Bestuurskunde was geen succes, bierbrouwer bleek een droomopleiding

Isabel van den Brand (21) begon aan een studie kunstgeschiedenis maar stopte na een jaar, omdat ze het „te ingewikkeld en te vaag” vond. Nu doet ze de lerarenopleiding geschiedenis en Nederlands.

Tilman Müller-Kirsch (24) mikte met bestuurskunde op een baan in de politiek of de ambtenarij, maar laat zich nu opleiden tot professioneel bierbrouwer, een passie die hij in coronatijd ontdekte. En Kareem Christie (23) dacht dat zijn toekomst in informatica lag, omdat hij van gamen hield en technische studies hoog aangeschreven stonden in zijn omgeving, maar inmiddels studeert hij psychologie.

Drie jonge mensen die na de middelbare school een ‘verkeerde’ studie kozen. Toch hebben ze geen spijt van de weg die ze hebben afgelegd om terecht te komen bij een opleiding die wel bij hen past. Twee kwamen erachter dat zij meer op hun plek zijn op het hbo dan op de universiteit, omdat een wat ‘schoolsere’ aanpak ze beter ligt. De derde koos voor een ander vak, dat hij grotendeels in de praktijk leert.

Tussen de 25 en 30 procent van de studenten stopt in of na het eerste jaar of switcht van opleiding. De eerste keuze blijkt niet bij hen te passen of ze hebben niet genoeg punten gehaald om door te mogen met de opleiding.

Brugklas voor universiteit en hbo

Uitval en wisselen van studie zijn „hardnekkige” en „complexe” problemen waar de overheid meer tegen moet doen, schrijft een interdepartementale werkgroep van ambtenaren in een advies dat minister Eppo Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, NSC) in juli naar de Tweede Kamer stuurde. Elk jaar langer studeren kost de overheid grofweg 9.000 euro per student.

Een van de oorzaken voor de hoge uitval is volgens de ambtenaren de maatschappelijke trend dat jongeren vaak kiezen voor de hoogst mogelijke opleiding, ook wel ‘academic drift’ genoemd. „In 2022 ging nog maar 5 procent van de vwo-leerlingen naar het hbo”, schrijven ze. Een oplossing die ze geven is een gedeeld eerste jaar voor het hbo en de universiteit, een soort brugklas waarin studenten beide manieren van studeren kunnen uitproberen. Andere suggesties zijn betere begeleiding van eerstejaars studenten, een verplichte meeloopdag en een instaptoets voor nieuwe studenten.

Langstudeerboete

Ook studenten die wél op de goede plek zitten doen vaak langer over hun studie dan de tijd die ervoor staat (de zogenoemde nominale studieduur). Een hbo-bachelor duurt vier jaar en een universitaire bachelor drie jaar. In het rapport wordt rekening gehouden met hooguit één jaar uitloop. Gemiddeld 50 procent van de hbo-studenten haalt binnen vijf jaar het diploma, inclusief degenen die zijn overgestapt naar een andere studie. Bij universitaire studenten haalt driekwart binnen vier jaar een bachelordiploma. „Dit beperkte studierendement is onwenselijk”, schrijven de ambtenaren, omdat langer studeren de maatschappij extra geld kost en ook omdat „studenten langere tijd niet beschikbaar zijn voor de krappere arbeidsmarkt”.

De nieuwe regeringscoalitie van PVV, VVD, NSC en BBB heeft in haar hoofdlijnenakkoord aangekondigd dat zij ‘langstudeerders’ meer collegegeld wil laten betalen. Studenten die meer dan één jaar vertraging oplopen, moeten, als dit plan doorgaat, vanaf 2026 jaarlijks 3.000 euro extra betalen. Dat bespaart de schatkist structureel 280 miljoen euro per jaar.

Deze ‘langstudeerboete’ is ook een van de suggesties van de ambtenaren. De maatregel heeft wel een keerzijde, erkennen zij: die zal vooral kwetsbare groepen raken. Want uitval, wisselen van studie en langer studeren doen zich vooral voor onder (mannelijke) studenten met een niet-westerse achtergrond, studenten van wie de ouders niet hebben gestudeerd, studenten die ouders hebben met een laag inkomen en studenten met een beperking.

Zorgen bij vakbond

De ambtenaren vragen zich verder af of het wel nodig is dat universitaire studenten na hun bachelor een master doen. In Nederland is dat gebruikelijk, maar in Angelsaksische landen wordt een bachelor beschouwd als voldoende om aan het werk te gaan.

Studenten moeten de tijd krijgen om een opleiding te vinden die bij hen past, in plaats van ze zo snel mogelijk door een opleiding heen te jagen

Abdelkader Karbache
voorzitter LSVb

Om de drempel naar een master te verhogen, zodat studenten eerder beschikbaar komen voor de arbeidsmarkt, kan het collegegeld verhoogd worden, suggereren de ambtenaren.

De Landelijke Studentenvakbond (LSVb) maakt zich zorgen over de nadruk op snel afstuderen. „Het is begrijpelijk dat jonge mensen nog niet weten wat ze willen doen met hun leven”, zegt voorzitter Abdelkader Karbache. „Studenten moeten de tijd krijgen om een opleiding te vinden die bij hen past, in plaats van ze zo snel mogelijk door een opleiding heen te jagen. Dat is goed voor hun welzijn en verhoogt ook de kans dat ze hun opleiding daadwerkelijk afronden. Dat is hoognodig met de tekorten die we zien op de arbeidsmarkt.”

Isabel van den Brand (21)‘Van de collegezaal naar een klas was wennen, maar ik haalde mijn eerste jaar in een keer’

Isabel van den Brand.
Foto Hedayatullah Amid

Isabel van den Brand (21) begon met de universitaire bachelor kunstgeschiedenis in Leiden en doet nu de lerarenopleiding geschiedenis en Nederlands op de Hogeschool Rotterdam.

„Ik had op school het vakkenpakket cultuur en maatschappij, met tekenen erbij en geschiedenis. Kunstgeschiedenis leek me interessant. Ik heb op verschillende universiteiten gekeken, en Leiden trok me het meeste aan. Ik had het op zich wel naar mijn zin, maar gaandeweg vond ik de vakken toch wel iets te ingewikkeld en te vaag. Bijvoorbeeld een vak over moderne kunst, met allerlei theorieën daarover, dat kwam bij mij niet echt binnen. Ook omdat we een aantal vakken kregen in het Engels, wat van tevoren niet aangegeven was. Toen besloot ik te stoppen. Geschiedenis vond ik nog steeds een leuk vak, dus daar heb ik me voor ingeschreven, ook in Leiden. Vanaf het begin van het tweede semester ben ik zes weken lang ziek geweest. De studieadviseur raadde me aan een verlaagd bindend studieadvies aan te vragen, zodat ik geen 45 studiepunten hoefde te halen. Dat vond de universiteit goed, maar middenin de zomer bleek dat ik die verlaagde norm ook niet had gehaald, dus dat ik niet door mocht met de studie.

„Toen heb ik op advies van een mentor gekeken naar hbo-opleidingen. Nu doe ik de lerarenopleiding geschiedenis en Nederlands in Rotterdam. Ik vind het fantastisch. Het was wel even wennen, omdat je van de collegezaal naar een schoolklas met dertig mensen gaat, waarmee je het hele jaar optrekt. Maar het onderwijs is een stuk persoonlijker. Je gaat meer aan de slag met de stof en je moet opdrachten maken waar je de hele les mee bezig bent. Dat vind ik een stuk fijner. Ik heb nu mijn eerste jaar in één keer gehaald. Met deze opleiding heb ik straks een dubbele lesbevoegdheid.”

Kareem Christie (23)‘Ik dacht: ik ga gewoon de IT in, maar ik had helemaal niks met programmeren’

Kareem Christie.
Foto Hedayatullah Amid

Kareem Christie (23) koos na zijn eindexamen vwo voor de bachelor technische informatica aan de TU Delft. Nu studeert hij psychologie aan de Hogeschool Leiden.

