Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?
U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.
Om dit formulier te kunnen verzenden moet Javascript aan staan in uw browser.
In bijna heel Nederland geldt sinds 18.00 uur code oranje. Het KNMI waarschuwde dinsdagochtend voor hevige windstoten, grote hagelstenen en blikseminslag. De storm is al aangekomen in Zeeland, maar later zal het noodweer in noordoostelijke richting ook naar Friesland, Groningen en Drenthe trekken.
De Fransen en Belgen hebben dinsdagmiddag al kunnen zien wat de storm in zijn mars heeft. In Brussel viel in korte tijd zoveel regen dat meerdere straten en tunnels onder water liepen, meldt omroep VRT. Hevige windstoten rukten takken los van de bomen, met verkeershinder als gevolg. Ten westen van Brussel, in Brakel, bezweek een deel van het dak van een Aldi-supermarkt. Twee personen zijn gewond geraakt, melden Vlaamse media.
Boven Zeeland hangen sinds het einde van de middag onheilspellend donkere wolken, en zijn volgens PZC bliksemflitsen te zien. Uit voorzorg rijden in ieder geval tot 20.00 uur geen treinen op de hogesnelheidslijn tussen Amsterdam en Breda, schrapten KLM en Transavia meerdere vluchten en zet de NS rond Dordrecht voorlopig minder sprinters in.
Liveblog
Na Frankrijk en België is nu Nederland aan de beurt: sinds 18.00 uur code oranje in bijna heel Nederland
Zoef. Zoef. Zoef. Het verkeer over de provinciale weg raasde voorbij en Priscilla van Barlingen (40) probeerde contact te maken. Lopend over het fietspad tussen Uitgeest en Krommenie riep ze „Goeiemorgen” naar elke fietser die voorbijkwam en met haar collega Els Quax (52) zwaaide ze naar automobilisten.
Niemand reageerde. Fatbikers hadden „doppies” in, fietsers een telefoon in hun hand en de automobilisten keken stoïcijns voor zich uit. „We zeiden al tegen elkaar: net treinreizigers”, zegt Quax, voor een plaspauze op het terras van Café de Remise in Krommenie.
Van Barlingen: „Verschrikt opkijken als je ‘Goeiemorgen’ zegt.”
Van Barlingen, sinds vier jaar hoofdconducteur bij de NS, loopt dezer dagen een voettocht van station naar station door Nederland om aandacht te vragen voor geweld in het openbaar vervoer. Ze begon op maandag 24 juni op station Den Helder en eindigt op 14 juli in Den Haag Centraal. 521 kilometer is de beoogde afstand: een halve kilometer voor elk strafbaar incident in 2023 tegen een NS-medewerker. Onderweg slaapt ze bij collega’s en geregeld loopt er eentje mee, zoals Els Quax, die in de buurt woont en haar collega dit „rotstukje” langs de provinciale weg, vijf kilometer rechtdoor in de brandende zon, niet alleen wilde laten lopen.
Het is een voettocht tegen geweld, maar ook tegen de onverschilligheid die ertoe leidt dat agressie door reizigers onderling amper wordt gecorrigeerd. Want stap je als NS-medewerker een treincoupé binnen, dan voelt het volgens de twee NS-medewerkers alsof je tegen een muur van passagiers aankijkt die niet op- of omkijken. „Niets horen, niets zien.”
Lees ook
De coupé was voor conducteur Ted Boeree ineens doodeng: een plek vol potentiële daders
‘Sociale afwezigheid’
Als hoofdconducteurs hebben zij heus trucjes om die muren te slechten. Zo beheerst Quax gebarentaal en doet Van Barlingen soms een controlerondje alleen maar om wat contact te maken („Mooie tas! Leuk shirt! Wat voor boek bent u aan het lezen?”). Maar reizigers sluiten zich zó af van de buitenwereld dat bij elke rangeerplek, ook als is omgeroepen dat passagiers moeten uitstappen, het licht is gedoofd én de rangeermachinist de deuren sluit, steevast een handvol blijft zitten, „verzonken in die telefoon”.
„Sociale afwezigheid”, noemt Van Barlingen het. Dat zou op zich geen probleem hoeven zijn – „is iets van deze tijd” –, maar zulke onverschilligheid heeft invloed op haar werk én haar veiligheidsbeleving. Zoals laatst, toen ze te maken kreeg met een incident in de eerste klas. Een man trapte een deur in duizend stukjes. Zij was druk bezig met de agressor – „In welke staat is-ie?” – en met de veiligheid van de omstanders en zichzelf. Later, op het politiebureau, keek ze de beelden terug en bleek op het balkon een vrouw te staan op dertig centimeter afstand van de agressor. Ze stond geleund tegen de prullenbak, telefoon in haar hand, en keek niet op of om toen die man de deur intrapte. „Geen kick, hè!”
Het zou al zó veel schelen, denkt ze, als passagiers een beetje meer op elkaar letten. „Dan voelen ook wij als medewerkers, die moeten ingrijpen, ons meer gesteund. Want als conducteur sta je er nu vaak alleen voor.”
Droogjes
„Heeeee, echt?”
Daar komt Jeroen aan, een andere collega-conducteur.
„Wat leuk dat je er weer bent!”
„Jaja, ik doe stationscontrole en mijn auto staat in Wormerveer, dus ik loop sowieso een stukje met je mee.”
Jeroen („liever geen achternaam”) zit momenteel in de re-integratie en doet ‘lichte dienst’, omdat hij geweldsincidenten heeft meegemaakt. „Zes keer agressie in twee weken tijd”, klinkt het droogjes terwijl hij een stoel aanschuift. „Aanvallen, zware intimidatie, bedreiging.” De druppel was drie maanden geleden toen een gozer stond „te schreeuwen en te doen” op het balkon. Jeroen zei er wat van, liep verder en toen hij achteromkeek, zag hij hoe de man een duw uitdeelde aan een vrouw met een baby op de arm. „Weet je, en dan gaat het om zo’n hummeltje…” Jeroen stond te janken op Amsterdam Centraal, in het verblijf waar conducteurs samenkomen. „Iedereen zei: jij gaat naar huis.”
Het individualiseert, dat is de boosdoener
Van Barlingen schudt haar hoofd. „Je ziet bij collega’s de emmertjes overstromen. Het is gewoon genoeg.”
Het gaat niet alleen om zware incidenten, benadrukt ze. „Het begint al met een grote mond geven, stem verheffen, dicht bij je komen staan, je aanstaren, je negeren, geen antwoord geven. Dat maken wij iedere dag mee, hè.”
Quax: „In mijn laatste dienst had ik acht jongeren zonder kaartje. Ze zaten verspreid in de trein en dan weet je het al: de voorste gaat zogenaamd zoeken om tijd te rekken zodat de anderen snel naar achteren kunnen lopen om op het volgende station uit te stappen.” En ja hoor, daar renden ze, „scheldend en schreeuwend” op het perron.
Lees ook
Een verward persoon op het spoor? ‘Dat gebeurt bíjna elke dag’
Opleving
Met haar voettocht hoopt Van Barlingen, geen getrainde loper, de samenleving wakker te schudden. Zoals ook de bedoeling was op 20 april, toen alle treinen (en bussen) in Nederland drie minuten stilstonden, nadat een conducteur in de trein tussen Delft en Den Haag HS een week eerder zou zijn geslagen en getrapt door een groep jongens. „Het zoveelste incident”, zei de NS-directeur in de media. De actie kreeg landelijke aandacht en de dag erna wisten conducteurs niet wat hen overkwám. Van Barlingen: „Stond ik ’s ochtends bij m’n trein en iedereen zei ‘Goeiemorgen’.”
Na zo’n incident gaan reizigers extra vriendelijk doen, zegt Quax. „Maar dat zwakt ook weer af.”
Van Barlingen: „Nu is dat weer helemaal weg.”
Ze hoopt op concrete maatregelen, zoals bodycams voor conducteurs en meer bevoegdheden om de identiteit van passagiers vast te stellen. „Nu moeten wij wachten op de politie als iemand geen kaartje heeft. Dat kan leiden tot escalatie.”
Maar het échte probleem, zegt ze, is lastiger op te lossen. Reizigers met drugsproblematiek, oorlogstrauma’s, psychische problemen. Jongeren die overal maling aan hebben, maar ook „Kees in z’n nette pakje” op weg naar zijn werk die vindt dat-ie ergens recht op heeft. Van Barlingen: „Híj heeft daar recht op en wat dat voor een ander betekent, zal hem een rotzorg zijn. Altijd maar IK.”
Die houding, zo van ‘jij gaat me niks vertellen’, was er al langer maar lijkt vooral in coronatijd sterker geworden, zeggen alle drie. Waarom? „Geen idee.”
Zelfs wanneer het licht is gedoofd, blijft bij elke rangeerplek steevast een handvol passagiers gewoon zitten – ‘verzonken in die telefoon’
Quax, nu 32 jaar conducteur, herinnert zich nog de tijd dat passagiers om zich heen keken in de coupé. „Passagiers hadden mij, maar ook elkaar nodig als er een verstoring was.” Op station Leiden was in de jaren negentig veel vertraging en daar kende Quax een groepje reizigers dat met elkaar de taxi deelde. „En tussen Amsterdam en Uitgeest was er een groepje dat met Sinterklaas surprises uitpakte onderweg. Die kenden elkaar van de trein, elke ochtend op hetzelfde station, en hadden lootjes getrokken.”
„Het individualiseert, dat is de boosdoener”, denkt Van Barlingen, die opstaat voor de volgende twintig kilometer richting Amsterdam Centraal. „Denk jij heel goed om jezelf?”, zegt Quax als ze afscheid neemt. „Goed naar jezelf luisteren.”
Lees ook
Agressie in de trein neemt toe: ‘Hoe later het wordt, hoe grimmiger’
‘Ik heb nog steeds een glimlach’, zegt Janny Knol (54). Het is het eerste wat de vier maanden geleden geïnstalleerde korpschef bij de begroeting opmerkt. Knol is, wil ze maar zeggen, de wittebroodsweken als hoogste baas van de ongeveer 65.000 politiemensen tellende Nationale Politie prima doorgekomen. Het is een blijmoedigheid die nogal contrasteert met de opvattingen van haar voorgangers Gerard Bouman, Erik Akerboom en Henk van Essen, die de functie van korpschef toch vooral kenschetsten als een hondenbaan. „Dit is heel leuk werk”, verzekert ze.
