Gewapend met een handvol zwarte permanentstiften trekt schrijver en journalist Vico Olling kort na het Pinksterweekend in alle vroegte naar een loods in Steenwijk, Overijssel. Daar staat, verdeeld over vijf pallets, een ongebruikelijke taak op hem te wachten: op rechterlijk bevel moet hij drie portretten onherkenbaar maken in duizenden exemplaren van zijn recent verschenen boek Drugsbaron.
Het gaat om foto’s van undercoveragenten van de Belgische federale politie. Zij infiltreerden vanaf 2006 drie jaar lang op camping Parelstrand in het Belgische plaatsje Lommel. De undercoveractie leidde tot de veroordeling van de Eindhovense drugshandelaar Janus van Wesenbeeck, over wie het boek van Olling gaat.
De Belgische rechtbank veroordeelde Van Wesenbeeck in 2011 voor het vanaf deze camping aansturen van een drugskartel dat volgens de aanklager ‘het grootste drugskartel van de Benelux’ was. De afgelopen jaren kwam Van Wesenbeeck weer onder de aandacht vanwege zijn bewering dat het personage Ferry uit onder meer de Netflix-hitserie Undercover op hem gebaseerd is.
Het geschil, dat donderdag met een schikking lijkt te zijn beslecht, begon kort na het verschijnen van het boek op 18 april. Half mei startte de Belgische staat een serie rechtszaken in Nederland en België om verdere verspreiding van de foto’s via het boek van Olling te voorkomen. Bijna twintig jaar na de undercoveractie brengen de afbeeldingen volgens België de levens van de agenten nog altijd in gevaar. Volgens de schrijver is de rechtsgang een „symbolische actie” omdat de foto’s online ook te vinden zouden zijn.
Toch legde het Hof van Antwerpen op 16 mei een verbod op om het boek in België te verspreiden. In Nederland kwam de uitspraak een dag later. Daar oordeelde de Rechtbank Utrecht na een besloten zitting dat het boek alleen verkocht mocht worden als de foto’s onherkenbaar zouden worden gemaakt.
In boekhandels in het hele land zijn mensen met de stiften aan de slag gegaan
Balken
En dus zit Olling (52) op woensdag 22 mei samen met zijn uitgever de hele dag te „balken” in de Steenwijkse loods. Ook zijn kinderen en een goede vriend zijn komen helpen met de klus, want hoewel er al duizenden exemplaren van het boek met herkenbare foto’s zijn verkocht, liggen er nog ruim vierduizend boeken in de loods – en zo vaak moet het gelegenheidsteam dus krassen, of een zwarte streep over de ogen van de drie agenten zetten. Het weggooien van al die exemplaren is volgens Olling te zonde van het geld. „en het zou voelen als het vernietigen van mijn kinderen.”
Ook in boekhandels in het hele land zijn mensen met de stiften aan de slag gegaan. De uitgever stuurde een mail naar alle afnemers met de dringende oproep om per direct de foto’s onherkenbaar te maken en dat de Belgische staat een kort geding aan zal spannen tegen winkels die niet meewerken.
„Zoiets heb ik in 25 jaar nog nooit meegemaakt”, zegt een inkoopmanager van boekwinkel Scheltema in Amsterdam. Klanten denken dat iemand in het boek gekliederd heeft, voegt Eric Herni toe, de eigenaar van een filiaal van The Read Shop in Almere-Haven. Herni legt bij het verkopen van het boek nu steeds uit wat er aan de hand is. Er zijn volgens hem ook mensen die het boek teleurgesteld terugleggen in het schap als ze zien dat de undercoveragenten onherkenbaar zijn gemaakt. Herni: „Sommigen hopen misschien een collectors item zonder stift te vinden.”
Spierballengedoe
Ook Bol.com kreeg een brief waarin de webwinkel werd gewezen op het vonnis – in hun geval van de Belgische staat zelf. Olling noemt het een „dreigbrief”, maar volgens de advocaat van de Belgische staat ging het om een „informeren”. In ieder geval staakte de website de verkoop van het boek in het geheel. Ook de handmatig aangepaste exemplaren waren een aantal dagen via Bol.com noch in België noch in Nederland te verkrijgen, terwijl de verkoop daarvan niet verboden was. Waarom Bol.com hiertoe besloten heeft is niet duidelijk. De webwinkel wil niet reageren „omdat het een zaak van de politie betreft”.
Olling denkt dat het een gevolg is van wat hij het „spierballengedoe” van de Belgische overheid noemt. Volgens hem is de rechtsgang vooral symbolisch, onder meer omdat de portretten van de undercoveragenten eerder zijn afgedrukt in de tijdschriften Humo en Panorama, en omdat deze op het internet zonder balk te vinden zouden zijn. Bovendien betwijfelt Olling of de agenten nog gevaar lopen. „Als Van Wesenbeeck ze iets had willen aandoen had hij dat al wel gedaan. Bovendien mag je hopen dat twintig jaar geleden ontmaskerde undercovers niet nog eens worden ingezet.”
Juridische intimidatie
Volgens Thomas Bruning, secretaris bij de Nederlandse Vereniging voor Journalisten (NVJ), is de zaak een voorbeeld waarin duidelijk wordt dat „juridische intimidatie” journalisten op kosten kan jagen. Dat geldt vooral nu de uitgeverij van het boek, Justpublishers, klein is en er geen rechtsbijstand beschikbaar is voor dit soort zaken.
Het geschil lijkt donderdag tot een einde zijn gekomen nadat een tweede rechtszaak in België werd voorkomen door een schikking: hierdoor kon de uitgever toch van de voorgestelde vernietiging van de boeken afzien. De Belgische staat had een nieuwe dagvaarding gestuurd, onder meer omdat de balken de undercoveragenten niet onherkenbaar genoeg zouden maken. Ook werd er een dwangsom van 20.000 euro per boek geëist dat nog verkocht zou worden en waarin de undercovers herkenbaar zijn.
Als gevolg van de schikking moet Olling en zijn uitgever deze vrijdag voor een tweede ronde naar de loods in Steenwijk om de gezichten van de agenten geheel met stift te bedekken. Daarna mag het boek in België weer verkocht worden. Olling: „Ik kan die koppen echt niet meer zien.”
Kenzo K., de Almelose ‘kruisboogschutter’ die in 2021 twee vrouwen ombracht met een mes en een agent met een kruisboog beschoot, krijgt in hoger beroep tbs en dwangverpleging zonder celstraf opgelegd. Dat oordeelde het gerechtshof in Arnhem vrijdag. Het OM eiste in hoger beroep 22 jaar cel met tbs en dwangverpleging, maar het gerechtshof oordeelt, net als de rechtbank in Overijssel eerder al deed, dat de man „ernstig psychotisch” en daarmee volledig ontoerekeningsvatbaar was.
In september 2021 brak Kenzo K. het huis van zijn bejaarde onderbuurvrouw (70) binnen en bracht haar en haar nichtje (52) gewelddadig met messteken om het leven. De verpleegkundige die op bezoek was wist via het balkon te ontsnappen en raakte zwaargewond. Vanuit zijn eigen huis schoot K. daarna met een kruisboog op een agent. NRC reconstrueerde hoe K. al weken voor deze fatale dag extreem verward en psychotisch was en met politie in aanraking was gekomen, die hem onder meer omschreef als „wapengevaarlijk”, „vluchtgevaarlijk” en als „iemand met zelfmoordneigingen”. De crisisdienst van de GGZ vond hem „te onberekenbaar en te gewelddadig” om hem op te nemen.
In april van dit jaar werd K. door de rechtbank in Overijssel volledig ontoerekeningsvatbaar verklaard. Hij kreeg tbs zonder straf opgelegd, omdat hij volgens de deskundigen in het Pieter Baan Centrum ernstig psychotisch was tijdens zijn daden. Het OM was het daar niet mee eens en eiste een celstraf van 22 jaar. Justitie beriep zich daarbij niet op het oordeel van deskundigen, maar op eigen inzichten. „Het eindoordeel is niet aan psychiaters. Het is een juridisch oordeel dat voorbehouden is aan de strafrechter”, zei de advocaat-generaal van het OM eerder ter verdediging in het hoger beroep.
Voor wie werken de regels? Die vraag heeft Brahim Haddouche (38), bestuurslid van amateurvoetbalvereniging SVO De Dreef uit Utrecht, zich de afgelopen jaren vaak gesteld. Het is nu vijf jaar geleden dat hij voor het eerst de kantine binnenliep van de kleine amateurvereniging aan de rand van de wijk Overvecht. Er waren op dat moment weinig leden, de kleedkamers en het clubhuis hadden altijd gebreken. Eigenlijk voelde alleen een klein groepje mannen zich er thuis.
Al snel werd Haddouche, altijd in trainingspak van de club, gevraagd om in het bestuur te komen. Dat wilde hij wel, maar dan alleen als hij de club mocht veranderen. Hij was er terechtgekomen omdat zijn neefje van vijf jaar een voetbalclub zocht, en wilde dat SVO De Dreef voor kinderen aantrekkelijk werd. Maar dat niet alleen: voor Haddouche draait een voetbalvereniging niet alleen om sport, maar juist ook om de gemeenschap eromheen. „Het idee was om een epicentrum te worden in de wijk. Een open plek waar iedereen kan sporten en waar we ons steentje bijdragen aan het bestrijden van maatschappelijke problemen. Armoede, criminaliteit, overgewicht, de lage levensverwachting: als sportvereniging kun je echt iets betekenen.”
