
Tommy Wieringa loopt naar het raam van zijn huis en wijst naar de berm van de dijk waaraan hij woont, in het boerenbuitengebied boven Amsterdam. Er liggen vijf omgezaagde knotwilgen, de takken al gesnoeid. „Een maand geleden”, zegt hij, „kwamen er vier mannen van de provincie met een grote grijper en een motorzaag. Die bomen, die ik achttien jaar geleden geplant heb, moesten weg. Ze zouden schade veroorzaken aan de dijk, wat niet zo was, dat had ik laten onderzoeken. Maar nee hoor, niets mee te maken. De bomen moesten weg. De eerste lag al om toen ik naar buiten rende en voor de tweede ging staan. De tanden van de grijper” – hij houdt zijn handen vlak voor zijn neus – „kwamen tot zo dichtbij. Ik zei: jullie zullen door mij heen moeten, want ik ga niet aan de kant. Een gek moment, hè.” Hij lacht. „Ik was mezelf aan het offeren voor een boom.”
En toen?
„Heb ik daar een uur gestaan. De mannen wisten niet hoe nu verder. Het hele proces kwam stil te liggen.”
De bomen zijn toch omgegaan.
„Twee weken later zijn ze teruggekomen toen ik niet thuis was. Zo zien jullie: er is niet tegenop te werken. De verwoesting, de destructie, de grofheid waarmee het gebeurt, de hufterigheid, het is overal. Vorige week zaterdag heb ik in Beverwijk met twintig vrijwilligers duizend bomen geplant, dit weekend zijn er in Delft vierduizend de grond in gegaan. Maar de bomen voor mijn eigen huis heb ik niet kunnen redden. Elke keer dat ik die stompen zie – ik bloed.”
Moet je net in de Noord-Hollandse polder wonen.
„Tussen de boeren met hun brute monocultuur en landbouwmethoden. Ik heb niet de illusie dat ik het elders in Nederland zou kunnen ontlopen.”
Optimisme zonder hoop heet het essay dat hij heeft geschreven in opdracht van de Maand van de Filosofie, die deze week is begonnen. Het gaat over de klimaatcrisis, de politieke en maatschappelijke gevolgen ervan, en over een vorm van toekomstloosheid die, schrijft hij, zonder precedent is in de menselijke geschiedenis. „Hoe te leven met een onvoorstelbare toekomst die zélf de crisis is?” Het essay is opgedragen aan zijn twee dochters, dertien en vijftien. Ze zitten op het gymnasium.
Je mocht je onderwerp zelf kiezen?
„Ik wist niets anders om over te schrijven. Ik weet al heel lang niets anders om over te schrijven.”
Nou, Oekraïne.
„De klimaatcrisis hangt boven alle andere crises in de wereld, ook boven de oorlog in Oekraïne. Het begon ermee dat ik met mijn oudste dochter over de vlooienmarkt liep, in de IJ-Hallen in Amsterdam. Ze stond voor een kraam met babykleertjes en vroeg of ze dat roze jasje zou kopen voor als ze later een kindje kreeg. De tranen schoten me in de ogen. Over de toekomst van mijn dochters maak ik me al veel zorgen, het bestaan van hun kinderen kan ik me nauwelijks voorstellen. Toen kwam ik uit op twee dingen: de categorie toekomst is verdwenen en we hebben niet langer iets aan hoop, die per definitie een anker in de toekomst heeft. Dat zijn de pijlers van het essay. Maar het enorme handelingsperspectief dat ontstaat als je de hoop opgeeft en daarmee de hopeloosheid, dat vind ik heel bemoedigend.”
Hoe kwam je tot dat inzicht?