„Ik had op de middelbare school een bètaprofiel en was vrij veel aan het gamen. Technische studies stonden in mijn omgeving hoog aangeschreven, omdat je er gelijk een baan mee zou krijgen, dus ik dacht: ik ga gewoon de IT in. Maar ik had helemaal niks met programmeren. Ik heb toen twee jaar lang technische informatica gestudeerd. In het tweede jaar, tijdens de coronapandemie, heb ik heel weinig aan die studie gedaan en uiteindelijk ben ik gestopt. Ik stapte over op technische natuurkunde, maar dat hield ik ook maar een halfjaar vol. Daarna ben ik wat meer gaan reflecteren: waarom ben ik de technische wereld ingegaan, is dat wel iets voor mij? Dat bleek het dus helemaal niet te zijn. Tijdens corona werkte ik als professioneel coach in de gamingwereld. Daar kwam ik erachter dat ik niet de technische kant van het gamen leuk vond, maar het begeleiden van de gamers. Ik heb een tussenjaar gehad, waarin ik gesprekken voerde met een coach die me heeft geholpen om een studie te kiezen. Ik doe nu toegepaste psychologie op de Hogeschool Leiden. Ik heb dit studiejaar in één keer mijn propedeuse gehaald, met gemiddeld een 8,3, daar ben ik best trots op. Ik doe zelfs een honoursprogramma. Het past veel beter bij mij om op het hbo te studeren. Het is meer leren door te doen in plaats van de theorie begrijpen. Daardoor heb ik veel meer plezier in mijn opleiding. Misschien levert deze studie mij uiteindelijk financieel minder op, maar ik denk dat ik op deze manier meer plezier heb in mijn leven.”

Tilman Müller-Kirsch (24)‘Ik vond campagne voeren voor de Jonge Socialisten veel leuker dan studeren’

Tilman Müller-Kirsch
Foto Hedayatullah Amid

Tilman Müller-Kirsch (24) begon na de havo aan een hbo-opleiding bestuurskunde en gaat nu een opleiding doen tot bierbrouwer.

„Na de havo ging ik naar de vooropleiding voor het conservatorium, daarnaast werkte ik. Ik speel nog steeds basgitaar, maar na dat tussenjaar wilde ik er niet mijn toekomst van maken. Toen ben ik bestuurskunde gaan doen op de Hogeschool Den Haag. Ik dacht: ik ga de politiek in of word ambtenaar bij een ministerie. Ik was in die tijd ook bestuurslid bij de Jonge Socialisten. Daar kwam ik erachter dat ik campagnevoeren veel leuker vond dan studeren. Een aantal dingen viel slecht samen in die tijd. Ik had afstand genomen van mijn middelbare schoolvrienden, want daar zat ik vooral mee te blowen en dat wilde ik niet meer. Ik dacht: ik maak wel nieuwe vrienden. Maar toen kwam corona en moest alles online. Ik zat veel alleen op mijn kamer. Toch ben ik pas tegen het einde van het tweede jaar, in 2022, met de studie gestopt. In die tijd ben ik uit verveling begonnen met zelf bier maken, gewoon thuis op mijn fornuis. Ik vond dat zo leuk dat ik bij een café met een eigen brouwerij ben gaan werken, als brouwer en barman. Zo ontstond mijn idee om een professionele brouwersopleiding te gaan doen. Ik ben opgegroeid in Den Haag maar heb een Duits paspoort. Het leek me leuk om een tijdje in Duitsland te wonen. Eerst heb ik een jaar gewerkt bij een bierbrouwer in Hamburg. Die hadden niet genoeg capaciteit om mij op te leiden. Uiteindelijk heb ik nu een opleidingsplek gevonden bij een grote brouwerij in Berlijn. Daar ga ik de komende drie jaar in de leer als knecht bij een leermeester, en daarna mag ik mij ‘gelernter Brauer’ noemen.”


Opnieuw daling van aantal eerste asielverzoeken

Het aantal mensen dat een eerste asielverzoek heeft ingediend in Nederland is opnieuw gedaald. In het tweede kwartaal van dit jaar deden 7,7 duizend asielzoekers dat – 14 procent minder dan in de eerste drie maanden van het jaar. Daarmee zet de aan het begin van 2024 ingezette daling van eerste asielverzoeken verder door.

In totaal werden 1,4 duizend minder eerste asielverzoeken ingediend vergeleken met het eerste kwartaal. De daling komt onder meer doordat minder Irakezen een asielprocedure zijn gestart, het ging om een daling van 43 procent. Dat blijkt woensdag uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Ook het aantal zogenoemde nareizigers – gezinsleden van erkende asielzoekers die later naar Nederland komen, vaak partners en kinderen – is in het tweede kwartaal gedaald. In totaal ging het om 2.780 mensen, dat zijn er ruim 300 minder dan in de eerste drie maanden van het jaar. Vooral uit Syrië kwamen minder nareizigers naar Nederland.

Lees ook

De mens achter migratie

De mens achter migratie


Unesco waarschuwt: zonder maatregelen kan de Waddenzee als bedreigd erfgoed worden aangemerkt

Nooit gelijk, nooit hetzelfde, altijd weer anders. Dat is de Waddenzee, zeggen vijf oudere bewoners op een bankje in het Friese dorp Blija (Blije, in het Fries). „Ik weet niks mooiers dan op de rijsdammen zitten en dan rustig te zien hoe het water opkomt en alles voorbij zwemt”, vertelt Geert van der Veen (70), gepensioneerd schilder en grondwerker. De rijsdammetjes zijn verdwenen, er wordt geen land meer gewonnen, de natuur heeft de overhand. Rust en ruimte zijn het devies van het gebied dat vijftien jaar geleden de status van werelderfgoed kreeg toegekend door VN-organisatie Unesco en waarover afgelopen week werd gesproken tijdens een internationale Werelderfgoed-conferentie in India.

„Nederland, Duitsland en Denemarken hebben daar als waddenlanden ‘een tik op de vingers’ gekregen”, zegt Marielies Schelhaas, secretaris-directeur van de Nederlandse Unesco Commissie: een waarschuwing dat de Waddenzee zonder betere bescherming niet veilig is.

Gaswinning kan leiden tot bodemdaling en kan daardoor, mogelijk samen met samen met zeespiegelstijging, het einde van de voor vogels zo belangrijke wadplaten inluiden. Er zal internationaal onderzoek moeten komen naar de effecten van het leggen van stroomkabels in de Waddenzee, nodig door de plaatsing van windmolens op zee. De gevolgen van klimaatverandering en zeespiegelstijging moeten nadrukkelijker in kaart worden gebracht. Ook de opeenstapeling van bestaande activiteiten zoals visserij, gas-, zout- en schelpenwinning en het permanent uitbaggeren van de vaargeul voor veerboten naar de eilanden kan leiden tot schade aan het gebied die zo groot is dat de Waddenzee misschien niet haar status als werelderfgoed verliest, maar wel als bedreigd erfgoed kan worden aangemerkt.

Zover is het nog niet, volgend jaar komt de Waddenzee opnieuw aan de orde binnen het werelderfgoedcomité, maar het zou wel een blamage zijn. „Plaatsing op de lijst van bedreigde werelderfgoederen ligt politiek gevoelig”, zegt Kees Bastmeijer, hoogleraar Arctische en Antarctische studies aan de Universiteit van Groningen en lid van de Waddenacademie. Voor het verliezen van de status moeten de beheerders het wel erg bont maken; het overkwam drie jaar geleden de stad Liverpool, die het volgens Unesco „onaangeroerde aangezicht” van zijn haven had verpest door hoog- en nieuwbouw. Eerder gebeurde het bij het beschermd gebied van de Arabische Oryx in Oman, en werd de Elbe-vallei in het Duitse Dresden geschrapt uit de lijst.

Bekeuring in de natuur

De afgelopen vijftien jaar, vertelt hoogleraar Bastmeijer, heeft de status als werelderfgoed in de praktijk niet veel bijgedragen aan de juridische bescherming van de Waddenzee. „Dat is niet goed.” Wel heeft de status redelijk succesvol gefunctioneerd als een „certificaat”, bijvoorbeeld voor het werven van fondsen ter bescherming van de Waddenzee, is zijn indruk.

Ook het toerisme heeft er wel baat bij, vertelt Nynke Runia, die een ambachtelijke textieldrukkerij bestiert in het Friese dorp Blija. Ze bedrukt er in haar atelier onder meer kleding met verf van planten uit de Waddenzee. „Je ziet vaker mensen op dit gebied afkomen. Dat zijn meestal, wat ik maar omschrijf als, bewuste toeristen”, zegt ze. De mannen op het bankje in Blija kunnen zich in meerderheid ook wel vinden in de bescherming van hun gebied, vooral omdat „mensen uit de Randstad” daardoor meer begrip krijgen voor de schoonheid van de Waddenzee en het draagvlak voor het beschermen erdoor groeit. Al moet met name Geert van der Veen van het hart dat natuurbeschermers zich regelmatig in pietluttigheden verliezen, zoals beperkingen tijdens het broedseizoen voor vogels. „Vroeger liepen we de zee in en waren er grote velden met zeevogels en nesten. Die vogels vlogen even op en gingen daarna weer op hun nest zitten. Tegenwoordig mogen alleen natuurbeschermers daar nog komen. Als wij daar lopen, krijgen we een bekeuring.” Hij snuift van verontwaardiging.