Eind 2023 verhuisde Knol, toenmalig politiechef van de regio Oost-Nederland, naar het landelijke hoofdbureau van de politie in Den Haag. Ze werd de eerste vrouwelijke korpschef. Sindsdien is een paar dagen per week een appartement in Den Haag haar uitvalsbasis en de overige tijd opereert ze vanuit haar woonhuis in Deventer, dat ze deelt met haar twee tienerdochters.
Knol, al ruim dertig jaar in dienst van de politie, begon haar nieuwe baan met een uitgebreide rondgang langs bestuurders, wetenschappers, ondernemers, magistraten en collega’s om ideeën te verzamelen over hoe nu verder met de inmiddels ruim tien jaar oude Nationale Politie, de grootste werkgever van Nederland. Haar bevindingen en plannen heeft ze genoteerd in de zestien pagina’s tellende, interne notitie: Stevig Staan, tussen samenleving en rechtsstaat. „Ik denk dat ik als korpschef kan bijdragen aan een volgende stap in de ontwikkeling van de politie”, kondigt ze hierin aan.
In het vraaggesprek is de politiebaas openhartig over haar gedrevenheid. „Ik heb de neiging om soms te ambitieus te zijn.” Een van de belangrijkste opgaven die ze ziet, is zorgen dat de politie met de maatschappij verbonden blijft. En dat burgers in de huidige, steeds meer gepolariseerde samenleving vertrouwen houden in de ordebewakers. „Wij heten als politie ‘waakzaam en dienstbaar’ te zijn, die missie staat op al onze auto’s. Maar er hoort nog een toevoeging achteraan: ‘aan de waarden van de rechtsstaat’. Dat moet de identiteit van de politie zijn. Burgers moeten uit ons optreden kunnen opmaken dat ze worden gezien en eerlijk worden behandeld.”
Het „dienstbaar zijn aan de menselijke waardigheid” ging volgens de korpschef de afgelopen jaren nogal eens mis. In verschillende regio’s deden zich incidenten voor waarbij agenten zich, bijvoorbeeld in WhatsApp-groepen, discriminerend en racistisch uitlieten over burgers of over collega’s met een migratieachtergrond. „Ik vind dit mensonwaardig gedrag. Het maakt mij boos. Het schaadt het vertrouwen in de politie.”
Een andere voorname kwestie is volgens Knol het respecteren van het recht op demonstratie. „Of het nou gaat om demonstraties tegen Zwarte Piet, voor het klimaat, een boerenprotest of om een conflict elders in de wereld: het komt erop aan hoe wij handelen. Het is heel belangrijk dat de politie het grondrecht om te demonstreren beschermt.”
Soms gaat dit goed mis, zoals in november 2022 in Staphorst. Actievoerders van Kick Out Zwarte Piet, op weg naar een aangekondigd protest bij de intocht van Sinterklaas, werden belaagd door een agressieve menigte. De demonstranten werden door de politie onvoldoende beschermd tegen relschoppers, oordeelde de Inspectie Justitie en Veiligheid later.
„De relatief kleine groep demonstranten die naar Staphorst kwam, had door de politie beter beschermd moeten worden. Daar hadden we álles voor moeten doen. Als andere partijen dit recht aantasten en auto’s kapotmaken en mensen tegenhouden en beledigen dan horen we gewoon op te treden.”
In het hoofdlijnenakkoord van de nieuwe regering staat dat „OM, lokaal gezag en nationale politie zullen worden aangespoord om kordaat op te treden waar demonstranten over de grenzen van het strafrecht heengaan”.
Hoe kordaat moet er gehandeld worden?
„Ik denk dat u dat beter aan onze minister van Justitie kunt vragen. Wij als politie houden ons aan onze taak zoals vastgelegd in artikel 3 van de Politiewet: handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De politie moet zelf blijven nadenken over welke opdracht ons wel of niet past. In de driehoek besluiten OM en burgemeester over uitgangspunten en voert de politie uit. Maar het is ook aan de politie om aan het gezag te duiden wat er gaande is in de samenleving en wat de best passende oplossing zou kunnen zijn.”
Lees ook
In Staphorst liet de politie de anti-Zwarte Piet-demonstranten aan hun lot over
„Als samenleving zijn we verleerd naar elkaar te luisteren en vragen te stellen. De onrust vereist juist dat we niet alleen maar in ons eigen bubbeltje blijven klagen over de ander. We hebben echte gesprekken nodig. Daar kan de politie een hele belangrijk rol vervullen als bruggenbrouwer om gesprekken te arrangeren. Wij zijn niet de oplossing, maar kunnen goed laten zien wat er gaande is.”
Soms staat echter ook de politie machteloos in de verhitte maatschappij en lopen agenten flinke klappen op. Knol maakt zich hierover „grote zorgen”. Ze sprak recent met twintig Haagse agenten die als ‘platte pet’ aanwezig waren bij de rellen die in februari ontstonden bij een feest van de Eritrese gemeenschap. „Het geweld dat zich tegen hen keerde, was enorm schokkend. Grenzeloos. De agenten voelden dat ze niks waren. Hun uniform maakte geen verschil. Ze leefden in doodsangst.”
Lees ook
Deze groep zet alles op alles om de buitenlandse feestjes van het dictatoriale regime in Eritrea te verstoren
De nieuwe regering heeft nationale veiligheid uitgeroepen tot ‘topprioriteit’. Het kabinet belooft „een scherp optreden tegen allen die vrijheid en veiligheid bedreigen”. Daarna volgt een lijst van ruim veertig onderwerpen die meer aandacht verdienen: van een steviger aanpak van de georganiseerde criminaliteit tot een „keihard optreden tegen alle vormen van straatterreur”.
Opgelucht dat uw werk nu topprioriteit is?
„Het kabinet vindt veiligheid belangrijk. Daar ben ik blij mee. Ik wil graag met de minister van Justitie in gesprek over hoe we daar invulling aan willen geven. De politie wil niet nog meer taken krijgen. We zullen juist meer keuzes moeten maken”, zegt Knol, die later deze week de nieuwe bewindsman van Justitie, David van Weel (VVD), voor het eerst zal ontmoeten.
„Bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad heeft de politie de afgelopen jaren echt een vuist gemaakt. Hoe de organisatie van Taghi is aangepakt, dat verdient een diepe buiging. Ons Team High Tech Crime is state of the art. De hele wereld ziet wat we doen. Daar ben ik supertrots op. Maar het is ook zaak om lokaal, bij de aanpak van veelvoorkomende criminaliteit, het verschil te gaan maken. We moeten ook meer aandacht hebben voor de rising stars in de criminaliteit. Als je ze bij de eerste interventie herkent, kun je ze misschien nog uit de misdaad houden. Nu zijn er tieners die een pakketje van A naar B brengen en dan 800 euro krijgen. Dat is veel geld voor iemand die bij de supermarkt 8 euro per uur verdient. Dan is het heel waardevol als je met je wijkteam en in samenspraak met docenten en jongerenwerkers tijdig ingrijpt.”
In Oost-Nederland maakte Knol met het Openbaar Ministerie afspraken over wat niet langer vervolgd wordt: hennepteelt tot tweehonderd planten, winkeldiefstal, dierenmishandeling en oplichting tot 2.000 euro. OM-baas Rinus Otte noemde dit recent in NRC „een heel aansprekende richting”.
Moeten er ook landelijk dergelijke afspraken komen?
„Ja, het OM is zich opnieuw aan het beraden over zijn beginselen van opportuniteit: wat wil het vervolgen? Dat wil ik ook heel graag, want dat helpt ons om selectiever te zijn in ons werk. Het gebruik van het strafrecht moet selectiever. Je moet in gesprek met grote ondernemingen als Ahold of Jumbo over het vinden van passende oplossingen voor bijvoorbeeld winkeldiefstal.”
In haar beleidsnotitie schetst Knol hoe het vangen van boeven de afgelopen tien jaar nogal ingrijpend is veranderd. Criminaliteit en ander grensoverschrijdend gedrag is tegenwoordig minder zichtbaar, maar heeft grote effecten op de economie, het milieu, internet en de democratische rechtsstaat. „De totale misdaad bestaat uit een steeds groter aandeel digitale criminaliteit waarbij de locaties van dader en slachtoffer veelal niet in elkaars nabijheid liggen – terwijl wij dit wel gewend zijn en onze manier van werken hierop hebben afgestemd.”
Mijn voorstel is om bij 112 ook te vragen: ‘Is er sprake van een psychisch of sociaal probleem?’
De korpschef maakt zich ook zorgen dat de jeugd zich ophoudt in „digitale hangplekken”, zoals TikTok en Telegram-groepen. Het zijn nogal eens oorden van cyberpesten en podia waarop filmpjes worden geplaatst waarin jongeren worden vernederd. „Sommige jongeren groeien online op in een moreel vacuüm. Op dit ongereguleerde web is een politiefunctie nodig. Online moeten we ook contact maken. De overheid laat dit nu volledig liggen.”
Onderbezetting bij de politie maakt de uitoefening van dergelijke nieuwe taken niet eenvoudig. Steeds meer agenten zijn bezig met het bewaken en beveiligen van personen en het handhaven van de openbare orde bij grootschalige demonstraties.
Lees ook
De politie vindt het zelf ook niet meer uit te leggen: overvallers en drugscriminelen gaan te vaak vrijuit
Groot probleem voor de politie is ook de toenemende tijd die agenten kwijt zijn aan meldingen over mensen met verward gedrag. In tien jaar tijd zijn die meldingen van 80.000 gestegen naar jaarlijks 140.000. Het zijn taken die volgens de nieuwe regering behoren te worden „overgeheveld naar andere, ter zake deskundige organisaties”.
„In het regeerakkoord staat dat dit werk bij de politie weg moet, maar er staat niet waar het dan naartoe moet. Het gaat om een heel grote groep kwetsbare mensen die de grip op hun leven verliezen, zichzelf of anderen schade berokkenen of de openbare orde verstoren. Ze hebben zorg nodig die de politie niet kan bieden. Agenten komen nu soms in situaties terecht waarbij ze geweld moeten gebruiken, terwijl dat niet bij deze doelgroep past.”
