‘Het fijne is dat Jules Verne spannend is’

Het werk van Jules Verne is wereldberoemd, al is mijn indruk dat het nu begint weg te zakken. Dat terwijl iedereen meer 19de-eeuwse literatuur zou moeten lezen, en dan vooral Jules Verne. De romans uit die tijd zijn dik en allemaal even leuk. Dat is iets waar ik voor sta en nu na het herlezen van het tweedelige Geheimzinnige eiland des te meer.

De eerste keer dat ik het las, was ik nog klein. Als jongetje kwam ik weleens op de zolder van mijn grootouders. U moet zich voorstellen: een grote, stoffige zolder waar enorm veel schatten voor een klein kind te vinden waren. Daar vond ik dus ook oude deeltjes van de romans van Jules Verne. Het waren van die oude exemplaren, uit de jaren dertig, die toen nog 1,50 gulden kostten; een populaire editie voor de gewone man zoals ze toen genoemd werden. Mijn vader heeft die boeken ook gelezen, al heb ik het er nooit met hem over gehad.

In het eerste deel dat ik in handen kreeg, stond een kaartje van een eiland, waar de schipbreukelingen terecht kwamen. Mijn hele leven ben ik al gefascineerd geweest door schatkaarten. Ik vond het dus geweldig.

Het verhaal is een echte Robinsonade, een avonturenroman die zich afspeelt tijdens de Amerikaanse burgeroorlog. Zes personages, vijf mannen, onder wie een ingenieur en een hond, stappen in Richmond in een luchtballon om te ontsnappen aan de Confederates, de Zuidelijke Staten. Precies in die nacht raast er een storm over van de Verenigde Staten. En zij zitten maar in die ballon die dagenlang wordt voortgejaagd, tot hij begint de desintegreren – zo noem ik het maar even. Zo komen ze op het eenzame eiland terecht. En daar beginnen ze de menselijke beschaving van de 19de eeuw te reconstrueren.

Vanaf het allereerste moment dat ze op dat eiland zijn, lijkt een geheimzinnige kracht hen te helpen. Die ingenieur was bijvoorbeeld uit dat mandje van de ballon in zee gevallen. Dus de rest had hem min of meer opgegeven. Maar uiteindelijk blijkt hij gered te zijn, en gewoon op het strand te liggen. Maar niemand die snapt hoe dat kon gebeuren.

Later blijkt dat – net zoals alle andere geheimzinnige ingrepen – het werk van Kapitein Nemo te zijn, de man van de Nautilus die we kennen uit Twintigduizend mijlen onder zee.

Het is een geweldig avontuurlijk boek, iedereen zou het moeten lezen. Ik snap het wel als mensen afhaken bij de ouderwetse spelling van 19-eeuwse boeken, dat viel me nu bij deze keer herlezen ook meer op. Maar als kind vloog ik daar zo doorheen.

Als jongetje had ik ook niet door dat de beschrijvingen van het eiland en de gebeurtenissen daar te fantastisch zijn om geloofwaardig te zijn. De fauna is bijvoorbeeld zo uitgebreid dat het lijkt op een soort superdure dierentuin.

Maar dat is natuurlijk toch het fijne van dit soort avonturen, dat het lekker spannend is, dat er leuke dingen gebeuren, dat je niet al te veel denkt: dat kan helemaal niet. We gaan allemaal naar de bioscoop om naar films kijken die totaal idioot zijn. Wat dat betreft kan je Jules Verne geen verwijten maken.

In de rubriek ‘Terug-lezen’ vertellen boekenliefhebbers over een werk dat in het verleden veel indruk op hen heeft gemaakt.


Met Kader Abdolah op reis in India op zoek naar een migrerende taal

Het stalen hek dat om de dichterstombe staat, is nog op slot. „De bewaker, de bewaker!” Een joch van een jaar of twaalf wijst naar een nis in de binnenplaats, met zijn cricketbat. Het is laveren tussen pitchers, een aantal verdwaalde geiten en vrouwen die hun marktaankopen voor elkaar hebben uitgestald, maar dan is de man met de sleutel toch gevonden. „De rustplaats van Mirza Ghalib, ja. Oh, er komt een schrijver op bezoek? Die zal het hier vast bijzonder vinden.”

Zo wacht New Delhi geduldig op de komst van Kader Abdolah. De auteur is op doorreis in het noorden van India, op de terugweg van het populaire Jaipur Literature Festival, dat elk jaar plaatsvindt bij een paleis in de noordwestelijke deelstaat Rajasthan. Op uitnodiging van de Nederlandse ambassade maakt hij een ééndaagse tour.

Indiase auteurs en historici mogen graag uitweiden over hun hoofdstad. New Delhi bestaat al eeuwen en kende vele meesters en bewoners. Vóór de onafhankelijkheid was de stad als een ander land, vol mangobomen waar nu flats staan. Vervallen paleizen staan naast 3D-schermen-bioscopen. De barakken waarin hindoe- en sikh-vluchtelingen uit Pakistan werden gehuisvest, zijn inmiddels omgebouwd tot hippe restaurants. De Indiase middenklasse woont in zogeheten colonies, nette, bewaakte woonwijken met bloemperkjes en parkeerwachten.

Kader Abdolah bezoekt het Delhi van Mirza Asadullah Khan Ghalib: een van India’s belangrijkste dichters die schreef in het Urdu en Perzisch, de hoftaal van het Indiase subcontinent onder de heerschappij van de Moguls. Ghalib was in de vroege negentiende eeuw getuige van de politieke onrust voorafgaand en tijdens de ondergang van die dynastie, en tekende die op. Daarvóór hadden de moslimoverheersers hun stempel gedrukt op de cultuur, in de gehele regio en in Delhi. Voor soefi’s is de zuidelijke wijk Nizamuddin nog altijd een cultureel centrum, waar deze dichter dus ook zijn eigen monument heeft. „Diens tweetaligheid zal u vast beroeren”, stelt gids Mayank Austen Soofi – zelf een bekende schrijver met een een blog en column in de Hindustan Times over het moderne stadsleven.

Graftombe

Abdolah moet Soofi teleurstellen: Ghalib telt volgens hem helemaal niet mee in de Perzische canon waarmee hij in het Iran van voor zijn vlucht naar Nederland opgroeide. „Zijn werk heeft Teheran nooit gehaald.” Aan de taal zal het toch niet liggen, stelt Mayank. Hij gaat voor naar de Ghalib Academy, een klein museum en archief aan de drukke straat die om de graftombe heenloopt.

In hoge stellingkasten staan Ghalibs verzamelde werken, in vitrines liggen brieven uit het oude Delhi bewaard. Mayank Soofi en de museumdirecteur kunnen nog wel overweg met het Urdu – dat lijkt op Hindi, nu de voertaal in India. Maar van de bezoeker uit Nederland willen ze weten welke Perzische schoonheden in de rest van het oeuvre van de oude dichter verborgen liggen.

Oh God! U bent zo machtig geweest

de prachtige hemel en de sterren te creëren.

Maar bent U ook in staat zo’n stad als Delhi te creëren?

Als Abdolah de strofes uit het Perzisch vertaalt, spreekt hij automatisch in het Nederlands. In de kleine bibliotheek ontstaat een gegoochel van talen, thee (chai, een woord dat in meerdere talen bekend klinkt) en koekjes blijven in de verhaspeling niet onaangeraakt. „Ik heb dat zelf niet eens door”, stelt hij, als hij eenmaal op het Engels is overgegaan.

Mayank Soofi knikt. „Ik snap in ieder geval wat Ghalib hier bedoelde: Delhi bestaat uit z’n mensen”, zegt de stadschroniqueur. In een andere passage beschrijft de oude dichter de noodzaak van aardse geneugten. „Hij was een dichter van nu! Je zou hem zo naar het heden kunnen halen”, aldus Abdolah. Hij bladert door de pagina’s van de beduimelde bundel. Dan gebaart hij naar de stellingskasten. „Jammer dat het werk hier ligt te verstoffen. Ik begrijp heel goed dat mensen proberen hun cultuur vast te houden, hun taal. Maar dan moeten de gedichten wel een nieuw publiek krijgen, gebruikt worden.” Zelf deed Abdolah dat voor het Nederlandse publiek, met zijn hervertelling van De Koran en 1001 nacht. Zijn recentste boek Zarathustra spreekt bevat vertellingen over de profeet van het zoroastrisme, die nu ook wordt gevolgd door Iraans-Indiase Parsi’s. Dat boek begint met een verhandeling over taal en migratie. Uiteindelijk, realiseerde de auteur zich, liggen het Nederlands – de taal waarin hij nu werkt – en Perzisch dichter bij elkaar dan je misschien zou denken. Nu is het alsof hij een andere afslag heeft genomen, richting andere talen die uit dezelfde gedeelde wortel. „Indo-Europees, hè. Ik kén deze dichter niet, maar omdat ik hem kan lezen, is het alsof ik een soort speciale toegang krijg.”