De Waddenzee rondom Schiermonnikoog. Onlangs kwam er toestemming voor gaswinning even ten noorden van het eiland.
Foto Kees van de Veen

De garnalenvissers zijn ook verdwenen, memoreert hij, „omdat ze af en toe over de zeebodem schrapen”. De mensen „zeuren” over relatief onbelangrijke kwesties, vindt hij. Laat ze de aandacht liever richten op het permanent en grootschalig uitbaggeren van de vaargeul van de veerboot naar Ameland. „Ze gooien het slib ergens anders weer weg en even later spoelt dat weer terug.” Hij windt zich op en verheft zijn stem tot grote hoogte. „Wat zijn de grootste vervuilers in Nederland? Dat zijn toch de fabrieken. Laat ze die fabrieken sluiten met hun smerige rotzooi. Je kunt geen vis meer uit de sloot eten. Allemaal giftig. Stop met die economie!”

Met de moed der onzekerheid

Even buiten Blija is ruim twee jaar geleden een soort monument voor de Waddenzee gebouwd, de Terp van de Toekomst. In de kwelders voert een pad, door weilanden met gras, alsem en zeekraal, schapen en paarden, naar een cirkelvormige plaats met houten zuilen, waarop stemmige teksten zijn aangebracht, van ‘waar de zee het land kust’ tot ‘de terp opgeworpen met de moed der onzekerheid’.

Renate de Backere van de Waddenvereniging, die in de jaren zestig werd opgericht onder meer uit protest tegen de plannen om dammen te bouwen tussen de Friese kust en Ameland, legt uit wat haar aan deze plaats fascineert. „Waar in Nederland kun je in volledige stilte nog even helemaal alleen met jezelf zijn, met uitzicht op zee? Hier.” In de verte ligt Ameland, op de voorgrond vliegen bergeenden en scholeksters, de wind suist om de palen. „Hier komen mensen die vastlopen in hun carrière bij van alle drukte waarmee ze zich omringen. Hier word je herinnerd aan waar het werkelijk om gaat in het leven. De natuur.”

Dat de Waddenzee tot het werelderfgoed van Unesco wordt gerekend, herinnert de mensheid er volgens De Backere aan, dat de Waddenzee niet slechts een plek is om geld mee te verdienen. „Ik verlies absoluut niet uit het oog dat de mens deel uit maakt van de Waddenzee. Maar als je alle menselijke activiteiten hier bij elkaar optelt, dan is dat allemaal niet gezond voor de Waddenzee. Dit is een gebied waar je trots op kunt zijn. Hoe meer mensen die waarde van de Waddenzee inzien, hoe meer mensen beseffen dat we hier niet allerlei activiteiten moeten toestaan.”

Bovendien, vertelt ze wandelend door het hoge gras, herinnert een plek als deze aan de tijd dat de Nederlanders nog geen hoge dijken hadden gebouwd en polders hadden leeggemaakt, de tijd dat er nog veel kwelders waren. „Voorheen had de Waddenzee vrij spel en drong met enorme zeearmen het land binnen. Dat leverde rijke natuur op, in overgangszones met zoet water. Dat is verdwenen, we hebben de Waddenzee in de loop der eeuwen flink ingesnoerd.”

Minder zware veerboten

De Waddenvereniging heeft met zorg kennis genomen van de waarschuwing, begin deze week, van Unesco, en voelt zich „extra gemotiveerd”, aldus een verklaring, om des te sterker voor de natuurlijke belangen van de Waddenzee op te komen, bijvoorbeeld door te strijden tegen de mogelijke gaswinning bij Ternaard door de NAM, waarvoor de vergunning overigens onlangs voorlopig is geweigerd. Ook de plannen om stroom van windturbines „dwars door Schier” aan land te brengen zit Renate de Backere niet lekker, net zo min als de gaswinning die onlangs is vergund even ten noorden van het eiland Schiermonnikoog, juist buiten het gebied met wat Unesco omschrijft als de ‘outstanding universal value’ van de Waddenzee.

De terp van de toekomst (terp fan de takomst) in de kwelders nabij het Noord-Friese Blija.
Foto Maarten Boersema/ANP/Hollandse Hoogte /

Ook wijst ze op de milieuschade door het uitdiepen van de vaargeul voor de veerboot naar Ameland. „Je zou eens kunnen nadenken over minder zware veerboten, bijvoorbeeld door minder autoverkeer op de eilanden meer toe te laten.” Ten slotte moet ook de vervuiling van het water worden aangepakt. Renate de Backere: „Je kunt beschermen wat je wilt maar als het water vuil is, heeft dat geen zin. De kwaliteit van het water is beter dan in de jaren zeventig, maar nog altijd ligt er wat wij een ‘smeerpijp’ noemen bij Delfzijl waardoor zware metalen de Waddenzee instromen.”

Let op internationale verdragen

Als het gaat om de juridische bescherming van de Waddenzee, dan heeft Nederland nog een hoop werk te verzetten, stelt Kees Bastmeijer van de Waddenacademie. „De Waddenzee is het meest beschermde stuk natuur in Nederland en misschien wel in de hele wereld”, stelt de hoogleraar. „Er is niet alleen veel Europese regelgeving, maar er zijn heel veel internationale verdragen op de Waddenzee van toepassing. Dat is papier. Maar in de praktijk, bij het maken van beleid en het verlenen van vergunningen, wordt met die verdragen vrijwel geen rekening gehouden. Terwijl die verdragen bindend zijn voor landen die, zoals Nederland, ze hebben ondertekend.

Er wordt vaak verondersteld dat de afspraken in die internationale verdragen een-op-een zijn vertaald in Europese richtlijnen, maar dat klopt niet. Zo vereist het werelderfgoedverdrag dat de eerder genoemde ‘outstanding universal value’ van de Waddenzee behouden blijft. Daarbij gaat het om ecologische en geologische processen, de biodiversiteit en integriteit van het gebied. Daaraan wordt momenteel niet getoetst. Ook wordt onvoldoende gekeken naar de invloed van cumulatie van effecten van menselijk handelen op deze waarde.” Bastmeijer heeft een krachtige aanbeveling aan de politiek: „Doe iets met de internationale verdragen. Waarborg dat verdragen aandacht krijgen in wetgeving, beleid, uitvoering en beheer van de Waddenzee. Dit voorkomt onnodige juridische discussies achteraf en vergroot de kans dat ook toekomstige generaties van dit gebied kunnen genieten. Zoals het hoort bij erfgoed.”


Verdwijnen van brievenbus in Wieringerwaard maakt het dorp ‘nog doodser’

Het is 14.40 uur als een fietsende 77-jarige Alie van der Grift aanstuurt op de oranje brievenbus. In haar mand liggen een Libelle en een envelop. Ze is de eerste die in het afgelopen uur naar de brievenbus is gekomen. De envelop is voor haar zoon, zegt ze. Hij is kok in een Van der Valk-hotel en ze wil hem een krantenknipsel sturen. Van een artikel over de kwekerij waar hij elke week eetbare bloemen koopt.

De brievenbus bij de buurtsupermarkt van Wieringerwaard, waar Alie van der Grift haar krantenknipsel opstuurt, is één van de bussen in Nederland die de komende maanden worden weggehaald. Net als 191 andere brievenbussen in Noord-Holland, 40 brievenbussen in Friesland en 70 brievenbussen in Groningen. De reden: er wordt te weinig gebruik van gemaakt. PostNL onderzoekt nog of en hoeveel brievenbussen in andere provincies zullen verdwijnen, zegt een woordvoerder. In 2018 verwijderde PostNL ook duizenden brievenbussen.

Wieringerwaard is een 2.500 inwoners tellend dorp in de kop van Noord-Holland, waar voorzieningen zoals een huisarts, café en gemeentehuis relatief ver bij bewoners vandaan liggen, blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. En nu verdwijnt ook één van de twee brievenbussen in het dorp. Hoe is dat voor mensen die daar nog gebruik van maken?

Van der Grift vindt ‘heel erg’ dat de brievenbus verdwijnt. Zeker twee keer in de week post ze een ansichtkaart van zelfgemaakte foto’s. Ze krijgt regelmatig post terug, al is het minder dan ze verstuurt. Dat maakt niet uit, zegt ze. Ze wéét dat mensen het waarderen.

Halve postbode

Maar Van der Grift verpietert niet. Ze is zelf een halve postbode in ‘een ruilcircuit’ van vrouwenbladen. De ene leest Libelle, de ander Margriet. De vrouwen brengen die bij elkaar langs, eens in de vier weken drinken ze thee. De Libelle in haar mand gaat ze zo bezorgen. Ze zet haar fietshelm op, en vertrekt.