Overgewicht
In Overvecht heeft een kwart van de tienjarigen overgewicht en bewegen mensen hun leven lang te weinig. De levensverwachting is er, mede om die reden, vele jaren lager dan in de rest van de stad. Mensen in deze wijk leven gemiddeld vijftien jaar minder lang in goede gezondheid dan in de naastgelegen wijk Tuindorp. Er is veel armoede (bijna 30 procent van de mensen leeft van een inkomen op of iets boven het bestaansminimum) en behoorlijk wat jongeren belanden in de criminaliteit. De gemeente steekt miljoenen in het verbeteren van Overvecht en het bevorderen van de gezondheid van de mensen die er wonen. Een voetbalclub als SVO De Dreef, vindt ook de gemeente, kan een groot verschil maken.
Haddouche en het nieuwe bestuur deden wat ze van plan waren. De club ging in een paar jaar van 150 naar meer dan 400 leden. Van zeven vrijwilligers naar dertig. Bijna alle welzijnsorganisaties in de wijk hebben inmiddels een samenwerking met SVO De Dreef. De school waar gevluchte kinderen les krijgen komt op het veld sporten. Het buurtcentrum gebruikt het veld. Buurtsportmedewerkers komen met mensen die sport nodig hebben om zich fysiek of mentaal beter te voelen. Zoals de leerlingen van scholen die extra fysieke ondersteuning nodig hebben. Of kwetsbare jongeren die hier sporten via een justitieel preventieprogramma van het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Ook in de kantine gebeurt veel. Er wordt een avondje georganiseerd om te vertellen hoe schadelijk en verslavend ‘snus’ (een nicotinezakje) kan zijn. Buurtvaders verzamelen er met Oud en Nieuw voor ze de wijk intrekken om te zorgen dat het niet uit de hand loopt. Bestuursleden nemen een jonge voetballer apart over wie zorgwekkende verhalen rondgaan. Haddouche: „Wij brengen kinderen van jongs af aan normen en waarden bij. En daar houden we ze ook aan. Veel ouders zijn daar dankbaar voor. Maar dan moeten die kinderen hier wel blijven komen.”
Bestuursleden Brahim Haddouche (links) en Houssein Hatrouf (rechts) van SVO De Dreef. Zij zien dat een traditioneel verenigingsleven met een wedstrijd in het weekend voor veel buurtbewoners niet werkt.
Foto’s: Dieuwertje Bravenboer
Ruimtegebrek
Dat is precies het probleem. Veel jonge leden stoppen met sporten bij SVO De Dreef. In de afgelopen twee jaar besloot de helft van alle dertienjarigen om niet meer te komen. Niet omdat ze geen zin meer hebben, maar om een praktische reden: er is te weinig ruimte. Haddouche: „Ze raken gefrustreerd omdat er nooit genoeg plek is om fatsoenlijk te voetballen. Dan verdwijnen ze en zien we ze nooit meer terug.”
Kijk van bovenaf naar het sportparkje en het is meteen duidelijk hoe het zit. SVO De Dreef heeft een half kunstgrasveld en een heel grasveld. Maar dat grasveld is in de herfst en winter vaak onbespeelbaar. Haddouche laat het eerder dit jaar zien, het heeft die dag geregend. Een dikke laag modder, vooral in de strafschopgebieden. Zompig gras. Trainen is onmogelijk. Dat mag trouwens ook niet, want het gras moet goed blijven voor de wedstrijden in het weekend. Dus verdringen alle clubjes en teams zich op het halve kunstgrasveld en lopen ze elkaar voortdurend in de weg.
„Soms moeten we minder naar de regelwereld kijken en meer naar de echte wereld”
De oplossing leek simpel: gras eruit, kunstgras erin en de capaciteit zou meer dan verdubbeld worden. Maar toen Haddouche dat had bedacht, ontdekte hij dat het niet zo simpel was. De reden? Een rekenmethode voor de verdeling van kunstgras in de gemeente. Haddouche: „Toen stuitte ik dus op de regels. En die bleken vooral voor ánderen te werken – niet voor ons. De grote clubs met veel budget hebben allemaal kunstgras. Die waren eerder aan de beurt. Voor ons zat het er niet in.”
Anderhalf jaar heeft Brahim Haddouche zich wekelijks beziggehouden met het kunstgrasveld. Vergaderingen, overleggen. Allerlei ambtenaren en afdelingen van de gemeente heeft hij erbij betrokken. Hij blééf bellen, vragen, uitleggen. En het bijzondere was: niemand was het echt met hem oneens. Iedereen wilde dat kunstgrasveld, ook de gemeente Utrecht. Haddouche voerde geen strijd tegen andere mensen, maar tegen ‘het systeem’ – uiteindelijk samen met de gemeente. En hij won.
Ruimte is schaars
Ruimte is schaars, zeker in grote steden. Het budget van de gemeente – bijna altijd eigenaar van voetbalvelden – is niet oneindig. Gras is bij voetbalclubs (te) vaak niet bespeelbaar, waardoor trainings- en competitieschema’s in de war lopen. Een kunstgrasveld is dan weer duur – een veld kan wel een miljoen euro kosten, inclusief bodemonderzoek en aanleg. Dus wordt er om die velden gestreden. En dus zijn er regels.
Die kunnen in elke gemeente anders zijn, maar over het algemeen speelt een door de voetbalbond KNVB ontwikkelde rekenmethode een hoofdrol. Hoe meer spelers een club heeft die zich bij de KNVB hebben aangesloten als ‘wedstrijdlid’, hoe hoger de club op de lijst komt voor een kunstgrasveld. In Utrecht is er de ‘capaciteitsberekeningsmethode voetbal’ – Haddouche had er nog nooit van gehoord. „Niemand denk ik, toch”, zegt hij lachend in de kantine. Het is een iets aangepaste vorm van de KNVB-rekenmethode, die uitgaat van het aantal bondsleden.
Lees ook er overlijden elk jaar 5.800 mensen omdat ze te weinig bewegen. Waarom lukt het de overheid niet om daar iets aan te doen?
„Dat is een manier van denken die niet past bij een club als de onze”, zegt Haddouche. Naast hem zit Houssein Hatrouf (48), de voorzitter. Samen vertellen ze dat SVO De Dreef er vooral is voor de bewoners in de omringende wijk. Daar staan veel hoogbouwflats, waar het overgrote deel van de bewoners een niet-westerse migratieachtergrond heeft. „Een traditioneel verenigingsleven past niet goed bij de manier waarop mensen hier hun leven invullen”, zegt Hatrouf. Eén of twee keer in de week trainen en elke zaterdag een wedstrijd spelen – dat is traditioneel. Zo is de KNVB-competitie georganiseerd. Maar bij SVO De Dreef voetballen relatief veel kinderen van gescheiden ouders, die in het weekend ergens anders wonen. Ook kunnen vrij veel ouders vanwege geldgebrek niet voor vervoer zorgen naar uitwedstrijden.
Hatrouf: „Onze leden hebben bovendien in het weekend vaak Arabische les of koranles, ze gaan regelmatig naar de moskee. Dat is de reden dat zij vaak niet bij een andere vereniging zijn aangesloten, terwijl ze best willen sporten. Bij ons kan dat wel. Hier zijn ze ook onderdeel van een team, maar de verplichting om wedstrijden te spelen leggen we niet op. We zien dat kinderen en jongeren daardoor wel bij ons komen voetballen. Terwijl ze hiervoor vaak niets deden.”
Antropoloog Kathrine van den Bogert: „Als de overheid zélf een zetje moet geven, raakt ze met de eigen regels in de knoop.”
Foto’s: Dieuwertje Bravenboer
KNVB-competitie
En dan is er nog het welzijnswerk. Al die organisaties die gebruikmaken van de velden hebben niets te maken met een KNVB-lidmaatschap. Maar ze hebben wel velden nodig, en de gemeente Utrecht wil ook graag dat ze van die velden gebruik kunnen maken. 56 procent van de mensen die bij De Dreef sporten, speelt niet in de KNVB-competitie, waardoor de club bij de gemeente Utrecht zo ongeveer onder aan de lijst stond om een nieuw kunstgrasveld te krijgen.
Dat blijkt ook uit een rapport van antropoloog Kathrine van den Bogert (36), die voor de Universiteit Utrecht onderzoek doet bij SVO De Dreef. Zij dook samen met collega’s en studenten in de regels en interviewde onder meer betrokken ambtenaren van de gemeente Utrecht. Zij verbaasde zich erover dat het karakter van de club en de maatschappelijke waarde geen rol speelden bij de verdeling van de velden. Als ze de ambtenaren ernaar vroeg, kreeg ze hetzelfde antwoord als Haddouche.
„Het is mooi om te zien dat je soms, als je echt graag wil, iets kunt veranderen”
We zíén het wel, zeiden ze destijds, maar we kunnen die waarde niet meten. In een scriptie van student Jelle de Groot, die meewerkte aan het onderzoek van de Universiteit Utrecht, staat: „De afdeling Sport meent dat ze de criteria uit het rekenkader niet los kan laten, omdat het […] ertoe zou kunnen leiden dat veel andere verenigingen ook verwachten in aanmerking te komen voor een extra kunstgrasveld.”
