De politie is op zoek naar acht mannen vanwege vermoedelijke betrokkenheid bij een mishandeling in Den Haag met de dood tot gevolg. Dat meldde de politie maandag in een persbericht. Het slachtoffer, een 23-jarige man, overleed zondag in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. De politie onderzoekt wat er precies is gebeurd.
In de nacht van zaterdag op zondag vond, waarschijnlijk, een vechtpartij plaats op het Plein in Den Haag. Dat is een bekend uitgaansgebied en ligt op een steenworp afstand van het Binnenhof. De politie schrijft dat er voorafgaand aan de dodelijke mishandeling vermoedelijk een ruzie plaatsvond in een straat nabij het Plein, in de buurt van een horecagelegenheid.
De mannen die de politie zoekt zijn tussen de 18 en 35 jaar en worden verdacht van „mogelijke betrokkenheid bij openlijke geweldpleging, met de dood tot gevolg”. De politie zoekt camerabeelden en getuigen. Dinsdagochtend was de politie niet telefonisch bereikbaar voor commentaar.
„Dit gaat om serieus geld”, zegt Wilbert Nijlant. De rentmeester van landgoed Den Treek-Henschoten kreeg donderdag te horen dat de gemeente Leusden, op advies van de provincie Utrecht, had besloten een belangrijk deel van het drukbezochte landgoed tot half augustus af te sluiten voor publiek. Verder werd hem gezegd het „dringende advies” te geven aan bezoekers om een nog groter deel van het landgoed te mijden. „Dat is nodig om de veiligheid van zowel mensen als de wolven te waarborgen”, aldus een verklaring van de gemeente.
Het besluit volgde op een confrontatie tussen een wolf en een meisje, dat tijdens een wandeling van de buitenschoolse opvang in haar zij werd gebeten. Al eerder waren in Den Treek incidenten tussen wolven en ruiters, fietsers en wandelaars. Rentmeester Nijlant: „Het is goed dat er een besluit is genomen. Alle seinen stonden al lang op rood. De politiek heeft al veel te lang weggekeken. Maar dit besluit heeft natuurlijk wel consequenties. De totale schade gaat misschien in de tonnen lopen.” Er zijn hekken en verbodsborden geplaatst. Er komen handhavers. Er zijn stroomdraden om maneges geplaatst. De natuurcamping Den Treek is gesloten. Er worden geen ruiterkaarten meer verkocht, evenmin als vignetten voor de mountainbikeroutes. „Binnen een uur na het nieuws over de afsluiting kregen we al 23 verzoeken om de ruiterpenningen en vignetten voor mountainbikes terug te storten.”
In Florida ga je ook niet tussen de alligators zwemmen
Bij camping De Recreatie is het volgens de beheerders „hoogseizoen”. Ze blijven open. Er is een wolfwerend hek geplaatst en gasten zijn „helemaal veilig”, aldus een verklaring. „Op de camping zijn geen wolven gezien en vooralsnog zien wij deze dieren niet als een gevaar voor de camping en haar gasten. We gaan ervan uit dat een grote groep mensen en gezellige reuring wel enigszins afschrikwekkend moeten zijn.”
Pannenkoekenhuis Bergzicht zag door de afsluiting het aantal gasten licht teruglopen. „We hebben er enigszins last van, maar we vinden het ook belangrijk dat de wolven veilig zijn”, zegt Kim, een van de locatiemanagers, die niet met haar achternaam in de krant wil. Mensen moeten sowieso voorzichtig zijn, vindt ze. „In Florida ga je ook niet tussen de alligators zwemmen.”
Vondelpark
Het afsluiten van landgoed Den Treek, dat jaarlijks een miljoen bezoekers trekt, roept de vraag op welke maatregelen de rest van Nederland nog te wachten staat. Rentmeester Nijlant: „Het gebied is afgesloten tot half augustus. Maar veilig is het dan niet. Want de wolven zijn dan niet ineens weg. Dus het verbod wordt misschien verlengd tot het einde van het recreatieseizoen. En volgend jaar is er misschien een nieuw nest. Als dit vervolgens het leefgebied van de wolf wordt, betekent dat het einde van de recreatie.”
Ook andere landgoederen worden „zenuwachtig”, zegt Nijlant, directeur van een rentmeesterkantoor dat vele landgoederen beheert. Hij noemt Maarsbergen, dat elk jaar een ruiterevenement organiseert. „Daar is ook weleens een wolf gezien. Moet dat evenement worden afgelast?”
Ik denk dat we een wolf in het Amsterdamse Vondelpark niet acceptabel vinden. Maar misschien wel op de Veluwe?
Nijlant is van oordeel dat het roofdier in drukbezochte recreatiegebieden „niet thuishoort”. Maar, stelt hij: het ene recreatiegebied is het andere niet. „Ik denk dat we in Nederland een wolf in het Amsterdamse Vondelpark niet acceptabel vinden. Maar misschien wel op de Veluwe? Waar bovendien voldoende edelherten en zwijnen als prooidieren zijn? En wat doen we met de Gelderse Vallei? Laat de politiek daarover nadenken. En een keuze maken.”
Nota bene: alleen bij hoge uitzondering kan toestemming worden gegeven om af te wijken van het wettelijke verbod om de wolf opzettelijk te verstoren of te doden. Zo kan een procedure voor het doden van een wolf alléén in gang worden gezet indien een „probleemwolf” als gevolg van „extreme gewenning” aan mensen „zonder aanleiding” agressief op mensen reageert, aldus de interventierichtlijnen van het Interprovinciaal wolvenplan.
Verrukking
De Raad voor Dierenaangelegenheden, een adviesorgaan van het kabinet, constateerde twee maanden geleden in een rapport dat de gevoelens van mensen over wolven „divers” zijn – „van verbazing, verrukking en blijdschap via neutraliteit en onverschilligheid tot angst, verdriet, woede en wanhoop”. Ontmoetingen met het roofdier worden „minder zeldzaam” en mensen maken zich zorgen „over zichzelf, hun kinderen, hun dieren en hun bedrijf”. Daartegenover staat het belang van de wolf die als beschermde diersoort een „intrinsieke waarde” heeft. „Dit schuurt”, concludeert de Raad.
Alle reden dus, menen onafhankelijke deskundigen, om als landelijke overheid met een „visie” te komen voor de „ruimte” voor wolven. „Die geeft dan antwoord op de vraag welke ruimte primair bestemd is voor wilde dieren en natuur.” Een visie om te bepalen waar gekozen wordt voor de wolf, waar voor recreatie en ook voor – bijvoorbeeld – schapenhouders. „Onvermijdelijke keuzes in situaties waarin dierhouderij en wolven niet samengaan, worden benoemd.”
Deze aanbeveling doet ook juridisch adviseur Luuk Boerema, gespecialiseerd in uitvoerbaarheid van plannen in het licht van natuurwetten. Boerema pleit eveneens voor het aanwijzen van leefgebieden voor wolven: „De overheid neemt een afwachtende houding aan. Ze had al lang gebieden moeten aanwijzen waar de wolf zich thuis voelt. Laat de overheid actief voor een goede leefomgeving zorgen, met voldoende prooidieren, laat haar gebieden afsluiten waar de dieren een nest hebben.” Het is zaak, zo stelt Boerema, om die gebieden zo goed te selecteren, dat de wolf die niet meer verlaat. „En zorg vervolgens dat de wolf zich in bijvoorbeeld recreatiegebieden niet lekker voelt.”
Lees ook
Op het landgoed waar de wolf loopt, wordt de situatie grimmiger
Lees ook
De vraag is niet of de wolf blijft, maar hoe je je schapen beschermt. ‘Je moet denken als een wolf’
De gemeenteraadsverkiezingen zijn nog heel ver weg – maart 2026 – maar twee politieke partijen zijn er al volop mee bezig: PvdA en GroenLinks. Op lokaal niveau worstelen beide partijen met de vraag of hun verregaande samenwerking – zoals die in de Tweede Kamer vorig jaar werd aangegaan: één programma, één kandidatenlijst, éen fractie – onverdroten moet worden voortgezet.
Daar denken diverse afdelingen in het land nogal verschillend over, zo blijkt uit een inventarisatie van NRC. In Rotterdam stemden de leden van beide partijen eind juni met overweldigende meerderheid in met het voorstel om over twee jaar, net als landelijk, gezamenlijk de gemeenteraadsverkiezingen in te gaan.
In Haarlem maakten de twee fractievoorzitters vorige week juist bekend voorlopig niet samen te willen gaan. Als het aan de fracties in de gemeenteraad ligt, doen de twee partijen in 2026 gewoon afzonderlijk mee aan de verkiezingen.
In Amsterdam zijn de partijen onderling verdeeld. Een adviescommissie van de lokale PvdA, geleid door voormalig raadslid Hendrik Jan Biemond, concludeerde begin deze maand dat de partij, net als in Rotterdam, een gezamenlijke kieslijst met GroenLinks wil vormen. „De huidige politieke realiteit”, schreef de commissie, „noopt tot de vorming van een grote linkse volkspartij met een sterk eigen geluid als tegenwicht voor de opkomst van extreemrechts.” Een online peiling liet zien dat de PvdA-leden het samengaan steunen.
Maar GroenLinks zette een eigen adviescommissie aan het werk, onder leiding van wethouder Rutger Groot Wassink. Deze kwam, na gesprekken met lokale partijgenoten, tot de slotsom dat een lokale partijfusie te vroeg komt en dat GroenLinks in 2026 als zelfstandige partij de verkiezingen ingaat.
Wel adviseerde de commissie om, net als in de Eerste Kamer, dan ná de verkiezingen een gezamenlijke fractie met de PvdA te vormen. Deze tussenoplossing moet tegemoetkomen aan de meningsverschillen binnen GroenLinks in Amsterdam: „Sommige leden zouden sneller samen willen gaan, anderen juist langzamer”, staat in het advies. Uiteindelijk, zegt Groot Wassink in een toelichting, zullen de partijen ook in Amsterdam samengaan – maar wel over zes jaar, bij de volgende verkiezingen in 2030. „Laten we het proces van samengaan enigszins temporiseren.”
Lees ook
GroenLinks en PvdA verkennen volledige partijfusie en oprichting nieuwe partij
‘Partijfusie komt te vroeg’
Het samenwerkingsproces van GroenLinks en PvdA loopt nu al drie jaar en zal door de argeloze kiezer rommelig en verwarrend worden bevonden. Willen de partijen nu wel of niet fuseren? Waarom was voor de ene provinciale verkiezing (Zeeland, maart 2023) al wel een gezamenlijke lijst, maar in alle overige provincies nog niet? Waarom gingen de partijen vervolgens gescheiden de Eerste Kamerverkiezing in, maar werd kort erna wel één fractie gevormd? En, meer recent: waarom was er bij de Europese verkiezingen van begin juni wél één programma en één kandidatenlijst, maar gingen GroenLinks en PvdA kort erna elk weer hun eigen Europese fractie in?
Op het hoogste politieke niveau, de Tweede Kamer, is de fusie de facto al een feit: er was een gezamenlijke kieslijst onder leiding van lijsttrekker Frans Timmermans. Sinds december zitten 25 Kamerleden in één fractie, GroenLinks-PvdA. Een jaar geleden stemde een overweldigende meerderheid van de leden van beide partijen (rond de 90 procent) in met deze vergaande politieke samenwerking.
Dat samenwerkingsproces werd door beide partijbesturen aangewakkerd, maar op partijcongressen besloten de leden ook dat lokale afdelingen autonomie blijven houden. In elke gemeente en provincie mogen de leden zelf bepalen in hoeverre de samenklontering daar doorgaat. En dat leidt dus tot een diffuus proces.
Lees ook
Hoe verlopen de fusieplannen tussen PvdA en GroenLinks op lokaal niveau?
Campagne
Zo denken ook de partijen in Leiden, waar GroenLinks met tien zetels een veel grotere fractie is dan de PvdA (vier zetels), er totaal verschillend over. De PvdA-leden stemden twee weken geleden met een meerderheid in met samengaan op korte termijn, terwijl GroenLinksers op hun eigen ledenvergadering juist besloten nog geen gezamenlijke lijst te vormen. Vanzelfsprekend, zegt de Leidse PvdA-voorzitter Joost van den Berg, „passen wij ons aan. Een gezamenlijke lijst kun je niet afdwingen”.
Volgens de woordvoerders van beide landelijke partijbesturen hebben inmiddels negen van de in totaal honderden lokale afdelingen besloten om over twee jaar samen de verkiezingen in te gaan. Naast Rotterdam zijn dat Breda, Haarlemmermeer, Enschede, Zoetermeer, Ede, Alphen aan den Rijn, Sittard-Geleen en Rijswijk.
Een grote linkse volkspartij met een sterk eigen geluid is nodig als tegenwicht voor de opkomst van extreemrechts
Bij verreweg de meeste gemeenten zullen de afdelingsbesturen het besluit over een al dan niet gezamenlijke kandidatenlijst in 2026 met een referendum of enquête aan hun leden laten, zoals in Utrecht komend najaar. De partijbesturen verwachten, gelet op de lopende gesprekken met leden, dat een meerderheid van de afdelingen met één kieslijst GroenLinks-PvdA aan de volgende gemeenteraadsverkiezingen meedoet. Dat proces was twee jaar geleden, bij de vorige lokale verkiezingen, al ingezet. Toen waren er in 75 gemeenten al samenwerkingsverbanden.