Een half uur later, het is inmiddels 15.15 uur, heeft nog niemand Van der Grift opgevolgd. Buurtsupermedewerker Sandra van Schaik (52) komt met een dienblad naar buiten voor een koffiepauze op het bankje voor de zaak.

Door het verdwijnen van de voorzieningen spreken de mensen in Wieringerwaard elkaar minder.
Foto Olivier Middendorp

Ze heeft de neiging om te zeggen dat het weghalen van de brievenbus jammer is. Wéér een loopje naar de winkel minder. Maar het PostNL-servicepunt in de buurtsupermarkt blijft voorlopig, gokt Van Schaik, als ze een blik achter de toonbank werpt. Stápels dozen staan er. „Brieven kunnen mensen ook bij ons inleveren.”

De koffiepauze wordt onderbroken door Jaap Brantjes (73). Hij parkeert zijn limoengroene Citroën pal voor de deur van de winkel en komt boodschappen doen. Dat in het dorp van alles verdwijnt vindt Brantjes jammer. Hij somt op: de kroeg, het gemeentehuis, de snackbar, de Rabobank, de bakker. Het dorp heeft nog wél een actief verenigingsleven, zegt hij.

Als man die houdt van ‘het sociale’ ontdekt hij ook andere manieren om contact te maken met zijn buren. Als ze samen protesteren tegen de mogelijke komst van een mestsilo bij hem om de hoek, bijvoorbeeld. Dan worden de handen ineengeslagen, schrijven de buren met zijn allen een bezwaar, gaan ze naar de rechtbank, en drinken ze een wijntje of biertje met elkaar.

Om 16.03 uur komt een tweede persoon aanwandelen, ze wil niet met haar naam in de krant. Ze haalt een kaart uit haar zwartleren schoudertas, geadresseerd aan de boekenclub van haar pas overleden man. Hij was twintig jaar lid, de club had een boekje gemaakt met herinneringen aan hem. Ze wil hen bedanken. „Een kaart is dan leuker dan een appje.”

De winkels en de horeca sluiten, het openbaar vervoer verslechtert, de verdwijnende brievenbus past in een trend.
Foto Olivier Middendorp

Na de winkels, het openbaar vervoer dat verslechtert, de horeca die sluit, past de verdwijnende brievenbus in een trend, vindt ze. Dat doet wat met Wieringerwaard. „Het dorp was al doods. Maar dit maakt het dorp nog doodser.” Want je spreekt mensen minder en komt elkaar minder spontaan tegen.

Het is 16.53 uur als een 81-jarige vrouw in grijze driekwartbroek met brillenglazen die donker kleuren van de zon naar de brievenbus loopt. Uit haar tasje haalt ze een envelop met het adres van de Rabobank. Haar naam mag niet in de krant. Nog maximaal vijf jaar kan ze haar bankzaken via de post regelen, zegt ze. Díé formulieren kent ze. Maar daarna moet het online.

Laptop

Ze heeft wel een laptop, maar ontwikkelingen bijbenen is lastig. Toen ze laatst een nieuw gehoorapparaat moest, wilden ze haar een nieuw model aansmeren. Wilde ze niets van hebben. „Ik wil wat ik kén! Geen poespas.” In de toekomst zal ze meer hulp moeten vragen van haar kinderen, zegt ze. Twee wonen in het dorp, één in Schagen, even verderop.

Dik twintig minuten later. Jannette Haartsen (48) is weleens zó laat dat ze tegelijkertijd met de postbode bij de brievenbus aankomt, zegt ze. Elke dag fietst ze hier langs vanuit haar werk bij de AVIA in Kolhorn. Ze woont in Wieringerwaard. „Ik post hier dagelijks facturen en tankpassen.” Het hoort bij haar functie. Een stapel enveloppen verschijnt uit haar fietstas en verdwijnt in de bus.

Ze vindt de sluiting onhandig, maar overkomelijk. Haartsen noemt het wel vervelend dat het persoonlijke contact steeds meer verdwijnt. Ook omdat andere voorzieningen weg zijn uit het dorp. Dan moet ze door. Het eten wacht.

Een wit Mercedesbusje verschijnt om 17.43 uur, ter hoogte van het met spaanplaten dichtgetimmerde voormalige café, schuin tegenover de buurtsupermarkt. De bus wordt routineus ingeparkeerd vlakbij de brievenbus en de ingang van de buurtsuper. Een man met getrimd baardje stapt uit.

De vangst van het weekend inclusief maandag: dik twintig enveloppen. Na drieënhalve minuut, de kar met pakketjes van binnen is ook ingeladen, vertrekt de postbode met een knikje.

Lees ook

Een dag in het pakketpunt: ‘Als ik begin met scannen, komen ze meteen’

Patrick Vlijter (62) is de eigenaar van een Utrechtse printshop die ook een pakketpunt is.


Om het strandje bij de plas staat nu een hek van een resort: waar kan het volk nog gratis zwemmen?

Op mooie dagen liep het Thorner strandje al om zeven uur ’s morgens vol. „De vaste mensen” – een visserman wijst naar de meest schaduwrijke plekken achterin – „zaten dáár, onder de volste bomen”. Daarna raakten de plekjes onder de slankere boompjes bezet, soms met een hangmat ertussen, en in de loop van de ochtend stroomde ook het open grasveld vol tot aan het zand bij de waterplas.

Jong, oud, fietsers, hondenbezitters, voetballende jeugd, buitenlandse gezinnen die er „met twintig man en zes kilo vlees” de hele dag aten, omwonenden die na het werk nog even in het water dipten, muzikanten op handpannen en gitaar, jongeren met een kampvuurtje, hangend tot diep in de nacht. Al dat volk krioelde door elkaar en dat ging best vredig, al was er – de visserman lacht weemoedig – natuurlijk ook weleens een knokpartij, „als een of andere piemel de barbecue zo had aangestoken dat het halve strand in de rook zat”.

Verleden tijd. Het strandje heet nu MRT Beach en sinds er begin juni een hek omheen staat, twee meter hoog, is een deel van het vaste publiek niet meer gekomen. Vanwege de nieuwe huisregels, zoals geen open vuur, geen barbecue, honden aan de lijn, en de openingstijden: van 9.00 tot 18.00 uur, ‘s zomers tot 20.00 uur. En, bovenal, vanwege de entreekosten: 5 euro voor volwassen, 2,50 euro voor kinderen vanaf vijf jaar.

Gratis blijft het strandje voor wie een bezoek brengt aan één van de ondernemers op het strand, zoals de beach bar, de yoga, de massage, of wie een sup of e-board huurt. En gratis is het bezoek voor de gasten van Parc Maasresidence Thorn (MRT), het gloednieuwe bungalowpark aan de overkant van De Grote Hegge, zoals de waterplas gelegen aan het bekende ‘witte stadje’ in Midden-Limburg heet. Deze gasten worden met een golfkar-XL vanaf het park over een bruggetje naar de MRT Beach Club met ligbedjes onder rieten parasols gereden.

Plaatsing van een hek

„Triest”, „belachelijk”, „zonde”, reageren bewoners op de plaatsing van het hek. Ze uitten hun ongenoegen op Facebook, bij de supermarkt en bij een van vele verenigingen die Thorn rijk is. Want kan de 55-jarige Harold Joris, regelmatig te vinden op de waterplas, de romp van zijn bootje nog wel in het strandje boren om er even te kletsen met een dorpsgenoot? „Ik vertik het om te betalen.” En welke activiteit moet de 51-jarige Danny Pasmans, vrijwilliger van de jeugdvereniging, nu nog verzinnen om de jongeren tot 16 jaar bezig te houden? „We kwamen er wekelijks bijeen om een vuurtje te stoken en vlotten te bouwen.”

De inwoners begrepen uit de lokale media dat het strandje eigendom is van MRT. En dat de parkdirecteur geen andere keuze zag, vanwege drugs- en geluidsoverlast en rondslingerend afval dat de lokale bevolking achter liet. Toch leidde de plaatsing van het hek in juni tot vragen in de gemeenteraad van Maasgouw, de overkoepelde gemeente. Want had de parkdirecteur een jaar eerder niet beloofd het strandje openbaar te houden? Wat is de rol geweest van het lokale bestuur? Na twee hittegolven in 2022 had de hele gemeenteraad juist het belang onderstreept van gratis waterrecreatie voor al zijn bewoners, „extra belangrijk in economisch onzekere tijden”.

Bijna nergens in de Maasplassen kun je op een hete dag nog gratis met je voeten het water in

Waar moet het volk nu heen?