Van den Bogert deed eerder onderzoek naar meisjes, veelal met een Marokkaans-Nederlandse achtergrond, die straatvoetbal spelen. Het is een groep die gemiddeld weinig beweegt en lastig te bereiken is voor overheden die iets willen doen aan ‘beweegarmoede’. Van den Bogert ziet overeenkomsten met de manier waarop de gemeente Utrecht lange tijd naar SVO De Dreef keek, vertelt ze. „Iedereen ziet dat deze club ervoor zorgt dat meer mensen in Overvecht bewegen en gezonder worden – juist ook mensen die de gemeente moeilijk kan bereiken. Ze doen precies wat de overheid verwacht. Maar als de overheid zélf een zetje moet geven, raakt ze met zichzelf en de eigen regels in de knoop.”
Een zoektocht
De wethouder die erover gaat, Eva Oosters (27, namens de partij Student & Starter), vindt het een interessante kwestie. „Het is inderdaad een zoektocht geweest”, vertelt ze. „Wij zaten vast aan de bestaande regels, maar we zagen ook dat dit een vereniging is die anders is dan klassieke voetbalclubs in Utrecht.” Het gemeentebestuur in Utrecht heeft als slogan ‘ongelijk investeren voor gelijke kansen’, zegt Oosters, maar deed de gemeente dat hier wel?
„We werden geconfronteerd met de vraag hoe inclusief we zijn als overheidsorganisatie, want sommige mensen in Overvecht voelen zich buitengesloten van het traditionele verenigingsleven. Passen de regels die wij hebben – in dit geval over kunstgrasvelden – dan nog in de maatschappij zoals wij die voor ons zien?”
Vriendelijke, maar ook moeizame gesprekken had Brahim Haddouche met ambtenaren van de gemeente. Zij voelden zich klem zitten, want ze konden niet zomaar geld reserveren, terwijl andere voetbalclubs eigenlijk eerder aan de beurt waren voor nieuw kunstgras. Dat er verschillende afdelingen (openbare ruimte, vastgoed, sport) betrokken waren hielp niet altijd.
Op een gegeven moment stelde de gemeente voor om een deel van het kunstgras te financieren, maar dan moest SVO De Dreef zelf ook geldschieters vinden. Dat heeft Haddouche wel geprobeerd, maar het was ingewikkeld. De velden zijn eigendom van de gemeente, dus hij kon niet echt afspraken maken met andere partijen over hoe ze die velden mochten gebruiken. Bovendien: Haddouche heeft gewoon een baan, bij een grote bank, en het was wel heel veel gevraagd om ook nog fondsen te werven voor het kunstgrasveld dat niet eens eigendom is van de club. Hij had ook nog al het andere werk voor de vereniging. De externe financiering mislukte dus.
„We hebben gezocht naar een creatieve manier om het te laten slagen, juist omdat wij het ook graag anders zouden zien, maar ik denk achteraf dat we dit niet van de vereniging hadden moeten vragen”, zegt wethouder Oosters.
„Hier zijn ze ook onderdeel van een team, maar de verplichting om wedstrijden te spelen leggen we niet op. We zien dat kinderen en jongeren daardoor wel bij ons komen voetballen”, zegt Houssein Hatrouf (48), voorzitter van SVO De Dreef.
Foto’s: Dieuwertje Bravenboer
Brahim Haddouche heeft lang in onzekerheid gezeten. Het leek een situatie waar de gemeente niet uit kwam, en hij had er op een gegeven moment ook wel genoeg van om het verhaal van SVO De Dreef steeds te vertellen. En toen kwam eerder dit jaar ineens een onverwacht bericht: de gemeente Utrecht had besloten om het ‘wegingskader kunstgrasvelden’ aan te passen. Ambtenaren hadden hun verhaal gedaan bij het stadsbestuur, de coalitie had besloten dat wat hier gebeurde niet past bij de stad die Utrecht wil zijn.
„Wij hebben ons gerealiseerd dat we soms minder naar de regelwereld moeten kijken en meer naar de echte wereld”, zegt wethouder Oosters. Voortaan wordt bij aanvragen voor kunstgrasvelden in de gemeente niet alleen gekeken naar KNVB-wedstrijdlidmaatschappen, maar ook naar „maatschappelijke, niet-bondsgerelateerde sport- en beweegactiviteiten met meerwaarde voor de wijk”, staat in een brief aan de gemeenteraad. Het betekent dat clubs uit wijken met een lagere sociaal-economische status eerder aan de beurt zijn voor kunstgras, schrijft het gemeentebestuur. Oosters: „Deze kwestie heeft ons veel geleerd. En dat is vooral te danken aan één heel betrokken bestuurslid.”
Brahim Haddouche is trots dat het is gelukt. Volgend jaar zomer moet het kunstgrasveld van SVO De Dreef klaar zijn. De verwachting is dat de velden dan niet meer 350 uur per jaar gebruikt kunnen worden, maar 1.750 uur. Eindelijk, zegt hij, kunnen we verder bouwen aan de vereniging. „Het is mooi om te zien dat je soms, als je echt graag wil, iets kunt veranderen.”
Meestal gaat het goed. Charissa Bakema en Egbert Oppenhuizen uit Utrecht hebben bijna tien jaar een pleegkind in huis. Ze noemen hem ‘de regenboogprins’. Hij is zestien jaar oud, zijn biologische ouders konden niet voor hem zorgen en zijn jaren geleden al uit de ouderlijke macht ontzet. Hij heeft net examen gedaan op het speciaal onderwijs en het gaat goed met hem. „Hij zegt altijd dat hij vier moeders heeft. Zijn moeder, de twee vrouwen bij wie hij enkele jaren heeft gewoond, en ik”, zegt Bakema.
De pleegouders hebben veel tijd gestoken in zijn begeleiding, relaties met hulpverleners en met school, en hebben hun leven op zijn behoeften afgestemd, op zo’n manier dat ze er zelf ook plezier aan beleven. Neem de vakanties. Bakema: „We zijn de eerste jaren met hem naar Spanje geweest. Daar raakte hij ontregeld. Dat doen we dus niet meer. We gaan al jaren naar een huisje in Overijssel. Dat is voor hem een veilige plek, maar we vinden het zelf ook heerlijk.”
In Vlaardingen ging het onlangs mis. Een tienjarig meisje ligt nog steeds met zware verwondingen in het ziekenhuis. Haar pleegouders, allebei 37 jaar, worden verdacht van poging tot doodslag, zware mishandeling en vrijheidsberoving. Over het privéleven van het stel doen in kranten en op sociale media verschillende verhalen de ronde, en ook dat het meisje verschillende malen, onder meer op school, had aangegeven dat ze bij haar pleegouders thuis niet veilig was, en dat ze was mishandeld.
Oppenhuizen: „Dit is voor iedereen groot drama. Ons is het gelukt met geworstel, hard werken, goede ondersteuning en ook mazzel. Het is nooit echt misgegaan. Hier wel. Wat me pijn in het hart doet, is dat zo’n ellendig incident de maatstaf wordt voor pleegzorg in het algemeen, dat straks nog minder mensen dan nu kiezen voor het pleegouderschap en dat kinderen sneller in een instelling terecht komen. En als dat niet echt nodig is, moet je dat niet doen.”
‘Nieuwe’ ouders
In Nederland wonen de laatste jaren gemiddeld zo’n 22.000 kinderen voor korte of langere tijd bij pleegouders, ruim de helft daarvan langer dan een jaar. Ze wonen bij familie of vrienden als het bij de eigen ouders niet meer gaat, of ze wonen bij onbekende, ‘nieuwe’ ouders. Pleegzorg wordt wel de „stille kracht” binnen de jeugdzorg genoemd: ongeveer de helft van de kinderen vindt er onderdak, tegen relatief geringe kosten, en in een omgeving die zo vertrouwd mogelijk is. Het zijn vooral jonge kinderen, tussen de vier en twaalf jaar, die in pleeggezinnen worden opgevangen.
Relatief vaak, volgens hoogleraar jeugdzorg Annemiek Harder van de Erasmus Universiteit Rotterdam in een derde tot de helft van de gevallen, mislukt niettemin de pleegzorg en moet het kind opnieuw elders worden geplaatst. Veel pleegouders, zo bleek uit onderzoek vier jaar geleden van onder meer de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP), voelen zich onvoldoende gesteund door hulpverleners en raken gefrustreerd door onder meer de lange wachttijden voor specialistische hulp aan hun pleegkind.
Lees ook De berg met knuffels wordt in Vlaardingen steeds hoger
Wat er met het meisje uit Vlaardingen in de twee jaar voor de verwondingen is gebeurd, leest als een handboek voor wat er mis kan gaan in de pleegzorg in Nederland. Het meisje woonde sinds twee jaar bij de pleegouders, nadat een half jaar daarvoor, in november 2021, duidelijk was geworden dat haar eigen moeder niet meer voor haar kon zorgen. Er was sprake van „huiselijk geweld” tussen de moeder en haar (ex-)partner en „middelengebruik” door de moeder, aldus een beschikking van de rechtbank Rotterdam, december vorig jaar, over het definitief onttrekken van het gezag over het meisje. Zij had „veel meegemaakt in haar nog jonge leven”, aldus de rechtbank. Er was sprake van „kindermishandeling en verwaarlozing” door de moeder. Een „veilige en stabiele opvoedomgeving” was onmogelijk, als gevolg waarvan het meisje en haar zusje met spoed uit huis waren geplaatst.