Teleurgesteld is hij niet, zegt de Leidse PvdA-voorzitter Joost van den Berg, over het uitblijven van een gezamenlijke lijst. „De samenwerking met GroenLinks is en blijft goed – we zitten samen in het college. Ik sluit niet uit dat we net als bij de afgelopen landelijke verkiezingen weer gewoon in groene én rode jassen langs de deuren gaan om samen campagne te voeren.”
‘If you don’t do politics, politics will do you”, zegt Elika Rehim Zadeh (25), gemeenteraadslid voor Denk in Rotterdam. „Als je je er niet mee bemoeit, zal het je overkomen.” Ze wacht in het Rotterdamse restaurant Burgertrut op twee anderen die net als zij op jonge leeftijd besloten actief te worden in de politiek. Uit haar schoudertas steekt het hoofdlijnenakkoord. In de kantlijn heeft ze aantekeningen gekrabbeld.
Drie jonge politici – van de JOVD (VVD), Denk en BBB Jong – zijn door NRC uitgenodigd voor een rondetafelgesprek.
Na vijf minuten loopt BBB Jong-voorzitter Marije van Velthoven (23) de burgertent binnen en in haar kielzog JOVD-voorzitter Mauk Bresser. Hij stond al even buiten, maar belde en appte aan één stuk door. „Sorry, het is hectisch,” zegt hij op de dag van de kabinetsinstallatie.
Achterin het pand is een leegstaande expositieruimte gereserveerd. In een kringetje op versleten fauteuils en kisten zullen ze drie uur later nog niet uitgepraat zijn over het nieuwe kabinet en de toekomst van de Nederlandse politiek.
Dorp of stad
Marije van Velthoven heeft net een treinreis van twee uur achter de rug. Ze woont bij haar ouders op de boerderij in Noord-Brabant, tegen de dorpskern van Leende aan. Ze hebben koeien. Door de aangescherpte mestregels moest de familie Van Velthoven 8 procent van de veestapel inleveren. „Dat was precies het inkomen van mijn ouders.” Ze besloten te verbreden en insecten te gaan kweken. Ze ziet de problemen in haar sector, de landbouw, en wil vooral door práten in plaats van actievoeren tot oplossingen komen. Daarom sloot ze zich aan bij BBB Jong.
Toen ze acht was, vertelt Van Velthoven, kreeg ze de diagnose autisme. Door „het stempel” werd ze vaak buitengesloten. „Dan ga je jezelf wegcijferen.” Gaandeweg kwam ze erachter: „Ik mag óók zeggen wat ik vind.” Die gedachte hielp haar: ze klom van mbo naar hbo naar een premaster bestuurskunde. In de politiek wil ze bruggen slaan en iedereen eraan herinneren: „Mensen zijn gelijk. Het maakt niet uit wat je achtergrond is, of welke beperking je hebt.”
Van Velthoven wil in Leende blijven wonen. Maar dat is ingewikkeld. Voorzieningen zoals openbaar vervoer verdwijnen, vertelt ze. „En woonruimte is er ook niet.” Leende ligt net onder Eindhoven, welvarende mensen, verhuizen vandaar naar het dorp waar zij al haar hele leven woont, vertelt ze.
Elika Rehim Zadeh luistert aandachtig naar Van Velthoven. Ze studeerde bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit. Ze wist in groep 8 al wel dat ze de politiek in wilde. Ze belandde als stagiair bij de Tweede Kamerfractie van Denk.
Eenmaal bij Denk voelde het heel natuurlijk, zegt ze. „Ik miste politici die opkomen voor mensen met een migratieachtergrond, die ik zelf ook heb. Bij Denk vond ik die.” Rehim Zadehs ouders zijn dertig jaar geleden gevlucht uit Iran. Ze groeide op in Oud-Beijerland, een dorp in de Hoeksche Waard, en verhuisde op haar zeventiende naar Rotterdam. Haar ervaring met het dorpse leven is wat minder positief. Een van de redenen waarom ze uit het dorp vertrok, is „het gebrek aan het bewustzijn over diversiteit en inclusiviteit”.
Grappig, zegt Mauk Bresser (23) van de JOVD. „Ik herken beide kanten.” Hij heeft grootouders uit zowel Oud-Beijerland als Waarle, dat is bij Van Velthoven in de buurt. „Ik ken beide werelden”, zegt hij. Hij is geboren in Rotterdam en verhuisde op jonge leeftijd naar Drimmelen (Noord-Brabant). Hij woont nu in Leiden omdat hij daar International Business Law studeert. Op de middelbare school vond hij debatteren leuk.
Als kind was hij ziek, vertelt hij. Hij had last van epilepsie. Daardoor sliep hij slecht en kon en mocht hij niets. Bresser leerde ook: er is in Nederland heel veel hulp. Daardoor kwam hij er bovenop. „Ik geloof dat er genoeg is om mensen een gelijke startkans te geven. Daarna moet je mensen zo vrij mogelijk laten.” Zo kwam hij uit bij het liberalisme en de JOVD.
Kabinet-Schoof
Op 22 november won de PVV de verkiezingen. Het kabinet-Schoof wordt gesteund door PVV, VVD, NSC en BBB. Hoe ervoeren Rehim Zadeh, Van Velthoven en Bresser dat?
Rehim Zadeh maakt zich ontzettend veel zorgen, omdat ze racisme en discriminatie genormaliseerd ziet worden. „Vandaag hebben we een morele ondergrens bereikt. Met Marjolein Faber op de bordesfoto.” Ze verwijst naar het feit dat de PVV-minister van Asiel en Migratie in 2020 de term ‘omvolking’ heeft gebruikt in de Eerste Kamer.
Ze is bang dat de toekomst van mensen met een migratieachtergrond er somber uit zal zien. Bang dat de inspanningen van de afgelopen jaren op het gebied van diversiteit en inclusiviteit verloren gaan.
Van Velthoven: „Als je kijkt naar de verkiezingsuitslag, dan maakt een groot deel van de bevolking zich kennelijk zorgen om toenemende migratie.”
Rehim Zadeh: „Jarenlang beleid waarin de asielketen is leegbezuinigd, zodat we situaties als Ter Apel op tv zien, waardoor mensen angstig worden. Maar mensen realiseren zich niet meer hoe dat komt. En dat is omdat het beleid niet op orde was de afgelopen tien jaar. Ook in het hoofdlijnenakkoord worden geen oplossingen voor het asielbeleid neergezet.”
Van Velthoven ziet het anders. Ze heeft het over „dweilen met de kraan open” en instroom die beperkt moet worden om de grote opvangcentra in Ter Apel en Budel te ontlasten. „Ik vind het eigenlijk niet uit te leggen dat Nederlanders tientallen jaren ingeschreven moeten zijn voor sociale woningen, en dat asielzoekers [statushouders] woningen krijgen toegewezen.”
Van Velthoven komt terug op de toenemende discriminatie die Rehim Zadeh ervaart: „Discriminatie is een tekort aan ruimdenkendheid.” Ze laat een korte stilte vallen en vervolgt: „Maar, ik woon dicht bij Budel. Mijn zusje werkt daar in de kroeg. In het dorp loopt de spanning rondom het asielzoekerscentrum soms enorm op vanwege overlast van asielzoekers. Daar ontstaat argwaan door, en heel snel een vooroordeel. Zulke frustraties moeten niet ontstaan, daarom moeten we voldoende opvanglocaties creëren.”
Rehim Zadeh buigt voorover, leunt met haar ene arm op de achterleuning en met haar andere op haar knie. Ze denkt na, en zegt dan: „Ik vind het eigenlijk te bizar voor woorden dat iemand gedrag van nieuwkomers als oorzaak noemt voor discriminatie en racistische denkbeelden.” Verwerpelijk, noemt ze het. Discussie gesloten.
Lees ook
Bestuur JOVD over huidige koers VVD
Hoe denkt Van Velthoven over het hoofdlijnenakkoord? „Ik ben eigenlijk best tevreden met dit kabinet. Het doet recht aan de verkiezingsuitslag. En nu zit er een kabinet dat hopelijk écht keuzes gaat maken. Dat vond ik zo problematisch aan het vorige kabinet.”
Bresser reageert: „Ik ben ook blij dat we aan de slag kunnen, maar ik vind dit niet het kabinet van de keuzes. Het investeert niet in de toekomst, maar schuift problemen juist voor zich uit. En die komen op het bordje van onze generatie. Dat er een ministerie is van Klimaat en Groene Groei vind ik dan wel weer positief.” Eerder sprak Bresser zich in NRC uit tegen de „populistische koers” van de VVD.
Van Velthoven: „Er komt flink veel geld vrij om de woningcrisis op te lossen.”
Bresser: „Ja maar daar regelt het kabinet geen stikstofruimte voor. En tegelijkertijd zetten we jongeren onder druk met 3.000 euro langstudeerboete. De druk en stress als je een vak niet haalt, als je mantelzorger bent, of een bestuursfunctie wilt doen.”
Van Velthoven: „Ben ik blij met de langstudeerboete? Absoluut niet. Maar je moet het in perspectief zien. Op het gebied van woningnood, waar jongeren ook last van hebben, biedt dit akkoord oplossingen.”
Toekomst
Scholierenverkiezingen toonden aan dat rechtse partijen onder scholieren en mbo’ers populair zijn. De PVV, FVD en VVD waren de grootste partijen in 2023, kort voor de Tweede Kamerverkiezingen in november.
Hoe verklaren de drie dat? Bresser: „Er zijn mensen die, als ze stemmen, partijprogramma’s lezen. Er zijn ook mensen die stemmen op iemand omdat ze het haar leuk vinden zitten. Of ze kiezen vooral op basis van sociale media. Dat is het mooie van democratie, iedereen stemt op basis van zijn eigen voorkeuren.”
Rehim Zadeh: „Het is belangrijk dat je als politicus aanwezig bent op social media. Het is een middel om jongeren te bereiken en informeren.” Maar dat gaat niet altijd goed, vindt ze. Ze wijst op FVD-leider Thierry Baudet die met de omstreden misogyne influencer Adrew Tate schaakt en praat over mannelijkheid op zijn socials. Als ze dat ziet, denkt ze: er zit een politicus in de Tweede Kamer die gebruik maakt van beïnvloedbare jongeren die geïnteresseerd zijn in de boodschap van Tate.
Bresser kaart aan dat je jongeren moet meegeven wat de waarde is van democratie. „Als ik kijk naar het onderwijs op mijn middelbare school over de democratie, dan vind ik het erg summier”. Van Velthoven: „We moeten jongeren het gereedschap geven om een goede afweging te maken. Wat vervolgens hun keuze is, dat is aan hen.” Ook zij vindt dat er op scholen wel wat meer aandacht voor democratie mag komen. „Als een enkele politieke partij mag je niet zomaar een presentatie op school geven. Daarom proberen we samen bij scholen langs te gaan om verschillende smaken mee te geven.”
Bresser ziet dat scholen gespannen reageren op presentaties van politieke partijen, omdat ze die vaak te gekleurd zouden vinden. „Scholen willen dat meestal niet. Zelfs als je met een aantal partijen komt. Maar dan staat er wel een politiek gekleurde maatschappijleerdocent voor de klas”, verzucht hij.
Lees ook
Nieuwe jongerenclub BBB wil meedenken
Hoop
Alle drie denken ze dat Nederland voor grote uitdagingen staat, maar ze blijven hoopvol. Rehim Zadeh ziet een verharding van het debat en is bang voor „Amerikaanse toestanden”.
Bresser knikt instemmend. „Ik vind dat we te ver doorgeslagen zijn in het concept dat iedereen zijn eigen waarheid heeft. Er staan nu dingen ter discussie waarvan ik denk: serieus?!” De maanlanding bijvoorbeeld. Vorig jaar gaf Thierry Baudet in de Tweede Kamer aan niet te geloven dat de mens ooit op de maan is geweest. Bresser: „Als je niet meer een vaste set aan waarden hebt, dan krijg je snel problemen.”
Volgens hem lijkt het landsbestuur – net als in de VS – alleen maar ouder te worden. „We hebben een premier van de pensioengerechtigde leeftijd. Ik denk echt dat we te maken hebben met mensen die zich niet altijd bewust zijn van hoe jongeren deze tijd beleven.”
Van Velthoven is het ook eens met Rehim Zadeh. Ze ziet polarisatie in de samenleving als een gigantische uitdaging: „Ik heb het idee dat verschillen alleen maar worden uitvergroot. Waar blijft het omzien naar elkaar?” Ze zou meer verbinding willen zien in de politiek, want nu is het volgens haar alleen maar: „ik vind dit, jij vindt dat”.
Bresser wil wel nog even duidelijk maken: „Ik ben altijd optimistisch, altijd hoopvol. Je moet uitdagingen niet uit de weg gaan. Je moet met elkaar in discussie gaan en kijken waarin je elkaar kunt vinden.”