Het leidt soms tot het vervolgen van politiemensen. Acht Rotterdamse agenten moeten binnenkort voor de strafrechter verschijnen omdat zij vorig jaar te hardhandig een verwarde man zouden hebben aangepakt waardoor deze kwam te overlijden.
Baart u dit zorgen?
„Ja, afschuwelijk. Dit is vreselijk voor de mensen die andere zorg verdienen en mijn collega’s die vervolgd worden, raken beschadigd. Wat mij betreft moet er een vierde partij bij komen in de meldkamer. Als je het alarmnummer 112 belt, krijg je nu de vraag: wilt u de politie, de brandweer of de ambulance? Mijn voorstel is om ook te vragen: ‘Is er sprake van een psychisch of sociaal probleem?’ Dan moet je kunnen worden doorgeschakeld naar bijvoorbeeld een psychiatrisch deskundige die op basis van expertise kan inschatten wat er moet gebeuren. Als er geen gewelddadige dreiging is dan hoort de politie hier ook niet naartoe te gaan. Als die andere partij het niet redt, komt de politie helpen. Maar de politie is niet de eigenaar van dit probleem.”
Wie dan wel?
„De zorg is in Nederland heel erg gefragmenteerd: van verslavingszorg tot jeugdzorg. Er zou een coördinerende crisisdienst moeten komen die op basis van deskundigheid bepaalt waar iemand het beste terechtkan”, zegt Knol om er vervolgens enigszins dreigend aan toe te voegen. „Dit onderwerp ga ik niet meer loslaten.”
De politie heeft volgens Knol in de maatschappij een „antennefunctie” en moet ook nadrukkelijker deelnemen aan het publieke debat. Om te signaleren welke onderwerpen op de politiek-bestuurlijke agenda moeten komen. „De politie beschikt over veel kennis maar is in het delen hiervan nog te terughoudend en onvoldoende zelfbewust. Hiermee doen we de samenleving tekort.”
Lees ook
Na vertrek politietop blijven ‘uitdagingen onverminderd groot’ – is het tijd voor een vrouwelijke korpschef?
<dmt-util-bar article="4859084" headline="Nieuwe korpschef Janny Knol: ‘Politie moet nadrukkelijker deelnemen aan het publieke debat’ ” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/07/08/nieuwe-korpschef-janny-knol-politie-moet-nadrukkelijker-deelnemen-aan-het-publieke-debat-a4859084″>
Het moet een „nieuw, innovatief dorp” worden met achtduizend woningen. Een vijfde dorp in het midden van de overige vier dorpen – Moerkapelle, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel en Zevenhuizen – in de Zuid-Hollandse gemeente Zuidplas. In een van de laagste polders van Nederland, vier tot vijf meter onder NAP.
Maar wordt het dorp wel klimaatbestendig? „We laten zien waar een relatief kleine gemeente groot in kan zijn”, aldus een gemeentelijke brochure van een halfjaar geleden. De plannen zijn voorgelegd aan „sterke partners”, onder wie de watermanagers van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (dat verantwoordelijk is voor het waterbeheer) en „die deze ontwikkeling omarmen”. Wethouder Jan Willem Schuurman (ChristenUnie/SGP): „De behoefte aan woningen is enorm en het is keihard nodig aan de slag te gaan.”
Onlangs stelde de gemeenteraad van Zuidplas het bestemmingsplan vast. Kort daarop besloot het hoogheemraadschap, waarmee de gemeente de afgelopen jaren zo intensief had samengewerkt, tegen het plan in beroep te gaan bij de Raad van State. Er is volgens het hoogheemraadschap „onvoldoende zekerheid” dat het dorp op deze „complexe locatie” de komende honderd jaar of meer een „duurzaam goede en klimaatbestendige inrichting en daarmee ook een goede leefomgeving” zal zijn.
Het vorige kabinet bepaalde dat niet zomaar kan worden gebouwd: voor bouwplannen moeten de waterstaatkundige voorwaarden worden bekeken
„We vinden het heel vervelend dat dit beroep noodzakelijk is”, zegt dijkgraaf Toon van der Klugt. „Wij snappen dat er ook in laag Nederland woningen moeten worden gebouwd. Daarom hebben wij ook graag meegedacht met de gemeente toen die drie jaar geleden het masterplan opstelde. We hebben samen met de gemeente doelen en ambities afgesproken. We hebben daarom ook steun toegezegd en aangeboden bij een lobby door de gemeente voor extra geld. We hebben zelfs met de provincie meebetaald aan een professionele organisatie en campagne daarvoor.”
Toch ging het mis. Van der Klugt: „The proof of the pudding is in the eating. Bij de uitwerking in het ontwerp-bestemmingsplan hebben we onvoldoende teruggezien van wat we hadden afgesproken over een klimaatbestendige inrichting. Terwijl dat echt nodig is om te voorkomen dat mensen die daar straks een huis kopen, uiteindelijk een groot probleem krijgen.” Bovendien is het mogelijk dat de gemeente zelf ook voor „enorme kosten komt te staan”. Zo kan dat de „rioleringen verzakken of dat de waterkwaliteit in het dorp tekortschiet”.
Betreurenswaardig
Of het de allereerste keer is dat een waterschap zich tegen een gemeente keert, wil dijkgraaf Van der Klugt niet beweren. Zeker is wel dat dit de eerste bestuurlijk-juridische clash in Nederland is over de onlangs afgesproken uitgangspunten van de ruimtelijke ordening, namelijk dat daarbij „water en bodem sturend” moeten zijn. Zo bepaalde het vorige kabinet dat in een brief van toenmalig minister Harbers (Infrastructuur en Waterstaat, VVD). Kort samengevat: er kan niet zomaar worden gebouwd, klimaatverandering vergt dat bij het maken van plannen eerst goed wordt bekeken of en zo ja onder welke waterstaatkundige voorwaarden een gebied kan worden bebouwd. Van der Klugt: „Het beleid is nog niet in een wet verankerd. Dat wreekt zich nu. Gemeenten kijken bij geldtekort naar wat wettelijk moet en schuiven de rest terzijde.”
De gemeente Zuidplas vindt het „jammer” en „betreurenswaardig” dat het hoogheemraadschap naar de Raad van State is gestapt, zegt wethouder Jan Willem Schuurman. „We wisten dat dit kon gebeuren. Wat mij betreft moeten we de komende periode in gesprek blijven om te kijken of we er alsnog uit kunnen komen.” Schuurman stelt dat wel degelijk rekening wordt gehouden met de kwetsbare ligging van het gebied, vooral met de slappe bodem. „We gaan vooral bouwen op een oude kreekrug, die sterker is dan het veenweidegebied.”
Verder stelt Schuurman dat het risico op overstromingen ook is onderzocht. „We hebben simulaties gemaakt van wat er gebeurt als hier regenbuien vallen zoals in Limburg drie jaar geleden, en hoe we moeten omgaan met droogte.” In dat kader is ook gekeken naar hoe gebouwen water kunnen vasthouden en of het mogelijk is het waterpeil te laten fluctueren. „Ook hebben we rekening gehouden met de waterkwaliteit en met de biodiversiteit.”
Maar voor het hoogheemraadschap zijn deze maatregelen niet voldoende. In het bestemmingsplan staat bijvoorbeeld dat het vloerpeil van de woningen op minimaal 4,45 meter onder NAP moet liggen, terwijl het hoogheemraadschap liever uitgaat van 4,20 meter onder NAP. Verder voorziet het plan in een fluctuatie van het waterpeil van minimaal dertig centimeter, hoewel het hoogheemraadschap pleit voor minimaal vijftig centimeter. „Maar we sluiten niet uit dat het peil in de toekomst naar vijftig centimeter gaat”, zegt wethouder Schuurman.
Hoe dit ook zij, dit had kunnen worden beschreven en berekend in een zogenoemd waterhuishoudkundig plan. Zo’n plan ontbreekt. Dijkgraaf Van der Klugt: „Wij zijn niet te beroerd om van mening te veranderen als uit een gedegen waterhuishoudkundig plan blijkt dat een paar centimeter minder fluctuatie van het peil afdoende is om dit dorp de komende honderd jaar robuust en klimaatbestendig te maken. Maar zonder zo’n plan kunnen we daar niet over praten. Het complete beeld ontbreekt.”
Mona
De wethouder van Zuidplas legt uit dat er weinig tijd was. Schuurman: „Wij hebben pas later een waterhuishoudkundig plan gemaakt, omdat we onder druk stonden.” Drie jaar geleden namelijk, bij het vaststellen van het eerste masterplan, vestigde de gemeente het voorkeursrecht op de gronden en de gemeente is wettelijk verplicht om binnen drie jaar een bestemmingsplan vast te stellen. Verloopt deze termijn, dan kunnen de gronden opnieuw vrij verhandeld worden. „En we wilden niet dat er ongewenste grondspeculatie zou ontstaan,” aldus Schuurman. „Want er zitten bij de bouw van zo’n dorp ook allerlei niet-winstgevende aspecten aan, zoals de aanleg van infrastructuur en groen.” Hij hoopt dat de gemeente en het hoogheemraadschap alsnog overeenstemming bereiken en dat een beroep bij de Raad van State wordt ingetrokken. „Ik heb daar vertrouwen in.”
Of hij gelijk krijgt, is de vraag. Dijkgraaf Van der Klugt: „De gemeente en wij zijn het al een jaar niet eens. Het schuurt dus al lang. Dat geeft me niet zo veel vertrouwen dat we er straks dan ineens wél samen uit zullen komen. We hadden het eens moeten worden vóór de vaststelling van het bestemmingsplan. Wij zoeken echter het gesprek met de gemeente om tot een oplossing te komen.”
Misschien komt de redding uit Den Haag. Wellicht wil de nieuwe minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, BBB’er Mona Keijzer, het plan financieel ondersteunen? Van der Klugt: „Als geld het probleem is, zou het Rijk zeker en om meerdere redenen kunnen bijspringen.” Wethouder Schuurman: „Een bijdrage van het Rijk zou ons enorm helpen om niet alleen wat wij minimaal noodzakelijk vinden te realiseren maar ook de hogere ambities.”
Lees ook
Nederland beschermen tegen water wordt steeds lastiger: de problemen stapelen zich op
Twee twintigers hangen over een reling net buiten Arnhem Centraal. Al luierend hebben ze uitzicht over het plein voor het station. Er is genoeg te zien deze vrijdagavond. Ze kijken uit op en over de hoofden van plukjes mensen die voor het station rondhangen, praten, roken en muziek draaien.