Dat is de grootste pijn, klinkt onder inwoners. Want Thorn ligt dan wel midden in de Maasplassen (een aaneengesloten meertjesgebied van 3.000 hectare met méér plassen dan in heel Friesland – het ‘grootste watersportgebied van Nederland’) maar bijna nergens kun je op een hete dag nog even gratis met je voeten het water in. Het strandje in Heel, drie kilometer verderop, heet nu Fun Beach en daar betaal je 12,50 euro entree. Heelderpeel, nu Peel Beach, zes kilometer verderop: alleen voor gasten van een vakantiepark. Dagstrandje bij Stevensweert: idem. De Weerd in Roermond, nu Palm Beach: idem.

Er zijn wel meer recreatieplassen in Nederland waarvoor je moet betalen. Na veel discussie kwam er in 2018 een hek om het Henschotermeer in Woudenberg. Toegangsprijs: 3,50 euro. IJzeren Man in Vught: 8,25 euro. En in Gelderland heeft de onderneming Leisurelands inmiddels twintig plassen in beheer, inclusief hek en slagboom. Gratis entree maar voor parkeren moet je betalen.

Veel van die plassen zijn net als de Maasplassen voormalige grindkuilen, afgegraven in de wederopbouwjaren voor het beton van snelwegen en woningbouw. Het water stroomde er vanzelf in en lang niet alle gemeenten wilden opdraaien voor beheer en onderhoud van hun nieuwe oevers.

Een weiland met koeien

Maar nergens zijn zo veel strandjes met een bordje ‘private property’ als in Midden-Limburg.

„Dat heeft een hele geschiedenis”, verzucht Wilbert Lalieu. „Kijk maar eens net over de grens in België, een paar kilometer verderop. Daar zijn alle strandjes vrij toegankelijk.”

Lalieu is echte Thorner. Secretaris van de surfclub, voorzitter van de buurtvereniging, vrijwilliger bij het plaatselijk museum, lid van de geschied- en heemkundekring, raadslid en wethouder van het stadje in de jaren negentig en als lid van de gemeentelijk adviesraad geeft hij „gevraagd en ongevraagd” advies over alles wat de inwoners van het witte stadje aangaat.

Net als veel van zijn generatiegenoten kan de 66-jarige Lalieu zich de tijd vóór de Maasplassen nog goed herinneren. Toen bestond de hele omgeving uit weiland met koeien en akkerland en stonden er appelbomen op de plek waar je nu kunt suppen en zwemmen.

Suppen in de Maasplassen bij Thorn.
Foto Chris Keulen

Keuterboeren werden uitgekocht en met tien zandzuigers tegelijk namen de baggeraars in de jaren zestig het gebied onder handen. Toen ze weer verdwenen stonden de Thorers plots niet meer met hun voeten in het weiland, maar in een natuurgebied. Met zwanen op het water en bloemrijke graslanden en runderen die aan de overkant van de Grote Hegge door het water waadden. „Dat hadden we hier nooit van ons leven gezien.”

Het natuurschoon werd betaald uit een herinvesteringspot waar de grindproducenten 220 miljoen euro in hadden gestopt in ruil voor het grind. Maar anders dan in België, waar de kerkdorpjes zelf verantwoordelijk werden voor het beheer, besloot de provincie Limburg in 1986 de hele Maasplassen te verkopen aan een private partij. Aqua Terra. 6,5 miljoen gulden voor 3.000 hectare grond.

Aan de oevers kwamen campings en havens en dagstranden en toen al was er angst dat bewoners de toegang tot het water zou worden ontzegd. Lalieu, die destijds met een groepje surfte op de grindplas, weet nog dat hij vlak voor de verkoop aan Aqua Terra werd getipt door de zeil- en de visclub die zeiden: richt een vereniging op, dan houd je het recht op een entree tot het water. Dat verenigingsstrandje is er nu nog steeds, pal naast MRT Beach.

De strandjes, waaronder die in Thorn, werden inderdaad afgesloten, met prikkeldraad, en er verscheen een kassa. Entree: 2 gulden. Zonder voorzieningen. Ook daarover waren de inwoners destijds verontwaardigd en een deel kwam niet meer. Maar de entree moest alleen betaald worden op mooie zomerdagen en verviel toen Aqua Terra een deel van de Maasplassen enkele jaren daarna alweer verkocht aan een andere private partij.

Rond de waterplas bij Thorn werden de grootste plannen bedacht. Mare Minor, een megawatersportcentrum, ging niet door. En het bungalowpark op de vlakte aan de overkant, ooit volgestort met puin uit de kolenmijnen, stond al dertig jaar ingetekend voordat het in april 2022 opende: Parc Maasresidence Thorn (MRT), een luxe resort met 223 recreatiewoningen, 60 havenappartementen, 60 hotelkamers, een zwembad, een bowlingbaan en een virtual racecenter.

Vijfsterrenhotel

‘Investeer met een rendement vanaf 5 procent’, staat op een reusachtig bord aan de waterplas. ‘Eigen gebruik mogelijk.’ En als straks ook de 72 extra woningen zijn opgeleverd, én het vijfsterrenhotel ingetekend naast het Thorner strandje, telt het luxeresort méér bedden (2.800) dan Thorn zelf – ruim 2.400 inwoners.

Hij wil best meedenken over een pasjessysteem waarbij inwoners gratis of met korting het strand op mogen

Aan de ene kant zijn de Thorners blij met hun nieuwe buren. Een net vakantiepark en goed voor de plaatselijke horeca, klinkt op straat. Hier verblijven geen arbeidsmigranten zoals in het vakantiepark verderop, maar echte toeristen die een bezoekje brengen aan het witte stadje en aan de Outlet in Roermond. Maar aan de andere kant vrezen ze dat de balans doorslaat. ‘Geen Valkenburg’, klinkt het.

Nu al, zegt Danny Pasmans, kun je op zaterdag niet meer zomaar bij het bakkertje een vlaai halen zonder dat je hem dagen van tevoren hebt besteld. En als Wilbert Lalieu met de auto door het centrum rijdt is het er zó vol toeristen dat hij ze met hun vinger naar het hoofd ziet wijzen – ben je gek? De commercie „groeit en groeit en wat krijgen wij inwoners ervoor terug?”

„Had ik de situatie daar op het strandje dan moeten laten voortduren?” Aan de overkant van het water zit Frank Habets, directeur van Parc Maasresidence Thorn, in een gele fauteuil in zijn eigen receptie.

Je wilt niet weten, vertelt Habets, wat een drek hij over zich heen kreeg toen hij eind mei aankondigde een hek te plaatsen om het strandje. ‘Geldwolf!’ ‘Wat denk je wel?!’ Zijn medewerkers en hij kregen dreigementen naar hun hoofd geslingerd. Maar Habets is óók niet op z’n mond gevallen. „Heb je een huis in Thorn?” zei hij tegen één. Ja? En een tuin? Ja? Hoe zou jij het vinden als ik daar nu illegaal ga zitten schijten en drugs gebruiken en harde muziek draai? Zou jíj dat toestaan?”

De schaduwrijke plekken onder de bomen van het Thorner strandje zijn het populairst.
Foto Chris Keulen

Een „denkfout”, noemt Habets die reacties van sommige inwoners. „Het ís niet hun strand. Het is óns strand.” En bedenk, zijn gasten hebben óók verwachtingen. 35 procent is Duits, 5 procent Belg, 55 procent Nederlander en de rest komt van „all over the world”. Saoedi Arabiërs die de hitte in eigen land ontvluchten, internationale gasten die in Düsseldorf een total body scan laten doen. „Ik wil ze ook een stukje kwaliteit en luxe kunnen bieden. Families betalen al gauw 1.500 euro voor een midweek.”

Dan is het niet fijn als je als parkdirecteur midden in de nacht wordt gebeld omdat gasten klagen over het geluid van een rave party aan de overkant van het water. En je wilt niet wéten wat een afval hij elke dag weer van het strand moest halen. Al die auto’s op de parkeerplaats, naast elkaar, de drugs van hand tot hand. Druppel was voor Habets toen een dealer bijna inreed op zijn beveiliger.

‘Gemeente mag best iets terugdoen’

Toen heeft hij gezegd: tóch een hek. En entreegeld. Want je wilt niet weten wat het beheer hem kost. Schoon zand, toiletten, toezicht, zo’n hek. „Ook mét entreegeld is dit voor ons geen business model.”

En tegelijkertijd wil Habets óók „een goede buur” zijn. Hij kan de verontwaardiging begrijpen en wil best meedenken over een pasjessysteem waarbij inwoners gratis of met korting het strand op mogen. Daarover lopen inmiddels gesprekken met de gemeente, want hij vindt dat die daarvoor een potje zou moeten aanspreken. „Ik betaal straks een miljoen toeristenbelasting en nog méér WOZ. Voor dat geld mag de gemeente best iets terug doen voor haar eigen burgers, vind ik.”