Rehim Zadeh klinkt melancholisch: „Ik moet zeggen: ik keek gisteren naar de afscheidsspeech van Rutte en hij zegt altijd ‘Nederland is een gaaf land’.” Ze laat een stilte vallen. „Daar ben ik het wel mee eens. Ik vind Nederland ook een gaaf land. Ik ben optimistisch, het zit in mijn aard.”
„Ben je niet gewoon een JOVD’er?” vraagt Bresser plagend.
Rehim Zadeh moet lachen en schudt dan haar hoofd: „Nee, nee, nee, nee.”
Bresser: „Ik heb al heel wat dingen gehoord waar wij het toch met elkaar over eens zijn.”
Ja, maar ze zijn het soms ook heel sterk oneens, benadrukt Rehim Zadeh. Ze hebben beiden hoop voor de toekomst en vertrouwen in de jonge generatie. „Maar ik heb geen vertrouwen in dit kabinet of hoofdlijnenakkoord”, zegt ze. Ze gelooft niet dat Nederland erop vooruit zal gaan. In ieder geval niet de mensen met een migratieachtergrond, vindt ze. En ook niet de „gewone, werkende Nederlander”.
Van Velthoven deelt die toekomstvisie niet. Ze denkt juist dat dit een besluitvaardig kabinet is dat daadwerkelijk iets zal doen om problemen op te lossen. En als ze ziet dat jongerenorganisaties op een constructieve manier met elkaar in gesprek gaan, zoals nu, heeft ze alle vertrouwen in de toekomst van de politiek. Als ze andere jongerenpartijen tegenkomt tijdens borrels, ziet ze: „Die verschillen zijn ook weer niet gigantisch groot. Er zitten geen ravijnen tussen.”
‘Donkerrood. Vol, stevig en rond. Een harde schil. Een zoete smaak.” Op het terras van landwinkel De Kersenhut in Cothen sommen de zussen Irma Erftemeijer en Marjan van Well op waar de perfecte kers aan moet voldoen. Ze staan op het punt een flinke hoeveelheid in te slaan. „We zijn veeleisend”, lacht Erftemeijer. Maar „zalig” is het, wanneer ze die kers eenmaal proeft.
Het kersenseizoen is in volle gang. Tussen medio juni en eind augustus oogsten telers hun fruit. Maar de sector staat onder druk. De suzukifruitvlieg is dol op de kers en aangevreten vruchten kunnen niet worden verkocht.
Kersentelers moeten flink investeren in fijnmazige netten en speciale spuiten
„Ik wil elke zomer kersen eten. Het is echt Hollands”, zegt Van Well, die ieder jaar de boomgaard in Cothen bezoekt vanuit Houten. De aantrekkingskracht zit hem mede in de korte beschikbaarheid van verse kersen. „Het is net als met asperges in het voorjaar: die móét je gewoon gehad hebben.”
Vruchtvlees
Zo denken meer mensen erover, op deze zonnige dinsdag in Cothen, waar de familie Vernooij al ruim honderd jaar kersen teelt en verkoopt. Fietsers stoppen bij de kraam langs de kant van de weg, te herkennen aan een bord met een geknutselde McDonald’s-‘M’ en de tekst ‘Cherry Inn’. Ze kopen een doosje kersen, of een handje om onderweg van te snoepen. Sommigen strijken neer op het terras van de door kersenbomen omgeven winkel. Merkwaardig genoeg groeit aan geen enkele boom in de nabijheid een sappige, donkerrode kers. De grond ligt bezaaid met rotte, verdorde krenten. Het is de schuld van de suzukifruitvlieg, een insect van een paar millimeter dat een gaatje prikt in de kers en daarin eitjes legt. De larven die uitkomen, verorberen vervolgens het zachte vruchtvlees.
Zo’n tien jaar is de vlieg nu actief in Nederland, zegt Erik Vernooij (31). Samen met zijn ouders Theo en Martine runt hij het fruitteeltbedrijf, elk seizoen goed voor zo’n 175.000 kilo kersen. Hij en collega-fruittelers hebben grote problemen met het insect, dat zich in rap tempo voort kan planten. Eén vrouwtje legt een paar honderd eitjes en binnen één kersenseizoen kunnen zich tot zeven generaties vliegjes ontwikkelen.
„Deze bomen zijn pijnlijk om te zien”, zegt Vernooij. „Ze zijn mooi als beschutting voor de terrasgasten, maar voor ons is dit een duur stukje land, zonder opbrengst.” De bomen waar hij wel kersen van oogst, staan overkapt onder tenten van fijnmazig net, waar de vlieg niet doorheen kan komen. De bomen aan het terras waren te hoog om te overkappen.
Niet dat overkappingen volstaan: telers hebben ook gewasbeschermingsmiddelen nodig om de vliegjes te weren, of om in te grijpen als het insect toch de vruchten weet te bereiken. „Het is een utopie dat je kersen kan telen zonder bestrijdingsmiddelen, hoe graag wij dat ook willen”, zegt Vernooij.
Schade
Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had dit voorjaar een vervelende boodschap voor kersentelers. Afgelopen negen jaar kregen ze een vrijstelling voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen Exirel en Tracer, maar voor 2024 zou die niet meer worden verstrekt. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit had geconcludeerd dat telers zich te weinig aan de regels voor toepassing hielden die milieu en leefomgeving beschermen tegen schadelijke insecticiden.
Een stevige lobby van de Nederlandse Fruitteelt Organisatie volgde. Het verbod zou het einde van de kersenteelt in Nederland betekenen. Een motie van de BBB om de middelen dit jaar toch toe te laten, kreeg steun van een Kamermeerderheid. Begin mei kwam het verlossende bericht van demissionair landbouwminister Piet Adema (ChristenUnie): kersentelers mogen „nog éénmaal” hun kersen bespuiten met Tracer of Exirel, daarna alleen als de middelen officieel worden toegelaten tot de Nederlandse markt door het College voor toelating van gewasbescherming en biociden (Ctgb).
Adema gaf die vrijstelling af op basis van nieuwe gegevens over de naleving van alle regels voor het bespuiten. Zonder een specifieke periode te benoemen, stelde Adema dat „in het verleden” 92 procent van de kersentelers niet voldeed aan de eisen. Ze bespoten bijvoorbeeld te vaak hun vruchten, hadden geen overkapping of gebruikten niet de voorgeschreven spuiten, waardoor de insecticiden via de bodem in het grondwater terecht konden komen. Dat aantal was in 2023 al afgenomen tot 42 procent, stelde de minister.
Lees ook
Hogere snoeikunst geeft peren van een pond
In de kersenboomgaard in Cothen wordt door tientallen mensen druk geoogst. Een deel doet dat als zomerbaantje, ook zijn er twee Poolse families die al zo’n twintig jaar naar Nederland afreizen om te helpen. Ze staan op hoogwerkers tussen de bomen in de tenten, waarvoor Vernooij een paar jaar terug 3,5 kilometer aan netten aanschafte. Hij erkent dat sommige telers fouten hebben gemaakt bij het bespuiten, maar zegt zelf aan de regels te voldoen. Zo gebruikt hij driftreductiespuiten, „zodat al het middel op de boom komt en niks op de grond”.
Fijnmazige netten, speciale spuiten: Vernooij heeft flink moeten investeren om de suzukivlieg te bestrijden. „Als grote teler vind ik het niet erg om die kosten te maken. Voor kleine telers is het lastiger”, zegt hij. Immers, al zonder de fruitvlieg te moeten bestrijden, is het telen van kersen aan de prijs. Een boom kost weliswaar zo’n 14 à 15 euro, maar voordat deze kersen oplevert, ben je drie jaar verder „en tegen die tijd zijn ook honderden bomen doodgegaan door natte voeten vanwege het regenachtige voorjaar”, aldus Vernooij.
Wel in België en Frankrijk
Voor volgend jaar maakt de teler zich zorgen. „Ik investeer tonnen en tonnen. Als ik dan niet mag bespuiten, is stoppen het gevolg.” Daarnaast noemt Vernooij het „wrang” dat dezelfde middelen wel mogen worden toegepast op onder meer bessen en uien en dat ze in België en Frankrijk wel zijn toegestaan. „De Nederlandse kersenteelt was voor fabrikanten van gewasbescherming tot nu toe te klein om een dure toelatingsprocedure te doorlopen.”
De fabrikanten van Exirel en Tracer hebben inmiddels alsnog aanvraagprocedures voor de inzet van hun middelen in de kersenteelt ingediend bij toelatingsinstantie Ctgb, of ze staan op het punt dat te doen.
Maar de tijd dringt: „Toelating kan binnen een halfjaar, mits we de juiste informatie binnenkrijgen”, aldus een woordvoerder van het Ctgb.
Sluipwesp
Ook moeten de telers rekening houden met partijen die zich verzetten tegen het gebruik van pesticiden, zoals het Pesticide Action Network (PAN). In mei deed de organisatie een oproep aan de Europese Commissie om de „sluiproute” voor kersentelers te beëindigen. De Commissie wees het netwerk op nationale juridische procedures. „Daar hebben we – ook omdat het seizoen al voorbij is – nog geen werk van gemaakt”, aldus Hans Muilerman van PAN.
Een nieuwe exoot uitzetten ter bestrijding van de suzuki ‘kan vreselijk misgaan’
Telers als Vernooij vestigen hun hoop op innovaties, waardoor ze minder of zelfs geen bestrijdingsmiddelen meer zouden hoeven gebruiken. Herman Helsen onderzoekt aan Wageningen University meerdere oplossingen. Met name de introductie van een specifieke soort Aziatische sluipwesp kan een „bouwsteen” zijn, denkt hij. „Onze eigen sluipwespen staan een beetje machteloos tegenover de suzukivlieg. Maar deze wesp lukt het in Zuidoost-Azië om een grote hoeveelheid van de eitjes van de suzukivlieg te parasiteren.”
Die wesp uitzetten in Nederland is alleen niet zonder risico. „Je introduceert toch een nieuwe exoot. Dat kan vreselijk misgaan”, zegt Helsen. Het kan ten koste gaan van inheemse insecten of planten. „Om een exotische sluipwesp te mogen loslaten, moeten we aantonen dat die specifiek de suzukifruitvlieg bestrijdt. Grote studies zijn al afgerond, we proberen nu gedaan te krijgen dat de overheid de introductie goedkeurt.”
Ook andere opties, zoals het uitzetten van gesteriliseerde mannelijke fruitvliegjes die de voortplanting voorkomen, zijn kansrijk. De gecastreerde mannenvliegen verdrukken dan de aanwezige vruchtbare mannenvliegen, waarop de vrouwtjes geen eitjes meer leggen. Maar alle praktische bezwaren wegnemen en oplossingen volledig introduceren, kost jaren. „Het zal best lastig worden om de suzukivlieg volgend jaar te bestrijden zonder gewasbeschermingsmiddelen”, aldus Helsen.
Op het terras in Cothen hopen de zussen Erftemeijer en Van Well dat een oplossing wordt gevonden. Een zomer zonder kersen kunnen zij zich niet voorstellen: „Het milieu is belangrijk, maar kersen horen gewoon bij Nederland”, zegt Erftemeijer. Of ze nog een taart gaat bakken met de kersen die ze meeneemt? „Nee hoor. Gewoon afspoelen en opeten.”
Lees ook
De vanzelfsprekendheid waarmee Japanners de kersenbloesem bewonderen staat onder druk
Het is zomer 1984, Theo van Gogh heeft net zijn tweede film gemaakt, Een dagje naar het strand, en Ischa Meijer, de man die erom bekendstaat dat hij mensen meer laat zeggen dan ze willen, interviewt hem voor weekblad Vrij Nederland. Na afloop blijven ze hangen in het café, ergens in Amsterdam, en zetten het op een drinken, waar ze allebei bijzonder goed in zijn. De volgende ochtend heeft Theo van Gogh spijt. „Verschrikkelijke spijt”, schrijft Annet Mooij in haar biografie van Ischa Meijer. En Jaap Cohen schrijft in zijn biografie van Theo van Gogh dat Van Gogh zich „enorme zorgen” maakt. Hij weet niet meer precies wat hij allemaal heeft verteld, hij was te dronken. En nu denkt hij dat Meijer – Joods, geboren in februari 1943 en vier maanden daarna met zijn ouders naar Bergen-Belsen gedeporteerd – hem gaat ‘pakken’ op zijn elitaire Wassenaarse jeugd. Van Gogh was trots geweest dat ‘de grote interviewer’ hem had uitgenodigd, ‘alreeds op mijn zesentwintigste’. Hij had erover opgeschept tegen vrienden en vriendinnen. En nu dit.
Annet Mooij, in restaurant de Kas in Amsterdam: „Theo ging naar Ischa toe en vroeg of hij het stuk voor publicatie mocht inzien.”
Jaap Cohen, tegenover haar aan tafel: „Hij was eerst bij verschillende minnaressen van Ischa langsgegaan om te kijken waar hij was.”
„Dat schrijf je, ja”, zegt Annet Mooij. „Hoe wist hij waar al die minnaressen woonden?”
„Dat soort dingen wist Theo”, zegt Jaap Cohen.
Ischa Meijer wordt woedend als hij hoort bij wie Theo van Gogh allemaal heeft aangebeld. Inzage in zijn stuk? Dat kan hij vergeten.