Een man loopt op ze af. „Gaan jullie ook feesten dadelijk?”, vraagt hij grijnzend. Ze knikken beamend. De man kijkt ze aan. „Ik denk niet dat jullie gaan feesten. Jullie zijn van de politie. Ik zie het meteen.” Hij kijkt de langste van de twee aan. „Ik ken jou, ik ken je gezicht.”
De man loopt weer terug naar zijn eigen hangplek. De twintigers blijven nog even staan, draaien zich dan om en wandelen rustig de trap af, het stationsplein op. Uit het oor van de langste, K., krult een snoertje. Dat verraadde hem wel, denkt hij. K. en zijn partner voor de avond, M., zijn boa’s (buitengewoon opsporingsambtenaren). En het is de bedoeling dat ze zich anoniem door de stad bewegen.
K. en M. zijn vanavond voor het eerst op zoek naar straatintimidatie. Op 1 juli werd de nieuwe Wet seksuele misdrijven van kracht. Daarmee werd seksuele intimidatie in de openbare ruimte verboden. K. en M. dragen geen uniformen en willen niet met hun namen of foto’s in de krant: alleen zo kunnen ze de daders (voornamelijk mannen) op heterdaad betrappen.
Een uurtje voordat de jongens op het station staan, worden ze op het Arnhemse politiebureau gebriefd. Een powerpoint toont het plan van aanpak. Om 22.30 uur gaan M. en K. de stad in, samen met politieagent B. (een man) en politieagent R. (een vrouw). Ze blijven in contact met de boa’s via oortjes. „In het geval er echt wat misgaat”, zegt R. monter. „En wanneer de jongens iemand moeten grijpen zorgen we dat zij zélf geen wapenstok van een andere agent in hun nek krijgen, bij wijze van spreken.”
„We hebben een cursus gehad van vijf dagen”, vertelt K. „Daar leerde we de inhoud van de nieuwe wet en zo.” Hij laat op zijn telefoon de tekst van het wetsartikel over straatintimidatie zien. Iemand die een ander „indringend seksueel benadert door middel van opmerkingen, gebaren, geluiden of aanrakingen op een wijze die vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend is” kan drie maanden gevangenisstraf of een geldboete van maximaal 10.000 euro krijgen.
‘Sisverbod’
Wat kwetsend is, of vernederd, is aan K. en M. Arnhem heeft vier speciaal getrainde boa’s die daders op heterdaad moeten betrappen. Rotterdam dertien, Utrecht acht. In deze pilot wordt gekeken of een opgemaakt proces verbaal standhoudt bij de rechter. Voordat de wet bestond, was dat in ieder geval niet zo. In Rotterdam, dat in 2018 al een ‘sisverbod’ instelde, beoordeelde de rechter de aanhouding van een man die drie vrouwen had lastiggevallen als inperking van de vrijheid van meningsuiting. En dat was niet aan de gemeente, aldus de rechter. Ook Arnhem deed een poging tot een sisverbod, in 2022. Daar kwamen in de praktijk geen boetes uit voort. Maar de landelijke wet kan dit veranderen.
Politieagent B. trekt op het bureau een steekvest aan, zet een petje en bril op en verstopt een dienstwapen onder zijn trui. Agent R. pakt nog een blikje energiedrank mee en dan zetten ze met de boa’s een snel wandeltempo in. De agenten, meer ervaren met undercoverwerk, coachen de boa’s over hoe te reageren als ze herkend worden op het station. „Ontkennen heeft geen zin”, zegt B. „Ik zeg gewoon: dat klopt.”
Ik pleitte voor wetgeving, maar zelfs vrouwen reageerden ontkennend – tot ik doorvroeg
Op de Korenmarkt, het uitgaansgebied van Arnhem, zitten mensen vooral op de terrassen. Uit alle kroegen klinkt harde muziek. Midden op het plein vormt die een oorverdovende brij. K. en M. lopen de markt rond, blijven soms staan, lopen groepjes jongens achterna, of kijken op hun telefoons om niet op te vallen. „Horen die bij elkaar?”, zegt K. als ze een zijstraat inslaan en twee meiden zien lopen, waaromheen twee jongens cirkelen. M. kijkt en concludeert van wel. „Dat zie je vaak aan hun lichaamstaal. Of ze het fijn vinden dat die jongens er zijn. Ze blijven misschien lachen, maar hun houding wordt ongemakkelijk.”
Dan, net na middernacht, staat de Arnhemse burgemeester Ahmed Marcouch ineens op de Korenmarkt. Hij komt kijken hoe het gaat. Voor een wet tegen straatintimidatie pleitte Marcouch al toen hij nog Kamerlid was, zijn enthousiasme voor de wet is groot. „Femme de la Rue hielp mij wel om de ogen van andere Kamerleden te openen.” Marcouch doelt op een film uit 2012, waarin een studente uit Brussel met een verborgen camera laat zien dat mannen haar dagelijks op straat naroepen, achtervolgen of uitschelden voor hoer en slet. „Ik pleitte voor wetgeving, maar de meeste collega’s kenden het niet, zelfs vrouwen reageerden ontkennend – tot ik doorvroeg.”
Zwalken
Marcouch laat zijn getrainde oog – hij was ooit politieagent – over het plein gaan en komt dan ook ineens in actie. „Straatintimidatie gebeurt lang niet altijd spontaan. Veel jongens komen hier om iemand te versieren. Niks mis mee natuurlijk, maar soms is de manier waarop ze vrouwen benaderen vervelend. Dan blijven ze op straat hangen in groepjes en kijken ze welke vrouwen ze kunnen achtervolgen. Ah, kijk.” Hij gebaart naar drie jonge vrouwen die op hakken aan komen zwalken. Een paar jongens zien hen voorbijkomen en lopen dezelfde kant op. „Die meiden moeten we volgen, dan hebben we kans op een heterdaadje”, zegt Marcouch.
Die blijkt er niet te komen. Na 02.00 uur hebben de boa’s hun ‘heterdaadje’ nog niet te pakken. „Da’s een leerpuntje”, zegt agent B. „We moeten later gaan en op zaterdagen.” R. beaamt dit. „De meeste meldingen van aanrandingen komen rond 04.00 uur binnen als de kroegen dichtgaan”, zegt ze. Want dát het gebeurt, weet ze zeker. „Laatst zat ik ’s nachts op de Korenmarkt te wachten, in burger, omdat er iemand een wapen bij zich zou hebben. Toen werd ik ook vijf keer in een uur benaderd, of ik niet mee naar huis wilde.”
Op de ene hoek van het terras in de Rotterdamse Afrikaanderwijk wappert de Ay Yildiz, de felrode Turkse vlag met witte maan en ster; in de andere hoek wappert de Nederlandse driekleur. Oranje slingers aan de luifels maken de EK-versiering van café Arena compleet. „Leuk voor de sfeer toch?”, zegt de van origine Turkse café-eigenaar Kenan, die zijn achternaam liever niet vermeld ziet.
Met spanning wordt op het terras uitgekeken naar de clash tussen Nederland en Turkije in de kwartfinale van het EK voetbal deze zaterdag om 21.00 uur. De café-eigenaar kan met iedere uitslag leven. „Wie gaat winnen maakt voor mij niet uit. Ik ben voor alle twee.”
In de Afrikaanderwijk in Rotterdam-Zuid heeft een kwart van de inwoners een Turkse achtergrond. Met Nederlanders en Marokkaanse Nederlanders (beiden zo’n 16 procent) vormen zij de kern van de buurt. Ruim vijftig jaar geleden was de wijk het toneel van etnische rellen, waarbij Nederlandse buurtbewoners zich tegen Turkse gastarbeiders keerden.
Zulke spanningen zijn er tegenwoordig absoluut niet, vertellen de gasten bij café Arena. „We leven hier allemaal fijn samen. Iedereen is samen opgegroeid en kent elkaar”, vertelt Muhammet, die in de jaren tachtig op zijn vijfde vanuit Turkije naar Rotterdam verhuisde – ook hij wil bij zijn voornaam worden genoemd. „Ik ben Nederlander en ik ben Turk. Dat is hoe ik het zie.”
Lees ook
Vijftig jaar na de rellen klagen de bewoners van de Afrikaanderwijk over van alles
Bij de kwartfinale zaterdag kleurt zijn hart echter rood. „Als Nederland niet tegen Turkije zou spelen, dan was ik voor Nederland, maar nu is dat moeilijk.” Toch verwacht hij dat Nederland wint en twee keer gaat scoren. „Weet je wat het probleem is? Wij zijn bang van het Nederlandse voetbalsysteem, dat snelle spel met één keer de bal raken.”
Opvallend veel terraszitters wijzen daarbij op Memphis Depay, de Nederlandse spits die in 96 interlands 46 keer wist te scoren maar tot nu toe op het EK niet uitblinkt. „Wollah die is gevaarlijk”, vindt een oudere kale man. „Wie wint of verliest hangt af van het voetballen van Depay”, denkt Muhammet. Ze zijn de laatste keer dat Nederland en Turkije elkaar troffen niet vergeten. In de WK-kwalificatiereeks werd het in september 2021 6-1 voor Nederland, met drie goals van Memphis Depay. „Wij moeten ze daarvoor terugpakken”, vindt bezoeker Ahmet Akman.
Klein Istanbul
Die 6-1 vertekent overigens de historische verhoudingen. In het verleden waren Nederland en Turkije behoorlijk aan elkaar gewaagd. Nederland won zes keer, Turkije won vier keer en het werd vier keer gelijk. De landen troffen elkaar nog nooit in een eindronde.
Afgezien van Muhammet hebben veel bezoekers goede hoop. „Turkije speelt thuis hè”, grapt een jonge Marokkaanse Nederlander tot hilariteit en instemming van de rest van het terras.
Bij de eerdere EK-wedstrijden van Turkije kleurden de stadions in Dortmund, Hamburg en Leipzig al rood en klonken oorverdovende aanmoedigingen en fluitconcerten. Zaterdag in Berlijn, soms ‘Klein Istanbul’ genoemd. wordt nóg fanatiekere steun verwacht. De Duitse hoofdstad, waar zo’n 300.000 Turken wonen, staat te boek als de grootste Turkse stad buiten Turkije. „Nederland komt in het hol van de leeuw”, waarschuwt Akman.