Voor een laatste groepsfoto in de Ghalib Academy krijgt hij het portret van de geëerde dichter in zijn handen gedrukt. Ze dragen hetzelfde kleurschema: groen shirt, gele sjaal om de schouders. „Hij heeft wel wat weg van mijn overgrootvader.” Tussen de stapels papierwerk klinkt voorzichtig gegrinnik. „Ik meen dat serieus, hoor”, verduidelijkt Abdolah. „Over poëzie zou ik nooit zomaar een grap maken. Daarvoor is het te belangrijk.” Hij belooft bij thuiskomst meer werk van Ghalib op te zoeken. Wie weet, het zou materiaal kunnen opleveren voor een project ná datgene waaraan hij nu werkt.

Taal komt elders op deze toer nog meer tot leven, in het New Delhi van Mahatma Gandhi. Op de plek waar de Indiase vrijheidsstrijder zijn laatste dagen na de onafhankelijkheid doorbracht en uiteindelijk vermoord werd, trekt Abdolah zijn schoenen uit voor een eerbetoon. Gandhi’s toespraken en zijn theorie van geweldloos verzet maakten grote indruk op de student die deelnam aan de Iraanse protestbeweging, vertelt hij. „Ik word direct mee teruggenomen naar dat deel van mijn leven als ik hier kom, omdat ik herinnerd word aan die toespraken.”

Riksja-chauffeur

Dit is de eerste keer dat Abdolah India bezoekt. Zijn literaire optreden in Jaipur was toch vooral voor de elite, concludeert hij. Toen zijn panelgesprek erop zat, vroeg hij een riksja-chauffeur hem mee te nemen de stad in: hij zag armoede op straat, hongerige kinderen, krakkemikkige huisjes pal aan de weg. Maar het is ook het land met de vijfde economie en de grootste bevolking ter wereld, waar jonge mensen door de stad razen. Dat „karretjes naar Mars stuurt”.

Tijdens de reis hield hij een dagboekje bij, vertelt hij. „Ik probeer nu eenmaal vorm te geven aan wat ik zie. Dat doe je als romanschrijver. Maar het land heeft bijna te veel kanten om te vatten. Ik heb al vaak gedacht: dit gaat de fictie voorbij.” Kader Abdolah fungeerde als jongen als de oren en ogen van zijn doofstomme vader – een gegeven waaraan hij vaker refereerde in zijn boeken. In India kwam tijdens zijn bezoek ogen en oren tekort. „Zelfs gebaren!”

Als de auteur een week later, weer thuis, eraan terugdenkt, laat hij weten: achteraf gezien lijkt het wel alsof ik een droom heb meegemaakt, in een land los van alle regels. „Vooral als je vanuit Nederland daarnaartoe gaat. De reis in India was een soort wandeling in een andere dimensie.” Hij kan de bestemming met geen van zijn eerdere reizen vergelijken.

Wat hem, ondanks de onbekende dichter, is bijgebleven is een gevoel van herkenning. „Ik voelde me daar thuis. In dat land is er duizend jaar in het Perzisch gesproken en de culturele-literaire uitwisseling was enorm. Overal zag ik sporen van thuis: poëzie, miniaturen, tapijten en zelfs heel veel Perzische woorden. In het hotel waar ik verbleef, hingen overal aan de muren miniaturen. Precies hetzelfde wat er thuis bij ons hing.”

Lees ook

deze recensie van een eerdere roman van Kader Abdolah

Kader Abdolah is alleen onbedoeld geestig


Een heerlijke roman over de onbedwingbare passie tussen een vrouw van lichte zeden en een arme edelman

In 1731 publiceerde veelschrijver Abbé Prévost in Amsterdam het boek dat binnen de Franse literatuur het vaakst herdrukt zou worden: Manon Lescaut. Nog diezelfde eeuw kreeg het 32 herdrukken, in de negentiende 72 en in de twintigste eeuw kende het maar liefst 130 edities. Een klassieker dus, die volgens de definitie van Italo Calvino „nooit ophoudt te zeggen wat het te zeggen heeft”.

Tegenwoordig kennen wij de titel vooral als opera, film of ballet. Manon Lescaut doorstond de eeuwen, ze werd een Europese mythe met een zwerm aan associaties en interpretaties. Nu is er een nieuwe Nederlandse vertaling, die sprankelt, fonkelt en moeiteloos drie eeuwen overbrugt.

Generaties wetenschappers hebben zich gebogen over de vraag waarom Manon Lescaut zo populair was en is. Er zijn boeken en essays geschreven over motieven in de roman, over de auteur en zijn avontuurlijke leven. Was het verhaal over de onbedwingbare passie tussen een vrouw van lichte zeden en een arme edelman autobiografisch? Op wie was de chevalier Des Grieux die zo plotseling en definitief zijn hart verliest en zijn leven ruïneert, gebaseerd? Wie stond model voor de mooie, jonge vrouw die net zo verliefd is, maar toch gaat voor de minnaar die haar de meeste luxe biedt?

Standsverschillen

De rode lijn is eenvoudig: jonge mensen worden verliefd op elkaar, standsverschillen en andere obstakels verhinderen een leven samen, hij leeft alleen nog voor haar, zij is hem ontrouw, beiden worden gestraft en opgesloten, hij komt vrij, zij wordt verbannen naar Amerika, waarna het einde uiteraard tragisch is – voor haar dan. De liefde dus, dramatische passie, jonge mensen die denken dat ze zich kunnen bevrijden van de dwangbuis van hun stand en van hun tijd – tijdloze thema’s.

In de achttiende eeuw, de eeuw van de Verlichting, van de rede en het classicisme, veroorzaakte het boek opschudding. Zoveel woede, zoveel wanhoop, zoveel felle menselijke emoties in een tijd waarin de literatuur aan strenge regels was gebonden, waren ongekend. Zoveel liederlijkheid en onzedelijkheid – de roman, nog geen gangbaar genre in die tijd, werd verboden. Hoe kon een edelman zich zo verliezen in een vrouw die overduidelijk een prostituee was, hoe kon hij voor haar gaan gokken, liegen en bedriegen, zelfs een moord plegen? De heilige eer, van de adel, de man en de familie, was hier ondergeschikt aan een amorele passie. De deugd verloor het van de hartstocht. Geen wonder dat de Markies de Sade het boek later bejubelde als de beste Franse roman; nooit had hij zoveel tranen vergoten bij het lezen over ‘une fille perdue’, een meisje van lichte zeden.

Lees ook

Wees niet bang voor bloed in je spitzen

‘Dansers oefenen aan de barre’, van Edgar Degas. Foto Creative Commons

Aan het begin van de achttiende eeuw – de roman speelt ongeveer twintig jaar voor verschijning – was trouw aan de koning de essentie van het adellijk leven, evenals ingetogenheid, zelfbeheersing, eer en moed. De kerk was oppermachtig. De opkomende burgerij werd een bedreiging voor adellijke en kerkelijke privileges die later die eeuw, tijdens de Franse Revolutie, ter ziele zouden gaan. Manon Lescaut weerspiegelt die ontwikkeling: we zien een zwakke edelman, die met de mond eer en trouw belijdt, maar dat alles in de praktijk te grabbel gooit, zijn carrière in de geestelijkheid verlaat en zijn familie te schande maakt. Hier werd een taboe doorbroken – reden voor succes bij het grote publiek.

Blik vol heftige emoties

Prévost trekt een blik heftige emoties open: betoverende droefheid, vervoering, aanbidding, verraad, diepe wanhoop en hele zeeën van tranen komen voorbij. Het maakt van Prévost al een romanticus, een schrijver verwant aan de negentiende-eeuwse romantiek. Die wilde, na de kille Verlichtingseeuw, de betovering en de verbeelding terugbrengen in het leven en gaf ruim baan aan het menselijke gevoel in de overtreffende trap (denk aan Goethe’s Het lijden van de jonge Werther).

Sommige, geweldig vertaalde scènes, zijn burlesk, zelfs regelrechte slapstick, zoals die waarin het verliefde stel wraak wil nemen op een rijke rivaal door aan zijn tafel te eten en in zijn bed te slapen. Maar de politie arriveert, het „bloed stolde in hun aderen” en er werd gescholden („Ouwe schoft!”). Des Grieux greep naar zijn degen „maar die zat helaas verstrikt in zijn riem”. „Een man in zijn nachthemd is weerloos” – een zin uit een klucht.