Een half jaar later kwamen ze terecht bij Daisy en John, de pleegouders uit Vlaardingen. De pleegouders waren behalve van de twee meisjes ook de verzorgers van een ander pleegkind en een eigen dochter. Het zusje vertrok in november vorig jaar, voor een zogenoemde gezinsopname, een gezamenlijke behandeling, met de moeder bij professionele hulpverlening.
Ze waren ‘liefdevol en zorgzaam’
De vraag is hoe het meisje zo lang bij Daisy en John heeft kunnen blijven. De moeder van het meisje had al langer bezwaren tegen de pleegouders, die zij volgens de rechter „regelmatig verwijten maakte”. Het meisje was „duidelijk in haar wens om geen contact te hebben met de moeder”. Ook de jeugdbeschermers van de William Schrikker Stichting wilde aanvankelijk het meisje overplaatsen naar een zogenoemd gezinshuis, waar kinderen onder begeleiding van professionals worden gehuisvest.
De jeugdbeschermers trokken hun plan echter in, kennelijk overtuigd door een zwaarwegend rapport over de situatie van het kind door de Raad voor de Kinderbescherming, die een kinderrechter in dit soort zaken adviseert. De rechter constateerde dat volgens de Raad het meisje het „fijn” had bij Daisy en John, dat haar gedrag zich bij hen goed had ontwikkeld, dat ook de schoolse ontwikkeling „zeer positief” was verlopen en dat, tenslotte, de pleegouders „liefdevol en zorgzaam” voor het meisje waren. Wel zouden de pleegouders „pedagogische hulpverlening” moeten accepteren. Ook de zogenoemde pleegzorgwerker die Daisy en John namens pleegzorgorganisatie Enver bij stond, was niet erg negatief. Hij had althans, verklaarde hij voor de rechter, een „vertrouwensband met alle kinderen in het pleeggezin”.
Resteert de screening: hoe is het mogelijk dat, als de verhalen kloppen, Daisy en John als pleegouders zijn toegelaten?
Het is op het eerste gezicht inderdaad „raar” dat de Raad voor de Kinderbescherming na een „uitgebreid onderzoek”, en wellicht ook de pleegzorgwerker, zo positief over de pleegouders hebben geoordeeld, stelt Mariëlle Bruning, hoogleraar jeugdrecht aan de Universiteit Leiden. „De Raad heeft een heel rooskleurig beeld geschetst, terwijl de jeugdbescherming twijfels had. Dat is merkwaardig.”
Wellicht heeft de wens om het meisje, dat immers al zwaar beschadigd was, niet opnieuw te hoeven overplaatsen, een rol gespeeld. „Want overplaatsing beschadigt een kind meestal ook.” Ook kunnen de pleegouders zich tijdens een formeel, aangekondigd bezoek van de Raad voor de Kinderbescherming natuurlijk beter voordoen dan ze zijn, en kan ook het kind door de pleegouders zijn geïnstrueerd om positieve zaken te vertellen.
„Daarom is het belangrijk om ook op non-verbale signalen te letten”, aldus Bruning. En als het klopt dat het meisje al eerder signalen over mishandelingen had gegeven, bijvoorbeeld op school, dan hadden alle alarmbellen moeten gaan rinkelen. Bruning: „Als een kind in een pleeggezin signalen afgeeft, moet je als hulpverlener onmiddellijk de auto in springen en aanbellen. Want dat is uitzonderlijk. Doorgaans gaat het in pleeggezinnen goed.”
Zware werklast
Wat bij een verkeerde beoordeling ook kan hebben meegespeeld, is de zware werklast van hulpverleners; er zijn regio’s met lage tarieven waar één pleegzorgbegeleider meer dan twintig kinderen en ouders en pleegouders begeleidt, zo staat in een vorig jaar verschenen ‘toekomstvisie’ van Jeugdzorg Nederland, de brancheorganisatie van aanbieders van jeugdzorg. „Een dergelijke caseload is absoluut niet passend bij de complexiteit van pleegzorg (met alle emoties, de invloed op de relaties en de trauma’s van de betrokken kinderen). Ter vergelijking: een intensief ambulant hulpverlener die naar gezinnen thuis gaat, heeft meestal minder dan tien gezinnen die hij/zij begeleidt”, zo staat in deze toekomstvisie.
Maar ook kan volgens hoogleraar Mariëlle Bruning het „paternalistische idee” meespelen dat hulpverleners vaak kinderen denken te beschermen door ze niet naar hun mening te vragen. „We zullen veel beter naar kinderen zelf moeten leren luisteren. Dat is het recht van een kind.”
Ook hoogleraar jeugdzorg Annemiek Harder meent dat hulpverleners veel vaker en intensiever met de kinderen zelf moeten leren spreken. „Niet door formeel op verzoek te gaan, maar in een informele setting, op een laagdrempelige manier, een kind aan het praten te krijgen.” Harder: „Als de Raad voor de Kinderbescherming met een kind praat, is het maar de vraag of het kind echt zegt wat het denkt of voelt. Het zit gevangen in de relatie met de pleegouders, het is van hen afhankelijk, en weet vaak niet beter, ook bij seksueel misbruik en mishandeling. Daar komt vaak ook schaamte bij kijken.” Bovendien, zegt ze, moet de omgeving van het kind alerter zijn. „Neem de school. Dat is bij uitstek een neutrale plaats waar het kind zich zou kunnen uitspreken. En waar docenten dus ook signalen kunnen oppikken.”
Screening is ‘een serieuze zaak’
Resteert de screening: hoe is het mogelijk dat, als de verhalen kloppen, Daisy en John als pleegouders zijn toegelaten? De vakorganisatie Pleegzorg Nederland luidde vorig jaar nog de noodklok over het „historisch lage” aantal nieuwe pleegouders. „Er is al een aantal jaren sprake van een afname van het aantal nieuwe pleegouders, terwijl de vraag naar pleegzorg nog altijd groter is.” De Raad voor de Kinderbescherming laat niettemin weten dat de screening een serieuze zaak is.
Na een aanmelding bij een organisatie voor pleegzorg volgt een onderzoek van de Raad, onder meer naar eerdere veroordelingen, voordat een ‘verklaring van geen bezwaar’ wordt afgegeven. Vervolgens is het aan de pleegzorgorganisatie om te bepalen of de kandidaten geschikt zijn. Pleegouders Charissa Bakema en Egbert Oppenhuizen hebben hier goede herinneringen aan, dat wil zeggen: hun werd het hemd van het lijf gevraagd.
Oppenhuizen: „Ik vond de screening hinderlijk goed. Ik raakte zelfs geïrriteerd over wat ze allemaal van me wilden weten.”
Bakema: „Dat klopt. En je kunt ook niet direct zeggen dat iemand die in het verleden een licht vergrijp heeft begaan, meteen ook een slechte pleegouder is. Misschien heeft zo iemand wel therapie gevolgd, z’n leven gebeterd. En weet die persoon juist beter dan anderen hoe je met pleegkinderen moet omgaan.”
Maar zou de screening inmiddels toch niet minder streng zijn geworden? Oppenhuizen: „Nou, de vrouw die ons destijds screende, werkt nog steeds bij dezelfde organisatie.”
In het hart van Nederland ligt een stuk grond dat je, met enige welwillendheid, als Nederland in het klein kunt zien. Het Binnenveld. Als een groen hart ligt het tussen vier steden in, met de klok mee: Ede, Wageningen, Rhenen en Veenendaal. Tussen het eindeloze grasland ligt weelderige natuur; tussen de florerende boeren zitten ook agrariërs bij wie een lange familietraditie eindigt. Nieuwbouwwijken rukken op, doorgaande wegen verstoren de stilte en als de wind verkeerd staat, is een industrieterrein in de wijde omtrek te ruiken. Er is een vraag die overal in het land speelt en in het Binnenveld samenkomt: wie krijgt waarvoor de ruimte?
De boeren, burgers en bestuurders in het gebied hadden het mooi bedacht. Ze zouden, in de beste traditie van het polderen, met elkaar rond een tafel gaan zitten met daarop een grote kaart. Daar kon worden ingetekend waar boeren konden overstappen naar een minder intensieve vorm van landbouw, waar de natuur meer ruimte zou krijgen en waar woningen zouden komen. Duidelijke afspraken over de verdeling van schaarse ruimte, afgedwongen door doelen om de stikstofneerslag te beperken en natuur te versterken. Zulke ‘gebiedsprocessen’ zijn er door heel Nederland.
Maar de gesprekken in het Binnenveld liepen vast. Een bericht dat de gemeente Rhenen wellicht een hele nieuwe woonwijk in het gebied zou bouwen – omvang nog onbekend – riep bij de boeren zoveel onvrede op dat ze van tafel gingen. Het duurde maanden voor ze weer in gesprek kwamen. Maar nog steeds zonder resultaat.
Dat is geen incident, pech of onwil. De complexe puzzel die ze in Binnenveld proberen te leggen, laat zien hoe ingewikkeld de ruimtelijke opgave is waar Nederland voor staat.
Natuur
Als een drassig maar bloemrijk gebied lag het Binnenveld er een eeuw geleden bij. Weinig plekken in Nederland kenden zo’n rijkdom aan bloemen en vlinders, op weinig plekken kwam het voedselrijke kwelwater zó naar boven als in de vallei tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse stuwwallen, en op weinig plekken konden blauwgrasland en trilveen daarom zo floreren. Wie rond keek, zag een blauwe gloed aan de horizon.