Turkije behaalde bij het WK in 2002 in Japan en Zuid-Korea de halve finale en werd uiteindelijk derde. In 2008 was op het EK de halve finale het eindstation. Maar voor een WK kwalificeerde de Turken zich sindsdien niet meer.
Nieuwe gouden generatie
Onder Turken leeft de hoop dat zich een nieuwe gouden generatie heeft aangediend, waarmee Turkije internationale successen kan boeken. Dat moet nu en anders de komende jaren gaan gebeuren door toedoen van Arda Güler, het negentienjarige talent van Real Madrid. „Die zit hier bij ons”, slaat Akman op zijn hart. Hoewel in Turkije supporters van voetbalclubs elkaar naar het leven kunnen staan, omarmen ze elkaar als het om de nationale ploeg gaat, legt hij uit. „Het nationale elftal gaat voor alles.”
Naast Güler gaat ook de naam van linksback Ferdi Kadioglu veel over de tong. De bij NEC opgeleide 24-jarige Arnhemmer koos ervoor om niet voor Nederland maar voor Ay-Yildizlilar uit te komen, hoewel hij geen Turks sprak. Op het terras in de Afrikaanderwijk, waar met statistieken gestrooid wordt, wijst men erop dat Kadioglu in de vorige wedstrijd tegen Oostenrijk het record brak van de speler met de meeste gelopen kilometers tijdens het toernooi. Die 12,2 kilometer worden ook in de Turkse media breed uitgemeten.
Een andere Nederlander, Orkun Kökçü die furore maakte bij Feyenoord, is er door een schorsing vanwege zijn tweede gele kaart zaterdagavond niet bij. Uitblinker Merih Demiral, die tegen Oostenrijk twee keer scoorde, mist de wedstrijd ook. Hij is door de UEFA voor twee wedstrijden geschorst omdat hij bij het vieren van de overwinning op het veld met zijn vingers de ‘wolvengroet’ maakte: het gebaar van de Grijze Wolven. Dat is een ultranationalistische groepering die gelieerd is aan de MHP-partij, die in Turkije regeert met de partij van president Erdogan.
Café-eigenaar Kenan snapt er niets van. „Dat was gewoon uit vreugde. Dat mag je toch wel doen?” Hij wijst op Demirals verdediging: de voetballer zei niets kwaads in de zin te hebben gehad en het gebaar te hebben gemaakt nadat hij supporters het zag maken. „Er wordt nu gedaan alsof hij een racist is, maar dat moet je er niet achter zoeken. Het betekent gewoon: ik hou van mijn land.”
Drie jaar geleden werd de hulpverlening aan een vrouw en haar 17-jarige zoon uit Uithoorn radicaal omgegooid. De jongen is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis, ADHD, gevoeligheid voor verslaving aan alcohol en drugs en, veel later, ook met autisme en een licht verstandelijke beperking. Bij vlagen is hij erg agressief en richt hij vernielingen aan.
Acht jaar lang heeft de jongen hulpverleners gezien, te veel hulpverleners. Er zijn te vaak plannen gemaakt om ‘iets’ aan de situatie te verbeteren. En soms maatregelen genomen die de jongen alleen maar kwetsbaarder hebben gemaakt, zoals een traumatiserende opname in een instelling. „Hij zegt zelf altijd: ‘ik heb zo veel hulp gehad, maar het heeft nooit geholpen’”, zegt zijn moeder.
Maar drie jaar geleden ontfermde Blijvend Veilig zich over de moeder en zoon. Blijvend Veilig is een van de elf zogeheten ‘proeftuinen’ in een programma van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de ministeries van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Samen met tien andere ‘proeftuinen’ in Nederland ontwikkelen onder meer de huidige organisaties Jeugdbescherming, Veilig Thuis en de Ouder- en Kindteams in Amsterdam Amstelland met Blijvend Veilig een nieuwe, eenvoudigere werkwijze.
Die aanpak is niet gericht op de onmiddellijke bestrijding van incidenten in een gezin. Ook staan niet de kinderen centraal, maar het hele gezin. Om het wantrouwen jegens hulpverleners bij kwetsbare huishoudens weg te nemen, werkt Blijvend Veilig met ervaringsdeskundigen; mensen die weten hoe het voelt om angstig af te wachten of de hulpverleners al dan niet gaan ingrijpen. Er wordt gezocht naar het ‘verhaal’ achter de gebeurtenissen. Het praten over dat verhaal is deel van de aanpak, en ook het bieden van steun om de oorzaken van geweld te leren kennen.
Zo weten ze bij Blijvend Veilig nu dat de moeder uit Uithoorn zichzelf heel lang de schuld heeft gegeven van alles wat haar zoon is overkomen. De eerste vijf jaar van zijn leven heeft ze, min of meer dakloos, met haar kind van het ene adres naar het andere gezworven. „Ik ben wel gaan inzien dat ik niet anders kon dan wat ik heb gedaan. Ik wilde mijn kind bij me houden. Ik wilde hem steeds onderdak bieden. Ik wilde hem beschermen.” Ze heeft haar zoon nooit hoeven afstaan. „Ik ga voor hem door het vuur.”
Toen Blijvend Veilig ging samenwerken met het lokale gemeentelijke ‘sociaal team’ werd gestopt met onderzoek door uiteenlopende instanties naar wat het beste was. „We hebben alle behandelplannen van alle hulpverleners even op pauze gezet”, vertelt Anna Groot, medewerker van Blijvend Thuis. „Zodat er rust zou komen en de situatie kon stabiliseren.”
Dat is enigszins gelukt. De moeder heeft minder last van angststoornissen dan voorheen. Als er weer eens een brief van de politie komt, of een alarmerende waarschuwing van de woongroep van haar zoon dat hij een medewerker heeft bedreigd, weet ze dat haar vaste hulpverleners zich daarover ontfermen. En haar zoon woont sinds twee jaar, met haar toestemming, elders met één-op-één-begeleiding.
Een failliet stelsel
De ervaringen van de moeder uit Uithoorn zijn een goed voorbeeld van hoe de jeugdbescherming haar doel voorbij is geschoten én van hoe ze weer kan worden verbeterd. „En daar is haast bij”, zegt Marenne van Kempen, ‘transformatieleider’ van Blijvend Veilig, de nieuwe aanpak in Amsterdam-Noord en in Uithoorn. „We hopen dat de Tweede Kamer en het kabinet beseffen dat de huidige wetgeving het verbeteren van de ondersteuning aan gezinnen in de weg staat. De hulp en bescherming voor kinderen en volwassenen in huishoudens met geweld is onvoldoende. Er zijn veel onderzoeksrapporten die dat laten zien. Het huidige stelsel is failliet.”
Oorzaak is niet een gebrek aan professionaliteit of inzet van jeugdbeschermers, stelt Van Kempen, maar het ingewikkelde stelsel van rechten voor de huishoudens. „Die krijgen te maken met veel verschillende mensen die hulp komen bieden. Er komt iemand en daarna moet er iemand anders komen. Maar die heeft nog geen ruimte. Dus moeten de gezinnen wachten. Er wordt heel veel gewacht.”
Gezinnen moeten vaak eindeloos op hulp wachten
Omdat in de huidige aanpak in een bepaalde volgorde een stappenplan afgewerkt moet worden, moeten de gezinnen ook telkens opnieuw hun verhaal doen aan steeds nieuwe hulpverleners. Van Kempen: „De een mag alleen dit doen en de ander mag alleen het volgende doen. We komen er in het huidige stelsel niet aan toe om te kijken naar de oorzaken van het geweld en een gezin te ondersteunen om die aan te pakken. In zulke gezinnen krijgen de kinderen vaak jeugdhulp. Maar dat is in veel gevallen helemaal niet het passende antwoord. En daarmee wek je ook de indruk dat het kind het probleem vormt en dat is dikwijls niet het geval.”
Ratten in huis
Eén op de zeven jongeren onder de achttien krijgt inmiddels jeugdhulp, terwijl dat aan het begin van deze eeuw nog maar één op de zevenentwintig was. „Die toename is niet acceptabel”, zegt Marjolein Moorman, PvdA-wethouder van onderwijs, jeugdzorg en armoedebestrijding in Amsterdam. „Dan is de samenleving ziek.” Steeds méér jeugdhulp aanbieden is niet de juiste reactie, stelt ze. Want er is niet zozeer iets mis met de kinderen, maar vooral met de omstandigheden waarin zij opgroeien.
Eén op de zeven jongeren onder de 18 krijgt nu jeugdhulp
„Mij is vaak voorgehouden dat ik me als wethouder niet moet verliezen in casuïstiek, omdat die uniek is en niet staat voor het grotere geheel”, zegt Moorman. „Toch heb ik me in veel casussen verdiept en wat me dan steeds opvalt, is dat in bijna alle gevallen in de jeugdzorg niet het belang van het kind in het gezin centraal heeft gestaan.”
Zoals, vertelt ze, een gezin uit Eritrea dat in Amsterdam woonde en waar niet zozeer de opvoeding van een kwetsbaar meisje de brandende kwestie bleek te zijn, maar veeleer de aanwezigheid van ratten in huis. „Die ouders hadden stress. Als we niet hadden ingegrepen, was het kind het huis uit gegaan in plaats van de ratten.”
Dit soort situaties ziet wethouder Moorman „regelmatig”, zegt ze. „Is het dan zinvol om daar op de bank te gaan zitten uitleggen hoe ouders hun kind beter kunnen opvoeden, of is het misschien beter die schulden aan te pakken, te garanderen dat er weer boodschappen in huis komen en zorgen dat de afwas wordt gedaan?”
„Wat hulpverleners vaak doen”, zegt Anna Groot, „is onmiddellijk handelen. Het is een moeilijk te onderdrukken reflex om na een melding van geweld de situatie direct veiliger te maken. Dat is ook onze wettelijke taak. Dan laten we een kind uit huis halen of een volwassene een huisverbod opleggen. Maar op langere termijn blijkt zulk abrupt ingrijpen vaak veel schadelijker dan die onveiligheid zelf.” Dan willen ouders immers niet (meer) samenwerken met hulpverleners: ze vertrouwen hen niet en zijn bang iets te doen wat hulpverleners tot een actie kan verleiden.