De lezer van nu ziet geen karakterontwikkeling: chevalier Des Grieux blijft na iedere diepe teleurstelling even verliefd en tuimelt van de ene in de volgende ellende. Manon blijft zeggen dat ze van hem houdt, tot ze opnieuw verdwijnt. De geschiedenis herhaalt zich, keer op keer, evenals de bijbehorende gevoelens.

Met de blik van nu springt in het oog hoe eurocentrisch deze achttiende-eeuwse roman is. Uiteindelijk wordt Manon, immers de verdorven vrouw, tegen haar zin naar het verre Louisiana verscheept, de Franse kolonie die kort daarvoor in Amerika werd gesticht. Daar, temidden van de ‘wilden’, ver van de zogenaamd beschaafde wereld, zitten Europese kolonisten te springen om vrouwen.

Ook valt op hoe bleekjes, eenzijdig en afhankelijk Manon wordt afgebeeld. Dat ligt onder andere aan de vorm van de raamvertelling: de chevalier Des Grieux vertelt zijn verhaal aan een markies die hij tegenkomt na afloop van het drama. Het verhaal blijft dus een intiem masculien, adellijk onderonsje. Wat Manon zelf denkt, voelt, wat ze voor plannen had, hoe ze haar leven had willen leiden – we komen het niet te weten. Ze is en blijft een vrouw die door een man wordt begeerd, die soms aan hem ontsnapt, een luxepopje die, zo lijkt het, bang is voor armoede en daarvoor haar o zo trouwe edelman bedriegt.

Wie het verhaal vertelt, heeft de macht. Die lag in die tijd niet bij de vrouw (evenmin bij de ‘wilde’). Een vrouw had geen rechten en werd niet als volwaardig burger gezien (daarop zou ze nog lang moeten wachten).

Zo is Manon Lescaut inderdaad een klassieker, een boek dat in iedere tijd weer te berde brengt wat het op dat moment te zeggen heeft. Hoe onze blik op deze roman met de eeuwen ook is veranderd, de menselijke hartstocht en de zoektocht naar vrijheid veranderen nooit – die zijn van alle tijden.


Yael Inkokai laat aan de hand van een griezelige ziekenhuisroman een verboden liefde zien

Boze vrouwen zijn vervelend. Toen Jackie Kennedy haar man met een van zijn maîtresses betrapte en zo woedend op hem werd dat alle buren hun ruzie konden volgen, vond JFK – nog geen president – dat niet leuk. Hij liet haar opnemen in een psychiatrische kliniek waar ze tegen haar wil meerdere rondes elektroshocktherapie moest ondergaan, iets wat ze later als de grootste nachtmerrie van haar leven beschreef. Kennedy’s zus Rosemary werd door haar familie als moeilijk gezien en onderging daarom op last van haar vader een lobotomie, die haar permanent invalide maakte. Om maar te zeggen: de lugubere procedure uit de titel van Yael Inokai’s derde roman, Een eenvoudige ingreep, is lang niet zo sci-fi als je in eerste instantie geneigd bent te denken.

Deze ingreep, zo wordt al snel duidelijk in dit boek, is allesbehalve eenvoudig. Vrouwen die met hun onbeheersbare woedeaanvallen hun familie en de maatschappij tot last zijn worden van hun ‘aandoening’ afgeholpen door een operatie waarbij een chirurg in de hersenen van de vrouw de plek zoekt die de aanvallen veroorzaakt en deze vervolgens laat ‘inslapen als een ziek dier.’ Daarna zijn de vrouwen, als het goed is, helemaal ‘normaal’. Nooit meer dat hysterische geschreeuw van die woedende wijven, heerlijk!

De operatie moet gebeuren terwijl de patiënt bij bewustzijn blijft, anders zou de chirurg per ongeluk het verkeerde hersengebied uit kunnen schakelen. Om te zorgen dat de vrouwen niet in paniek raken tijdens de ingreep worden ze afgeleid door Meret, een verpleegster die dankzij haar medeleven en empathie buitengewoon geschikt is voor deze rol. Meret kalmeert de doodsbange vrouwen door simpele spelletjes met ze te doen, ze voor te lezen, rustig wat met ze te praten.

Rebelse vrouw

Een eenvoudige ingreep gaat over deze Meret. Van een naïeve, volgzame gelovige, heilig overtuigd van het zorgsysteem dat ze dient, ontwikkelt ze zich in de loop van de roman tot een kritische en rebelse vrouw die zichzelf niet meer voor de gek kan houden: de ingreep is levensgevaarlijk, veel patiënten overleven de operatie niet; het systeem dat vrouwen onder het mes dwingt is tiranniek en patriarchaal; de operatie dient vooral de reputatie – en de portemonnee – van de uitvoerende chirurg.

Lees ook

Hoelang blijft de tragedy porn van The Handmaid’s Tale nog boeien?

June Osborne (Elisabeth Moss) krijgt het ook in seizoen vier van The Handmaid’s Tale zwaar te verduren.

Maar dat inzicht komt later. Om te beginnen is Meret, die als verteller terugkijkt op haar jongere zelf, de ideale verpleegster: zorgzaam, dienstbaar, plichtsgetrouw, toegewijd. Buiten het ziekenhuis heeft ze eigenlijk geen leven, alles staat in het teken van haar werk. Ze houdt van haar uniform: ‘de witte gesteven stof op mijn huid, het dichtmaken van de knopen, het vastspelden van het horloge, het opzetten van het kapje. De persoon die ik dan werd. Er was niets in mijn leven wat ik liever was geweest.’

De eerste barst in haar geloof komt met Marianne, een patiënt uit een welgestelde familie die precies even oud is als Meret. De twee ontwikkelen een band en wanneer de ingreep van Marianne mislukt trekt Meret zich dat, tegen alle regels van het ziekenhuis in, persoonlijk aan. Ze begint te twijfelen, een ‘afgrond opent zich’ in haar binnenste.

In deze afgrond springt Sarah, Merets kamergenoot in het zusterhuis waar de verpleegsters wonen. De twee worden verliefd en beginnen een hartstochtelijke relatie. Dit maakt Meret ontvankelijk voor de kritiek die Sarah heeft op het ziekenhuis, op de hardvochtige artsen – die allemaal aan driftbuien leiden maar niet van hun woedeaanvallen afgeholpen hoeven te worden – op de afgrijselijke manier waarop vrouwen hier worden behandeld.

Het is niet duidelijk wanneer Een eenvoudige ingreep zich afspeelt. Het zou een historische roman kunnen zijn, die ergens halverwege de vorige eeuw plaatsvindt – toen Jackie en Rosemary Kennedy van hun onaangepaste gedrag werden afgeholpen. Moderne technologie bestaat niet, de telefoon staat in de gang, vrouwen dragen nette jurken, mannen zijn de baas. Maar de wereld van de roman zou net zo goed een dystopische, The Handmaid’s Tale-achtige toekomst kunnen zijn. In ieder geval is Inokai’s universum niet ver weg van het onze. Dat nooit zeker wordt of we het al achter ons gelaten hebben of dat dit ons wellicht nog te wachten staat maakt haar verhaal des te sterker en de maatschappijkritiek die uit de pagina’s spreekt overtuigender.

In de wereld van Een eenvoudige ingreep is de lesbische liefde verboden. De verhouding van Meret en Sarah moet geheim blijven, mag de muren van hun kleine kamer niet verlaten. Pas als Sarah Meret erop wijst dat hun relatie als een psychische aandoening gezien zou worden door de buitenwereld, dat ook zij twee dus ‘behandeld’ zullen worden als bekend wordt wat ze met elkaar uitspoken als er niemand kijkt, wordt Meret echt wakker. Op deze manier geeft de roman ook een mooi beeld van een queer bewustwording. Daarom is het jammer dat het eind wel een erg hoog en zoetsappig Hollywood-gehalte heeft, want verder is dit een intrigerende en mooi geschreven roman.


De verwondering van een Syrische vluchteling in Nederland

Geert Wilders was er ‘klaar mee’. Een Syriër had begin deze maand in Nieuwegein een elfjarig meisje vermoord, wat voor de leider van de grootste regeringspartij reden was om tot ‘een asielstop en het terugsturen van Syriërs’ op te roepen. Alleen bleek het helemaal geen Syriër te zijn geweest. Dat maakt voor Wilders verder niet zo veel uit: toen dictator Bashar al-Assad nog regeerde vond hij het al veilig genoeg voor Syriërs om terug te keren, en nu hij weg is al helemaal. Als ze maar teruggaan.

Hoe kun je in tijden van radicaal-rechtse ophitsing nog empathie kweken voor Syrische vluchtelingen? Schrijver Désanne van Brederode, die zich al lange tijd inzet voor Syriërs in Nederland, schreef het verhaal op van een van hen, Khaled Alkordi. Haar boek Waarover ik niet spreken kan. Brief van een overlever is gebaseerd op een manuscript dat hij haar toestuurde.