„Terwijl Ischa dat normaal wel deed, inzage geven”, zegt Annet Mooij. „Hij was ook best bereid om dingen aan te passen.”
Maar deze keer dus niet.
En dan doet Theo van Gogh iets waar beide biografen zich over blijven verbazen. De man die vond dat alles gezegd moest kunnen worden, en die twintig jaar later zou worden doodgeschoten omdat hij volgens zijn moordenaar met zijn film Submission de islam had beledigd, díé man laat zijn advocaat een brief naar Vrij Nederland sturen om te zeggen dat hij publicatie van het interview verbiedt. Nog verbazingwekkender vinden ze het dat Van Gogh zijn zin krijgt. Vrij Nederland dat een stuk niet plaatst omdat het de geïnterviewde niet bevalt: een unicum.
Altijd de vader en de moeder
Annet Mooij en Jaap Cohen kennen elkaar als vakgenoten, ze hebben elkaars (recent verschenen) biografieën gelezen en hij heeft tijdens zijn onderzoek aan haar gevraagd of zij misschien de bandopname van het gesprek in Ischa Meijers nalatenschap had aangetroffen. Maar nee, geen bandopname. Een uitgetikte versie misschien? Ook niet. Annet Mooij vertelt aan tafel in de Kas dat Ischa Meijer geen archief had en nooit wat bijhield, daar leidde hij een te slordig leven voor. Bij zijn talloze verhuizingen, van de ene vriendin naar de volgende, liet hij gewoonlijk zijn spullen achter en die vriendinnen waren dan niet altijd in de stemming, zegt ze, om die netjes te bewaren. Ze is weleens jaloers geweest op de bergen biografisch materiaal die Cohen tot zijn beschikking had.
„Twintig verhuisdozen vol”, zegt Jaap Cohen. „Ze zijn allemaal naar het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis gegaan.” Theo van Gogh was ook geen opruimer en door zijn plotselinge dood had hij geen gelegenheid gehad om dingen die hij misschien liever geheim had gehouden weg te gooien. Zijn huis lag vol brieven, agenda’s, notities, foto’s en kladjes, en Cohen kon alles zonder enige beperking of voorwaarde gebruiken, de familie vond het goed. Maar in die twintig dozen zat dus niets dat kon verklaren waarom dat interview uit 1984 niet gepubliceerd mocht worden. Hij vond wel iets in het archief van Heere Heeresma, de schrijver van de roman Een dagje naar het strand waarop Van Gogh zijn film had gebaseerd: een brief die hij kort na het interview aan Heeresma had geschreven.
Bij Ischa ging het altijd over de vader en de moeder
Cohen: „In de brief zegt Theo dat Ischa ‘veel kwaad’ in Theo’s moeder zag, hoe vaak Theo ook geroepen had dat hij een ‘fantastische jeugd’ had gehad.”
Mooij: „Bij Ischa ging het altijd over de vader en de moeder. ‘Hoe was het vroeger thuis? Pappie? Mammie?’ Hij zal er zeker over begonnen zijn.”
Zou Theo van Gogh aan Ischa Meijer hebben verteld dat hij op zijn zeventiende seks had met zijn moeder?
Cohen: „Ja, dat kan. Hij verkondigde dat toen al wel tegen mensen in zijn omgeving. Het kan ook dat hij Ischa heeft verteld over de verhoudingen die zijn moeder met vrienden van hem zou hebben gehad.”
Annet Mooij: „En Ischa zou dat zeker hebben opgeschreven.”
Echt gebeurd? Verzonnen? Daar komen we nog op terug. Eerst een volgende confrontatie tussen Ischa Meijer en Theo van Gogh, acht jaar later, in Meijers radiotalkshow in café Eik & Linde op de Plantage Middenlaan in Amsterdam. Van Gogh heeft net de zoveelste rel veroorzaakt met zijn ongekend grove grappen over Joden – er was voor de tweede keer een rechtszaak tegen hem aangespannen – en daar wil Meijer het met hem over hebben.
Meijer: ‘Bent u nou een antisemiet?’
Van Gogh: ‘Jazeker.’
Meijer: ‘Ah, oké, dan is het goed. Maar u roept steeds dat u het niet bent, in de krant.’
Van Gogh: ‘Dat is ook zo, natuurlijk.’
Meijer zegt dat hij dat ‘natuurlijk’ niet begrijpt en dan zegt Van Gogh: ‘Zoals je weet…’
Meijer: ‘Zoals je weet?’
Van Gogh: ‘Mag ik dat niet zeggen? Je gaat toch niet kinderachtig doen?’
Meijer: ‘Jawel, absoluut. Daar verdien ik mijn brood mee.’
Van Gogh lacht en laat per ongeluk (schrijft Jaap Cohen) een knorrend geluid horen, alsof hij een varken is.
Meijer: ‘Ja, je bent niet koosjer, maar zó erg…’
„In de hele uitzending”, zegt Cohen, „laat Ischa geen woord vallen over de streek die Theo hem geleverd had met dat interview voor Vrij Nederland. Terwijl je dat wel zou hebben verwacht.”
Mooij: „Bij ieder ander zou Ischa erover begonnen zijn.”
Cohen: „Ischa probeert Theo de hele tijd te ontregelen en misschien neemt hij op die manier wraak. ‘Wat begint u nou te zweten ineens.’ Maar daar blijft het bij.”
Dus blijven de beide biografen zitten met de vraag wat er voor erge of gênante dingen gezegd zijn in dat interview in 1984. Die slag lijkt Ischa Meijer toen te hebben verloren, maar verder, zeggen ze, was hij ongeveer de enige die tegen Theo van Gogh op kon. Theo van Gogh was zenuwachtig als hij tegenover Ischa Meijer zat en hij was eerlijk genoeg om dat toe te geven. Hij bewonderde Meijer, ook vanwege diens eigen harde grappen over Joden en concentratiekampen. Meijer had in een theatershow opgetreden in het uniform van een SS’er. Hij had gezegd dat de Joodse filmmaker Frans Weisz ‘de Mickey Mouse van de Holocaust’ was. Dat ging, zei hij in Eik & Linde tegen Meijer, toch ook niet te ver?
En dan zegt Meijer tegen hem dat híj het „en petit comité” had gezegd. ‘En bovendien weten twee Joden wat een bril kost.’ (Staande uitdrukking voor: Ze kunnen elkaar niets wijsmaken.)
Dan moet er, zegt Van Gogh, maar een wet worden aangenomen waarin staat dat niet-Joden geen grappen over Joden mogen maken. ‘Dan zijn we klaar.’
„Maar Theo vindt het een hellend vlak”, zegt Cohen. „En Ischa vindt dat Theo met zijn foute grappen het pad effent voor de verspreiding van antisemitische sentimenten. Als je zijn columns niet héél goed leest en niet héél veel gevoel voor humor hebt… Kortom, ze komen er niet uit.” Er is geen winnaar, er is geen verliezer.
Opvallende overeenkomsten
De bolle Gogh heet Jaap Cohens biografie van Theo van Gogh. Zo ondertekende Theo van Gogh zijn brieven vaak: ‘een dikke kus van de bolle Gogh’. Annet Mooijs biografie van Ischa Meijer (gestorven in februari 1995, op zijn tweeënvijftigste verjaardag, aan een hartinfarct) heet Alles gaat op vroeger terug, een citaat uit een van de weinige bewaard gebleven brieven van hem, aan zijn vriendin Marreke Prins. „Een heel mooie brief”, zegt Annet. „Voor Ischa’s doen zeldzaam openhartig en heel triest.” Meijer schrijft onder andere: ‘Vanaf het moment dat ik me realiseerde geen kind meer te zijn, heb ik me volledig verlaten gevoeld en daar komt maar geen einde aan, aan die fundamentele zekerheid dat ik alleen ben en dat ook altijd zal blijven.’
De twee boeken verschenen afgelopen winter kort na elkaar, kregen goede tot zeer goede recensies en tonen elk op eigen wijze een tijd waarin mannen als Ischa Meijer en Theo van Gogh konden floreren. In hun levensloop zitten een paar opmerkelijke overeenkomsten. Ze studeerden allebei rechten, maar maakten die studie niet af. Ze wilden iets zijn waarvoor ze niet waren opgeleid (Meijer acteur en toneelregisseur, Van Gogh filmregisseur) en deden dat met wisselend succes. Ze ontwikkelden zich tot ‘de beste interviewers’ van hun generatie, volgens hun bewonderaars uit diezelfde generatie. Ze rookten en dronken hele periodes in hun leven excessief veel, slikten valium (Meijer), snoven cocaïne (Van Gogh) en flirtten met heroïne (Van Gogh).
Mooij: „De hoeveelheden valium die Ischa als jonge man slikte waren ongelooflijk. Handenvol pillen, hij spoelde ze weg met drank. Tot hij zijn eerste hartinfarct kreeg.” Hij was toen 42. Daarna dronk hij minder. Van de valium was hij eerder al afgekickt.
Cohen: „Roken deed Theo vooral als hij in beeld was.”
Mooij: „Je maakt een grap, hè?”
Cohen: „Nee, nee. Het was een groot deel imago. Op televisie rookte hij drie keer zo veel.” Van Gogh liet ook de wallen onder zijn ogen donkerder schminken als hij op tv kwam. Hij trok zijn groezelige en toch al te korte T-shirt nog wat hoger op, zodat zijn blote buik er maximaal onderuit puilde.
Ze experimenteerden allebei met seks met mannen en hadden talloos veel relaties met vrouwen, maar Ischa Meijer ging ook naar de hoeren en dat deed Theo van Gogh niet. Hij kreeg gratis seks van hem verder onbekende vrouwen die zich bij hem kwamen aanbieden. De bewijzen daarvan vond Cohen in Van Goghs agenda’s en in brieven. Daarbij had Van Gogh een speciale belangstelling voor vrouwen met een handicap. Rolstoelafhankelijkheid – hij vond het verrukkelijk.
Een groter verschil nog tussen deze mannen: hoe ze met hun kinderen omgingen. Meijer had er twee, met twee vrouwen: Jeroen (1963) en Jessica (1984). Van Gogh had er één: Lieuwe (1991).
Mooij: „Bij de vrouwen van Ischa kun je nog zeggen: het kon erg zijn zoals hij tegen ze deed, maar ze hebben allemaal óók een leuke tijd met hem gehad. Maar hoe Ischa zich tegenover zijn zoon gedroeg vind ik veel erger. Verwaarlozen, vernederen, afspraken niet nakomen. Toen Jeroen rechten studeerde” – hij maakte het wél af – „zette Ischa opeens zijn toelage stop, 100 procent zeker met de bedoeling om hem te saboteren. En Jessica – hij verliet haar moeder toen die hoogzwanger was. Van de ene op de andere dag was hij verdwenen.”
Cohen: „Theo was een goede vader. In het kwetsen en obsessief achternazitten van mensen ging hij veel verder dan Ischa, maar hij was een goede vader, betrokken. Hij dronk niet als Lieuwe bij hem was. Hij zorgde een paar dagen per week voor hem en was loyaal aan Lieuwes moeder. Lieuwe en zij mochten niets tekortkomen.”
En ja, voor een verklaring moeten we naar de kinderjaren. „Theo’s ouders”, zegt Cohen, „hebben hun zoon altijd gesteund. Volgens zijn moeder was hij als klein jongetje lief en gemakkelijk. Hij werd lastig in de puberteit. Schreeuwen, troep maken, tegen alles en iedereen ingaan. Zijn ouders waren het vaak helemaal niet eens met wat Theo zei en deed, en toch bleven ze hem steunen. Ze waren ruimdenkend, liberaal.” En hij, zegt Cohen, was later aardig voor zijn ouders en zijn twee zussen, voor de hele familie. Met kerst en op verjaardagen was hij er altijd.
Maar dan Ischa Meijer. „Die eerste twee jaar van zijn leven alleen al”, zegt Mooij. „De vervolging, de deportatie, het kamp, de spookreis met het verloren transport.” In april 1945 werden duizenden gevangenen van Bergen-Belsen in goederentreinen naar Theresienstadt gestuurd, waar snel nog een nieuwe gaskamer was gebouwd. Na een dodenrit van dertien dagen werden ze bij Tröbitz bevrijd door de Russen. Mooij: „En dan de terugkeer in Amsterdam met die ontwortelde, getroebleerde ouders – zo’n jeugd houdt je je hele leven gevangen.”
In haar boek vertelt ze het verhaal van Nora Roos, die begin 1946 bij de familie Meijer thuis op bezoek ging en zeer verontrust was door wat ze daar zag. Nora was een oud-leerling van Ischa’s vader, die voor de oorlog geschiedenisleraar was geweest op het Joods Lyceum. De kleine Ischa, bijna of misschien net drie, zat de hele middag op zijn knietjes voor het raam en schreeuwde af en toe iets in het Duits, iets dat klonk als een bevel. Verder zei hij niets. Hij keek niet één keer naar zijn vader of naar Nora. Het angstaanjagendst vond Nora nog dat Ischa’s vader, Jaap Meijer, ook helemaal niets tegen zijn zoon zei. Geen enkele reactie, geen enkel contact.
Soms denk je als je de brieven van Vincent leest: is deze niet van Theo?