Maar met de verstedelijking en de schaalvergroting van de landbouw kwam de toenemende neerslag van stikstof. Wageningse onderzoekers die zich vanaf eind jaren vijftig op het gebied stortten, zagen in een paar decennia de unieke diversiteit verdwijnen. De orchideeën, het moeraskartelblad en de klokjesgentiaan – weg. Het gras rukte op.
Wie nu door het gebied rijdt of loopt komt de unieke natuur alleen nog tegen op een stuk grond dat door boeren soms smalend ‘postzegelnatuur’ wordt genoemd. De Blauwe Hel telt zo’n honderd hectare en is een Natura 2000-gebied, een juridische status die het beschermt en de overheid dwingt tot natuurherstel.
Als Maarten van der Valk, projectleider bij Staatsbosbeheer, door het gebied loopt, klinken de langsrijdende vrachtwagens van de nabijgelegen snelweg luid. Het ruikt naar pindakaas, maar dat is eigenlijk de uitstoot van een fabriek. ‘Stiltegebied’, zegt een bordje naast het pad.
Jaren werkten Van der Valk en zijn collega’s aan het gebied. De zwaar vervuilde grond werd gesaneerd. Moerasbos werd gekapt waardoor het trilveen kon groeien. De slootjes werden anders aangelegd, zodat het zure regenwater wegloopt maar het voedselrijke kwelwater blijft.
Het effect voel je aan je voeten. Stap het gebied in – verboden voor onbevoegden – en je zakt tot net onder je knieën weg. Beweeg je voeten alsof het trilveen een dansvloer is en de ‘grond’ deinst meters verder nog mee. Maar stap je verkeerd, dan kun je wegzakken.
Dat is de kracht van de natuur. Zoals het hoge kwelwater óók de effecten van vermesting en verzuring van de grond vermindert en als buffer tegen stikstofneerslag werkt, vertelt Van der Valk al lopend over het trilveen. Maar herstel vergt ook menselijke inspanning. De stikstofuitstoot nam landelijk sinds 1990 al fors af. De natuur kan herstellen, mits de mens helpt – en de stikstofneerslag afneemt.
Natuur en landbouw vormen hier één cultuurhistorisch landschap. We moeten samen zoeken naar oplossingen.
Zulk herstel zie je in de Binnenveldse Hooilanden – 280 hectare natuur die een paar jaar terug nog landbouwgrond was. Het gebied werd afgegraven, slootjes omgelegd, en zie, concludeert Frank Berendse tevreden, de kwel kwam weer terug naar boven en daarmee de pinksterbloemen en de blauwe knoop. Berendse, emeritus hoogleraar in Wageningen, ontwikkelde samen met de Vereniging Mooi Binnenveld én samen met boeren het gebied. Terug naar het drassige, bloemrijke gebied, dat is het doel.
Dat kán. Maar het vraagt behalve herstelmaatregelen en onderhoud ook iets anders. De dalende stikstofuitstoot en overheidsplannen voor natuurherstel zijn nog onvoldoende, zegt Berendse. Van der Valk ziet hoe de natuur „van alle kanten onder druk staat”. Hij wijst in alle windrichtingen en wat je ziet is een nieuwbouwwijk, een industriegebied, een provinciale rondweg. En vooral: landbouwgrond. „Natuur en landbouw vormen hier één cultuurhistorisch landschap. We moeten samen zoeken naar oplossingen.”
Lees ook Rijksadviseur: ‘We moeten op zoek naar een nieuwe symbiose tussen het landschap en gemeenschappen’
Boeren
Aan de koffietafel van haar boerderij zitten Linda Versteeg, wonend in het Utrechtse deel, en Tijs Achterstraat, uit het Gelderse deel. Ze namen allebei recent een melkveebedrijf over van hun (schoon-)ouders en willen dóór. Juist de natuur, zeggen zij, is een reden om het aantal hectare landbouwgrond in het gebied, nu zo’n 2.600, niet terug te dringen.
De voorbijganger ziet grasland; de boer zelf ziet in die weilanden kievieten en patrijzen. Zulke ‘icoonsoorten’ zijn volgens de provincie essentieel voor de biodiversiteit. Ze zitten júist in hun weilanden, zeggen Versteeg en Achterstraat, en niet in de natuurgebieden. „De kieviet houdt van maisgrond”, aldus Versteeg. Verklein je de landbouwgrond, „dan is de weidevogel hier niet meer te vinden.”
Ze zijn boer maar dus ook, vinden ze, natuurbeheerder. Aan de randen van het weiland zijn kruidenrijke grasstroken en struikgewassen en bloemen waar ze zorg voor dragen. Zogenoemde ‘houtwallen’ (struiken, bomen) zijn aangelegd waar dieren kunnen schuilen. Om de nesten van weidevogels – geïdentificeerd met een stokje in het gras door vrijwilligers uit de buurt – wordt met een boog heen gemaaid.
In totaal, berekende de gebiedscoöperatie van boeren waar Versteeg en Achterstraat onderdeel van zijn, beheren boeren in het gebied zo’n vierhonderd hectare aan kruidenrijk grasland – ongeveer evenveel als de Hooilanden en Blauwe Hel samen. En dan zouden boeren tegenover de natuur staan?
„Er is de afgelopen jaren al veel natuur gecreëerd uit landbouwgrond”, zegt Versteeg, doelend op de Binnenveldse Hooilanden en doelend op de stikstofdoelen die méér ruimte moeten gaan geven aan natuur. „Voor ons gevoel is de grens nu wel bereikt.”
Dus dachten de boeren: we moeten aan de tafel zitten waar de besluiten genomen worden. Ze richtten een gebiedscoöperatie op, ruim zeventig boeren uit de omgeving sloten zich aan, en ze begonnen zelf plannen te maken. Twintig procent van de boeren, bleek uit een inventarisatie, wil mogelijk stoppen. De grond die daarbij vrij komt, bedachten ze, kan dan gebruikt worden om te extensiveren: duurzamere landbouw die méér grond vergt.
„We hebben te maken met stikstof, waterkwaliteit, bodem, energie, woningbouwopgaves en de natuur”, schetst Versteeg de opgave van het gebied. „Er zitten veel verplichtingen aan te komen. Ik denk dat wij de sleutel zijn. Al het land hier is in handen van boeren.”
Met de gebiedscoöperatie kwámen ze aan tafel te zitten met provincie, natuurorganisaties en de omringende gemeenten. Ze spraken af dat de hele ruimtelijke puzzel dáár besproken zou worden. Maar toen overwogen Ede en Rhenen om meer dan tweeduizend woningen te bouwen in het gebied. Dat deze plannen „gewoon werden uitgerold, terwijl we in gesprek waren”, was voor de coöperatie reden om uit het overleg te stappen, zegt Versteeg. „Wij zeiden: Wat heeft dit proces dan voor nut? Als hier woningen gebouwd gaan worden en daarvoor weer natuur moet worden gecompenseerd, dan gaat dat veel landbouwgrond kosten.” En die grond kan dan níet gebruikt worden voor extensivering.
Woningbouw
Je hoeft wethouder Jan Pieter van der Schans (CDA) niet te vertellen dat de ruimte in het Binnenveld ontzéttend schaars is. Aan de muur van zijn werkkamer hangt een grote kaart, met de gemeente Ede als centraal punt. Bovenin is nog een plukje van de Veluwe te zien, onderin het Binnenveld. „Elke hectare land die je hier gebruikt, kan niet ergens anders voor gebruikt worden.”
En hij weet: er moet héél veel. Zo willen de vier gemeenten rondom het Binnenveld tot 2040 zo’n 25.000 woningen gaan bouwen. Om en nabij even veel als Veenendaal er nu telt.
Maar waar?
Veenendaal moet achtduizend woningen bijbouwen, waarvan 2.500 buiten de gemeentegrenzen terechtkomen – mogelijk in het Binnenveld. Mocht zo’n wijk er in het Binnenveld komen, dan moet er ook een station worden bijgebouwd – ProRail kijkt al naar grond.
Ook de gemeente Ede zoekt naar ruimte. De gemeenteraad besprak eerder al mogelijke bouwlocaties voor naar schatting tien- tot vijftienduizend woningen die de gemeente moet bijbouwen. Een van de genoemde gebieden viel binnen het Binnenveld. De gemeente overweegt daar tot vierhonderd woningen te bouwen.
Geen gemeente heeft de knoop al doorgehakt, het gaat allemaal nog over ‘toekomstvisies’, ‘verstedelijkingsstrategieën’ en ‘zoekgebieden’. Dat de boeren dat niet zien zitten – tja. „Woningbouw is voor boeren in dit gebied een compacte, overzichtelijke vijand”, zegt wethouder Van der Schans. „Als overheid weten we goed hoe woningbouw werkt, dat hebben we in de vingers.” Maar hij erkent: duidelijkheid en zekerheid bieden over de invulling van landelijke gebieden als het Binnenveld, „dat lukt de overheid in haar totaliteit niet.”
De afgelopen jaren is de regio „verrommeld”, zegt Van der Schans. „Het gebied wordt kleiner en wordt aan de randen vol gezet met bebouwing, bedrijven en infrastructuur. Daar hebben we jarenlang onvoldoende grip op gehad. Het Binnenveld slibt dicht.” De reden daarvan is voor hem helder: te lang is de Rijksoverheid afwezig geweest in de ruimtelijke ordening.