Dat verhaal heeft ze, schrijft ze in de verantwoording, verlevendigd door te putten uit haar ‘eigen herinneringen aan Syrische vrienden en kennissen die me verhalen hebben verteld’. Ook anderszins veroorlooft ze zich enige literaire vrijheid – het boek is in de vorm gegoten van een lange brief van Alkordi aan een ex-geliefde in Nederland, aan wie hij uitlegt waarover hij niet spreken kon: de trauma’s die hij in Syrië opgelopen heeft. In dit boek spreekt hij zich gelukkig wél uit.

Het resultaat is wat hybride. Van Brederode heeft een mooie pen, en zonder twijfel heeft Alkordi een verhaal dat het opschrijven waard is. Maar je vraagt je als lezer wel voortdurend af wie er nou precies aan het woord is. Is het Alkordi die zijn ex-geliefde poëtisch adresseert, of weet Van Brederode dit gewoon heel mooi op te schrijven? Wat heeft hij zelf meegemaakt, en wat komt er van die vrienden en kennissen?

Lees ook

Voor veel jonge Syrische vluchtelingen in Nederland is het nog niet ‘het juiste moment’ om terug te keren

Zwaar gebombardeerde gebouwen in de stad Homs in Syrië, 9 januari 2025.

Het boek kent grofweg een omgekeerde chronologie: in het begin vertelt Alkordi over zijn verwondering wanneer hij in Nederland aangekomen is. Bijvoorbeeld over een datingshow op tv, vermoedelijk First Dates: „De moed om een groot publiek deelgenoot te maken van zoiets teers, zoiets stunteligs en spannends als een eerste avondje uit met een onbekende, geselecteerd met het oog op romantiek en idealiter een duurzame liefdesrelatie…” Moed? Ja, want in Syrië onder Assad keek je wel link uit om jezelf zo openlijk uit te spreken. Alles kon tegen je gebruikt worden.

Ook over de aanhangers van Wilders verwondert hij zich, vooral over degenen die Nederland ‘een dictatuur’ noemen. Dat moet inderdaad tamelijk vervreemdend zijn voor iemand die Assad ontvlucht is.

Inzichtelijk is zijn blik op Syriërs in Nederland die overhaast met een landgenoot trouwen, uit nostalgie, bewijsdrang of haast. Maar zonder dat de liefdespartners elkaar goed kennen, wat dan weer tot veel scheidingen onder Syrische vluchtelingen leidt. Ook vertelt hij over Syrische vrouwen in Nederland die zich willen emanciperen, waardoor hun mannen van de weeromstuit conservatiever worden dan ze in hun thuisland waren.

Net mensen dus – met dromen, verlangens en fouten. Prettig dat er geen ideaalbeeld van hen geschetst wordt.

Gaandeweg, wanneer Alkordi afdaalt in zijn herinneringen uit de tijd dat hij tegen Assad streed, wordt het boek grimmiger. Nog erger dan de martelingen die hij onderging in staatsgevangenissen was het machteloos toekijken bij de behandeling die medegevangenen kregen. Wie toch ingreep, kreeg zelf een extra pak slaag.

Uiteindelijk weet Alkordi vrij te komen en krijgen we te horen hoe hij in Nederland belandt, via Libanon en Libië. In Rotterdam ontpopt hij zich tot een maatschappelijk betrokken ondernemer. Maar hij wordt geplaagd door nachtmerries en angstvisioenen. Wanneer hij zijn ouders naar de Egyptische hoofdstad Caïro kan laten overkomen, besluit hij zich daar te vestigen.

Het boek werd geschreven voor de val van Assad, wiens demonische regime eens te meer duidelijk wordt. Dat doet niets af aan de beschreven ervaringen van Alkordi, maar het maakt wel nieuwsgierig naar het vervolg. Het hele boek lang voelt hij zich schuldig dat hij zijn zus in Damascus in de steek heeft moeten laten. Gaat hij haar nu opzoeken? Zijn verhaal is in elk geval nog niet rond.


Deense schrijfster Asta Olivia Nordenhof schreef over liefde en kapitalisme: ‘Beslissingen in je intieme leven worden óók beïnvloed door geld’

‘Een van de dingen die ik de lezer duidelijk wil maken, is dat ieders intieme leven sterk beïnvloed wordt door het economische systeem”, zegt Asta Olivia Nordenhof. De Deense schrijver zoekt daarvoor spanningsvelden op tussen seks en geld, tussen liefde en kapitalisme. De vraag of liefde überhaupt wel mogelijk is ten tijde van kapitalisme vormt de rode lijn in het megalomane project van een zevenluik, een experimentele en activistische vertelling, waarvan de eerste delen nu de wereld over gaan.

In 2013 brak Asta Olivia Nordenhof (1988) door met een poëziebundel waarin ze openlijk schreef over haar mentale problemen, haar jeugd in een kwetsbaar gezin en haar tijd als sekswerker – de bundel werd een groot (verkoop)succes. In 2020 volgde het eerste deel van haar zevenluik, Geld als water, dat meerdere prijzen won. Het tweede deel Het duivelsboek is net in Nederlandse vertaling verschenen.

„Ik had geen idee dat de poëziebundel zo succesvol zou worden. Maar het gebeurde toch. Het heeft me jaren gekost om onder ogen te komen dat dat óók vreselijk was. Schrijven was een veilige, intieme plek, waar ik een eigen taal kon maken en een manier vond om te bestaan. Toen mijn schrijverschap transformeerde naar een groter, openbaar ding, met media-aandacht, vervreemdde mij dat van het schrijven en mezelf. Ik wilde het, maar toen het gebeurde was het een schokkende verandering in mijn leven. Het kostte me jaren om dit te verwerken. Ik heb een tijdje gedacht: misschien blijf ik schrijven, maar publiceer ik niet meer. Ik ging werken als docent creatief schrijven en was gelukkig. En toen kwam ik in aanraking met het verhaal van de Scandinavian Star.”

In Geld als water lazen we het verhaal van Kurt en Maggie, die elkaar vasthouden in een zeer ongelukkig huwelijk. Ze worden achtervolgd door de armoede uit hun jeugd en kampen met een gevoel van minderwaardigheid, ook wanneer, aan het eind van hun verhaal, Kurt financiële voorspoed kent met zijn busbedrijf dat een succes wordt. Hij wil investeren in een cruiseschip, de Scandinavian Star. Tussendoor krijgen we flarden informatie van de latere ramp op de Scandinavian Star, waarbij 159 passagiers in 1990 omkwamen.

De omstandigheden rondom de ramp zijn verdacht. Het vuur is naar alle waarschijnlijkheid aangestoken, de vluchtroutes waren niet in orde en de eigenaars zouden via louche financiële constructies het schip ver boven de geschatte waarde hebben verzekerd. De verteller uit Geld als water concludeert: „Het kapitalisme is een bloedbad.”

Lees ook

De mythische wereld van een IJslands dorp

IJsland Foto Cavan Images

Waarom speelt de tragedie rondom de Scandinavian Star een rol in deze serie? Welk verhaal zag je daarin?

„Ik las erover in een artikel, waarin een overlevende van de ramp aan het woord kwam. Het verbaasde me enorm dat deze kwestie, die zoveel vragen oproept en nog altijd niet opgehelderd is, zo is verdwenen uit ons bewustzijn. Kinderen leren er niet over, terwijl het een massamoord is in de Scandinavische geschiedenis. Ik wilde een antikapitalistisch boek maken en deze gebeurtenis vond ik typerend voor hoe het kapitalistische systeem werkt. Normaliter is het moordende systeem niet zichtbaar voor ons in het Westen, maar nu vond het plaats voor de Deense kust. Alles wijst erop dat het een economische misdaad was. Er zijn allerlei fouten gemaakt in het onderzoek, de zaak wordt nu opnieuw onderzocht.”

Hoe kwam je bij het idee van een zevendelige serie?

„Ik had een hoop ideeën, personages, verhaallijnen, tijdlijnen die ik wilde uitschrijven, maar het werd een zooi toen ik die in één dik boek wilde stoppen. Het groeide uit tot iets wat ik niet kon beheersen. Toen kwam het idee om het te verdelen in zeven verschillende verhalen.”

Geld speelt op allerlei manieren een rol in machtsverhoudingen. In de relaties die mensen met elkaar aangaan, of het nu gaat om een sociale hulpverlener of patiënt, sekswerker, kapitalist, zakenman, ouder of huwelijkspartner.

„Eigenlijk is geld het overkoepelende hoofdpersonage, door de boeken heen houden alle personages als het ware zijn hand vast.”