Later zou Ischa Meijer zijn ouderlijk huis vergelijken met een concentratiekamp, zijn ouders waren de beulen. Ze kregen na de oorlog nog twee kinderen en zouden hen uiteindelijk alle drie verstoten. Ze wilden hen niet meer kennen, niet meer spreken, niet meer zien, zelfs niet op hun sterfbed. Ze gooiden de hoorn op de haak als kun kinderen het nog weleens waagden om hen te bellen. „Begrijpen is een groot woord”, zegt Mooij, van wie de overgrootouders van moederskant in de oorlog vermoord zijn. „Maar ik heb geprobeerd om invoelbaar te maken hoe zoiets werkt. Ischa’s ouders sloten zich op in hun eigen cocon waar verder niemand bij mocht en er geen enkele belangstelling was voor andere mensen.”
Je schrijft dat Ischa Meijer zijn zoon aandeed wat zijn vader met hem had aangedaan.
„Er zat zeker een vorm herhalingsdwang in, ja.”
Die totaal andere jeugd van Ischa Meijer en Theo van Gogh leidt tot hetzelfde alle grenzen overschrijdende gedrag.
„Ja, en hoe kan dat. Bij Theo vind ik het eigenlijk een groter raadsel dan bij Ischa. Waarom deed hij zo?”
„Ik denk”, zegt Jaap Cohen, „dat die wereldberoemde achternaam wel een rol heeft gespeeld. Daar moest hij tegenop. En genetisch was er misschien ook wel wat. Zijn overoudoom Vincent van Gogh was voortdurend in conflict met iedereen. Hij had ook die manische werkdrift. Soms denk je als je de brieven van Vincent leest: is deze niet van Theo?”
En dan was er nog oom Theo, naar wie Theo van Gogh vernoemd was: een verzetsheld die twee maanden voor de bevrijding gefusilleerd werd. In zijn boek beschrijft Cohen dat de familie oom Theo elk jaar op 4 mei herdacht en dan stond Van Gogh oog in oog met de grafsteen waarop zijn naam stond (voluit Theodoor van Gogh), met daaronder: ‘moedig en onverschrokken voor de vrijheid.’ Van Gogh zag dan ‘de wangen van zijn vader nat worden’ en later schreef hij dat dat hem nog altijd vervulde met schaamte, al wist hij niet waarom. Hij schreef ook dat zijn ‘brave vader’ op 4 mei ‘krokodillentranen’ pleegde te plengen over de moffen ‘tegen wie hij nimmer een vinger uitstak’. De mensen van de ‘herdenkingscomités en de herinneringscentra’ noemde hij ‘terroristen van de 4 mei-industrie’. Ze exploiteerden het leed van de oorlog uit eigenbelang en bepaalden wat er wel en niet over gezegd en geschreven mocht worden. „Hij vond ze hypocriet”, zegt Cohen. „En als hij ergens maar een vleugje hypocrisie of leedexploitatie dacht te ruiken, kwam hij in actie, liefst zo provocerend mogelijk.”
Denk je dat hij een stoornis had?
„De vraag voor een biograaf is altijd hoe ver je moet gaan in het psychologiseren en bij Theo – ik weet het niet.”
In je boek citeer je een psychiater die ‘psychopathische kenmerken’ bij hem bespeurde.
„Aleks Korzec, ja, Theo was bevriend met zijn broer, politicoloog en schrijver Michel Korzec. Aleks voelde zich vrij om over zijn gesprekken met Theo te praten, want er was geen behandelrelatie geweest. Dat psychopathische zag hij vooral in Theo’s behoefte om continu te kwetsen en de gewetenloosheid waarmee hij dat deed.”
Je schrijft dat Theo hem ook vertelde over de verhoudingen die zijn moeder met zijn vrienden zou hebben gehad.
„Aleks dacht dat het verzinsels waren, tot ik tegen hem zei dat er misschien een kern van waarheid zat in die verhalen. Theo’s moeder heeft tegenover mij erkend dat er één keer iets was voorgevallen met een vriend van Theo. Die was toen al meerderjarig en studeerde. Een andere vriend van Theo heeft me een vergelijkbaar verhaal verteld, over zichzelf, en dat is niet iemand die een reden had om daarover te opscheppen. Als dat zo was, zei Aleks Korzec, dan moet dat een grote impact op de ontwikkeling van Theo’s persoonlijkheid hebben gehad. Wat je in je jeugd meemaakt ervaar je als normaal. Dat grensoverschrijdende gedrag zou bij hem dan in zijn adolescentie genormaliseerd zijn.”
En de seks met zijn moeder?
„Hij heeft het verhaal aan tientallen mensen verteld, maar zijn moeder ontkent het, ik heb het haar gevraagd. Het is zijn woord tegen het hare. Ik denk persoonlijk dat hij het verzonnen heeft. Hij construeerde wel meer verhalen waarin hij de actor was, terwijl hij die rol in werkelijkheid helemaal niet had.”
Zijn juf van de lagere school schreef in zijn rapport dat hij een ‘enorm minderwaardigheidscomplex’ had.
„Volgens haar probeerde hij dat te verbergen door flink te doen. ‘Hij is o zo bang om zijn gezicht te verliezen’. Theo’s moeder vond het onzin, maar ik denk dat zijn juf hem goed kende.” Een vriendje van Theo van Gogh uit die tijd vertelde Jaap Cohen dat ze samen bij de juf op bezoek gingen, ‘een schat van een mens’. Zelf schreef Van Gogh later aan een vriendin dat hij alléén bij haar op bezoek ging. Dan wandelden ze met haar sint-bernardshonden door de bossen bij Duinrell. Ze rook naar dennennaalden en hij herinnerde zich ‘de weemoed in haar ogen’ als ze hem gedag kuste. ‘Op school kuste ze me nooit.’
Was Theo van Gogh blijven leven, zegt Jaap Cohen, dan was hij de koning van Twitter geworden, van X. „Dat was helemaal zijn medium geweest. In 1998 was hij de eerste met zijn opiniewebsite De Gezonde Roker, een soort GeenStijl avant la lettre. Daar had hij al een enorm bereik mee.” Door sociale media, denkt hij, zou Van Gogh een nog veel groter publiek gekregen hebben. „En hij zou een podcast hebben gehad.” En nee, hij denkt niet dat hij zou zijn gecanceld vanwege provocerende uitspraken. „Johan Derksen wordt toch ook niet gecanceld? Theo zou dagelijks zijn aangeschoven bij Vandaag Inside.”
En Ischa Meijer? Zou hij gecanceld zijn? Annet Mooij zegt eerst dat ze niet zo bezig is geweest met die vraag, maar aan het eind van het gesprek komt ze erop terug. „Zoals hij zich gedroeg tegen de mensen met wie hij werkte, dat zou niet meer getolereerd worden.” Een van de medewerkers bij I.S.C.H.A, de televisietalkshow, zei tegen haar dat ze bij de onthullingen over Matthijs van Nieuwkerk dacht: ‘nou, dat kan nog wel een graadje erger’. Ischa Meijer, schrijft Annet Mooij, schreeuwde en stelde onmogelijke eisen. Zelf noemde hij zijn regime voor de grap ‘het kampmodel’: hij de nazi, zijn medewerkers zijn gevangenen, zijn slaven.
In stilte marcheert een groep van twintig man over het voormalige kazerneterrein in Weert. Langs de dagbehandeling. Achter de sportschool. Voorbij de meditatieruimte. Huishond Sammie loopt kwispelend tussen de mannen en vrouwen die verslaafd zijn aan cocaïne, wiet, alcohol, gokken, oxycodon, fentanyl of een combinatie daarvan. Ze hebben zich vrijwillig laten opnemen in de afkickkliniek. Iedere dag, zes weken lang, beginnen ze met een
ochtendwandeling.
De mensen die in verslavingscentrum Changes GGZ Weert binnenkomen staan volgens regiebehandelaar Janno van Kessel „op een T-splitsing in hun leven”. Ze moeten een keuze maken. Doorgaan met hun verslaving wordt hun dood. Ze kúnnen nog kiezen voor het leven.
Bij binnenkomst in de kliniek worden alle koffers geïnspecteerd voordat cliënten naar de ‘detox’ gaan, een aparte ruimte in de kliniek waar ze onder begeleiding hun middelengebruik afbouwen.
De hulpverleners halen alles uit de koffers dat de verslaving in stand kan houden. De verslavende middelen zelf, verstopt in kleren en kofferbekleding, maar ook telefoons, laptops, wekkerradio’s, puzzels en boeken. Alles wat voor afleiding kan zorgen. Cliënten leren zo om alleen te zijn met hun pijn en emoties. De kamers zijn leeg en kaal. Een bed. Een stoel. Een wc. Een douche. Aan de wand hangen drie vierkante kleine afbeeldingen van bloemen in close-up. Een eenpersoonsbed in het midden van de kamer.
In de kliniek wordt individuele en groepstherapie gegeven. Naast cognitieve gedragstherapie, creatieve therapie en schematherapie wordt ook het Minnesota-model gebruikt, en de 12 stappen afkomstig van de Alcoholics Anonymous. De eerste stap in dit model is erkennen dat je als verslaafde een probleem hebt. De laatste stap is het doorgeven van je ervaring aan lotgenoten. Typerend voor het Minnesota-model is dat God of een ‘hogere macht’ wordt aangesproken. Wat dat is, kan iedereen voor zichzelf invullen; het programma is niet verbonden aan een specifieke kerk of religie. Centraal in het Minnesota-model staat het delen van de eigen ervaring met de groep.
Wie al langer in de kliniek is, wordt verantwoordelijk voor
ontbijt , lunch en diner. De groep eet gezamenlijk aan tafels in de woonkamer. Naast havermout, yoghurt en boterhammen is er elke dag een smoothie, vandaag met courgette, die niet bij iedereen in de smaak valt. Een andere groep is verantwoordelijk voor het opruimen van het ontbijt. Dan begint de dag vol therapie.
09.00 uur De dag van de waanzin
„Ik wil dit wel vertellen jongens, maar ik heb een momentje nodig.” Pim (36) buigt voorover op zijn stoel en kijkt naar zijn voeten op de linoleumvloer. De mannen en vrouwen in de groep, ze noemen elkaar ‘fellows’, gelijkgestemden, zitten stil in een kring. Vandaag vertelt Pim over zijn „rock-bottom-moment”, oftewel zijn „dag van de waanzin”. De fellows wachten. Iedereen heeft zo’n dag meegemaakt.
Pim wrijft zijn handen hard over elkaar, haalt diep adem en gaat terug naar die dag. „Ik werd wakker in een eenpersoonsbed, in mijn lege appartement op de begane grond. Het is kaal en leeg, er hangen nog geen gordijnen. Mijn ex-vrouw had mij de dag ervoor uit huis gegooid. Ik had het eenpersoonsbed die avond alleen in elkaar gezet. Toen had ik mezelf weer toegesproken: morgen ga je het écht anders doen. De volgende dag werd ik wakker en ik wist dat ik echt iets moest veranderen. Het was te ver gegaan, ík was te ver gegaan. Dan belt mijn vrouw. Onze jongste van net één jaar is ziek, zegt ze. In een flits denk ik: wat moet ik hiermee? Jíj hebt mij toch uit huis gezet? Maar natuurlijk maak ik me zorgen. Ze vraagt of ik moet werken die dag. Ik zeg dat ik op mijn werk zit. Ik hang op en trek de koelkast open. Pak de fles sterke drank en schenk een limonadeglas helemaal vol. Nu moet de fles helemaal leeg. Het is niet genoeg en ik loop naar de slijter in mijn straat. Als ik thuiskom, ga ik op de bank zitten, pal voor mijn raam zonder gordijnen. Twee bijna lege flessen drank staan op tafel. Het is 11 uur. Dan zie ik mijn ex voor het raam staan. Met ons zieke kindje op haar arm. Ze begint tegen me te schreeuwen. Te bonzen op het raam. Ik zeg dat ik niet gedronken heb. Ik wil door de bank zakken van schaamte. Helemaal verdwijnen. Wat ben ik toch een eikel. Wat ben ik toch een ongelofelijke lul.”
10.30 uur Rookpauze
Tussen de therapiesessies door verzamelt het overgrote deel van de cliënten zich onder de overkapping op de binnenplaats. Sigaretten waren voorheen strikt verboden, maar dat was lastig handhaven. Er ontstond illegale handel in sigaretten, overal vonden hulpverleners verstopte peukjes terug op het terrein. Daarna werd het verbod, tegen de zin van sommige hulpverleners, opgeheven.
11.00 uur Bullshit FM
Gebeurtenis. Gedachten. Gevoel. Gedrag. Gevolg. Gz-psycholoog Laura schrijft de vijf G’s van cognitieve gedragstherapie op het bord. De cliënten slaan hun werkmap open. Boven het woord ‘gedachten’ tekent Laura een brilletje. Anke (26) – voor de derde keer opgenomen na tien maanden clean te zijn geweest – vertelt hoe snel een gebeurtenis een trigger kan worden om weer te gebruiken. „Bijvoorbeeld, ik ben moe en zeg tegen mijn vriend ‘zullen we morgen naar de verjaardag van je moeder gaan?’ Mijn vriend zegt dan: ‘ik ga vandaag wel alleen, dan kunnen we morgen alsnog samen gaan.’”