Landelijke regie
Wat wíl de landelijke overheid eigenlijk met de openbare ruimte? Zo’n vijf jaar nadat de Raad van State het landelijke stikstofbeleid van tafel veegde, blijft het antwoord vooralsnog uit. Boeren wachten op duidelijkheid over hun toekomst, gemeenten willen weten of ze huizen kunnen bouwen, en provincies zoeken naar houvast in de ruimtelijke puzzel.
Voor een gebied als het Binnenveld ontbreken er doelen voor het beperken van de stikstofuitstoot, het verhogen van de waterkwaliteit en een plan om de uitstoot van methaan en koolstofdioxide te beperken – evenals als een manier om doelen te halen. Hoeveel boeren zouden er in welk gebied moeten stoppen om welk stikstofdoel te halen? Hoeveel stikstof kan er worden uitgestoten bij de bouw van huizen?
Provincies waarschuwen al langer dat deze onduidelijkheid het halen van de doelen frustreert. Boeren zeggen niet te kunnen beslissen over hun toekomst als de invulling van specifieke regelingen nog onduidelijk is. De demissionaire status van het huidige kabinet heeft voor verdere vertraging gezorgd. Ook de formatie van een nieuw kabinet heeft vooralsnog geen duidelijkheid gegeven.
Die onduidelijkheid vertraagt ook weer de inrichting van het Binnenveld. De boeren gingen in april weer aan tafel en presenteerden hun visie, maar ze zijn teleurgesteld in het tempo van de overheden. Hun grootste vrees is dat ze opnieuw overvallen worden door woningbouwplannen, voordat ze weten hoe het verder moet met stikstof. Gemeenten willen het proces vlot trekken door gemakkelijker grond op te kopen en daarna te verdelen. Zij hebben daarvoor geld nodig van de provincie – die weer wacht op het Rijk.
En toch: ze zouden in het Binnenveld ook gewoon kunnen beginnen, denkt de Edese wethouder Van der Schans. „De boeren hebben scherp wie er willen stoppen en wie er willen doorgaan. Dan kun je beginnen met de eerste puzzel.”
Hij doelt op het wijzigen van de bestemming van een stuk grond voor ander gebruik. „Aan wie willen we de ruimte bieden op percelen die straks niet meer agrarisch zijn? Het lijkt soms wel alsof we in Nederland pas aan de gang willen gaan als ‘het paradijs’ op papier bestaat. Dat gaat niet lukken. Je moét gewoon aan de bak. En dan gaan er dingen goed en dan gaan dingen fout.”
„Vechten moet wel. De Derde Wereldoorlog komt eraan”, zegt Rob Waldram op de vraag of hij wil vechten of zelfs sneuvelen voor Nederland. De 26-jarige student informatiekunde zit samen met andere studenten op een terras op het Utrecht Science Park. Maar, zo voegt hij toe: „Ik zou vechten voor mijn moeder, niet voor Nederland. Dus het liefst pas als de vijand aan de landsgrens staat. Alleen zijn tegen die tijd de NAVO-tanks waarschijnlijk op.”
Waldram en andere studenten reageren desgevraagd op een peiling die dinsdag bekend werd. Daarin zegt 49 procent van de 4350 deelnemers ‘ja’ op de vraag of ze bereid zijn te ‘vechten voor het vaderland’. Gaat het om vechten voor een ánder EU-land, dan is die bereidheid flink lager: minder dan 30 procent.
Veiligheid in Europa
De uitkomst staat in een onderzoek dat het Haags kennis- en opleidingsinstituut Clingendael deed aan de vooravond van de Europese verkiezingen. De meer dan vierduizend kiesgerechtigden werd gevraagd naar het belang dat ze hechten aan bepaalde thema’s. Veiligheid in Europa scoort samen met migratie het hoogst , aldus Clingendael, hoger dan klimaatverandering of de opkomst van radicaal-rechtse partijen.
Kort voor de publicatie van de peiling kwam er ander nieuws met betrekking op de veiligheid in Europa. Maandag stuurde staatssecretaris Christophe van der Maat (VVD, Defensie) een brief naar de Tweede Kamer over mogelijke nieuwe maatregelen om het grote personeelstekort bij Defensie aan te vullen.
Hij mijdt suggesties richting herinvoering van de dienstplicht, zoals momenteel in het Verenigd Koninkrijk gebeurt. Maar de demissionair staatssecretaris spreekt wel over „maatregelen met een (gradueel) meer verplichtend karakter tussen vredestijd en oorlogstijd.”
Gaten in de krijgsmacht
De overheid wil, als het echt nodig is, een dringend beroep kunnen doen op een deel van de bevolking om de grote gaten in de krijgsmacht te vullen. Momenteel zijn er zo’n 6.000 vacatures (op een totaal van 70.000 medewerkers). Deze gaten beperken verregaand de gevechtskracht van Nederland.
Mocht de Russische dreiging tegenover een NAVO-lidstaat (bijvoorbeeld de Baltische staten of Polen) sterk groeien, dan wil Defensie mannen en vrouwen uit niet-gevechtsfuncties kunnen overbrengen naar de gevechtstak. Daarbij gaat het om uiteenlopende functies als magazijnbeheerder, logistiek manager of IT-specialist. Met deze ‘schaalbare krijgsmacht’ wil Defensie voldoen aan afspraken die momenteel binnen de NAVO worden gemaakt voor een snelle troepenopbouw bij een Russische dreiging. De afspraken moeten begin volgend jaar ingaan.
Ik denk niet dat ze aan het front veel aan me hebben
Door deze voorgenomen verschuiving zullen (nog) grotere gaten ontstaan bij ondersteunende diensten bij Defensie. Die moeten in zo’n geval snel worden gevuld door mensen uit de ‘burgersamenleving’ die daar soortgelijke functies uitoefenen. Vermoedelijk gaat het om vele duizenden werknemers.
„De kramp moet eraf”, zei staatssecretaris Van der Maat maandagbij talkshow Op1, „dat we niet durven nadenken over een scenario (…) waarbij we een beroep moeten doen op onze jongeren om naar voren te stappen”.
„Het moet heel bont worden voor ik bereid ben mijn leven te riskeren”, zegt Aron Koppes (21). Hij is tweedejaars ICT-student aan de Hogeschool Utrecht. Als de overheid dwang toepast is hij wel van plan om mee te werken en zich als ICT-er in te zetten. Helemaal zonder ‘kramp’ gaat dat niet: hij wil dit alleen als nabije landen zoals Duitsland aangevallen worden. „En ik zou nog altijd liever werken in het bedrijfsleven.”
Lees ook Dure plannen van Sunak voor dienstplicht stuiten op verzet
Variërende bereidheid
De peiling van Clingendael is niet de enige die duidt op een verschuiving in het waardenpatronen. Pieter-Paul Verheggen van Motivaction herkent het beeld. Zijn bureau doet al langer onderzoek naar de ‘vecht- en sneuvelbereidheid’ onder Nederlanders. Ook Verheggen ziet een toename. „Mensen hier hebben steeds sterker het gevoel dat hun democratie, hun manier van leven op het spel staat. Ze zijn bereid daar desnoods iets voor op te offeren.”
Vroeger varieerde deze bereidheid met het nieuws over oorlogen of aanslagen, maar dat is nu minder het geval. Verheggen: „Dit waardepatroon is stabiel. Zou er morgen een wapenstilstand in Oekraïne komen en het oorlogsgeweld stoppen, dan nog blijft die gevechtsbereidheid. Er zijn teveel andere plekken in de wereld, denk aan Gaza of Israël, waar oorlog wordt gevoerd.”
Verheggen, van huis uit psycholoog, zet wel twee kanttekeningen bij dit type onderzoeken. „Het gaat om een mindset, niet wat men werkelijk zou doen.” En is er een groot verschil tussen „het vaderland dienen” achter een bureau of in de modder van het slagveld van Oost-Europa. Het eerste is aanmerkelijk populairder dan het tweede, een voorkeur waarmee de maandag aangekondigde aanpak van het kabinet rekening lijkt te houden.
Ook bij de studenten die zich op het Utrecht Science Park positief uitlaten over een toekomst bij Defensie, volgt al snel een ‘ja,maar’. Zo heeft Yosefien Goderie (18), student interdisciplinaire sociale wetenschap aan de Universiteit Utrecht, de traditionele ‘opkomstbrief’ van Defensie nog niet uitgepakt. „Ik denk niet dat Nederland aan het front veel aan me heeft. Misschien dat ik, als het echt nodig is, wel in een andere rol iets kan betekenen.” Mede-student Manou Kerkvliet (19) durft wel een stap verder te gaan. „Ik wilde vroeger militair arts worden. Als er noodzaak is doe ik dat graag alsnog.” Grijnzend draait ze zich om naar haar tafelgenoten: „En als het moet dan sterf ik, ook voor mijn vriendinnen die niet durven.”
Jongvolwassenen beoordeelden hun gezondheid in 2023 minder positief dan in 2020. Waar 91 procent van de jongeren in 2020 op de vraag ‘hoe gaat het met je?’ antwoordde met ‘goed’ of ‘heel goed’, was dit in 2023 nog 82 procent. Dat blijkt uit dinsdag gepubliceerd onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Jongeren beantwoordden de vraag juist vaker met ‘gaat wel’.