Ook in Het duivelsboek wordt de Scandinavian Star eigenlijk alleen aangeraakt in korte uitweidingen. In deze roman besluit verteller Olivia twee weken in quarantaine te gaan met een Britse zakenman. Ze schrijft over haar tijd met T, de man met wie ze in haar tijd als sekswerker een dubieuze deal sloot. Ook hier staan liefde en kapitalisme op gespannen voet: Olivia laat zich geblinddoekt meenemen naar een appartement in een onbekende stad, waar ze een tijdje betaald krijgt voor het gezelschap dat ze biedt. Terwijl ze wordt overladen met cadeaus (waaronder een harnas), glijdt de relatie af naar en donker, destructief bondgenootschap. Als er sprake kon zijn van intimiteit, is dat ergens in de financiële transactie verloren gegaan.

Hoe past Het duivelsboek daarmee in de reeks over de Scandinavian Star? De proloog van het boek heeft de vorm van een gedicht en zet zich kordaat af tegen de verwachting dat we dichter bij de ramp komen: „mijn motto luidt als volgt/ het is/ eenvoudigweg:/ fuck mannen!/ toen ik het/ bedacht/ bedacht ik/ dat ik/ kan doen/ wat ik wil/ dus hier komt/ mijn boek”. Nordenhof concludeert: „jullie taak/ om het in de reeks/ te laten passen”. Je zou kunnen opvoeren dat de reeks toont hoe financiële ongelijkheid dehumaniserend werkt: het houdt mensen gevangen in een ongelukkig huwelijk (in Geld als water) of verziekt een intieme werkrelatie (in Het duivelsboek). De telkens opgevoerde scheepsramp, die 159 levens kostte, is dan de ultieme dehumanisering.

Hoe ontstond Het duivelsboek?

„Er lag eerst een heel ander manuscript. Het idee was dat er een karakterwisseling zou plaatsvinden, maar het tweede boek zou gaan over de eigenaar van de Scandinavian Star. Ik schreef het boek vanuit hem en maakte het af. Ik heb drie manuscripten liggen thuis, allemaal versies van dat verhaal. Maar ik hield er niet van. Ik voelde dat ik eigenlijk niet met hem mee wilde leven, zoals een verhaal een bepaalde betrokkenheid vraagt. Ik wist niet helemaal wat mijn boodschap was.”

Iets als: ook een brute kapitalist is een mens?

„Ja, dat zou het geweest zijn. Maar het interesseerde me niet. Ik wilde een personage waar ik van kon houden. Het groeide niet dusdanig onder mijn eigen handen uit tot iets groters.”

Onder je handen uitgroeien – is dat het teken dat het goed is?

„Absoluut. Je moet een idee hebben om te beginnen met schrijven, maar dat idee moet jou meenemen. Het moet iets van zichzelf worden. Als schrijver moet je het volgen, tot de tekst iets wordt wat je zelf ook niet helemaal begrijpt.”

Ben je momenteel met het derde boek bezig?

„Ja. Maar het proces is wat lastig, omdat ik ook veel praat over het tweede boek. Het vraagt om twee verschillende schrijvers: de één zit in afzondering te schrijven, de ander moet juist de wereld in. Ik vind het lastig om mijn eigen werk te duiden. Als het schrijven goed gaat, neemt het verhaal mij mee, alsof het buiten mezelf om gebeurt. Als iemand me vraagt waar het boek over gaat, denk ik: vertel jij het maar.”

Het schrijven begon vroeg bij Nordenhof – in eerste instantie om eigenhandig een veilige wereld te creëren. „Ik schreef als kind onophoudelijk over een meisje dat samen met haar paard in allerlei avonturen verstrikt raakte, maar altijd triomfeerde.” Ze groeide op in moeilijke omstandigheden, ging van pleeggezin naar pleeggezin en stopte met school toen ze veertien was. Haar enige wens was schrijven, schrijver worden, een beslissing die haar eenzaam maakte, zo stelt ze, omdat ze alleen met haar papier was en ze zichzelf op een afstand van de wereld plaatste. Tegelijkertijd gaf deze volharding haar richting.

Hebben jouw eigen levenservaringen invloed op je personages?

„Er zijn gebeurtenissen en karaktertrekken die ik uit mezelf haal en aan mijn personages geef. Tegelijkertijd zijn het constructies en verschillen ze van wie ik ben: het zijn uitvergrotingen. Het zijn stukjes van mezelf, van de mensen van wie ik hou en van vreemden.”

De verteller toont soms dat ze schrijft. Hoe kwam die laag in je boek?

„Ik vind de relatie tussen schrijver, verteller en personage problematisch: de verteller weet alles en het personage moet het maar ondergaan. Het is een machtsstrijd. Soms heb ik het gevoel dat mijn personages niet per se willen dat er over ze geschreven wordt. Door een metalaag aan te brengen, laat ik zien dat zij niet verantwoordelijk zijn. Ik leg bloot dat het maar het verhaal is.”

De vraag die je onderzoekt in de serie is of het mogelijk is om lief te hebben ten tijde van kapitalisme. Hoe zit dat?

„Mensen denken dat het economische systeem vooral op hun werkleven van toepassing is, terwijl de economie je in het intieme leven vormt. Vroeger was dat een open en bloot systeem, met een bruidsschat en strategisch trouwen, maar nu is het een taboe om te stellen dat beslissingen in je intieme leven óók worden beïnvloed door geld. Maar: het bepaalt mede met wie je gaat samenleven, waar en hoe je kunt wonen, of je een gezin kunt stichten, of je weg kan bij een partner. We zijn niet vrij om intieme beslissingen te maken. In het kapitalistische systeem zijn we allemaal kleine, geïsoleerde familie-units die we beschermen.”

Is er dan liefde mogelijk ten tijde van kapitalisme? Kom je dichter bij een antwoord?

„Ik ben ervan overtuigd dat het anders kan, er is zoveel potentie. De wereldorde beeft, zichtbaar voor iedereen. De geschiedenis leert ons dat tijdens momenten van grote verandering, tegengestelde bewegingen kunnen triomferen. Ik denk eigenlijk dat we nu in optimistischer tijden leven dan vijftien jaar geleden.”

Kunnen romans in de huidige maatschappij een tegenwicht bieden?

„Boeken op zichzelf niet, denk ik. Maar ze kunnen een belangrijk onderdeel zijn van een beweging. Kunst speelt een belangrijke rol in een proces van verandering. Kunst bekritiseert, stimuleert de verbeelding, geeft inzicht in mogelijkheden. Intellectuelen en wetenschappers kunnen op een bepaalde manier weggezet of geridiculiseerd worden, maar ze hebben een subtiele, indirecte kracht om aan te zetten tot nieuwe ideeën. Kunstenaars zouden zichzelf serieus moeten nemen en groot moeten dromen. Daar geloof ik in.”

Lees ook

‘Triangle of Sadness’: een heel grappige komedie – of slappe satire

Bovendeks bedienend personeel is de middenklasse aan boord van het luxe jacht in ‘Triangle of Sadness’.


Lieke Marsman schreef een razend inspirerend pleidooi voor openheid

De verbetenheid die Lieke Marsman de afgelopen weken in interviews tentoonspreidde, is ronduit inspirerend. Zoals zij heeft besloten door te gaan. Zich niet neer te leggen bij de kanker die haar teistert, ook niet als haar een nieuwe behandeling wordt afgeraden, omdat haar ‘kwaliteit van leven’ onder de bijwerkingen zou lijden. „Ik voel geen berusting”, stond in de ene krantenkop; „Ik ga alsnog dood”, las je in de andere, „maar wél op mijn manier”.

Die toon vind je ook in haar nieuwe boek Op een andere planeet kunnen ze me redden. Bijvoorbeeld in haar reactie op de keuze om ofwel haar arm-met-tumor te amputeren ofwel dat niet te doen, omdat het een risicovolle operatie zou zijn. Die toer, die kent Marsman, uit de heersende ideeën over ziekenzorg: „Want dat is toch hoe je er als weldenkend mens in hoort te staan: zinloos lijden aan het einde voorkomen?” Ze zou uit die operatie komen „als een verminkt persoon”. Dan smaalt ze: „Wat heb ik eraan niet verminkt te zijn als ik dood ben? Hoe verminkt is een door maden aangevreten lijf?”

Lieke Marsman (1990) kiest ervoor haar kwaliteit van leven niet te laten bepalen „door de afwezigheid van lijden maar door de aanwezigheid van hoop”. Dat is ook pakkend geformuleerd – zoals zij eerder klinkend scherp was in het ontmaskeren van laffe beslissingen en lege taal, als Dichter des Vaderlands (waarvoor ik, volledigheidshalve zeg ik het hier bij, met haar heb samengewerkt). Nu vergelijkt ze haar behandeltraject met een tenniswedstrijd: „Sla ik een pisballetje terug in de wetenschap dat ik in elk geval geen fout maak, of ga ik voor de winner met het risico dat ik de bal uit sla en verloren heb? Ik denk dat je altijd voor de winner moet gaan, want ook als die op slag een verlies inleidt, is dat een manier van verliezen waar veel makkelijker vrede mee te sluiten is dan verliezen doordat je tegenstander, kanker in dit geval, je je zachte angst-return om de oren rost.”