De intentie is dat de dagstranden „voor iedereen toegankelijk en betaalbaar zijn”, laat een woordvoerder van de gemeente Maasgouw weten. Het is zoeken naar een balans tussen „schoon en veilig” en de „belangen van onze inwoners”.

Wilbert Lalieu kan eigenlijk best opschieten met MRT. Werknemers van het bungalowpark maaien het gras van zijn surfvereniging en toen er een dispuut was tussen MRT en het naastgelegen woonwagenkamp, gelegen in een zichtlijn van de gasten, zag hij dat Habets er met de kampers toch is uitgekomen. „Er is met die vent wel te praten.”

Ook Danny Pasmans, van de jeugdvereniging, heeft nog enige hoop. „Het is ons één keer gelukt om toch een vlot te bouwen. We mochten erlangs van de security.” Maar het grootste verlies, vindt ze, is niet te repareren. „Dat is de spontaniteit. Even naar het water. Even een vuurtje. Even als jongere langs de groepjes aan de waterkant struinen om te zien bij wie je horen wilt.”

Enkele jeugdleden hadden haar al gevraagd waar ze nu nog terecht konden. Die hadden net van hun bijbaantjes gezamenlijk een supboard gekocht voor bij het strandje. „En dat is het dan… nergens te gebruiken.”


Als werelderfgoed is Eisinga’s planetarium in Franeker een toeristentrekker geworden

In het huis in Franeker waar al meer dan 240 jaar zo min mogelijk verandert, is door het besluit van Unesco, in september vorig jaar, veel veranderd. Sinds het op de Werelderfgoedlijst staat, weten toeristen van over heel de wereld het planetarium te vinden dat Eise Eisinga in zijn huis bouwde. Van Australië, tot Kirgizië, tot Italië, overal komen ze vandaan. Deze dag staan er om tien uur ’s ochtends, meteen nadat medewerkers van het museum de deuren hebben geopend, al Franse toeristen en Nederlandse dagjesmensen. Aan de gevel wappert een grote, blauwe Unesco vlag.

Het planetarium dat Eisinga tussen 1774 en 1781 in het plafond van zijn woonkamer in Franeker maakte, is een van de kleinste monumenten van de werelderfgoedlijst van Unesco, waar meer dan duizend monumenten en natuurgebieden op staan. Eisinga was een amateur-astronoom die zijn geld verdiende bij de uitbouw van de wolkammerij van zijn vader.

In het planetarium krijgt iedere bezoeker uitleg van een medewerker. Dat het nu veel meer bezoekers zijn, maakt daarvoor niet uit. De medewerkers vertellen hoe het oudst werkende planetarium ter wereld werkt, over hoe Eisinga dat gemaakt heeft, en over hoe het kan dat het meer dan 240 jaar later nog steeds klopt. Het model laat op elk moment van de dag de stand ten opzichte van de zon zien van de aarde, haar satelliet de maan en van de vijf andere planeten die toen Eisinga het bouwde bekend waren.

Waar het planetarium in de rustige wintermaanden in januari en februari vorig jaar nog vijfduizend bezoekers had, kwamen er dit jaar in de eerste twee maanden al twaalfduizend bezoekers naar de Friese stad om het werk van Eisinga te bekijken. De laatste jaren groeide het bezoekersaantal van 40.000 naar 50.000, naar 60.000 per jaar. Twee weken geleden ontving het de 2,5 miljoenste bezoeker.

Tot 2016 kwamen bezoekers, net als Eisinga in zijn tijd, nog via de voordeur van de woning binnen. Met een paar stappen stonden ze dan in het planetarium. Toen het pand naast het huis vrijkwam, kocht het planetarium dat om daar de ingang te maken. Nu kunnen elke dag maximaal 450 bezoekers het zonnestelsel en het bijbehorende museum bezoeken. „In de jaren hiervoor deden we in de ochtend de deur open en dan zagen we wel wat er gebeurde”, zegt Warmenhoven. Nu moeten bezoekers eerst online een tijdslot reserveren.

Een paar tickets per tijdslot houdt het museum over voor mensen die voor de deur staan en niet gereserveerd hebben. Maar geregeld, zeker in de drukke zomermaanden, moeten medewerkers nee verkopen. In de kleine woonkamer waar Eisinga zijn planetarium bouwde, passen maximaal dertig bezoekers.

In het Nederlands, Engels, Duits of Frans geven medewerkers daar de hele dag uitleg over wat er op het blauwe plafond precies te zien is. Om dat goed te kunnen blijven doen, nam Warmenhoven het afgelopen jaar meer personeel aan. Ook kon hij door steun van de gemeente en provincie een conservator en educatiemedewerker in dienst nemen.

Heel de stad profiteert nu van de werelderfgoedstatus, ziet de directeur. „Het is goed voor het toerisme en voor de horeca.” Platgelopen door toeristen wordt Franeker door het reserveringssysteem volgens hem niet.

Het idee om het planetarium tot werelderfgoed te bestempelen, ontstond in 2003 tijdens een vergadering van het bestuur van het planetarium. Toen wisten ze nog niet hoeveel werk dat zou worden en wat de Unesco allemaal aan informatie wilde. Het duurde twintig jaar voordat Unesco vorig jaar de status toekende. Warmenhoven, die al sinds 2001 directeur is, vond het een leerzaam proces. Maar gaandeweg, toen de richtlijnen van Unesco steeds duidelijker werden, dacht hij toch weleens „potverdikke, dat wordt wel een heel lang traject.”

Op tafel in zijn kantoor liggen drie dikke boeken met de informatie over Eisinga en zijn planetarium die het nominatieteam schreef voor Unesco. Daarvoor deden meerdere wetenschappers onderzoek. In januari 2022 ging Warmenhoven naar Parijs om alle informatie aan Unesco te overhandigen. Hij vond het na al die jaren „een mooi moment.” In september 2022 kreeg het planetarium bezoek van een deskundige van Unesco, die drie dagen lang de dossiers doornam en controleerde. Daarna kon „het grote wachten” beginnen.

In Riad, de hoofdstad van Saoedi-Arabië, besloot Unesco op 19 september vorig jaar dat het planetarium werelderfgoed is. Het werd daardoor de dertiende plek in Nederland die de prestigieuze status kreeg. Warmenhoven volgde de livestream met zijn medewerkers in Franeker. Unesco prees de „vindingrijkheid en vooruitziende blik” van Eisinga en noemde zijn werk „van uitstekende en universele waarde.”

Dat het planetarium nu werelderfgoed is, betekent niet dat het werk voor Unesco klaar is. „Het is een blijvend proces. Je moet om de drie jaar tussenrapporten leveren, je moet voortgangsrapporten schrijven”, vertelt Warmenhoven. „Het scheelt dat dit in de achttiende eeuw gemaakt is en we het willen houden zoals het is. Het staat in een monumentaal huis, in een stad met een historisch centrum. Er zitten veel lagen van bescherming op.”

Op straat spraken Franekers vorig jaar toen de status bekend werd, de directeur opeens aan. „Mooi hè, voor Eisinga. Dat heeft hij verdiend”, zeiden ze. De dag nadat de status bekend werd, regelde de gemeente samen met het planetarium duizend glazen champagne. Met de medewerkers en inwoners proostte hij op Eisinga en zijn werk. „Franekers zijn ontzettend trots op het planetarium. Er zijn 1.100 plekken op de wereld die van wereldbelang zijn en dit is er een van. Het is geen instituut of een hoogleraar die dit heeft gemaakt. Het is een wolkammer in zijn woonkamer.”


ME-commandant: het risico op een kort lontje wordt groter

Coronarellen, boerenprotesten, Extinction Rebellion-blokkades op de snelweg en studentenmanifestaties tegen de Gaza-oorlog. Het aantal demonstraties waarbij de politie aanwezig is, stijgt snel. In 2015 waren dat er zo’n 2.085, in 2023 rukte de politie uit voor ruim 5.800 protesten. Bij gemiddeld 130 demonstraties per jaar wordt met geweld ingegrepen, meestal door de mobiele eenheid (ME). De ME is het onderdeel dat de politie inzet wanneer een grote menigte beschermd, in banen geleid of verdreven moet worden.

Zoals bij de studentenprotesten tegen de Gaza-oorlog in met name Amsterdam. Tussen 8 en 17 mei rukte de ME bijna elke dag uit en greep zij meermalen met geweld in. Voor de eenheid Amsterdam was die periode „heel zwaar”, zegt een ME-commandant van dat team met wie NRC kon spreken, op voorwaarde van anonimiteit. Hij wil niet met zijn naam in de krant, om bedreigingen te voorkomen: „Niet iedereen zal blij zijn met de beslissingen die ik neem tijdens de protesten.” Bij uitzondering noemt NRC ook zijn (niet algemene) voornaam niet.