„Wat denk je dan”, vraagt Laura?
Anke: „Dat hij niet meer van me houdt, of ik meer van hem.”
Laura: „En wat voel je dan?”
Ze denkt even na. „Angst, verdriet.”
Laura: „En wat is het gevolg?”
Anke: „Dan ga ik meer ga drinken en snuiven.”
„Helpt dat?” vraagt Laura.
Anke: „Ik voel me juist ellendiger, waardoor ik nóg meer ga gebruiken.”
„Wat je kunt doen, is controleren of je gedachten kloppen”, zegt therapeut Laura. „Jíj bepaalt of die gedachten ook wáár zijn. Je interpreteert gedachten altijd door een bril. Ik noem dit ‘Bullshit FM’. Die zender staat de hele dag in ons hoofd aan. We hebben zo’n veertigduizend gedachten per dag en 85 procent is onzin, durf ik wel te beweren. Gedachten komen vaak voort uit de overtuiging dat jij niet genoeg bent. Maar controleer die gedachten. Want meestal kloppen ze niet. Het maakt het verschil tussen een terugval of niet.”
Dit herkent Sebastiaan (39). Grote kerel, felblauwe ogen, in het dagelijks leven chef-kok. Als zijn vriendin op stap gaat, is hij bang dat ze vreemd zal gaan. Hij gaat haar dan overmatig appen, met ruzie tot gevolg. Dit is voor hem een trigger om te drinken.
„Práát erover met haar”, zegt Laura. „En geloof haar als ze zegt dat zij jou leuk vindt. Misschien geloof jij het zelf niet, maar neem tenminste aan dat je vriendin dit wel denkt.” Sebastiaan knikt. „Jullie hebben allemaal een litteken”, zegt Laura. „Een kernovertuiging dat je niet goed genoeg bent. Niemand kan dat litteken voor jullie wegnemen, hoeveel bevestiging je ook krijgt. Jullie moeten zelf dat litteken leren verdragen.”
Anke (26) Derde opname, tien jaar verslaafd aan oxycodon, wiet, cocaïne en alcohol
„Het begon op mijn vijftiende met alcohol.” Anke, vriendelijke, ronde gelaatstrekken, grote bruine ogen, lange lokken langs haar gezicht, praat rustig en bedachtzaam. „Ik zag eerst niet dat alcohol een probleem voor mij was, het is sociaal geaccepteerd.” Voor haar was alcohol meer dan een drankje op een feest. „Ik kreeg zo’n fijn gevoel van alcohol, hoefde niet meer na te denken. Ik dacht echt dat het voor mij de oplossing was om me goed te voelen.”
Het begon in de weekenden. Na drie jaar dronk ze dagelijks, soms één fles sterke drank per dag. Ze kon niet praten over wat zich in haar hoofd afspeelde. Donkere gedachten. Het gevoel alleen te zijn.
Eerst alcohol. Toen cocaïne. Ook deed ze aan automutilatie, zelfbeschadiging. Meerdere keren werd ze opgenomen in het ziekenhuis. „Ik had geen zin meer in het leven. Maar als ik écht dood had gewild, was het me wel gelukt.”
Ze zocht naar een nieuwe oplossing om zich goed te voelen. Die dacht ze te vinden in de zware pijnstiller oxycodon, een opiaat dat lijkt op heroïne en morfine. „Dat voelde als een warme deken. Ik dacht het maar één keer te gebruiken maar ik zat er meteen aan vast.”
Het afkicken van oxycodon viel haar zwaar. „Alles deed pijn, mijn spieren, mijn maag, ik moest overgeven, kon niets meer.” Dat duurde twee, drie weken. Daarna raakte ze het niet meer aan.
„Ik dacht: ik ben van de oxycodon af, nu kan ik mijn leven weer oppakken.” Maar ze begon opnieuw met alcohol, wiet en cocaïne en belandde voor de tweede keer in een kliniek.
Toen ze uit de kliniek kwam, zat ze op een „roze wolk”. Ze volgde nabehandelingen en ging naar bijeenkomsten met lotgenoten. Tot ze dacht die niet meer nodig te hebben. „Ik was clean, dus waarom moest ik daar nog naartoe?” Maar haar verslaving was nog aanwezig. „Zodra ik van slag was, ging ik shoppen, te veel geld uitgeven of veel te veel eten.” En toen begon ze weer met drinken.
Haar dokter schreef haar een middel voor waardoor ze geen alcohol meer verdroeg. „Toen ben ik weer cocaïne en wiet gaan gebruiken. Dan zit je weer aan iets anders vast. Het is met een verslaving het ene middel vervangen voor iets anders.” Ze meldde zich voor de derde keer bij een afkickkliniek.
„Het heeft lang geduurd voordat het besef kwam dat ik geen één middel met mate kan gebruiken. Je komt telkens weer in dezelfde ellende terecht, op een plek waar je niet wil zijn.”
12.00 uur Lunch
Op tafel staat brood en beleg klaar. Pim vertelt tussen de boterhammen door over zijn ex-vrouw – „de liefde van mijn leven” – en zijn drie kleine kinderen. Hij mist ze, voelt zich schuldig dat hij hier zit terwijl zijn vrouw voor hun kindjes moet zorgen. Hij had een goed leven, een mooie baan, een prachtig huis, een fijn gezin. Het begon met gokken, daarna kwam het drinken. Bij zijn eerste opname was zijn jongste een halfjaar oud. Hij werd verteerd door schuldgevoel. Hij heeft het allemaal opgeschreven, die schuldgevoelens, „diepe shit”.
Vanmiddag mag Pim naar huis. Als hij straks de kliniek uit loopt, moet hij opnieuw beginnen, alleen. Hij kan de drank nooit meer aanraken „want één biertje is te veel en duizend biertjes zijn nooit genoeg”. De brieven over zijn schuldgevoel klikt hij uit zijn werkmap en loopt ermee naar buiten, voor zijn laatste sessie.
14.00 uur ‘Jouw hele lijf zegt stop, halt!’
Paul (voor het eerst opgenomen) staat alleen tegen de muur, terwijl de groep aan de overkant van de therapieruimte staat. Langzaam stapt Vincent uit de groep op Paul af. De therapeuten houden Paul nauwlettend in de gaten. Ze wachten totdat Paul ‘stop’ zegt. Deze oefening gaat over tijdig je grens aangeven. ‘Nee’ leren zeggen tegen dat biertje omdat je weet dat het dan te moeilijk wordt. Paul kijkt opzij, maar dat mag niet van de trainers. Hij moet Vincent blijven aankijken terwijl die rustig op Paul afstapt. Paul beweegt heen en weer, handen nu gekruist voor zijn borst. Dan staat Vincent oog in oog met Paul. De therapeut vraagt hoe het gaat.
„Goed!” zegt Paul.
„Wat voel je in je lijf?”
„Misschien wat warm”, zegt Paul wiebelend.
„Staat Vincent daar goed?”, vraagt de therapeut.
„Misschien kan hij iets naar achteren gaan”, zegt Paul.
„Waarom zei je dat niet eerder, Paul?” vraagt de therapeut.
„Nou, gewoon, hij is mijn vriend!”
„Jouw lijf”, zegt de therapeut, „vertelt een ander verhaal en zegt: stoppen, halt, nu!”
Paul (33) Eerste opname, acht jaar verslaafd aan cocaïne en alcohol
„Mijn flat staat in de fik en ik sta op mijn balkon van één bij één, vier hoog, te wachten op de brandweer.” Paul, tenger, grote ogen, beweegt zijn rechterbeen snel op en neer, in zijn gezicht trekken spiertjes ongecontroleerd samen, hij ademt snel. Die brand gebeurde acht jaar geleden. Voor de brand was Paul ‘recreatief gebruiker’. Na de brand kon hij niet meer slapen, begon hij meer te drinken en afleiding te zoeken in werk.
„Ik werkte destijds als chef-kok, net als Sebastiaan die hier zit, koks zijn een beetje gekke mensen, geobsedeerd door hun werk. Ik werkte tachtig uur per week, zes dagen achtereen.” Van zijn baas mocht hij die zevende dag niet werken. „Die vrije dag was de hel, ik wist me geen houding te geven. Iedere keer als ik mijn ogen dichtdeed, stond ik weer op dat balkon, in mijn brandende huis. Het was een nachtmerrie waar ik niet meer uit wakker werd.”
Zijn huis werd na de brand opgeknapt, maar Paul voelde zich er niet meer thuis. En toen ging hij coke gebruiken.
„Ik heb heel lang een masker opgehouden op mijn werk, alsof het heel goed met me ging. Maar werken lukte niet goed meer, ik kreeg schulden en probeerde overal geld te lenen, coke is ontzettend duur. Ik manipuleerde vrienden zó dat ze geloofden dat ik het geld echt nodig had. Ik werd eenzaam, dacht dat mensen mij niet zagen. Ik liet niemand meer toe, zonderde me helemaal af. Mijn enige uitje was naar de supermarkt om meer drank te halen.
„Op een gegeven moment ben ik ’s nachts dronken naar het treinstation gelopen. Ik wilde de gedachten gewoon stoppen in mijn hoofd, er een eind aan maken. Op Instagram had ik gezet: ‘bedankt allemaal, het is goed zo’. Maar ik kon het niet, liep weer naar huis en ben op de bank in slaap gevallen. Midden in de nacht bonsde mijn beste maat op de deur en riep: ‘ik kom nu naar binnen!’ Dat is mijn redding geweest. Hij en mijn ouders hebben ervoor gezorgd dat ik opgenomen kon worden. Ik kom hier mensen tegen die drie, vier opnamen hebben gehad. Dat gaat mij niet gebeuren. Toch ben ik bang.”
16.00 uurSporten
„Yes, let’s go, let’s go!” Sociotherapeut en bokstrainer Wesley moet schreeuwen om boven de muziek uit te komen. Sporten kan een uitlaatklep zijn als het met woorden niet zo wil lukken, vertelt Wesley. Vier mannen
beuken in het sportschooltje op elkaar in. Achterin de gymzaal doet een vrouw buikspieroefeningen.
Na het avondeten en de vele vragen voor de journalisten – „hebben jullie nog voetbalnieuws voor ons, wij krijgen niets mee hier” – maakt de rest van de groep zich klaar voor het avondprogramma, de ‘herstelmuziek’. Sebastiaan, Anke en Paul gaan voor de groep zitten en vertellen over een nummer dat ze veel luisterden tijdens gebruik. Ze hebben er slechte herinneringen aan of het is een nummer waar ze juist veel kracht uit halen. Ze beslissen ter plekke of ze het nummer achter laten, of mee willen nemen in hun herstel. De lichten gaan uit, de muziek van Goldband over ‘witte was’, cocaïne, gaat aan: „Waarom is coke zo fucking duur? Nog een laatste witte was, witte was.”
„Ik zie mezelf nu weer helemaal in mijn woonkamer zitten, alles potdicht, in mijn gedachten ben ik al mijn dealer aan het appen.” Paul kijkt opzij. „Ik heb zoveel zucht nu [zin om te gebruiken]. Ik wil dit nummer achterlaten, kan het niet meer horen.”
Iemand vraagt. „Wat ga je doen als je hier weg bent en dit nummer komt op de radio?”
„Dan bel ik jou”, zegt Paul.
„Goed. Afgesproken.”
Anke – één van de twee vrouwen in de groep van achttien mannen – spreekt langzaam, zacht, aarzelend: „Dit is een nummer dat ik heel veel geluisterd heb in gebruik. De artiest is overleden aan een overdosis. Dit nummer wil ik hier laten.”
Een paar groepsgenoten wensen haar succes als de lichten uitgaan. Sommigen zitten al met hun ogen dicht. Het nummer – Lean wit Me van Juice WRLD – gaat over duivelse krachten tijdens gebruik, de zanger vraagt zich af of hij doodgaat in een kamer die steeds kouder aanvoelt.
Anke: „Ik zag de afgelopen vijf jaar aan me voorbijgaan. Ik voel verdriet”, ze zucht.
„Mag het er zijn?” vraagt begeleider en sociotherapeut Wesley.
Anke blijft even stil.
„Ik zie mezelf voor me, alleen, me slecht voelen en dan juist meer gebruiken.”
„Voel jij je nu ook alleen?”
„Toen ik hier binnenkwam dacht ik: ik ben hier met veel mensen, maar ik voel me alleen. Ik vond het moeilijk om verbinding aan te gaan met anderen. Ik voelde me in gebruik altijd zo zwak, zo onzeker. Zo kwam ik hier ook binnen, dat is hier veranderd.”
„Zou jij die dame van toen nog iets willen zeggen?”
„Dat je veel meer kan dan je denkt.”
Sebastiaan wil als enige zijn nummer meenemen als hij over een week de kliniek verlaat. „Dit nummer van Springsteen I’m tougher than the rest geeft mij kracht. Het laat zien dat het leven ook mooi kan zijn.” Zijn stem breekt.
„Wat zijn dat voor tranen?”, vraagt begeleider Wesley.
„Tranen van geluk”, zegt Sebastiaan.
„Wie herkent dit?”, vraagt Wesley.
Bijna alle handen gaan omhoog.