Die zit. En geef toe: de arm is er weliswaar af, maar de maden hebben nog geen beslag kunnen leggen op Marsman.

Achtergrond als filosoof

Maar hard, scherp en catchy is slechts een deel van wat Marsmans nieuwe boek vertelt. En denk niet dat het een ziektegeschiedenis is. Het is hoofdzakelijk een essayboek, of essay in boekvorm, van zes hoofdstukken en ertussendoor (dagboek)notities, over ideeën, en hoe die bij haar postvatten. In dat geheel vind je evengoed zachtheid (zie de titel) en bedachtzaamheid in de redeneringen, stap voor stap.

Haar tekst neemt soms de vorm aan van een gloedvol betoog over cultroman Wittgensteins minnares, soms van bespiegelingen die haar achtergrond als filosoof verraden, of kwetsbare persoonlijke notities, die innemend relativerend zijn („Sinds een paar weken aan de dexamethason”; en als dat haar apathisch maakt, noteert ze zwartgallig grappig: „Ik zou nu heel goed binnen een middelgrote organisatie inzetbaar zijn”). En de notities kunnen zomaar uitmonden in poëzie – in de vorm, een literaire vorm waarin alles kan, legde Marsman zich geen beperkingen op. Evenmin wat voorkennis betreft: ‘materialisme’ en ‘idealisme’ verwijzen bij Marsman niet naar spulletjes of idealen, maar naar de filosofische ideeën over materie en bewustzijn.

En al die elementen zijn samengezet in een groots verband, dat opmerkelijk vloeiend leest. Inhoudelijk is het al net zo veelomvattend en verenigt het betoog vele schijnbaar verschillende zaken.

De rode draad vormt het idee dat het irrationeel is om niet te geloven in dingen die je niet kunt toetsen. Dat zijn veel ontkenningen achter elkaar, excuses – dat om weer te geven dat Marsman juist open en bevragend wil zijn, niet stellend en definitief. En dat ze de scepsis niet wegwuift. Dat zijn de grootste verdiensten van haar boek: het is tegelijk hartstochtelijk en zorgvuldig geserreerd, en daarmee des te overtuigender.

Gok van Pascal

De opmerkingen over de amputatie en het pisballetje staan dan ook in het hoofdstuk dat ‘God, misschien’ heet en behalve over haar ziekte gaat over haar bekering. Die begint met haar waarneming dat haar verdriet, „dat harder is dan ooit”, als vanzelf „zachte randen” krijgt. „Als ik echt naar dat pure gevoel moest gaan, zou ik zeggen dat het was alsof de wereld op dat moment mijn wanhoop beantwoordde. Door er te zijn.” Vaag? Ja, maar om onze scepsis te adresseren (en die van haarzelf) neemt Marsman ons mee terug naar haar areligieuze, atheïstische, rationalistische opvoeding én vervolgens naar een dankzij haar ziekte diep wanhopig moment waarop ze dat wereldbeeld „ontoereikend” ging vinden. Ze erkent: die beantwoording van haar wanhoop – door ‘de wereld’, door een God, misschien – was precies wat ze nodig had in haar toestand van acute zielennood.

Oh, we all got wanderlust in the darkest place”, verzucht Kylie Minogue in het motto van Marsmans boek. Inderdaad: in de loopgraven bekeer je je gemakkelijker, want het is „vaak de ontroostbare smart die Gods liefde inleidt”, zo haalt ze Simone Weil aan. Of God daarmee ook bestáát, daar gaat het niet om: eerder dan godsbewijzen zoekt Marsman argumenten om te twijfelen aan de onmogelijkheid van een God. Ze weet: het blijft geloof, en voor haar is ‘misschien’ genoeg. Dat blijkt ook uit haar omarming van de ‘gok van Pascal’, die inhoudt dat je beter wél kunt geloven voor het geval dat de dag des oordeels en het hiernamaals toch blijken te bestaan. Dan zit de gelovige goed. Een kwestie van voor de winner gaan.

Ufo-waarnemingen

Zo’n redenering pretendeert niets te bewijzen, maar is wel een lekker pragmatisch argument voor geloof. Baat geloven niet, dan schaadt het niet – al is het daarvoor wel fijn als je er dan geen dogmatische, straffende, niet-inclusieve religie voor hoeft te gehoorzamen (waar Marsman ook een hoofdstuk aan wijdt). Zou je dat op Marsmans betoog kunnen afdingen: dat haar geloof tot niets verplicht, en daarmee ook wel lekker makkelijk is? Toch niet, want Marsmans bekering heeft meer om het lijf dan pragmatisme: er zit een kennistheoretische kant aan, die het geloof ook min of meer inpast in haar rationele paradigma. Dat komt glorieus tot uiting in het laatste hoofdstuk, waarin ze haar „tweede bekering” beschrijft: die tot geloof in buitenaards leven.

Ze kent het „hoongelach”. Daarom brengt ze niet alleen ufo-waarnemingen in stelling, van straaljagerpiloten, door serieuze instanties erkend, en ook verrassend overeenkomstige van eeuwen geleden. Ook borduurt ze voort op het concept unknown unknowns (dingen waarvan we niet weten dat we ze niet weten), want dat er nog geen bewijzen zijn, moet ons niet weerhouden om de opties te onderzoeken – waarmee de cirkel naar onwillige medici inzake experimentele kankerbehandelingen trouwens rond is.

Natuurlijk: haar ideeën zijn niet los te zien van haar ziekte en zielennood. Maar wat nu als die toestand je ontvankelijker maakt? Zoals protonen hun geheimen pas prijsgaven toen ze in de Large Hadron Collider in extreme omstandigheden werden gebracht? Misschien? Telkens roept ze zich rationeel tot de orde, om verderop ook weer haar obsessie te bekennen met verhalen „van kinderen die zich een vorig leven kunnen herinneren”. Want: „Ik voel hoeveel er is wat we niet weten.” Tegen die tijd lees je dat niet minzaam meer, maar met ontroering en, ja, geloof.

Lees ook

Dichter en filosoof Lieke Marsman: ‘Ik ga alsnog dood, dat weet ik ook wel, maar wél op mijn manier’

Lieke Marsman: „Ik wil tot het gaatje gaan, en dan nog drie gaatjes verder. Dat vinden dokters ingewikkeld.

Die ‘misschien’ kan hoop brengen, laat Marsman telkens zien. Maar onzekerheid vergt ook moed: „de dappere mens”, redeneert ze met Robert Musil, „is de mens die er juist wél voor kiest zijn opties open te houden”. Meegaan in haar betoog vraagt wellicht ook denkmoed, maar Marsman toont aan dat het wijs is om die op te brengen. Op een andere planeet kunnen ze me redden is een razend inspirerend pleidooi voor openheid, dat echt in staat is om het denken te veranderen.


Op zoek naar een vrij leven in Québec

Sinds de Franstalige Canadees Nicolas Dickner zo’n vijftien jaar geleden in Nederland succes had met zijn vertaalde romans, zijn meer bestsellers uit Québec uitgebleven. Vóór hem werden bijvoorbeeld Gaétan Soucy en Gilles Courtemanche vertaald, auteurs uit Québec van recenter datum konden een Nederlandse uitgeverij nooit verleiden. Maar nu is er Éric Chacour, een debutant uit Montréal. Wat ik van je weet is geknipt om een groot publiek te bereiken én te ontroeren.

Jarenlang schreef deze 41-jarige auteur, naast zijn werk in de financiële wereld, aan zijn roman. Rustig, in de avonduren. Het manuscript stuurde hij op, per post, waarna het wonder gebeurde: het werd uit de stapel gepikt, gelezen, goed bevonden en lag een jaar later in de boekhandel. Het kreeg prijzen, onder andere de Prix Femina des Lycéens, de prix des Cinq Continents de la Francophonie en ook de boekhandels omarmden de roman.

Dat is helemaal terecht. Wat ik van je weet pakt je vanaf de eerste bladzijde. Even moet je wennen aan de ‘jij’-vorm waarin het is geschreven, want wie is er aan het woord? Kunnen we die vertelstem wel vertrouwen? Het maakt dat je meteen oplet. Het antwoord, dat je als lezer blijft zoeken, komt pas als je al een flink eind op streek bent.