Tijdens de studentenprotesten kwamen dezelfde driehonderd Amsterdamse ME’ers dag na dag in actie, soms met steun van collega’s uit andere regio’s. „Ik weet van Amsterdamse collega’s die in zeven dagen zes keer zijn ingezet.”

De ME-commandant is ervaringsdeskundige. De lange 38-jarige man met kort haar en brede schouders rondde in 2010 de politieacademie af en werd kort daarna ook ME’er. Sinds 2020 is hij compagniescommandant. Hij leidde de ME bij de meeste coronademonstraties in Amsterdam, waarbij tussen de 150 en 700 agenten werden ingezet. Ook voerde hij bevel over de ontruiming van de UvA-campussen Binnengasthuisterrein en Roeterseiland bij de Gaza-demonstraties.

Mogelijk geven ME’ers af en toe een klap te veel

ME-commandant

De commandant noemt de veelvuldige inzet van de ME „af en toe wel zorgelijk”. Voor de ME zelf, en voor demonstranten. „Mogelijk geven ME’ers af en toe een klap te veel door de hoeveelheid inzetten en het gebrek aan rust: het risico wordt groter dat collega’s een korter lontje krijgen.” Cijfers zijn er niet, maar „met een beetje boerenverstand kun je daar wel van uitgaan” zegt hij.

De commandant voegt daaraan toe dat hij altijd verantwoording moet afleggen wanneer geweld gebruikt wordt.

Hersteltijd niet vanzelfsprekend

De commandant is „trots” op zijn werk als ME’er, zegt hij. Het is een functie die agenten naast hun reguliere werk vervullen. De commandant omschrijft de gemiddelde ME’er als „stressbestendig, iemand die kan samenwerken onder tijdsdruk en die fysiek sterk genoeg is om lange dagen op de benen te staan”. Wie bij de mobiele eenheid gaat, krijgt eenmalig een vierweekse training en oefent veertig uur per jaar.

Vaak weten ME’ers niet wanneer ze worden opgeroepen, ze zijn gewoon aan werk wanneer ze worden opgeroepen – ‘gepiept’, in politiejargon. ME’ers snellen zich dan naar het bureau, trekken hun beschermende uniform aan – helm, schouder- en beenbescherming en schild – en staan doorgaans binnen een uur al paraat.

„Het kan zomaar zijn dat je om half zeven begint aan je reguliere dienst, om één uur ‘gepiept’ wordt en tot middernacht aan het werk bent als ME’er”, vertelt de commandant. Zo kan het gebeuren dat leden van de ME vijftien uur achter elkaar werken. Dat is, merkt de politieman op, „best een lange dag”, ook als de ME niet ingrijpt maar alleen paraat staat.

Zeker na een gewelddadige inzet moet een politieagent „de tijd hebben om te herstellen, fysiek en mentaal”. Want een gewelddadige ME-inzet is voor de agenten niet aan de orde van de dag. „Agenten slaan niet elke dag burgers van een barricade af, dat is niet waar we op uit zijn”, vertelt de commandant. Daarom laten zulke ingrepen „sporen achter”.

De volgende dag staat het reguliere politiewerk op de ME’ers te wachten: „Je kan de volgende ochtend betrokken zijn bij een reanimatie of bij huiselijk geweld”, vertelt de commandant. De politie wil ME’ers wel rust geven, maar moet ze ook inzetten wanneer dat nodig is.

Bij de ME zijn het allereerst de groepscommandanten (die het bevel voeren over een bus met zeven ME’ers) die de mentale gezondheid van het personeel in de gaten houden. De ME-commandant die NRC te woord stond, heeft zelf ook zo’n busje geleid: „Na elke inzet, en tussentijds, wordt gedebrieft: hoe is het gelopen, wat ging goed, wat kan beter?”

„Als iemand fysiek gewond raakt, licht of zwaar, zien we dat snel”, vervolgt de ME-commandant. Mentale schade is lastiger vast te stellen, ziet hij: „Je hoopt dat een ME’er open is over zijn angst of spanning, maar mensen kunnen dingen goed verbergen.” Een groepscommandant heeft „Fingerspitzengefühl” nodig om te zien hoe het écht met een ME’er gaat.

In heftige gevallen kan een ME’er een posttraumatische stressstoornis (PTSS) oplopen. Dat is bedrijfsziekte nummer één bij de politie. PTSS wordt jaarlijks tussen de drie- en vierhonderd keer vastgesteld. Of ME’ers meer risico hebben dan andere agenten om PTSS op te lopen, is niet bekend.

Collegiale ondersteuning

Voor de signalering van PTSS en minder ernstige mentale impact is het Team Collegiale Ondersteuning (TCO) beschikbaar. Dit team van twaalfhonderd politieagenten door heel Nederland komt de afgelopen jaren steeds vaker in actie, voor bijvoorbeeld psychosociale hulp: zo’n 57.500 keer in 2021 en ruim 89.000 keer in 2023.

De korpsleiding wil het team uitbreiden en professionaliseren, zegt een woordvoerder. Leden krijgen onder meer een tweedaagse training bij ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum in Diemen.

Het TCO kan met spoed worden ingezet nadat een agent een heftige situatie heeft meegemaakt. Na de reanimatie van een kind bijvoorbeeld, of als een agent het wapen moest trekken. Of bij een gewelddadige inzet van de ME. Het TCO biedt de eerste opvang: iets te eten, een luisterend oor en soms een schouder om op te huilen. Het TCO heeft maximaal drie gesprekken met een agent.

Het team krijgt altijd een seintje van de meldkamer na een heftige ingreep. Agenten kunnen ook zelf bij het TCO een gesprek aanvragen, of worden door een commandant of collega voorgedragen.

Volgens Linda Berkhout (43), sinds september 2023 coördinator van het TCO in Amsterdam, kan vroege inzet van het team mentale schade voorkomen en taboes doorbreken. Berkhout hoort dat vaak van collega’s die na een heftige inzet met het TCO spreken. „Die zeggen: ik ben blij om met jullie te spreken, ik weet dat dit me gaat helpen. Als ik mijn verhaal kan doen, kan ik het afsluiten.”

Voor ME’ers komt de steun vaak pas achteraf. Berkhout: „ME’ers draaien lange diensten, en willen dan vaak naar huis. Prima natuurlijk, dan bellen we in de dagen daarna.”

Het TCO bestaat niet uit getrainde psychologen, maar heeft volgens Berkhout wel „handvatten om te bepalen wat zorgwekkend gedrag is”. Als een agent een nacht niet slaapt van de stress is dat vervelend, maar bij twee weken gaat het TCO zich echt zorgen maken. Doorverwijzen, vertelt Berkhout, „doen we altijd in overleg met de agent in kwestie.” Steeds vaker staan ze daarvoor open, ziet ze.

De ME bij de blokkade van de A12 in Den Haag, in maart 2023, door actiegroep Extinction Rebellion.
Foto Olivier Middendorp

De meest voorkomende klachten die Berkhout ziet bij ME’ers zijn gevoelens van machteloosheid, schuld en schaamte, vaak omdat zij collega’s niet konden beschermen. Maar evengoed voelen ME’ers zich weleens schuldig over burgers die zij hebben verdreven of geslagen.

Berkhout zag vertwijfeling bij collega’s die hadden ingegrepen bij de snelwegdemonstraties van Extinction Rebellion: „Een snelweg blokkeren is strafbaar, de ME is er om dat aan te pakken. Dat snappen ze heel goed.” Achteraf sprak ze ME’ers die in de put zaten: ze waren „het eigenlijk wel eens met de demonstranten”, die ze net van de snelweg hadden gesleept.

Enkele tientallen jaren geleden was praten over zulke gevoelens bij de politie taboe, er heerste een heftige machocultuur. Inmiddels wordt dat minder, zien de ME-commandant en Berkhout.

Stoppen kan niet altijd

Sommige ME’ers willen vroegtijdig stoppen, ziet de ME-commandant. „Door de heftigheid van de optredens, maar ook door de frequentie en door de druk op het thuisfront.” Zodra een ME’er wordt opgeroepen, komt bijvoorbeeld de zorg voor de kinderen te liggen bij de partner of familie, zegt de ME-commandant. „Als wij 65 mensen oproepen, zijn er honderden mensen daarachter bezig met het oplossen van een probleem.”