Het aantal jongeren – leeftijd 18 tot 25 jaar – dat in 2023 zei zich ‘zeer goed’ te voelen lag op 23 procent. Dat is een lager percentage dan voor de coronacrisis, toen ongeveer 30 procent van de jongeren dit antwoord gaf. Mannen en vrouwen gaven beiden minder vaak het antwoord ‘zeer goed’, vrouwen antwoordden vaker dan mannen ‘gaat wel’. 12- tot 18-jarigen waren positiever over hun gezondheid: 53 procent beoordeelde hun gezondheid als ‘goed’. Dit is sinds 2018 vrijwel gelijk gebleven.
Het percentage jongeren met psychische klachten steeg sinds de coronacrisis, om daarna niet meer te dalen naar het niveau van voor de pandemie. Onder vrouwen kampte 24 procent in 2023 met psychische klachten, bij mannen ging het om 14 procent.
De onderzoekers bepaalden aan de hand van vijf vragen of iemand psychische klachten heeft. Ze vroegen bijvoorbeeld ‘voelde je je neerslachtig en somber?’ en ‘zat jij zo erg in de put dat niets je kon opvrolijken?’ Jongeren konden daarop zes antwoorden geven, variërend van ‘nooit’ tot ‘voortdurend’.
De politie heeft maandagavond een onbekend aantal demonstrerende studenten aangehouden bij de TU Delft. Dat schrijft persbureau ANP maandag. Een woordvoerder van de universiteit zegt tegen het persbureau dat een groep demonstranten na sluitingstijd weigerde te vertrekken uit het gebouw van de faculteit Werktuigbouwkunde. Daarop schakelde de universiteit de politie in.
De groep studenten die ook na de vordering van de politie weigerde te vertrekken, is aangehouden. Dat zegt een woordvoerder van de politie tegen ANP. Details over het ingrijpen zijn niet bekendgemaakt. Ook kon de politie niet zeggen hoeveel mensen er precies zijn aangehouden. De TU Delft heeft aangifte gedaan van vernieling, huisvredebreuk en geweld.
De studenten voeren actie omdat zij willen dat de TU Delft alle banden met Israëlische instituten verbreekt. Op een andere locatie, op een paar honderd meter afstand van het gebouw van de faculteit Werktuigbouwkunde, staat een tentenkamp waar studenten ook demonstreren.
Lees ook Minister Dijkgraaf: ‘niet wenselijk’ als universiteiten samenwerking met Israël stopzetten door intimidatie of dreiging
Een digitale afbeelding toont de met computerprogramma Microsoft Paint getekende online karikatuur ‘Chad’. In de internetwereld staat Chad voor de succesvolle, knappe witte alfaman. Maar in deze versie heeft iemand het uiterlijk van Chad zo aangepast dat hij lijkt op Brenton Tarrant, de extreemrechtse terrorist die in maart 2019 aanslagen pleegde op twee moskeeën in het Nieuw-Zeelandse Christchurch en daarbij 51 mensen vermoordde. Op het plaatje wordt de terrorist geprezen vanwege zijn ‘werkwijze’.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) publiceerde onlangs een zogeheten ‘fenomeenanalyse’ naar het gebruik van dergelijke memes door extreemrechts. Daarin wordt deze afbeelding beschouwd als een meme die behoort tot het ‘accelerationisme’, de rechts-extremistische ideologie waarin aanhangers terroristisch geweld „verheerlijken en rechtvaardigen om zo versneld een rassenoorlog te ontketenen” en het creëren van een ‘blanke’ etnostaat te bespoedigen. Volgens de terrorismebestrijder zijn extreem-rechtse memes overal op internet te vinden, bereiken ze met name jongeren en helpen ze bij het normaliseren van extreemrechts gedachtengoed (daartoe rekent NCTV onder andere vreemdelingenhaat, haat jegens vreemde culturen en ultranationalisme).
Lees ook de Amerikaanse inlichtingendienst FBI waarschuwde al eerder voor de bijdrage die memes kunnen leveren aan extreem geweld
Veelvuldig verspreid
Memes zijn online teksten, foto’s, filmpjes, stickers of bewegende plaatjes die een idee, mening of reactie weergeven. Deze – vaak humoristische – uitingen kunnen door hun compacte format makkelijk veelvuldig worden gedeeld in appgroepen, op sociale media en diverse forums.
De NCTV stelt dat memes een belangrijk communicatiemiddel zijn voor alle extremistische stromingen. Met memes kunnen extreemrechtse activisten en rechts-terroristen volgens de NCTV jongeren bereiken die anders niet bereikt kunnen worden. Het is een vorm van beïnvloeding waarbij het aan de ontvanger ligt of de boodschap wordt herkend.
Extreemlinkse memes zijn ook in omloop, maar minder effectief
Andere extremistische groepen, zoals jihadisten en links-extremisten, gebruiken ook memes om online hun gedachtengoed over te brengen. Jihadistische memes lijken qua grapjes en personages soms op die van extreemrechts, maar jihadisten hebben ook eigen symbolen en figuren. Links-extremistische memes zijn ook in omloop, maar ze zijn volgens de NCTV-analyse vaak minder effectief. Veel memes, staat in het rapport, worden pas populair als ze grensoverschrijdend, schokkend of wreed zijn. Dat wordt binnen extreemlinkse kringen doorgaans als onethisch en ineffectief gezien, aldus de NCTV.
„Bij deze analyse gaat het ons om het creëren van het bewustzijn dat een meme niet alleen een grappig plaatje is, maar dat ze ook een bepaald gedachtengoed kan verspreiden dat eventueel kan leiden tot geweld. Dat is nog niet voor iedereen helder”, zegt een woordvoerder van de NCTV.
Lees ook Met online memes je mentale welzijn bespreekbaar maken
Kikker
Online worden geregeld bekende memefiguren vervormd tot een gemenere, extremistische versie van zichzelf. Zo werd Pepe the Frog, een kikker die begon als grappige figuur, rond 2015 ‘geadopteerd’ door de alt-rightbeweging, waarna Pepe onder meer werd gecombineerd met afbeeldingen van Hitler.
Goed dat deze NCTV-analyse er nu is, reageert Beatrice de Graaf, terrorisme-expert en faculteitshoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, want docenten hebben veel vragen over memes. De Graaf richtte in 2014 het project TerInfo op dat gratis lesmateriaal aanbiedt aan scholen voor het bespreekbaar maken van terrorisme en politiek geweld. De Graaf: „Er is een enorme handelingsverlegenheid onder docenten over hoe ze moeten omgaan met memes.” Zij ziet dat leerlingen en scholieren meer kennis hebben van memes dan ouders en leerkrachten denken: „Je kunt ervan uitgaan dat als een kind een iPhone heeft, het zulke memes heeft gezien.”
terrorisme-expertBeatrice de Graaf Je kunt ervan uitgaan dat elk kind met een iPhone memes heeft gezien
De Graaf ziet memes als „de beeldcultuur van nu”. Ze zijn vaak grappig, afwijkend, snel te versturen en ze bestaan in allerlei variaties. De Graaf: „De vraag is: wat is eigenlijk de onderliggende boodschap? Welke symbolen zitten erin? Die krijgen jongeren ook mee.”
Het verschijnsel dat je met een spotprent iemand belachelijk maakt, is eeuwenoud, zegt De Graaf. De snelheid waarmee informatie nu wordt gedeeld, draagt volgens haar wel bij aan de normalisering van radicale ideeën. „Als jongere wil je cool zijn. Als je dan een heftig filmpje hebt dat vaak wordt doorgestuurd, dan wil je meer punten scoren dan je vriendjes door te shockeren. Dat is een escalerend proces en leidt tot normalisering.”
Willemijn Kadijk, senior onderzoeker politiek extremisme bij het onafhankelijke onderzoeksbureau NTA, zegt dat extremistische ideologieën op zichzelf best stoffig kunnen zijn, maar dat ze via memes ineens weer aantrekkelijk worden voor grotere groepen jongeren. „Extreemrechts was er vroeg bij”, aldus Kadijk.
Aanslagen
Bij verschillende terroristische aanslagen hebben daders memes gebruikt om hun acties te rechtvaardigen. Een voorbeeld hiervan is het manifest van Brenton Tarrant, dat 74 pagina’s telt en veel verwijst naar bekende internetmemes. „Het lijkt erop dat Tarrant nu de eerste beschuldigde massamoordenaar is geworden die de moord zelf als een meme zag”, schreef The New York Times destijds. Tarrant kondigde de aanslagen via sociale media aan en filmde en streamde ze live via internet. Hij moedigde zijn publiek aan om memes over hem te maken, waarna op omstreden online fora honderden plaatjes verschenen waarin de terrorist werd neergezet als cultheld.
Er zijn ook memes over de zogeheten ‘omvolkingstheorie’. Aanhangers daarvan denken dat witte mensen langzaam verdwijnen uit het Westen doordat ze zich vermengen met mensen met een andere afkomst of cultuur. Extremisme-onderzoeker Kadijk benadrukt dat wanneer, ook in een meme, een extremistische theorie wordt gepost, het belangrijk is aan jongeren uit te leggen waarom die niet klopt en wat de gevolgen zijn van zulke theorieën. „Wat gevaarlijk kan zijn aan deze omvolkingstheorie is dat er een intentie achter zou zitten en er dus iemand zou zijn die het zou hebben gedaan. We weten dat dergelijke dreigingsbeelden of vijandbeelden bijdragen aan conflicten in de samenleving.”