Verliefdheid en erotiek

De ‘jij’ neemt je mee naar een multicultureel Caïro, de tijd van ‘een kosmopolitisch, toekomstgericht Egypte’, waar een vader wordt betreurd. Zijn zoon, Tarek, neemt diens artsenpraktijk over en opent daarnaast nog een kliniek in een arme wijk, waar men doorgaans geen dokter kan betalen. Dan neemt hij een assistent aan, een intelligente jongeman uit een arm milieu, die tot dan toe zijn kostje verdiende als prostitué. Het is een kantelpunt in Tareks leven, verliefdheid en erotiek komen op zijn pad. Zijn echtgenote verdwijnt door de achterdeur en kiest ervoor op reis te gaan. Dat is buiten zijn moeder gerekend. Zij onderneemt actie tegen het ongepaste gedrag van die zoon die de familie te schande maakt. Bovendien tolereert de oerconservatieve Egyptische maatschappij dit soort fratsen niet. Homoseksualiteit is een levensgroot en levensbedreigend taboe.

Tarek trekt de Egyptische deur achter zich dicht en vertrekt naar Québec, waar ze de taal spreken van het land waar zijn grootmoeder van droomde. ‘Ik herinner me’ staat er op de nummerborden in Québec. Ironisch, want in dit migratieland herinnert niemand zich wat hij geacht wordt zich te herinneren ‘en misschien is dat maar beter ook’.

Met deze uitstekend vertaalde roman treedt Chacour in de voetsporen van bekende auteurs als Mohamed Mbougar Sarr en Leïla Slimani. Beiden streden via hun werk tegen het taboe op homoseksualiteit in respectievelijk Senegal en Marokko. In Een echte man veegde Mohamed Mbougar Sarr hardhandig de vloer aan met de hypocrisie en het geweld dat anders zijn oproept. Slimani bekritiseerde in Seks en leugens de criminalisering van homoseksualiteit.

Anders dan zij verwoordt Chacour zijn aanklacht indirect, en in een fijngevoelig, bijna verstild taalgebruik, waar meer wordt gehint en gesuggereerd dan dat er bloed vloeit. Maar hij stelt dezelfde vragen.

Wat Chacour hier prachtig neerzet is de zoektocht naar vrijheid van een man die zich op een cruciaal moment in zijn leven realiseert dat hij geen enkel besluit als zelfstandig individu heeft genomen. Zijn ouders kozen voor hem, hij voegde zich vanwege ‘maatschappelijke conditionering, uit gewoonte, uit lafheid’. Het was gewoon gemakkelijk om ‘het gewicht van elke beslissing’ uit de weg te gaan. Maar wat betekent dan de vrije wil van de mens, als je niet de moed hebt je eigen keuzes te maken?


Is het een thriller, een literaire legpuzzel of een smakelijk verhaal? Deze roman is het allemaal en meer

Is het een thriller of een gelaagde psychologische roman? Gaat het om wie wie heeft vermoord of is het veeleer een satire? Is het een geraffineerde literaire legpuzzel of toch vooral een smakelijk verhaal? Het vervolg, de negende roman van de New Yorkse schrijfster en scenariste Jean Hanff Korelitz (1961), is het allemaal en meer. Vooral is het eigenlijk een boek dat zijn titel eer aandoet: een vervolg dus. Het boek sluit vindingrijk en verrassend aan op De plot uit 2022.

En daarmee is meteen de originaliteit onderstreept. Doorgaans is het immers een tegenvaller als ‘deel twee’ in een reeks niet goed op zichzelf kan staan. Dat betekent dat het een slap aftreksel is, dat het vooral moet hebben van herkenning en herhaling. Maar in dit geval is het geheel echt veel meer dan de som der delen.

Korelitz sluit aan en bouwt voort op wat bekend was, maar doet in Het vervolg gaandeweg van alles kantelen wat eenduidig onthuld leek te zijn in De plot. Ze verrast voortdurend en vernuftig. Dacht je na lezing van De plot voor eens en voor altijd te weten ‘hoe het zat’ met de personages, met het plot, nu blijkt alles ineens toch weer anders. Deel twee reanimeert deel een, blaast er nieuw leven in. Feiten en beweringen worden anders ingekleurd. Dit kan over iets kleins gaan, zoals over een voorkeur van iemand op het gebied van meubilair of voedsel, maar ook over iets groots, zoals een moord. Alles blijkt een kwestie van perspectief, in De plot lees je over een man die succesvol debuteert, in Het vervolg over zijn weduwe die hem navolgt.

Een kwestie van doen

„In de eerste plaats was het niet eens zo moeilijk”, luidt de direct verfrissende eerste zin. „Als je ze erover hoorde praten, al die schrijvers […], dan was het alsof ze allemaal op hun knieën door een diamantmijn kropen met een plastic lepel tussen hun tanden […], door een riool waadden op zoek naar een lek of brandende gebouwen binnenrenden met twintig kilo gereedschap op hun rug.” Er wordt wat afgeklaagd over hoe moeilijk het is om een boek te schrijven, waar het een kwestie is van gaan zitten en het doen. Ja toch, niet dan.

Deze mening karakteriseert de hoofdpersoon, genaamd Anna Williams-Bonner. Haar boek, getiteld Het nawoord, is autofictie, autobiografisch proza dus. Want er valt genoeg te verwerken, al schrijvend, als je man, zoals in haar geval, zelfmoord heeft gepleegd. Is het dapper, dat ze dit aan durft te gaan? Geeft het een meerwaarde, dat het echt gebeurd is? Ontroert het daardoor extra? Ja toch zeker?

Hm, ja. Het lezerspubliek vindt van wel, net als journalisten, en natuurlijk de literair agent en de uitgever. Behalve dat het verzonnen is. Anna, de enige die weet hoe haar man dan wel aan zijn einde is gekomen, zet de werkelijkheid koelbloedig naar haar hand. Al schrijvend, maar ook al levend. Ze kijkt niet op een leugen of een lijk meer of minder.

Het is knap dat Korelitz haar weet om te vormen tot een hoofdpersoon met wie je desondanks meeleeft. Anna is niet sympathiek, maar wel lekker scherp en nogal reactionair. Ze moet niets hebben van schrijversgewauwel over een authentiek zelf en wat dies meer zij, maar bijvoorbeeld ook niet van geklaag over seksuele intimidatie. Toen ze zelf eens iets had met haar baas, kwam haar dat goed uit. Ze is geen slachtoffer, weigert zichzelf zo te zien, maar Jean Hanff Korelitz maakt tussen de regels door duidelijk dat ze dat ook juist wel is.

In De plot is de hoofdpersoon dus haar echtgenoot, een ijdele oen van een man. Hij eigent zich een verhaalidee, een plot, van een ander toe en lijkt daarmee weg te komen, maar dan blijkt toch iemand hem door te hebben. Hij krijgt anonieme berichten daaromtrent; de paniek slaat toe. Hij gaat op zoek naar de anonieme belager. Tijdens zijn reis komen wezenlijke (schrijvers)vragen aan bod: wanneer is een idee eigendom, is alles al eens verteld, mogen (en kunnen) mensen zich verplaatsen in een ander met een ander levensverhaal of andere afkomst.

Het vervolg draait grofweg om dezelfde vragen, maar handelt daarnaast uitgebreid over de vraag wanneer het geoorloofd is iets te verzinnen. Ben je de auteur van je eigen levensverhaal? Wat is er maakbaar aan de realiteit? Het vervolg is net als De plot bloedspannend, want ook dit keer is er ineens sprake van een anonieme belager die alles weet, kent en doorziet. Geheel tegen de verwachting in wordt ditmaal Anna in het nauw gedreven.

Het vervolg is hiernaast ook een uitbreiding van de satire die De plot is, op hoe het er heden ten dage aan toegaat in de boekenwereld. Wat wil de lezer? Aldoor maar meer van hetzelfde? Het is een geestige vraag in een roman die Het vervolg heet en allerlei elementen uit een eerder boek herhaalt en op scherp zet.

Er wordt verwezen naar uiteenlopende andere literatuur, van Colleen Hoover tot Shakespeare, van Jon Fosse tot Stephen King. Het meest in het oog springend naar de klassieker The Talented Mr. Ripley van Patricia Highsmith uit 1955 – en daar zijn beide boeken ook echt vergelijkbaar mee. De vragen wanneer iets een literaire traditie is, wanneer plagiaat, wanneer eerbetoon, wanneer parodie, zijn handig door de vertelling geweven.

Kapsels en maniertjes

Jean Hanff Korelitz blinkt uit in snelle en handige karakteriseringen. Met een enkel beeld, een schets in een paar zinnen, maakt ze dat je de omgeving waarin de hoofdpersoon zich bevindt voor je ziet. Of met welk type ze te maken heeft. Kapsels en maniertjes van mannen en vrouwen, hun motoriek, hun mimiek, ze zet ze kort en zwierig neer, steeds doeltreffend. Ze weet precies wat ze de lezer aandoet, net als haar hoofdpersoon, die zich al naar gelang de situatie anders voordoet. De ene keer is een kat gewoon een kat, de andere keer, temend tegen de buurvrouw, een „poezenbeest”. De vertalers, drie maar liefst, hebben dit schuivende jargon goed weten te vangen.

