dat het eruitziet als een bundel verhalen, maar dit zwemt en kwaakt absoluut als een roman.
Ga maar na. Achtertuinen draait steeds om dezelfde personages: de dertiger R., zijn vriendin Vera en hun vrienden. En om dezelfde thematiek: moeite met volwassen worden, eenzaamheid, vriendschap. De toon en sfeer is min of meer gelijk: tussen weemoedig en depressief in. Evenals het perspectief: een ik-verteller, die soms een ‘je’ aanspreekt. Er zit een opbouw in, een verloop (om niet te zeggen: volgorde), ontwikkeling – allemaal argumenten voor ‘roman’.
De ik-verteller zit vast, op de grens van het losbandige ex-studentenleven („We dronken de werkdagen weg, tot we de drinkdagen weer weg moesten werken”, staat er studentikoos) en de hel van serieuze volwassenheid, zoals het leven van vrienden Daan en Maartje, die hun eerste kind verwachten. Tot die bom barstte kon een gesprek over klimaatverandering nog onthutst stilvallen als iemand zei dat het „een eigenaardige wereld voor onze kinderen” werd – wat, zei ze nou ‘ónze’?! Maar inmiddels heeft de verteller de leeftijd om een oude geliefde tegen te komen op een bruiloft waar hij niets anders te bespreken heeft dan het verleden. Deze dertiger voelt zich „een beetje verloren maar nooit verloren genoeg”.
Je kunt denken: ach, grow up, jij larmoyante, zwelgende millennial. Ware het niet dat Kramer dat bekende verhaal in onderscheidend intense beelden vertelt. En dat het ook over méér gaat dan de leegte van luxe starterswoningen of very havermelkelitaire dakterrasfeestjes („Gewoon een feestje. Ze willen de nieuwe vlonders laten zien”). Die taferelen wisselt Kramer af met bespiegelingen over de betekenis van vriendschap in die levensfase, hij laat zijn verteller er dingen over opmerken waar je wel even op kunt kauwen.
„Zelfs bij de meest verliefde stellen is er een milde verademing merkbaar zodra ze zich onder andere mensen begeven”, aldus de verteller. „Misschien is dat wat vriendschap is: afleiding van diepere banden.” Dat klinkt nog opgeruimd, maar in een later verhaal/hoofdstuk is de vriendschap verworden tot „gestolde geestdrift, een geluid dat zozeer went dat het verdwijnt”. Dat verdwijnen gaat bovendien tergend langzaam en wordt „nooit helemaal volledig”: „Verlies je mensen maar eens echt, in plaats van constant hun gewicht nog in je lichaam te voelen, als een sluier van spoken die je een leven lang achter je aan moet slepen.” Poeh, zou de verteller dat menen?
Al moet je ook weer niet te lang op zo’n zin kauwen: dan springt in het oog dat „een sluier van spoken” eigenlijk een nogal krampachtig en onprecies beeld is. (Even later is een baby „zo licht als een flamingo”: ook wel erg vergezocht.) Of zou die krampachtigheid bedoeld zijn? Net als de herhalende taferelen van eenzaamheid en vervreemding, die het proza in een wolk van naargeestigheid hullen?
Maar dan, na negen verhalen/hoofdstukken in het hoofd van die eenzame verteller te hebben gezeten, komt Vera aan het woord, zijn vriendin. Zij vertelt dat ze in een boek „alle beschrijvingen van depressie geel gemarkeerd” had en van alles herkende, en dat ze tijdens een vakantie uit alle macht probeert haar geliefde in beweging te krijgen: „Ik juich alles toe waar hij zin in heeft”. En: „Ook als hij woedend is vult mijn lichaam zich met warmte.”
Aha, dat verklaart: hij zat al die tijd in een depressie. Bij die gemoedstoestand zijn de constant grauwe grondtoon en de verkrampte, onheldere beelden wel passend. Zo lijm je de scherven uit de verschillende verhalen (nee, echt hoofdstukken!), aan elkaar, om samenhang aan te brengen – in het boek, en daarmee in het leven van de verteller. Lees je Achtertuinen als roman, dan geef je dat leven weer zin.