Lees ook De onbegrijpelijke memes van Gen Z: ironie als copingmechanisme
Het schemert al als Jos Kruis zijn camper in de berm voor het paardenbejaardenhuis in Bigummole parkeert. Dit is zijn derde werkbezoek aan deze Friese opvang voor gepensioneerde manegepaarden en pony’s.
In de opgeruimde schuur staan negen rijdieren. Daaromheen scharrelen kippen. En de schuur wordt bezocht door een onbekend aantal ratten. Tijdens zijn vorige bezoek schoot Kruis er zeven dood. De keer daarvoor zeventien. Nu is het afwachten of er nog meer zijn. Eigenaar Ineke de Groot vermoedt van wel. Ze zag graafsporen in een plantenbak.
De Groot werkt haar avondritueel af. Voeren, vegen, een praatje met ieder hoofd dat over de rand van een box steekt. Op verzoek van Kruis leegt ze een blikje mais in de buurt van het kippenvoer. Kruis scant op zijn gemak de ruimte door zijn warmtekijker. Wat warmte afgeeft, is fel wit in het beeld van grijstinten.
Aanvankelijk hadden zelfs de ratten hier een naam. Bijvoorbeeld Miepje at de restjes op als een van de oudere paarden voer kwijlde. Een trouw ratje. „Als ze een pluimstaart hadden gehad, ging je ermee naar de dierenarts”, duidt De Groot haar gemengde gevoelens bij rattenbestrijding. Maar er kwamen meer ‘Miepjes’. En nog meer. De schuld van de buurman die zijn erf niet schoonhoudt, vermoedt De Groot. „Een open riool.”
De ratten liepen door de boxen, vraten het paardenvoer op en trokken de zakken kapot. De Groot belde rattenschieter Kruis. Die woont tegenwoordig toevallig ook in Friesland, maar geniet onder ongediertebestrijders landelijke bekendheid.
Illegale rattenschieters
„De goeroe onder de rattenschieters”, noemt een collega hem, respectvol lachend. „Heilige Jos.” De collega-schutter wil zelf niet meewerken aan een reportage, omdat hij zijn papieren niet helemaal op orde heeft. Zo zijn er veel meer, blijkt tijdens een telefonische rondgang. In Nederland zijn honderden rattenschieters actief. Hoeveel daarvan toestemming van de overheid hebben, is onbekend.
Het is een gemêleerde groep. Er zijn professionele ongediertebestrijders die ratten schieten aanbieden naast het zetten van vallen en het gebruiken van gif. Boeren met een jachtontheffing. Bezitters van een jachtakte. En een hoop amateurs die het voor de lol doen en die door zowel de professionele rattenschieters als de jagers als ‘de cowboys’ worden aangeduid. Ze zitten met hun nachtkijker ’s nachts bij boeren in de schuur of aan de wallenkant en worden per rat betaald. Een hobby vergelijkbaar met vissen, die vooral door mannen wordt beoefend.
Concurrentie is er onderling amper, zegt Kruis. „Er zijn zoveel ratten en zo weinig mensen die dit echt goed kunnen.” Bovendien „selecteert het zich vanzelf uit”. Hij schetst: als een boer een hobbyist met een groot wapen en een camouflagepak in zijn schuur laat en die vervolgens met zwaar kaliber een dure mestslang raakt, dan belt hij volgende keer iemand met een diploma.
Lappendeken
Dat ze lang niet allemaal aan alle voorwaarden voldoen, is niet alleen de rattenschieters te verwijten. De regelgeving is een lappendeken. Iedere provincie trekt haar eigen lijn. Of de schieters een ontheffing krijgen, is in de regel aan de faunabeheereenheden. En daar hebben jagers sterke invloed op. Die zijn dubbel over het ratten schieten. Ze doen het net zo lief zelf en er valt tegenwoordig al zo weinig legaal te schieten, beschrijft Kruis het spanningsveld. En ongediertebestrijders met een luchtbuks zijn geen jagers. Dat verschil luistert nauw.
Een echte rattenschieter herken je aan de kogels, zegt Kruis. Uit een rond blikje haalt hij twaalf platte kogeltjes om het luchtdrukgeweermee te laden. Het hoofdbestanddeel is tin. „Tin is licht, waardoor de kogels in het traject snelheid verliezen en in het lijkje blijven zitten.” Als een uil de rat opeet, komen de kogels met zijn braakbal weer naar buiten. Loden kogels mogen niet meer, hoewel sommige rattenschieters die nog gebruiken. „Als je met lood een rat schiet die daarna bij een reiger naar binnen gaat, is die ook dood.”
Rattenschieters werken in het donker. Ook dat is een verschil met jagers. Die hebben over het algemeen goed zicht nodig.
opleider bestrijdersMari Middelkoop Jan en alleman wil dit gaan doen. Ze zien het als sport
Kruis – ingenieur, gepensioneerd ict’er en fanatiek tuinier – ontdekte het schieten toen hij vijftien jaar geleden zelf ratten in de tuin had. Hij wilde geen gif gebruiken om die te doden, want kerk- en steenuilen zouden de vergiftigde ratten op kunnen eten.
Het schieten bleek effectief. En leuk, maar ook moeilijk, zegt Kruis. „De eerste die ik schoot, was gelijk dood, maar daarna lukte het niet meer.” Sindsdien heeft hij geschaafd aan zijn techniek en nu leidt hij aspirant-schieters op. Voor de cursus is een wachtlijst, want het ratten schieten is in opmars.
Vanaf 2010 kwamen steeds nauwkeuriger persluchtwapens – legaal voor iedereen ouder dan achttien – op de markt. En bovendien wordt, zo vertelt Kruis, „minder spastisch gedaan over nachtspulletjes”, zoals de kijkers die ook in die tijd op de markt kwamen. Die waren voor die tijd het exclusieve domein van militairen. En vanaf 2018 is het legaal om een luchtdrukwapen in te zetten tegen ratten.
Lees ook Het wemelt van de ratten in Amsterdam – met dank aan uw eten
Kaf van het koren
Rattengif is tegenwoordig alleen nog toegestaan als niets anders meer werkt, vanwege de langzame, pijnlijke dood van de knaagdieren, de milieubelasting en de risico’s voor andere diersoorten.. Particulieren mogen het helemaal niet gebruiken, alleen gecertificeerde ongediertebestrijders. Integrated pest management is tegenwoordig de norm, zegt Mari Middelkoop van het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD), een aanbieder van opleidingen voor plaagdierbestrijders. Daarbij moet eerst worden gekeken naar de oorzaak van de ‘plaagdierdruk’. Want „wat niet geboren wordt, hoeft ook niet dood”.
Middelkoop zit in een landelijke werkgroep tegen de bruine rat. Het is een moeizaam traject om meer uniforme en nuttige regelgeving te krijgen, vertelt hij. „Voorlopig wint de bruine rat nog van de mens. Die is slimmer.”
Hoeveel bruine ratten Nederland telt, is onbekend. Op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid is het RIVM een paar jaar geleden wel begonnen met een landelijke Rattenmonitor. Maar die bevat nog onvoldoende gegevens om conclusies te kunnen trekken.
Mede als gevolg van de wettelijke veranderingen is de vraag naar opleidingen tot rattenbestrijder groter dan het aanbod. Volgens Middelkoop is er al selectie aan de poort om het kaf van het koren te scheiden. Provincies zijn huiverig dat het royaal verlenen van ontheffingen leidt tot al te veel cowboys met een buks in hun kofferbak. „Terecht”, zegt Middelkoop. „Jan en alleman wil dit gaan doen. Ze zien het als sport.”
rattenschieterJos Kruis Er zijn zo veel ratten en zo weinig mensen die dit echt goed kunnen
Dat is online zichtbaar. Op YouTube (zoek op ‘ratting’ en ‘air rifle’) stikt het van de rattenschietfilmpjes, gemaakt met nachtkijkers op luchtbuksen. De ogen van de zwarte, scharrelende silhouetten geven wit licht. In het midden van het beeld staat een schietkruis. Pats, de een na de ander valt geruisloos om. Net een videogame, maar dan in het echt.
De rattenschieters hebben duidelijk lol in hun werk. Wanneer een boer gaat voeren, ontstaat „een groot lopend buffet voor ratten”, zegt een schieter uit Overijssel. „Ik schiet dan de hele bende aan gort.”
„Wapens vind ik ook leuk”, zegt Kruis. „Dode dieren niet.” Hij stoort zich aan de video’s, waarin ratten exploderen door te zware wapens of doordat ze niet goed geraakt worden. Of het dier loopt gewond door en sterft in zijn hol, wat het moeilijker maakt de ratten echt op te ruimen.
Schieten is een laatste redmiddel, betoogt Kruis. En het moet goed gebeuren. Het effectiefst is een schot op hart en longen. Dat is een plekje op het rattenlijf zo groot als een dubbeltje. Tijdens de opleiding die hij aanbiedt, wordt op doelen met het formaat van een 1-euromunt geoefend.
Kruis wil het vanavond demonstreren. De schuurdeuren zijn dicht en het licht is uit. De Groot scharrelt tussen haar dieren. Maar er is geen rat meer te zien.