„Door het plastic ruimen hier op de dijk. Plastic van de boeren, plastic van toeristen en wielrenners. Elke keer dat ik op de dijk loop raap ik het op en gooi het in de vuilnisbak. De volgende dag ligt het er weer, alsof het ’s nachts vanzelf aangroeit. Ik ben net terug van twee weken Oekraïne en het is ongelooflijk hoeveel plastic er nu weer ligt. Als jullie straks weg zijn, ga ik weer beginnen. De hele dijk is mijn raapterrein.” Hij lacht. „Eerst vervloekte ik die klootzakken met hun milkshakebekers, hun sigarettenpakjes, hun snoepwikkels, hun met urine gevulde plaszakken – die zijn van de wielrenners, dan hoeven ze niet van hun fiets te stappen, een abjecte mensensoort – maar nu heb ik er plezier in, omdat ik me heb bevrijd van de hoop dat het ooit beter wordt.
„Ik sprak erover met een zenmeester en we kwamen erop uit dat het de beste strategie is: hoop vervangen door handelen. Die gedachte heb ik geëxtrapoleerd naar de klimaatcrisis. Het gevoel van onmacht bij mensen is enorm, merk ik overal. We weten niet langer wat te doen. Ik bestrijd de wanhoop door met konvooien van Protect Ukraïne hulpgoederen voor het leger naar Oekraïne te brengen en in het weekend bomen te planten. Mijn fantasie is om de helft van Nederland te bedekken met bos. Als je je er dan een tijdje niet mee bemoeit, heb je binnen een paar jaar weer een enorme soortenrijkdom en biodiversiteit. De natuur kan zich razendsnel herstellen.”
Helpt het je?
„Soms heb ik zin om me een stuk in de kraag te drinken, maar over het algemeen ben ik nog steeds goed in staat tot handelen, ook al ben ik grotendeels zonder hoop. Ik denk dat al die gefrustreerde energie in mensen die geen vertrouwen meer hebben in de toekomst en geen handelingsperspectief meer hebben heel schadelijk is. Ze worden er angstig van en snakken naar orde en veiligheid. Angstige, geïsoleerde mensen, schreef Hannah Arendt, zijn per definitie machteloos. Een fantastische zin. Vinden jullie dat geen fantastische zin? Afzondering en onmacht, schreef ze ook, zijn de noodzakelijke voorwaarden voor het begin van elke autocratische regeringsvorm.”
En we kunnen, schrijf je, de macht terugpakken door samen te handelen.
„Dat is ook Hannah Arendt.”
Je schrijft dat je met een nieuw soort angst kennismaakte toen je dochters geboren werden.
„De angst voor verlies, ja. Misschien had ik de dingen waar we het nu over hebben gemakkelijker kunnen laten passeren als ik geen kinderen had gehad. Misschien had ik me laten verleiden tot een plezierig soort vermijdingsgedrag en was ik gevlucht in hedonisme. Ik ben uiteindelijk toch een flaneur. Maar nu is dat helaas onmogelijk. Het is niet alleen: wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart – mijn favoriete citaat uit Prediker. Het is ook: wie kinderen krijgt, vermeerdert smart.”
Je wilde ze wel?
„Ik heb altijd kinderen gewild. Ik vind kinderen geweldig. Als ik niet oppas, hang ik als een zot boven de kinderwagens van wildvreemden. Ik word ongelooflijk vrolijk van ze. De argeloosheid is zo aanstekelijk. Ik geloof niet dat enige somberheid daartegen bestand is.”
Maar voordat je dochters er waren…
„…hield ik mezelf in gelukzalige onwetendheid over de klimaatramp die zich ontvouwt. Ik had zoveel andere dingen te doen, zoveel andere dingen te bevechten. Terwijl de schadelijkheid van CO2 natuurlijk allang bekend was. In 1896 werd het broeikaseffect door CO2 al beschreven.” Hij draait zich om naar de enorme boekenkast achter hem en wijst omhoog naar twee planken. „Mijn klimaat- en milieuhoek. Vrij afschuwelijk, hoor. Allemaal vrij afschuwelijke boeken. Waarmee het voor mij echt begon is De onbewoonbare aarde van David Wallace-Wells, een synthese van alle wetenschappelijke inzichten over het klimaat. Nu lees ik Over tirannie van Timothy Snyder, eenvoudig geschreven en heel geschikt voor leerlingen op school. Hij analyseert hoe democratieën kunnen vervallen tot autoritarisme. In mijn essay beschrijf ik hoe klimaat en tirannie samenhangen. We kwamen Snyder de vorige keer trouwens tegen in een schuilkelder in Kyiv. Stonden we daar midden in de nacht met Timothy Snyder in pyjama.” Hij lacht. „De conclusie kan alleen maar zijn dat de opkomst van de sterke man, vermenigvuldigd met de pure, echt púre boosaardigheid van big tech en de zich versnellende klimaatcrisis, het einde betekent van de westerse wereld zoals we die kennen.”