„Mooi man, dat je emoties met ons kan delen, trots op je.”
Dan gaat iedereen in een kring staan, houdt elkaars hand vast en prevelt het ‘gebed om kalmte’.
„Hogere Macht. Schenk me de kalmte
om te aanvaarden wat ik niet kan veranderen
de moed om te veranderen wat ik kan veranderen
en de wijsheid om het verschil te weten.”
Terwijl de rest van de groep nog een rondje over de hardloopbaan jogt, staat Pim op een heuveltje buiten, nog net in het zicht. Twee therapeuten aan zijn zijde, een vuurkorf tussen hen in. In zijn hand de brieven over zijn schuldgevoel. De therapeuten zeggen iets tegen Pim. Dan schreeuwt Pim het uit en gooit de brieven in het vuur. Terug in de woonkamer, gaan de ‘fellows’ in een erehaag om hem heen staan terwijl hij gedag zegt en voor de laatste keer naar buiten loopt.
De lichten gaan uit. Door de lange gangen naar de sobere kamer is het stil en donker. Er loopt beveiliging rond. Op de kamer zit er niets anders op dan te gaan slapen. Morgen vroeg weer op.
Een halfjaar later ‘Het is mogelijk’
Paul laat een halfjaar later weten dat hij één keer is teruggevallen maar het nu goed gaat en hij „iedere dag keihard” aan zijn herstel werkt. Met Anke, Sebastiaan en Pim gaat het goed. Ze spreken elkaar nog iedere week. Alledrie hebben ze nabehandelingen gehad, twaalf weken lang, drie keer per week. Pim laat weten dat hij weer contact heeft met zijn kinderen en zijn ex-partner. Ook is hij weer fulltime aan het werk. Sebastiaan mailt: „Iedereen kan deze hardnekkige ziekte overkomen, in alle lagen van de samenleving. Je hoeft je absoluut niet te schamen om hulp te vragen om de ziekte die verslaving is aan te kunnen pakken. Want het is mogelijk.”
Het dorp Stampersgat in Noord-Brabant geniet sinds ruim een week landelijke bekendheid. Reden is de dood, in de nacht van 10 op 11 juli, van de 25-jarige inwoner Hamza El Baghdadi. Hij werd voor zijn deur doodgeschoten door zijn buurman. Hij liet een vrouw en acht weken oude baby na.
Het bekend worden van de identiteit van de verdachte – de 55-jarige buurman Gerben van V. – zorgde op sociale media al snel voor grote verontwaardiging, want Van V. bleek vóór 10 juli op X racistische en islamofobe berichten te hebben verstuurd. Oud-Kamerlid Tofik Dibi (GroenLinks) tweette op dinsdag: „Ik kan het ook niet geloven: een moord met ontegenzeggelijk islamofobe motieven weggestopt in een ‘parkeerruzie’ [verwijzend naar een bericht in De Telegraaf]. Op dit punt staan we nu.” De ophef werd zo groot dat het Openbaar Ministerie zich op woensdagmiddag genoodzaakt voelde een verklaring uit te brengen. „Uiteraard zullen wij dit ook allemaal meenemen in het onderzoek. Alle motieven en mogelijke aanleidingen zijn daar onderdeel van”, bevestigde de persvoorlichter van het OM.
Van V., die ook op Facebook en LinkedIn actief was en een boek schreef over wapens, bleek een wapenvergunning te hebben. Het OM: „Het klopt dat de verdachte een verlofhouder is [een wapenvergunning heeft] en ook dit is onderdeel van het onderzoek.”
Van V. werd ter plekke, pal na de dodelijke schietpartij, aangehouden door de politie en is voorgeleid voor de rechter-commissaris op verdenking van moord, dan wel doodslag.
‘Normaal persoon’
Zijn toegewezen advocaat Hakan Akbaba vertelt in een telefoongesprek dat zijn cliënt tijdens hun contactmomenten overkwam als een „heel normaal persoon”. Sinds zijn aanhouding zou de verdachte aanspreekbaar zijn en volgens de advocaat geen zichtbare tekenen van psychische klachten vertonen.
Advocaten Anis Boumanjal en Jacorine Jager staan de nabestaanden van het slachtoffer bij. Jager vertelt aan de telefoon wat de vrouw van het slachtoffer, Imaan Nahari (26), met haar heeft gedeeld over de details van het incident. Zij was thuis en hoorde voetstappen voor de deur, haar man was buiten. Daarna hoorde ze twee schoten. Haar echtgenoot riep „bel 112, bel de politie, help, help” en „doe de deur niet open”. Na ongeveer vijf minuten zou nog een schot zijn gelost, waarna ze haar man niet meer hoorde. Toen zou er aan de deur gebeld zijn. Nahari zou uit het keukenraampje gekeken hebben om te zien of het haar man was, maar zag een onbekende. Daarna heeft ze zich volgens haar advocaat met haar baby verscholen in de badkamer tot de politie arriveerde en de verdachte met het wapen voor de deur aanhield.
Weiland
Stampersgat (gemeente Halderberge) is een dorp in het noordwesten van Brabant met ruim duizend inwoners. Het ligt onder de rook van een suikerfabriek. De schoorsteen daarvan steekt hoog uit boven de rijtjeshuizen op de dijk. Het plaatsje aan rivier de Dintel heeft één mini-supermarkt en relatief veel huurwoningen.
Ook de doodgeschoten Hamza woonde met zijn gezin in een (sociale) huurwoning. In een complex van twee verdiepingen met kleine appartementen die eigenlijk voor ouderen zijn bedoeld. De appartementen, met donkere, kunststof kozijnen, kijken uit op een groot weiland.
Alle motieven en mogelijke aanleidingen zijn onderdeel van het onderzoek
Het stel zou ruim een jaar geleden zijn getrouwd en naar het adres zijn verhuisd, zo zegt de advocaat van de echtgenote. Het slachtoffer was volgens de advocaat een familieman die werkte als loodgieter en elektricien. Op dit moment is zijn familie in Marokko voor de begrafenis.
De familie van het slachtoffer heeft via de advocaat het Openbaar Ministerie gevraagd de mogelijk islamofobe uitlatingen van de verdachte op sociale media serieus te nemen in de behandeling van de zaak.
De bui had hij al zien hangen toen de buurman aanklopte om over de erfscheiding te praten. Zijn buurman, de linker, zijn vorige alweer, stelde voor om een schutting te plaatsen tussen hun tuintjes. Op de plek van de coniferenheg die Simon Yskes (85) zo waardeerde omdat-ie er vanuit zijn woonkamer doorheen kon kijken, recht op de Twiskeweg.
„1 meter 60?”
„2 meter.”
„Laten we het op 1 meter 80 houden.”
De buurman ging akkoord en bouwde de schutting, uiteindelijk toch twee meter hoog. En het is maar iets kleins, hè, zo’n schutting, benadrukt Yskes, vanuit zijn woonkamerraam turend op het zwart-houten gevaarte dat er alweer zo’n vier jaar staat. Hij heeft er heus geen complex aan overgehouden. Maar het was eerst gewoon „net effe wat leuker kijken”.
Loop langs de laagbouw in de Zaanse wijk Poelenburg, jarenzestigdoorzonwoningen met groene hofjes voor en achter, en je pikt de bewoners-van-het-eerste-uur er zo uit. Ze hebben geen uitbouw, geen opbouw en beschikken als enigen nog over bruine tuinhekjes tot heuphoogte. Van deze bewoners, allemaal tachtigplus, vind je er in de meeste rijtjes hooguit één, dikwijls ingebouwd aan beide kanten door een hoge, zwarte schutting die tot anderhalve meter dieper reikt dan hun eigen tuintje, met als gevolg dat ze vanachter het woonkamerraam alleen nog recht vooruit kunnen kijken.
„En soms staat hiervoor ook nog een bestelbusje geparkeerd,” zegt Greet Visser (85), die een paar rijtjes verder woont. „Dan is dat een heel weekend mijn uitzicht.” Haar buren hadden, toen ze zo’n zes, zeven jaar geleden de schutting plaatsten, aangeboden om ’m door te trekken, zodat ook haar tuintje aan de voorzijde was afgesloten. Visser had bedankt. „Het geeft me een opgesloten gevoel.”
Door de verschutting missen ze de „reuring”, vertellen de bewoners, die er soms al zestig jaar wonen. Een gevoel van „vrijheid”, „ruimtelijkheid”, het brede zicht op de bomen en de lucht en de beweging vanachter het raam. Voorbijgaande auto’s, fietsers en voetgangers in een ooghoek, terwijl je op de bank tv-kijkt of een boek leest. Even een blik naar buiten wanneer je een sirene hoort. En ja, ook de mogelijkheid om vanuit je tuintje „goeiedag” te zeggen tegen de buren, zegt Adriana Meijer (80), in een ander rijtje. „Mijn man had zelfs nog gezegd toen de buurman een schutting voorstelde: ‘Ik betaal wel mee’.” Ze glimlacht. „Nou, had-ie niet hoeven doen.”
Minder nodig
Hoe gaat het in Nederland met het ‘buurtgevoel’, de lokale gemeenschapszin? Een touwtje door de brievenbus doen we niet meer, maar laten we nog wel een sleutel achter bij de buren?
Het contact met onze naaste bewoners neemt af, constateerde het CBS vorig jaar in een meerjarige studie op basis van enquêtes. Het wekelijks contact met familie en vrienden bleef sinds 2012 stabiel, maar met de buren daalt het gestaag. Bij 65-plussers, met relatief het meeste burencontact, daalde het percentage dat wekelijks contact heeft van 75 procent in 2012 naar 69 procent in 2022. De daling was het sterkst onder Nederlanders tussen de 15 en 35 jaar: van 57 procent naar 41 procent. Onder buurcontact valt een persoonlijke ontmoeting, maar ook bellen, e-mail en WhatsApp.
Het is een ontwikkeling die al decennia speelt, door schaalvergroting en toegenomen mobiliteit, zegt Lotte Vermeij, die voor het SCP sociale cohesie onderzoekt. „Mensen zijn minder afhankelijk van hun directe omgeving dan in de jaren vijftig, ze hebben hun buren minder nodig.” Ze pakken de auto voor een boodschap en zoeken online naar een oppas. Met wie ze omgaan kiezen ze zelf en door toegenomen diversiteit – etnisch, maar ook in leefstijl – zijn je buren niet altijd meer degenen die op je lijken en met wie je je verbonden voelt.
Hoe problematisch is dat? De gemiddelde Nederlander is best tevreden met zijn sociale leven, blijkt uit diezelfde CBS-metingen. De waardering voor sociale contacten en de behoefte daaraan wijzen niet op zwakke sociale bindingen, volgens de onderzoekers. En, er blijkt onder Nederlanders weinig animo om het burencontact te intensiveren.
Men vindt het, kortom, wel best zo. Heel even leek het tijdens de coronacrisis alsof burencontact zou toenemen, zegt Beate Völker, hoogleraar sociologie en directeur van het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving -(NSCR) in Amsterdam. „De buurt was de enige plek waar je je niet van kon afsluiten, dus veel sociologen dachten: nu gaat het ópleven.” Dat bleek al snel ijdele hoop: de overlastmeldingen stegen juist, vooral in de steden, volgens de politiestatistieken. Mensen zaten boven op elkaars lip. „Blijkbaar wisten buren het niet op te lossen met elkaar, zoals je zou verwachten bij sterke sociale cohesie in de buurt.”
De rol van de buurt in het dagelijks leven van mensen, concludeert Völker, is simpelweg niet zo belangrijk. Mensen willen graag bij een groep horen, maar die verbintenis vinden ze vermoedelijk vaker buiten hun eigen buurt. En misschien, denkt Vermeij, is het belang van de buurt in het verleden ook wel iets te groot gemáákt. „Het romantische idee van buren die elkaar bijstaan in goede en slechte in tijden? Ik vraag me af of dat ooit zo sterk heeft bestaan.”
‘Good fences make good neighbors’ is een Engelse uitdrukking. En daar zit wel wat in
Gastarbeiders in de flats
„Hier” – Greet Visser wijst naar buiten – „in dit hele rijtje woonde personeel van Albert Heijn.” En daarnaast waren ze van Bruynzeel, ertegenover van Simon de Wit. „Mijn man en ik waren dolblij dat we hier een huisje konden krijgen, ook toen was er al woningnood. Het waren huurwoningen en we zaten hier allemaal met jonge gezinnetjes, allemaal collega’s van elkaar. Heel wat ‘hoi’ en ‘doei’.”
Weinig wijken waar je de demografische ontwikkelingen in Nederland zo helder kunt ziet als in Poelenburg, Zaandam. Ze werd gebouwd in de jaren zestig voor het personeel van fabrieken aan de Zaan. Gastarbeiders – veelal Turks – werden gehuisvest in flats aan de randen van de wijk en de laagbouw in het midden was bestemd voor het – Hollandse – kantoorpersoneel. Tijd van de verzuiling, iedere groep een eigen plek.