Ervaringsdeskundigen
Daarom werkt Blijvend Thuis graag met ervaringsdeskundigen. Een van hen is Mariëlle van der Ploeg. Zij ontvluchtte ooit haar partner, een agressieve alcoholist, en kwam in een blijf-van-mijn-lijf-huis terecht. Toen haar partner zelfmoord had gepleegd, moest ze dit huis verlaten. Ze verwachtte dat ze zou worden geholpen; ze was immers een dakloze moeder van twee getraumatiseerde kinderen, met schulden, en zonder inkomen. Dat lukte jarenlang niet. „Ik heb veel hulpverleners gezien. Ik zat op een gegeven moment met twaalf mensen om de tafel en er gebeurde nog altijd niets.” Pas toen de kinderombudsman zich ermee bemoeide, had ze snel een woning, een uitkering en schuldhulpverlening. Bij Blijvend Veilig geeft ze nu hulpverleners tips over hoe je een gewelddadige volwassene moet benaderen, én staat ze de gezinnen bij.
Van der Ploeg vertelt hoe bedreigend interventies van jeugdbeschermers kunnen overkomen. „Als vroeger bij mij iemand langskwam, zat ik altijd met de kinderen gedoucht en wel netjes op de bank. Terwijl ik normaliter in mijn pyjama rondliep. Je ging leven volgens de normen die de hulpverleners jou hadden opgelegd – want anders, dacht je, zouden ze je kinderen kunnen afpakken. Dat is nog steeds op veel plaatsen zo. In het blijf-van-mijn-lijfhuis moesten de kinderen voor een bepaalde tijd op bed liggen want anders hadden ze geen ritme en kon jij dus niet goed voor hen zorgen, werd er geredeneerd. Je wordt niet erkend in hoe jij je leven inricht. Dat proberen we nu anders te doen. We moeten leren het tempo van het gezin te volgen.”
Anna Groot vertelt dat ze samen met ervaringsdeskundige Van der Ploeg een vader met een licht verstandelijke beperking begeleidt. „Deze meneer heeft twee kleine kinderen die hem soms enorm frustreren en op wie hij heel boos kan worden, omdat hij zijn boosheid niet kan reguleren. In gesprekken met Mariëlle kan deze meneer alle angst, frustratie en boosheid over zijn leven eruit gooien zonder dat dit directe consequenties heeft. Vervolgens kunnen ze samen een gesprek met mij voorbereiden en kan ik daar op de bank komen zitten, voor een gesprek dat meneer heel spannend vindt, omdat ik soms moet zeggen dat hij even een tijdje minder contact met zijn kinderen mag hebben omdat dat veiliger is. En we blijven steeds terugkomen.”
Zijn kinderen anders geworden?
De experimentele werkwijze van Blijvend Veilig past in de jeugdvisie die wethouder Marjolein Moorman onlangs presenteerde. „Het aantal ondertoezichtstellingen is sinds we daarmee zijn begonnen met 85 procent gedaald”, zegt zij. En de wethouder wil meer. Vooral meer aandacht voor kinderen uit armere milieus bij het geven van jeugdzorg. „Want nu weten ouders en kinderen vaak helemaal niet waar ze die moeten halen. Welvarende gezinnen weten de jeugdhulp wel goed te vinden, en dan vaak voor aandoeningen die relatief licht zijn en relatief eenvoudig te behandelen, en die dus ook aantrekkelijk zijn om als zorgverlener aan te bieden.”
Moorman stond ook aan de wieg van zogenoemde familiescholen. waarvan er nu veertig in Amsterdam zijn. Daar gaan niet alleen de kinderen naartoe, maar ook hun ouders, om bijvoorbeeld hulp te krijgen bij het invullen van een belastingbiljet of het aanvragen van bijzondere bijstand op opvoedingshulp. Ook wil ze meer steun voor leraren die niet weten wat ze precies aan moeten met kinderen die net even anders zijn dan de gemiddelde scholier.
„Het aantal kinderen dat in Amsterdam naar het speciaal onderwijs wordt verwezen, is de laatste jaren is bijna verdubbeld”, zegt ze. „Tegelijkertijd zien we dat het aantal kinderen met een vrijstelling, die dus niet meer naar onderwijs gaan maar bijvoorbeeld naar een dagbesteding, ook is gestegen. En het aantal thuiszitters is ook gestegen. Zijn die kinderen ineens allemaal anders geworden? Nee. De samenleving is complexer geworden en kennelijk redden veel kinderen het niet op eigen kracht. Kinderen die niet precies binnen het systeem vallen, moeten zich maar aanpassen, of anders vertrekken, bijvoorbeeld naar het speciaal onderwijs. In plaats dat het systeem zich aan deze kinderen aanpast, bijvoorbeeld door hulp aan deze kinderen binnen het gebruikelijke onderwijs te geven.” Zij vindt: „Accepteer dat je als kind mag afwijken van de norm.”
Intussen komt vandaag de zoon van de moeder uit Uithoorn zowaar een dagje thuis. „Ik kijk er naar uit”, zegt ze. Hij mag blijven eten en slapen. Het is een doordeweekse dag. „In het weekeinde sneakt hij ’s nachts weg en gaat op het plein hangen en dan komt hij ’s morgens wel eens dronken thuis. Dat verwacht ik nu niet.” En binnenkort gaan ze met haar zoon zoals gebruikelijk drie weken met vakantie naar Spanje. „En dan is alles goed. Dat vindt hij heerlijk. Als hij maar niets hoeft te doen. Alles wat moet, vindt hij moeilijk”, zegt moeder. Begeleider Anna Groot: „We moeten als hulpverleners durven aanvaarden dat deze jongen zijn leven lang kwetsbaar zal blijven. Zijn moeder zal er altijd voor hem zijn en wij blijven hen ondersteunen. We kunnen niet alles oplossen. We moeten blij zijn dat het nu goed gaat.”
De Turkse speler Merih Demiral is twee EK-duels geschorst vanwege het ultranationalistische gebaar dat hij maakte tijdens zijn laatste wedstrijd. Dat meldde vrijdag de Europese voetbalbond UEFA, die het incident de afgelopen dagen onderzocht. Als de schorsing wordt gehandhaafd kan Demiral zaterdag niet meedoen in de kwartfinale tegen Nederland.
In de wedstrijd tegen Oostenrijk, die Turkije dinsdag dankzij twee doelpunten van Demiral met 2-1 won, maakte hij na een goal een handgebaar dat bekendstaat als een ‘wolvengroet’. Dat is een signaal van de Grijze Wolven, een ultranationalistische en extreem-rechtse Turkse groepering. De Turkse voetbalbond heeft de schorsing volgens Turkse media aangevochten bij de arbitragecommissie, die het bezwaar voor het begin van de kwartfinale zal afhandelen. Demiral zelf ontkende na de wedstrijd verkeerde bedoelingen te hebben gehad. Volgens hem was het gebaar een uiting van „nationale trots”.
Ook Engelsman Jude Bellingham werd onderzocht voor het maken van een beledigend gebaar. Aan het einde van de wedstrijd tussen Engeland en Slowakije (2-1) maakte hij een obsceen handgebaar naar de tegenstander. Bellingham komt ervanaf met een boete van 30.000 euro. Hij is komende zaterdag beschikbaar voor de wedstrijd van zijn ploeg tegen Zwitserland.
De Grijze Wolven zijn een extreem-rechtse en nationalistische beweging in Turkije. Ze danken hun naam aan de wolvenkop uit de Turkse mythologie die symbool staat voor vrijheid en kracht, en zijn omstreden vanwege hun betrokkenheid bij geweld en extremisme.
De Grijze Wolven zien zichzelf als patriotten die de Turkse identiteit verdedigen. Daarbij moeten minderheden zoals Koerden en Alevieten het veelal ontgelden. De beweging bestaat uit tal van lokale afdelingen onder het gezag van een nationale leiding, al is niet precies te zeggen hoe groot de beweging is omdat leden niet officieel geregistreerd staan. De Grijze Wolven zijn verbonden aan de politieke partij MHP, die bij de verkiezingen in 2023 in totaal 51 van de zeshonderd zetels in het Turkse parlement veroverde.
In Turkije is veel kritiek op de Grijze Wolven, vanwege de xenofobe en racistische ideologie die de beweging predikt. Ook geweld wordt niet geschuwd. Diverse politieke moorden en aanslagen in Turkije in de jaren zeventig, tachtig en negentig worden toegeschreven aan de groep.
Rellen
Ook buiten Turkije zijn de Grijze Wolven actief, al noemen ze zichzelf niet zo. Zo was de beweging in Nederland eerder betrokken bij onder meer uit de hand gelopen Turkse demonstraties en rellen met Koerden. In 2020 stemde de Tweede Kamer voor een onderzoek naar een verbod op de beweging, maar zo ver is het nooit gekomen. De beweging bestaat in Nederland formeel niet, maar is georganiseerd rondom culturele en religieuze verenigingen met neutrale namen, zoals de ‘Turkse Federatie Nederland’. Die koepelvereniging wordt door de Nederlandse geheime dienst AIVD gezien als Nederlandse tak van de Grijze Wolven.
De Oostenrijkse regering heeft in 2019 symbolen van de Grijze Wolven in de ban gedaan. Het is daar, als enige land in Europa, verboden de ‘wolvengroet’ te doen.
Fanatieke supporters
De kwestie heeft intussen voor een diplomatieke rel gezorgd tussen Turkije en Duitsland. De Duitse minister van Binnenlandse Zaken, Nancy Faeser, riep woensdag op X op tot een onderzoek tegen voetballer Demiral en sprak haar afschuw uit over het „extreem-rechtse gebaar” dat „niet in onze stadions thuishoort”. Daarop ontbood Ankara de Duitse ambassadeur, en riep Duitsland op zijn beurt de Turkse gezant in Berlijn op het matje.
De Turkse president Recep Tayyip Erdogan, die eigenlijk zaterdag een bezoek zou brengen aan Azerbeidzjan, paste zijn plannen aan en is zaterdag in Berlijn aanwezig bij de kwartfinale van zijn land tegen het Nederlands elftal. Ook hij zag in het handgebaar van Demiral een onschuldig nationaal symbool, liet hij donderdag weten. Hij vergeleek het met de adelaar en de haan, die op de wedstrijdtenues van de Duitse en Franse spelers prijken.