Vertel je dat ’s avonds aan tafel ook aan je dochters?
„Eh, nee. Ik vind dat geen leuk onderwerp voor ze. Ze gaan heus hun eigen conclusies wel trekken en ze weten natuurlijk al ontzettend veel. Maar eh…” Hij onderbreekt zichzelf en wijst naar het weiland aan de andere kant van zijn huis. „Ooit werd daar als door een wonder uit een koe een kalf geboren in het vrije veld. Wij ernaartoe om te kijken, de meisjes waren verrukt. De geboorte van een kalfje! En zij waren erbij! De volgende dag nam ik ze mee naar de boer bij wie het kalfje nu woonde. Het stond op wankele pootjes in een plastic box ter grootte van deze tafel en kreeg biest uit een fles. De meisjes waren zo gelukkig. En ik hoor het loeien van de koe in de stal. Gescheiden van haar kalf, tjokvol moederschapshormonen. Maar dat heb ik niet gezegd, hè. Ik heb het intact gelaten. Voor mijn dochters was het fantastisch wat ze meemaakten. Ze mochten het kalfje de fles geven.”
Toen waren ze nog klein, nu zijn ze dertien en vijftien.
„Ik probeer de onschuld zo lang mogelijk te laten duren. Een vader moet schaduwen opslokken, zoals Karl Ove Knausgård schrijft. Ik hoef niet de dreunende boeteprediker te zijn in hun bestaan. Ik zou willen dat míjn onschuld nog voortduurde. Dat ik voor het raam kon staan en zou denken: wat een prachtige dag.”
Maar je denkt…
„Het is te warm en te droog voor de tijd van het jaar. Er zijn geen leeuweriken en vlinders meer en het bodemleven is vernietigd. Mijn dochters vinden het niet raar dat er op de vaart hier voor het huis nooit meer geschaatst kan worden en dat er in februari nog muggen zijn. Voor hen is dat normaal en dat is een geluk. Een gelukkige normaliteit die natuurlijk niet normaal ís. Dat is het grote gevaar van het shifting baseline syndrome, afglijdingsgewenning. Zij zien de wereld zoals ze is. Vooralsnog weerhoudt afglijdingsgewenning ze van mijn soort zorgen en ik ga ze niet mijn lijden aanpraten. Al zou ik het leuk vinden als ze een keer meegingen om bomen te planten.”
Gaan ze je essay lezen?
„Liever niet.” Hij lacht en loopt naar de keuken om kommen witte bonen met rode ui en tonijn te halen. Ja, hij houdt van koken. Hij kookt in principe elke dag. Zijn vrouw is advocaat, mensenrechtenadvocaat, en is hele dagen van huis. Als hij weer zit, zegt hij: „We worden gesandwicht tussen twee leugenimperia, Trumps VS en Poetins Rusland, maar hoe dat ook afloopt, wat wij hier nu hebben, nóg hebben, zal voor altijd hebben bestaan. Al zouden de autoritaire krachten in de wereld het graag willen, het kan niet worden uitgewist.