In de dialogen portretteert Korelitz geestig eigentijdse mensen en hun inzichten en meningen. Iemand, een feministe uit de jaren zeventig, complimenteert Anna met een interview in The New York Times naar aanleiding van haar boek. „‘Ik probeer er blij mee te zijn’, zei Anna zo nederig als ze kon opbrengen. […] ‘Het is ook zo moeilijk voor ons vrouwen’, zei haar buurvrouw. ‘Trots kunnen zijn op ons werk. Ons succes omarmen.’” Sneue witte mannen die het succes van jongere mensen die niet op hen lijken niet aan kunnen zien, worden evengoed geridiculiseerd.

Lees ook

Dit epos over een New Yorkse familie is satirisch, spannend en smeuïg

Dit epos over een New Yorkse familie is satirisch, spannend en smeuïg

Heel goed is tenslotte de melange die Jean Hanff Korelitz brouwt van griezelelementen, brute moorden met injectienaalden of een spade bijvoorbeeld, en dagelijkse details, zoals smakelijk „kip met peultjes” eten. Van haar negen romans zijn er nog maar vier in het Nederlands vertaald: het is hoog tijd voor de rest.


Het werk van bell hooks blijft relevant, ook haar baanbrekende filosofische boek over de liefde

We beginnen in New Haven, dicht bij de Yale-universiteit. bell hooks (1952-2021), die daar lesgeeft, is op weg naar haar werk nadat haar relatie na bijna 15 jaar uit is gegaan. Wat is er misgegaan in de relatie? Wat hebben maatschappelijke verwachtingen van liefde daarmee te maken? hooks’ persoonlijke overpeinzingen van dat moment vormen de opmaat van All about love (1999), dat nu in Nederlandse vertaling is verschenen als Alles over liefde. De titel liegt er niet om, het boek gaat van begin tot eind over de liefde. Van romantische liefde tot liefde binnen gezinnen, van de rol van liefde in religie tot de rol ervan in de maatschappij: alles komt voorbij. Door de verschillende menselijke ervaringen van liefde te bespreken houdt hooks zowel zichzelf als haar lezers een eerlijke spiegel voor.

Het werk van bell hooks is sinds de laatste jaren de canonieke status aan het verwerven die het verdient. De enorme zeggingskracht van haar boeken op het gebied van sociale rechtvaardigheid maakt ze steeds weer opnieuw relevant. hooks, die eigenlijk Gloria Jean Watkins heette, schreef haar schrijversnaam in kleine letters om de aandacht niet op zichzelf te vestigen, maar op haar werk. Tijdens haar leven was ze succesvol als cultuurcriticus en gaf les aan Stanford en Yale voordat ze professor werd aan Berea College in Kentucky. Haar oeuvre gaat over sociale rechtvaardigheid: seksisme, racisme en sociale klasse worden behandeld als overlappende invloeden in één groot systeem van onderdrukking. Dit maakt hooks tot een sleutelfiguur in het intersectioneel feminisme. In Nederland verscheen vorig jaar al de vertaling van een ander invloedrijk werk van hooks: Feminisme is voor iedereen.

Systeem van invloeden

En nu is er Alles over liefde. Het boek behandelt verschillende vormen van liefde, en met name hoe ze zich in onze cultuur manifesteren. De dertien hoofdstukken hebben elk hun eigen liefdesgerelateerde thema, waarin onze persoonlijke beleving van liefde en de maatschappelijke invloeden op liefde onder de loep genomen worden. Familiedynamieken, polarisatie, romantiek, godsdienst en spiritualiteit worden niet als een serie losstaande invloeden op de liefde behandeld, maar als een geheel dat steeds weer van nieuwe kanten belicht dient te worden om het ook maar enigszins te begrijpen.

Eind jaren negentig betekende deze benadering een grote filosofische doorbraak. Niet alleen racisme en seksisme, maar ook andere patronen in de maatschappij (ideeën over romantiek bijvoorbeeld) worden als samenhangend systeem van invloeden beschreven. Hierdoor blijft hooks’ werk ook nu weer actueel. Een goed voorbeeld hiervan is het vreemde contrast tussen onze verwachtingen van romantische liefde en onze verwachtingen van vriendschap. Hooks schrijft: „Vrouwen die nooit een vriendschap zouden tolereren waarin ze emotioneel en fysiek mishandeld worden, blijven in een romantische relatie waarin zulke schendingen regelmatig voorkomen.” Zonder deze vrouwen de schuld te geven legt hooks haarfijn de seksistische patronen bloot die dit contrast mogelijk maken. Vooral vrouwen worden vaak opgevoed met het idee dat ‘alles moet wijken om de relatie te redden’, ten koste van al het andere in hun leven. Dit is slechts één voorbeeld, maar het boek staat vol met analyses van hardnekkig onrecht en de onderliggende oorzaken ervan.

Alles over liefde is ook om een andere reden nog altijd een relevant boek: de diversiteit van denkers die worden besproken. hooks behandelt ‘academische’ filosofen, maar ook zelfhulpboeken. Ze schrijft over boeddhistische monnik en vredesactivist Thich Nhat Hanh, maar ook over de Bijbel. Zonder dogma’s over wat het citeren waard is en wat niet kijkt hooks naar de kwaliteit en originaliteit van de aangehaalde schrijvers, en wat ze toevoegen aan haar argumenten. Dat zouden meer mensen moeten doen.

Alles over liefde maakt overduidelijk dat het aanhalen van denkers uit een breed scala aan tradities niet alleen moreel wenselijk is, maar ook het beste resultaat oplevert. Hoewel hooks gedurende het grootste gedeelte van haar carrière in de academische wereld actief was, werd haar werk lange tijd ondergewaardeerd. In tegenstelling tot Rawls, Foucault en Habermas behoorde ze niet tot de academische ‘mainstream’. In een essay voor het blog van de London Review of Books schrijft Sophie Smith dat er geen exemplaar van Feminism is for everybody in de universiteitsbibliotheek van Oxford stond, toen zij daar in 2015 begon met lesgeven. En dat terwijl hooks toch één van de meest invloedrijke denkers uit de recente geschiedenis is. De manier waarop haar werk lang onderbelicht is gebleven is ronduit pijnlijk. Deels is dit te wijten aan racisme en seksisme, deels komt het ook doordat hooks de heersende dogma’s van de academische wereld uitdaagde. Dat ze inspiratie putte uit zelfhulpboeken en new-age denken en expres in begrijpelijke taal schreef, was toen ronduit on-academisch. Zelfs de huidige tijd is hooks op dit gebied soms vooruit. Hopelijk blijft de herwaardering die hooks’ oeuvre recentelijk heeft doorgemaakt – haar werk maakt nu wel deel uit van de basiscurricula van universiteiten – zich voortzetten en volgen er nog meer Nederlandse vertalingen.

Elegante zinnen

De vertaling van Alles over liefde verdient overigens een compliment. Bell hooks is één van die schrijvers die heel gecompliceerde dingen op een begrijpelijke manier kan verwoorden. Jenny Mijnhijmers elegante zinnen doen recht aan deze zeldzame kwaliteit. Ook de grapjes komen goed tot hun recht, zonder de overwegend serieuze toon van het boek uit het oog te verliezen. hooks schrijft bijvoorbeeld hoe ze door de relatiebreuk die ze doormaakte in therapie terechtkwam, via haar vrienden: „Ik voelde dat een paar het gewoon beu waren dat ik het onderwerp ter sprake bracht en dachten dat als ik naar een therapeut ging, zij ervan af zouden zijn.” De droge, lichthartige formulering van Mijnhijmer brengt de aard van deze scène perfect in kaart voor het Nederlandse publiek, zonder dat hooks’ punten of haar humor aan zeggingskracht inboeten.

Lees ook

2023 was een slecht jaar voor de feministische zaak

2023 was niet alleen het jaar van Barbie, het was ook een slecht jaar voor de feministische zaak

Alles over liefde kan eindeloos herlezen worden, op verschillende punten in een mensenleven. De enorme breedte en rijkdom van de tekst zorgen ervoor dat er over nog eens twintig jaar waarschijnlijk weer heel andere lessen uit kunnen worden getrokken. Liefde blijft immers altijd relevant als transformerende kracht, in onszelf en in de maatschappij. In de woorden van bell hooks: „De liefde maakt geen einde aan onze moeilijkheden; ze biedt ons de middelen om met die moeilijkheden om te gaan.”