Fanatieke supporters van de Turkse ploeg hebben opgeroepen het omstreden handgebaar massaal te laten zien op de tribunes tijdens de wedstrijd tegen Nederland.
Hoog woon je voor het uitzicht. Voor het panorama. Dat je bij helder weer Hoek van Holland ziet liggen. En Den Haag. Dan komt er een hele tijd niets. Pas daarna komen de ándere voordelen voor de bewoners van hoogbouw.
Aan het woord is architect Michiel Raaphorst, op de veertigste verdieping van de mede door hem ontworpen Cooltoren bij de Leuvehaven in het centrum van Rotterdam. Hij drentelt voor de grote ramen van het ruime appartement heen en weer. Anderhalve meter van de rand, want de architect heeft hoogtevrees.
Rotterdam is hoogbouwstad bij uitstek. De skyline van Manhattan aan de Maas is befaamd. Geen stad in Nederland met meer torens. Definitie van hoogbouw is simpel: 70 meter of hoger. Rotterdam heeft 48 van zulke torens. En de stad gaat nog veel meer bouwen en verder de hoogte in. Weliswaar gaan twee geplande torens door stagnerende verkoop van woningen niet door, maar tien torens zijn in aanbouw en nog zo’n tien staan op de planning.
Zitten de bewoners van de stad te wachten op zoveel torens? Dat is onderwerp van debat. Liefhebbers wijzen op de skyline, compacte woningbouw waarbij groene ruimte wordt gespaard, het uitzicht, het wonen midden in de stad en toch rustig. Tegenstanders associëren wolkenkrabbers met eenzaamheid, anonimiteit en daardoor soms met criminaliteit. Zij vinden de torens gated communities voor de rijkeren. Veel hoogbouw zou armere Rotterdammers naar de buitenwijken of omringende plaatsen drukken.
En het is waar: op een enkele toren met sociale huurappartementen na zijn de hoogbouwwoningen voor de midden- en vooral hogere inkomens. De gemiddelde WOZ-waarde van hoogbouwappartementen is ruim 500 duizend euro, blijkt uit eigen onderzoek van de gemeente uit 2023. De huurprijs is hoog, de helft van de hoogbouwwoningen valt in de categorie topsegment: kale huur vanaf 1.400 euro per maand en koop vanaf 540.000 euro.
De fikse prijs komt deels doordat het duur is om de hoogte in te bouwen. Het is óók de ligging in of nabij het stadscentrum en de kwaliteit van de woningen die de prijs bepaalt: de grond is duur en de woningen meestal sjiek. Bouwen voor rijkere inwoners in het centrum is een keuze: het stadsbestuur wil hogere inkomens trekken én behouden.
De bewoners van de Rotterdamse hoogbouw zijn heel tevreden en geven hoge cijfers, blijkt uit hetzelfde onderzoek van de gemeente. Niet verbazend, want ze wónen er. De kans is groot dat ontevredenen snel verhuizen. Hoogbouwbewoners zijn meestal draagkrachtig en relatief jong. In de nieuwste generatie Rotterdamse woontorens (gebouwd vanaf 2019) is bijna de helft van de bewoners tussen de 25 en 34 jaar, schrijven de onderzoekers. In heel Rotterdam is dat 18 procent.
Rotterdam heeft veel torens, en er komen er flink wat bij. Blijft de vraag: hoe bouw je goed hoog? Die vraag is relevant voor de stadsbewoners buiten de toren. Want de gladde, glimmende pilaren die Rotterdam vanaf de jaren negentig begon te bouwen, vooral als kantoorruimte, waren wellicht vanaf een afstand fraai. Maar de Rotterdammer op straat liep langs een blinde, ontoegankelijke plint (begane grond).
De vraag is ook belangrijk voor de mensen in het gebouw – vooral om de torens aantrekkelijk te maken voor een diverser publiek, wat betreft leeftijd, achtergrond en gezinssamenstelling. Een binnenstad gevuld met young urban professionals bruist misschien, maar bruist nogal eenzijdig. Kunnen hoogbouwbewoners zich onderdeel van de omgeving voelen? Of zijn ze vanaf de vijfde verdieping afgesloten van de stad, als in een spaceshuttle?
Als ufo’s uit de grond
Aan de beleving van bewoners dachten de architecten die de eerste toren ontwierpen in de jaren negentig van de vorige eeuw niet. Voor hen was vooral de skyline belangrijk en de architectuur. Die torens kwamen als ufo’s uit de grond, zegt stedenbouwkundige Emiel Arends. Zoals het zilverkleurige kantoor van Nationale Nederlanden (151 meter) dat in 1991 werd opgeleverd. Het staat pal naast het Centraal Station, was lange tijd het hoogste gebouw van de stad. Een ander voorbeeld is de betongrijze Hofpoort, naast het Hofplein, voormalig kantoor van Shell (95 meter).
Voor een toren zijn allerlei voorzieningen nodig op begane grond: grote elektriciteitskasten voor onder meer de liften waar monteurs makkelijk bij moeten kunnen. Er moet ruimte zijn voor vuilnisopslag, voor de ingang van de parkeergarage en fietsenstalling. Dat betekent tientallen meters blinde muur op de begane grond. De straat heeft daar niets aan, zegt Arends. Sommige jarennegentigtorens vindt hij daarom niet te hachelen.
De bouw van woontorens vanaf eind vorige en begin deze eeuw ging samen met een wens van de gemeente om meer mensen in de binnenstad te laten wonen. Dat gebeurde in razend tempo: toen woonden 12.000 mensen in de binnenstad. Dat zijn er nu 60.000. Het stadsbestuur wilde vooral midden- en hoge inkomens naar het centrum krijgen en meer balans in het woningaanbod: de binnenstad bestond destijds uit vrijwel alleen sociale huurwoningen.
Foto’s Walter Herfst
De eerste Rotterdamse toren om in te wonen, was de ronde Weenatoren, bijgenaamd de ‘ponskaart’, gezien de vele kleine, vierkante raampjes, en de ‘Peperbus’ (toenmalig burgemeester Bram Peper huurde er een flat). Het staat naast het kantoor van Nationale Nederlanden en werd opgeleverd in 1990. We wonen dus nog geen 35 jaar hoog, zegt Arends. „We hebben in die tijd enorm veel geleerd. En het is waar, met de kennis van nu hadden de oudere torens er heel anders uitgezien.”
Na 2008 kantelde de hoogbouwvisie: er kwam meer oog voor de plaats die een toren inneemt in de stad. Een toren mocht niet langer ‘zomaar’ ergens worden neergezet, maar moest aansluiten op de straten. Groundscrapen, in stadsonwikkelingsjargon. Ook werden sunspots aangewezen: pleinen, winkelstraten en parken waar hoogbouw geen schaduw op mag werpen. En een toren mag ook niet te veel auto’s met zich meenemen. Als er geen openbaar vervoer in de buurt is, komt er geen hoogbouw.
Arends werkt voor de gemeentes Rotterdam en Amsterdam. We spreken hem op de bovenste verdieping van De Rotterdam, een gebouw dat bestaat uit drie hoge torens op de Zuidoever van de Nieuwe Maas, pal naast de Erasmusbrug. Het werd opgeleverd in 2013. In de middelste toren werken gemeenteambtenaren, in de andere twee torens zitten onder meer appartementen en een hotel.
De ambtenaren die in De Rotterdam werken, moeten om zes uur ’s avonds naar huis
De gemeenteambtenaren mogen er slechts tot zes uur ’s avonds werken: de woontoren staat op acht meter afstand van het kantoor, waardoor de ambtenaren zowat op het bord van die bewoners keken. Arends, droog: „We hebben ervan geleerd dat 8 meter te weinig is tussen torens.”
Er is nog iets dat nu niet meer zou gebeuren: De Rotterdam heeft veel, relatief smalle ramen. Elk raam wordt links en rechts geflankeerd door uitstekende spijlen, om de stevigheid van de buitenwand te garanderen. Je kunt het vergelijken met de oogkleppen van een paard: vooruitkijken gaat prima, op de hogere verdiepingen kijk je heel ver. Naar links of rechts kijken kan niet.
Architect Michiel Raaphorst vertelt over nieuwe technieken die het mogelijk hebben gemaakt de stevigheidsconstructie meer naar binnen te plaatsen waardoor grote ramen mogelijk werden. In de Cooltoren lopen bijvoorbeeld taps toelopende dikke pilaren van beneden tot boven dóór alle woningen. „Want je wil wijd kunnen uitkijken, niet alleen naar voren.”
Ook met wind hebben architecten een gevecht geleverd. Of althans, bij de eerste hoge torens werd er met wind nauwelijks rekening gehouden. Dat kón ook niet, want er waren nog geen windtunnels. Nu zijn die er wel. Er wordt gewerkt met een schaalmodel van de toren én er bestaat inmiddels een digitale windtunnel. Zo wordt getest hoe wind waait langs ontwerpen van gebouwen. Vroeger kon het gebeuren dat er woontorens werden gebouwd met balkons waar nooit iemand op zou zitten.
Een windstudie is mogelijk sinds een jaar of twintig. Bij De Maastoren en het World Port Center werden die aangevraagd toen de gebouwen al waren ontworpen. Dat bleek te laat. Het aanpassen is in dat stadium heel duur, zegt Arends. Er is geprobeerd om bij deze torens de wind te breken met luifels. „Dat bleek niet goed te werken.” Tegenwoordig worden windstudies vooraf gedaan. En ze zijn bovendien sterk verbeterd. De Cooltoren heeft bijvoorbeeld de balkons niet op de hoeken, maar in het midden van het gebouw. Raaphorst: „Zo vangen ze de minste wind.”
Hoogbouw in Rotterdam sinds 1990
Deelauto’s en fietsen
Om straat en gebouw beter te laten samenvallen besloot de gemeente in 2011 dat de oppervlakte van de toren op straatniveau twee keer zo groot moet zijn als de oppervlakte op de hoge verdiepingen – het werden de slankheidsregels genoemd. Op die manier is er ruimte om vuilnis en elektriciteit meer in het midden van de begane grond te verstoppen en voor gezelligheid: een aantrekkelijke entree, winkels, cafés. Vanwege die regel kon bijvoorbeeld de bioscoop/jazzpodium en restaurant LantarenVenster in de voet van de wolkenkrabber New Orleans (158 meter) terecht. Het maakte de begane grond van deze toren veel levendiger dan van oudere torens.