„Dat vind ik een wonderbaarlijke gedachte: dat er altijd een tijd geweest zal zijn waarin het recht van de sterkste werd onderdrukt, de meerderheid in principe de minderheid beschermde, gelijke gevallen gelijk behandeld werden en er een algemene acceptatie van feitenwaarheid en rechtvaardigheid bestond. Als onze achterkleinkinderen straks zeggen: en nu is het godverdomme genoeg geweest met die sterke leiders en hun destructie, we gaan terug naar 1995, bijvoorbeeld, een groot jaar, het beste jaar in de geschiedenis van de mensheid, dan is er heel veel om naar terug te grijpen. De grote ideeën en rechtsstatelijke systemen behouden hun levensvatbaarheid. Ze kunnen opnieuw worden wakker gekust. Dat vind ik, ondanks alles wat ik ten nadele van hoop heb gezegd, buitengewoon hoopgevend.”
Zullen onze klein- en achterkleinkinderen nog weet hebben van hoe de wereld was in 1995?
„Vorige week sprak ik met een groep leerlingen over Oekraïne en democratie, en over wat er voor hen allemaal op het spel staat in deze tijd. Ik vroeg of ze een idee hadden wie van hen er binnen het model van de sterke man nog iets te zeggen heeft. Vervolgens vroeg ik ze om op te staan. Komen je ouders uit Nederland? Nee? Ga maar zitten. Kom je zelf uit Nederland? Nee? Ga maar zitten. Ben je een meisje? Ga maar zitten. Uiteindelijk hou je een klein groepje jongens over. En zelfs jullie, zei ik, hebben waarschijnlijk niets te vertellen in het domein van de sterke man. Na afloop kwam er een meisje huilend bij me, zo geschrokken was ze. We bleven met een flinke groep eindeloos napraten over wat te doen, hoe te handelen, heel stimulerend. Er is nog zoveel te verdedigen. Nu heb ik met een groep schrijvers het plan opgevat om naar nog veel meer scholen te gaan en met leerlingen te praten over wat er voor hén op het spel staat. Ze lezen geen enkel geverifieerd nieuwsbericht meer op hun telefoon. Geen enkel. Niets. We moeten ze toch vertellen hoe het zit.”
Je eigen dochters vertel je het niet.
„Nou, dit wel, hoor. De tijden zijn in zoverre ongunstig voor jullie, zeg ik tegen ze, dat ik wil dat jullie op Krav Maga gaan. Ik wil dat ze zich mentaal en fysiek kunnen verweren tegen de Baudet-Jugend en het hatelijke universum van de Andrew Tates van deze wereld, waarin een meisje dat nee zegt bedoelt dat ze haar benen niet geschoren heeft, zoals Baudet zegt. Ik hou mijn dochters niet dom of zo. Maar ik wil het ook over leuke dingen hebben en ik wil ze niet de hele tijd met mijn funeste bewustzijn lastigvallen.”
Hij staat op om een boek uit de kast te pakken: De vrijwillige slavernij van de Franse schrijver en politicus Étienne de La Boétie (1530-1563), jong gestorven aan tuberculose. „Een klassieker in de traditie van de burgerlijke ongehoorzaamheid. Dit is voor mij een belangrijk boek.” Hij bladert even en leest voor: „Toch is het zelfs niet nodig om strijd te leveren met die ene tiran en ook niet om zich tegen hem te verzetten: hij wordt immers vanzelf verslagen als het land niet toestemt in de eigen slavernij. Men hoeft hem niets af te nemen, alleen maar niets meer te geven. Zo goed! Snij de levensader door. Verlaat hun socialemediaplatforms. Dump je Tesla. Die showroom laatst in het Witte Huis, je zag de paniek.” Hij lacht. „Je hoeft niet per se een activist te zijn, je moet alleen maar stoppen met steunen. Daar begint het mee.” Hij doet het boek dicht en slaat er met zijn vlakke hand op. „Dankjewel Étienne de La Boétie. Achttien jaar toen hij dit schreef.” Dan wordt zijn blik getrokken door een vogel op het tuinhek. „Kijk nou, een holenduif. Die zie je niet vaak. Zo’n mooi duifje.” Hij loopt naar het raam om het beter te kunnen bekijken, maar het vliegt al weg. Tommy Wieringa knikt begripvol en zegt dat ze heel schuw zijn.