De laagbouw werd opgezet naar het model van de naoorlogse tuinsteden in Amsterdam: huizen gesitueerd tussen groene hofjes met een subtiele overgang van privé naar openbaar terrein, zodat het landschap gevoelsmatig tot aan de woning leidt. Aan de achterzijde waren de tuintjes met lage hekjes afgescheiden van de collectieve tuin, om het idee van openheid te versterken. De lage afscheiding beantwoordde aan de sociale norm van netheid en ordelijkheid en was bevorderlijk voor het gewenste informeel contact met de buren, schrijven onderzoekers van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) over deze stadsvernieuwing in Handboek voor erfafscheidingen. Dat werkte goed voor een bevolking die een sterk gevoel van gemeenschappelijkheid had. Privacy werd minder belangrijk geacht.
Het openbaar groen in Poelenburg werd intensief gebruikt, vertellen de bewoners. ’s Zomers zonnen in bikini op het grasveldje terwijl de kindjes speelden in badjes, ’s winters water spuiten op het veld om er met z’n allen op te schaatsen. In de hofjes rondom stonden rozenstruiken, bijgehouden door de gemeente, en wie het waagde om z’n hekje ook maar iets te verhogen, kreeg gelijk de gemeente aan de deur. „Zelfs op het kinderachtige af.”
„Je verstond elkaar”, zegt Simon Yskes, samen met zijn vrouw turend vanuit het woonkamerraam naar de overkant. „Ik zat in de handel, dáár woonde een postbode, dáár een fabriekschef. In dit rijtje gingen er vier naar de kerk, wij ook. Het Lichtschip, 1.300 zielen. Door de kerk had je ook iets samen. Maar die kerk bestaat niet meer. Er is nog een pinkstergemeente, daar voelen we ons niet mee verbonden.”
De sociale normen veranderden. Vanaf de jaren tachtig werden collectieve binnentuinen afgesloten wegens gevoelens van onveiligheid. Daarnaast bezuinigden gemeenten op de kosten van onderhoud van het groen en rezen stilaan schuttingen uit de grond, vanwege een behoefte aan veiligheid en meer privacy, schrijven de HvA-onderzoekers. Door de toegenomen diversiteit en individualisering deelden mensen minder met elkaar en afscherming van het private domein werd belangrijker. Wonen werd anoniemer.
De bewoners-van-het-eerste-uur zagen ze één voor één verrijzen, meestal als een eerste bewoner plaatsmaakte voor een nieuwe
Extra verdieping
Ook in Poelenburg verdwenen de rozenstruikjes. En plots deed de gemeente ook niet moeilijk meer als iemand een schutting plaatste. De bewoners-van-het-eerste-uur zagen ze één voor één verrijzen, meestal als een eerste bewoner plaatsmaakte voor een nieuwe. De schuttingen werden hoger, de tuintjes dieper, ten koste van het openbare groen – dikwijls illegale toe-eigening van gemeentegrond. En toen de bewoners de gelegenheid kregen hun huis te kopen van de woningbouwvereniging, bouwden vele er een extra verdieping op. Ook de voorkant bouwden ze uit, tot verbazing van bewoners die er altijd prima met hun gezin hadden gewoond – „gezellig toch, zo’n kleine woonkamer?”
Ze zagen de samenstelling van de buurt veranderen. Buren verhuisden, hun kinderen gingen het huis uit en als nieuwe buren kregen ze veelal Turkse gastarbeiders die carrière hadden gemaakt, sommigen afkomstig van de flats verderop. Prima volk, merkten ze, want ook deze mensen zeiden vriendelijk gedag. „Ze zijn sociaal, ook naar hun familie toe, daar kunnen wij nog wat van leren”, zegt Adriana Meijer. En tegelijkertijd: het was een andere groep, het gemeenschapsgevoel verdween.
De bewoners-van-het-eerste-uur hebben heus wel wat aan te merken op hun woonomgeving, maar tegelijkertijd, zegt ook Yskes, wonen ze er nog „met zin”. Adriana Meijer: „Mijn ene buurman brengt me naar de tandarts, mijn andere zet de vuilnis buiten.” Gedag zeggen vanuit de tuintjes gaat niet meer, maar voor het sociale contact heeft ze een vriendin in de buurt wonen waarmee ze koffiedrinkt. „Elke vrijdagochtend bij haar, op zondag bij mij.” En eigenlijk, zegt Greet Visser, heeft ze ook helemaal niet zo’n behoefte aan veel contact met de buren. „Ik hoef niet bij elkaar op de koffie. Even een praatje als je elkaar tegenkomt, dat is genoeg.”
Een balanceeract
‘Hoi’ en ‘doei’ en af en toe een praatje: als de verwachtingen van je buren niet hoger zijn dan dat, gaat het eigenlijk best goed met het ‘buurtgevoel’ in Nederland. Mensen hebben hun sociale netwerk nu vaker búíten de buurt. Al geldt dat niet overal, benadrukt Vermeij. „In sociaal-economisch zwakke buurten zijn bewoners meer afhankelijk van hun wijk. Maar juist daar is de leefbaarheid het minst gunstig. Zij ervaren wél minder sociale samenhang.”
Maar in de meeste buurten zien onderzoekers precies de paradox die bewoners-van-het-eerste-uur in de wijk Poelenburg beschrijven: jammer dat ze hun buren niet meer zo goed kennen, maar eigenlijk is spaarzaam contact wel genoeg.
Onderzoeker Lotte Vermeij: „Good fences make good neighbors, is een Engelse uitdrukking. En daar zit wel wat in.” Een balanceeract, noemt ze de band die je als buur met elkaar hebt: enerzijds de behoefte aan saamhorigheid, anderzijds de behoefte aan afstand, júíst omdat je al zo dicht op elkaar leeft. „Mensen willen niet van hun buren afhankelijk zijn, dat voelt benauwend.”
Buren zijn niet als familie of goeie vrienden, met wie je alles bespreekt, zegt Beate Völker. Ze worden „zwakke relaties” genoemd, die tóch belangrijk zijn. Voor praktische steun – zoals wanneer je de sleutel kwijt bent – maar ook voor de sociale cohesie op lokaal niveau: het gevoel dat je niet alleen deel uitmaakt van een gezin of een vriendengroep, maar van een groter geheel, onder wie ook mensen buiten je inner circle. Want dat is wat het begrip ‘sociale cohesie’ volgens Völker simpelweg inhoudt: „De optelsom van alle contacten in een buurt plus net iets meer – dat is het gemeenschapsgevoel”.
Nieuwe bewoners
„Ach, ook die buren gaan verhuizen.” Simon Yskes wijst vanuit zijn woonkamer in Poelenburg naar de rechterkant van de tuin. Daar heeft-ie nu nog vrij zicht, maar met de nieuwe bewoners straks weet-ie al welke vraag zal komen. En hij zal er niks van zeggen. „Ik ga er niet kapot aan.”
Pas vijf minuten zit Teun (33) naast de wild pratende man met waterige ogen op Utrecht Centraal, maar inmiddels kent hij heel diens levensverhaal. Teun weet dat de man te veel drinkt, dat zijn vrouw is overleden, dat-ie even een huis had en toen weer niet. En dat hij eigenlijk een locatieverbod heeft voor het station vanwege betrokkenheid bij een steekpartij.
Teun knikt: „Poeh, klote man, maar moet je dan niet een stukje verder van het station zitten? Anders krijg je zo een boete. En vergeet je niet je afspraak met de therapeut vanmiddag?”
Luisteren, doorvragen en dan hopelijk een oplossing bieden. Dat is wat Teun, een vriendelijke reus met rode krullen, sinds een paar maanden dagelijks doet. Na acht jaar werken als hoofdconducteur is hij nu de eerste „interventiemedewerker onbegrepen gedrag”, een functie waarmee NS sinds april op Utrecht Centraal proefdraait. Het idee: verwarde personen helpen vóórdat het misgaat.
Niet alleen fijn voor de personen zelf, die via Teun in contact komen met hulpverleners, maar ook voor NS-medewerkers en passagiers. Het aantal agressie-incidenten neemt toe op de stations en in de trein. In 2023 telde NS meer dan duizend gevallen van fysieke en verbale agressie. Vaak gepleegd door verwarde personen, mensen met bijvoorbeeld psychische klachten, een verstandelijke beperking of verslaving.
Lees ook
Agressie in de trein neemt toe: ‘Hoe later het wordt, hoe grimmiger’
Bodycams
Ook de politie zag het aantal meldingen van overlast de afgelopen tien jaar sterk toenemen. „Het is een probleem in heel de maatschappij”, zegt Teun. Hij volgde verschillende cursussen bij de ggz om verward gedrag te herkennen. „Op de stations concentreert het zich.”
Daarom zet NS meer Veiligheid & Service-boa’s in. Ook dragen die V&S’ers nu bodycams en delen medewerkers sneller reis- en stationsverboden uit. Met deze proef – die begon in Utrecht en wegens succes wordt uitgebreid naar Rotterdam – probeert NS ook „zachtere” maatregelen te nemen.
Ik deel geen boetes uit en probeer zonder oordeel iemand te helpen
Teun, die uit veiligheidsoverwegingen niet met achternaam in de krant wil, gaat vooral preventief te werk. „Een soort halve psycholoog”, zegt-ie met een knipoog. „Ik stap niet op iemand af om een boete te geven, maar probeer zonder oordeel te helpen.”
En dus draagt hij geen fluorescerend NS-pak met steekwerend vest, zoals de veiligheidscollega’s, maar burgerkleding: groene cargobroek, grijze blouse, wandelschoenen. („Dan heb je een iets vriendelijkere uitstraling.”) In zijn tas zitten wat koffiebonnetjes voor de kiosk.
Lees ook
Hoofdconducteur Priscilla loopt 521 kilometer tegen geweld en onverschilligheid. ‘Je staat er vaak alleen voor’
Bedelen
Het is negen uur ’s ochtend: piekuur voor verwarde personen. „Mensen in de nachtopvang moeten nu de deur uit en veel dagprogramma’s beginnen pas om tien uur. In de tussentijd blijven ze vaak hier hangen”, legt Teun uit. Mensen liggen te slapen op bankjes, buiten wordt gebedeld, sommige zwerven onrustig over het plein. Dit zijn de mensen waar hij extra op let. „Onder zulk gedrag kan diepere problematiek schuilgaan.”
Dat blijkt als hij tijdens een van zijn eerste rondes een lange jongen met zwarte hoodie tegenkomt die half staat te slapen tegen een paal in de stationshal. Een plastic tasje met bezittingen heeft hij om zijn been geknoopt. Een bekende, zegt Teun. „Hij is dakloos, heeft psychische klachten en moet regelmatig naar de gevangenis.” Na een korte check – „hij heeft niet zo’n zin om te praten” – stuurt Teun een appje naar de daklozenhulp om te laten weten dat de jongen hier is. „Anders kan zo’n jongen onzichtbaar worden voor hulpinstanties.”
Alcohol
Inmiddels staat Teun in contact met ongeveer twintig „vriendjes en vriendinnetjes” die hij bijna dagelijks tegenkomt. Deze ochtend alleen al heeft hij zo’n tien mensen aangesproken. Ze kunnen overlast veroorzaken: winkeldiefstal, vrouwen lastigvallen, opdringerig bedelen.
Luisteren, doorvragen en dan hopelijk een oplossing bieden, zo probeert de interventiemedewerker overlast te beperken
Teun ziet vooral mensen die worstelen met zichzelf: jongens met psychische problemen, mensen met schizofrenie en gescheiden vijftigers die dakloos raakten en nu hun heil zoeken in de alcohol.
Anders dan V&S’ers heeft Teun de tijd om met hen dat gesprek aan te gaan. Omdat hij geen boete of verbod uitdeelt, vertrouwen ze hem sneller. Na een paar praatjes en een koffie kennen ze hem bij voornaam en stappen ze uit eigen beweging op hem af.
Wat ook helpt, is dat hij een netwerk bij zorginstanties heeft opgebouwd. Hij heeft lijntjes met de verslavingszorg, daklozencentra, maar ook met de politie en gemeente. „Verwarde personen vallen vaak een beetje tussen de instanties in”, merkt hij. „Dikwijls weten ze niet dat ze geholpen kunnen worden. Ik probeer een soort brugfunctie te vervullen. ”
Bedelaars
Hij is niet alleen maar een good cop, zegt Teun. „Soms moet ik duidelijk maken dat je hier echt niet mag slapen. En dat als ze niet weggaan, ik Veiligheid & Service erbij haal. Het uiteindelijke doel is overlast beperken.”
Niet iedereen reageert dan ook even vriendelijk. De groep Roemeense bedelaars die rond en in het station zwerft, zit niet altijd te wachten op een praatje met Teun. En tussen de verwarden bevindt zich vast weleens iemand met een mes, denkt-ie. Maar de meldkamer inlichten, dat heeft Teun nog nooit hoeven doen.
Door Teuns aanwezigheid nemen de spanningen op het station af, merken andere NS’ers. V&S’ers en conducteurs – stuk voor stuk groetten ze hem – zien hoe verwarde personen rustiger worden zodra „de grote vriendelijke reus” erbij wordt geroepen. Onlangs wist hij zelfs een suïcidale twintiger tot kalmte te manen. „Soms weten ze het zelf nog niet, maar uiteindelijk wil iedereen geholpen worden.”
Lees ook
Een verward persoon op het spoor? ‘Dat gebeurt bíjna elke dag’