In de toekomst hebben de torens naar verwachting minder parkeerplaatsen nodig. Deelauto’s en fietsen worden de norm, denkt de Rotterdamse architect Nanne de Ru. Hij werkt aan drie torens pal naast het stadhuis aan de Coolsingel, met 1.500 woningen. De hoogste toren moet 287 meter hoog worden en zal de Zalmhaventoren verslaan als hoogste toren van Nederland. Het complex komt op 500 meter van Rotterdam Centraal. „De stad is steeds meer georiënteerd op fietsen. Daarom hebben we inpandig vijfduizend fietsparkeerplaatsen ingepland.” Mét oplaadpunten voor de elektrische fietsen. Daartegenover staan slechts zeventig parkeerplaatsen voor auto’s. „Vooral voor deelauto’s, die bewoners onderling kunnen delen.”
Foto’s Walter Herfst
Gemeenschapszin
Michiel Raaphorst loopt met grote stappen langs de plint van zijn Cooltoren. Vanaf de straat lijk je langs een laag gebouw te lopen. Dat er nog een toren op staat, is niet te zien. Raaphorst en collega’s hadden zo de mogelijkheid om een ruime entree te maken, met een grote hal waar bewoners elkaar tegen komen én waar een huismeester zit. Raaphorst: „De huismeester neemt pakketjes aan, bewoners komen elkaar tegen. Het wonen in deze toren is niet anoniem.”
Dát aspect, gemeenschapszin, kwam pas met de Rotterdamse hoogbouwvisie van 2019 op de agenda. Wederom voortschrijdend inzicht: het is overdreven om te stellen dat torens broeinesten zijn van criminele activiteiten. Maar als je van de parkeergarage direct met de lift naar je appartement kan, schept dat gelegenheid om ongezien twee vuilniszakken coke mee te nemen. Bovendien is anoniem wonen een stuk minder leuk dan barbecueën met je buren in de daktuin.
Sinds 2019 is de anonieme weg via de parkeergarage niet meer mogelijk in nieuwe gebouwen. Bewoners móéten naar binnen via een centrale hal. En er kwam meer aandacht voor gemeenschappelijke ruimten: huiskamers, dakterrassen, logeerappartementen voor gasten. De Cooltoren heeft een omheind gezamenlijk dakterras boven op de parkeergarage van 15 meter breed en 100 meter lang. Raaphorst: „Kinderen kunnen er veilig spelen. Je kunt er een flatborrel organiseren maar ook buiten zitten, barbecueën.”
Architect De Ru bouwt nu een toren, de Baantoren (150 meter, 427 huurwoningen) vlakbij de Leuvehaven, waar een zwembad in komt, een yogastudio, een bibliotheek waar je een tafel kunt huren, kamers die je kunt huren voor werkafspraken, én een dakparkje. „Zo willen we een klein buurtje creëren en sociale interactie stimuleren.” De huismeester moet de yogalessen organiseren.
In sommige gebouwen gaan ze verder. Bewoners hebben een eigen huis- en slaapkamer, maar delen keukens en andere ruimten. De toren Clubhouse aan de boulevard De Boompjes is daar een voorbeeld van. French living, wordt dat genoemd. „De een gruwt ervan”, zegt Arends. „De ander vindt het gezellig. Denk aan een vriendengroep. Of een groepje oudere alleenstaanden die graag samen dingen doen én hun eigen plek hebben.”
Torens met supermarkten, kappers, sportscholen zijn er ook. Drie Rotterdamse torens hebben een eigen zwembad. „Dan gaan de servicekosten wel met acht tientjes omhoog”, zegt Raaphorst. „Het blijft wikken en wegen. Je kunt er ook een bibliotheek in maken of een bioscoop. Dan wordt het weer meer van de stad.”
ZalmhaventorenSoms boven de wolken wonen
Geen foto van Rotterdam, zegt Marcel van Buren (52), waar hun huis níét op te zien is. Natuurlijk is dat superleuk, zegt hij. Van Buren woont op 150 meter hoogte in de Zalmhaventoren, die 215 meter hoog is. „Tussen de Euromast en de Erasmusbrug staat nu ook de Zalmhaventoren als iconisch, beeldbepalend gebouw. En wíj wonen daar.”
Op zich woonden Van Buren en zijn partner al hoog, in de Hoge Heren, twee torens van 102 meter strak naast de Zalmhaventoren. Dat was een fijn appartement. Maar toen kwamen de plannen voor de ‘hoogste toren van de Benelux’. Vooral partner Fred Smulders (51) dacht: wauw! „Alles wat mooier, beter en hoger is, daar hebben wij oren naar”, zegt Van Buren lachend.
Wat hielp om Van Buren te overtuigen: in de Zalmhaventoren hebben ze een appartement met twee balkons. Die hadden ze in de Hoge Heren niet. Van Buren is een jongen van het platteland, gehecht aan een buiten, zegt hij. En het lukte de fotograaf en televisieproducent ook nog om zijn studio te verhuizen naar de plint van dezelfde Zalmhaventoren. Van Buren en Smulders, ze zijn al dertig jaar samen, kochten als eersten van alle Zalmhaventorenbewoners een appartement.
Nu, als ze ’s ochtends de elektrische gordijnen van hun slaapkamer met een knopje op hun nachtkast openen, zien ze de zon opkomen boven de Willemsbrug en de Nieuwe Maas. Ze hebben al eens boven het wolkendek gezeten. Zagen ze net een puntje van de Erasmusbrug en alleen de bovenkant van de andere Rotterdamse wolkenkrabbers.
Van Buren en zijn partner voelden ook veel voor de luxueuze uitstraling van de plaatjes die ze zagen van de toren voorafgaand aan de bouw. De mooie ontvangsthal met parkcafé. De andere voorzieningen op de begane grond. Dat laat, bijna twee jaar nadat ze zijn verhuisd naar de Zalmhaventoren, op zich wachten. De hal is kaal, liften zijn nog met hout betimmerd vanwege verhuizingen en de bouw van een restaurant op de bovenste verdieping. En achter de balie zit niemand.
Echt gezellig zou Van Buren het daarom niet willen noemen. Daar komt nog bij dat contact met andere bewoners niet heel intensief is. „Veel bewoners zijn drukke ondernemers.”
Hoe het komt dat het nog ongezellig is? „Dit gebouw hangt als een kerstboom vol van Verenigingen van Eigenaren”, zegt Van Buren. Dat is erg onhandig, vindt hij. Voordat iets verandert, moet op allerlei niveaus overlegd worden. En veel appartementen zijn verkocht aan investeerders. Aangezien ze er zelf niet wonen, zien zij bijvoorbeeld weinig meerwaarde in een gastheer of -vrouw. Investeerders willen vooral zoveel mogelijk winst maken. Maar Van Buren heeft geduld, zegt hij. „Dat ongezellige en lege zou er met een jaar ook zo af kunnen zijn.”
Cooltoren De schemer is het mooist
Joke (71) en Guillaume (78) van Grinsven wonen sinds januari 2023 op de tiende etage van de Cooltoren in het centrum van Rotterdam. De Cooltoren heeft vijftig verdiepingen. De toren is splinternieuw, zij zijn eerste bewoners. Ze zijn blij dat ze niet hoger wonen.
Joke: „We leven met de stad, we zweven er niet boven. Je ziet mensen lopen, auto’s rijden, de schepen op de Nieuwe Maas.”
Guillaume: „Op de vijftigste kan je mensen die beneden lopen niet meer onderscheiden, dan zijn het poppetjes.”
Joke: „Als de kinderen komen en ik kijk naar buiten, dan herken ik ze meteen.”
Het echtpaar woonde in Alphen aan den Rijn in een eengezinswoning in een groene woonwijk. Tuintje voor, tuintje achter. Ideaal voor gezinnen, zegt Joke. Maar toen haar pensioen eraan zat te komen, dacht ze: „Het huis wordt wel groot voor ons tweeën. En wat doe ik als ik ’s morgens aan de koffie zit en iedereen om mij heen is aan het werk?” Guillaume: „Daar kwam bij dat onze beide kinderen met hun gezinnen in Rotterdam wonen.”
Wonen in een toren leek hen wel wat, mits midden in de stad. „Ik wil graag bioscoop, theater, restaurantjes en terrasjes dichtbij”, zegt Joke.
De Cooltoren paste precies bij hun wensen. Dat ze op de tiende verdieping terecht kwamen is toeval. Daar was nog een appartement vrij. Ze zeiden ‘ja’ en het appartement bleek te passen als een jas. Ze noemen de lichte stijl van hun inrichting ‘modern design’.
De steunpilaar die van beneden tot boven door alle appartementen heen loopt hebben ze ‘skimming stone’ laten verven, dezelfde kleur als de muren. Door die pilaar kunnen de ramen groter zijn, had de architect hun uitgelegd. De gevel hoeft dan niet als draagmuur te functioneren. Voor het grote raam staat de eettafel. Guillaume: „Als er gasten zijn, zitten wij met onze rug naar het raam. Dan kunnen zij genieten van het uitzicht.”
Het mooist vinden ze het vallen van de avond. Joke: „Van het moment dat de schemer invalt en het langzaam donker wordt. Dan zie je overal lichtjes aan gaan en lijkt het wel een sprookjespark.”
Guillaume: „Een uniek, on-Nederlands plaatje.”
Moeite met aarden hadden ze niet. Joke nam plaats in de daktuincommissie – de gezamenlijke daktuin van 1.770 vierkante meter is op de parkeergarage gebouwd. Er zijn diverse andere commissies, voor cultuur, kinderen en sport, die activiteiten organiseren. Iedere zaterdagochtend is er een groepje bewoners dat de omgeving schoon houdt.
De bewoners zijn heel verschillend, zegt Joke. „Jong en oud, gezinnen, stellen, alleenstaanden. En heel internationaal. De voertaal is vaak Engels.” De kerst- en zomerborrel waren in de gemeenschappelijke ruimte op de begane grond. Die waren heel druk bezocht, zegt Joke. „Om elf uur ’s avonds moesten we de laatsten naar buiten vegen”, zegt Guillaume. Nu de daktuin open is, zijn de activiteiten in de zomer daar.