In 2025 heeft de ME alle mensen nodig, om de NAVO-top in Den Haag in goede banen te leiden

Politiemensen blijven vijf jaar ME’er. Dat is niet contractueel vastgelegd, maar een ‘gentlemen’s agreement’, aldus de ME-commandant. De commandant zou graag zien dat ME’ers die willen stoppen, dat kunnen doen. Maar dat gaat niet altijd: net als de politie in het algemeen kampt de mobiele eenheid met een personeelstekort. In 2025 is er een NAVO-top in Den Haag, en de ME heeft alle handen nodig om die in goede banen te leiden. Daarom wordt van ME’ers die niet kampen met heftige klachten, verwacht dat ze doorgaan.

Maar voor veruit de meeste ME’ers geldt niet dat ze willen stoppen, vertelt de commandant: „Er zijn genoeg collega’s die zeggen: ik had het voor geen goud willen missen, hoe heftig of benauwd de situatie ook was.”

Lees ook

Femke Halsema vlak voor spoeddebat: besluit over inzet ME ‘niet lichtzinnig’ genomen

Politie ontruimt de barricades van pro-Palestinademonstranten bij het Binnengasthuisterrein van de Universiteit van Amsterdam (UvA).


De Apeldoornse ‘dodenweg’ is een weg van vele ongelukken én van vele overleggen. „Wat maakt dat dit allemaal zo lang duurt?”

Stilte op de doorgaande weg – hè, stilte? – en toen de sirenes. Zes ambulances, twee traumahelikopters, meerdere brandweer- en politiewagens. Kamal Bergman stond al in de voortuin, de buurvrouw ernaast, toen een buurman van verderop appte: „Hier om de hoek, in de bocht”.

„Alweer”, zei Bergman.

De buurvrouw knikte. „Alweer.”

Drie auto’s, op elkaar gebotst op de weg langs het Apeldoorns Kanaal ter hoogte van Laag-Soeren, in de namiddag van zaterdag 8 juni. Acht slachtoffers, onder wie vier minderjarigen. Een zesjarig kind overleed.

Na de stilte het rumoer. Op de maandelijkse inspraakmiddag van Provinciale Staten in de hal van het Provinciehuis in Arnhem uitten omwonenden en lokale belangengroepen op woensdag 26 juni hun ongenoegen over de veiligheidssituatie op Kanaal Zuid, een 80-kilometerweg parallel aan het Apeldoorns kanaal die over achttien kilometer van Apeldoorn zuidwaarts via Loenen en Eerbeek tot aan Dieren loopt. Met flauwe bochten, veel kruisingen, dikke bomen langs de weg en een ongenadig kanaal.

Bijnaam van de route is „niet voor niets de dodenweg”, memoreerde de voorzitter van Wijkplatform Dieren Noordoost tijdens die middag. Alleen al de afgelopen zes jaar vonden er „honderd ernstige ongelukken” plaats, met zeven doden. „De tijd van praten is voorbij.” Máátregelen moeten er komen, zei ook een lid van Kanaal Zuid Natuurlijk Veilig. Hup, breng de maximumsnelheid omlaag, naar 60 kilometer per uur. „Wat maakt dat dit allemaal zo lang duurt?! Waar een wil is… is een weg!”

Nog tijdens dat inspraakmoment, ging het 25 kilometer verderop langs de kanaalroute opnieuw mis. Twee auto’s volledig in de kreukels, eentje bijna het water in. Dit keer ter hoogte van Loenen. De inzittenden bleven ongedeerd.

Drie dagen later: bestelbus tegen boom, bij Loenen. Bestuurder lichtgewond. Vijf dagen later: frontale botsing van twee auto’s, bij Laag-Soeren. Bestuurders ongedeerd. Zes dagen daarna: aanrijding met letsel ter hoogte van Eerbeek. Twee gewonden. Zes dagen erop, 16 juli: kopstaartbotsing bij Lieren. Lichtgewonden. Allemaal op die achttien kilometer asfalt.

De gevaarlijke weg loopt achttien kilometer van Apeldoorn zuidwaarts via Loenen en Eerbeek tot aan Dieren.

Drie overheden

Waar een wil is, is een weg?

Wat de omwonenden betreft zeker. Samen met zijn partner verhuisde Kamal Bergman drie jaar geleden vanuit de Randstad naar een huis langs het kanaal bij Laag-Soeren, midden op de Veluwe. Het verongelukte kind is de derde dode vlakbij die hij heeft meegemaakt en net als zijn buren kan hij niet wáchten op maatregelen. Met een rotgang rijdt het verkeer nu langs zijn huis, spiegels slaan regelmatig kapot tegen de dikke inlandse eiken die dicht op de weg staan. Het ontbreekt aan zijn kant van het kanaal aan een fietspad en zijn partner is dikwijls „uitgescholden en uitgetoeterd” als-ie met de fiets de oprit verlaat.

Op Kanaal Zuid blijkt een aanpassing niet zomaar geregeld. De route is in beheer van drie overheden – Brummen, Apeldoorn en de provincie Gelderland – en ieder is verantwoordelijk voor z’n eigen stukje. Toen de gemeente Apeldoorn in 2021 na drie dodelijke ongelukken in korte tijd als proef de snelheid op haar deel had verlaagd van 80 naar 60 kilometer per uur, werd de verlaging voortijdig teruggedraaid. De proef was volgens de bezwaarschriftencommissie „onvoldoende zorgvuldig” voorbereid.

Werden alle bordjes met ‘60’ langs de weg weer vervangen door ‘80’.

Er spelen meerdere belangen in de regio. Over de weg rijden de vrachtwagens van de Eerbeekse papierindustrie, het openbaar vervoer, de hulpdiensten. En de weg loopt door twee natuurgebieden. Door aanpassing van de snelheid neemt volgens de rekenmodellen het verkeer elders toe, en daarmee de stikstofneerslag. Bovendien zou door snelheidsverlaging op Kanaal Zuid het sluipverkeer in de dorpskern van Loenen met 10 procent toenemen. Onveilig voor overstekende voetgangers en fietsers.

Omwonenden bonden autogordels om bomen die bekend waren van ongelukken.
Foto Bram Petraeus

De overheden besloten de belangen „integraal” af te wegen. „Duidelijkheid in 2022”, zei een gemeentewoordvoerder, maar dat bleek onhaalbaar. De overheden stelden ‘Koersnota deel 1’ op waarin „alle verkeers- en leefbaarheidsvraagstukken” werden meegewogen. Eind 2022 volgde een ‘Reactienota’ waarin de reacties van belanghebbenden werden meegewogen – 32 in totaal – en daarop verscheen een ‘Voortgangsnotitie’. Verwachting begin 2023: in het najaar een besluit. Onder meer door een wisseling van de projectleider bij de provincie werd ook dat niet gehaald.

Nieuw doel: komend najaar het maatregelenpakket in Koersnota deel 2 en daarna de stikstofberekeningen. En dáárna het besluit.

Inderdaad, geduld. Maar de wil is er, en de weg ook, verzekeren ambtenaren die betrokken zijn bij het project. Alleen is het naar die weg in Nederland anno 2024, met zijn complexe wetgeving en vele belangen op de vierkante kilometer, wel even zoeken.

Dagelijks bezig met het project

De ambtenaren, een viertal, lichten de puzzel toe op de tweede verdieping van het Provinciehuis in Arnhem, waar ze zojuist een tweewekelijks overleg over de Koersnota hebben afgerond. Jeannette Kuipers, verkeersdeskundige bij de gemeente Apeldoorn. Verkeersdeskundige Tonny Slieker en projectleider Albert Joosse, beiden van provincie Gelderland. En Hans Noordman, projectleider bij de gemeente Brummen.

Ze kunnen zich het ongeduld van de burger goed voorstellen. Ook zij krijgen de ongevallen mee. Via het nieuws, apps en mailtjes van verontruste burgers. Jeannette Kuipers waakt al 24 jaar over dit dossier en kent zowat alle omwonenden persoonlijk. Als er zware ongevallen zijn, zoals toen op 8 juni een kind overleed, informeren de ambtenaren hun bestuurder.

Maar voor hén voelt het niet als wachten, zegt Albert Joosse. „Wij zijn dagelijks met dit project bezig. Ik schat dat ik de helft van mijn werkweek eraan besteed.”

„Breng nou acuut die snelheid omlaag”, horen ze telkens na een zwaar ongeluk. Van burgers en ook van Veilig Verkeer Nederland, die de weg „onveilig” noemt . Maar de overheden zijn veroordeeld tot elkaar. Dat bleek wel toen de gemeente Apeldoorn het probeerde met de snelheidsverlagingsproef in 2021. Ze werd gelijk teruggeflotend door andere belanghebbenden die bezwaar indienden.

Ligt het aan de weg of aan de weggebrúíker?

Tonny Slieker
verkeersdeskundige

Uit die proef werd wél duidelijk dat een snelheidsverlaging alléén niet voldoende is. „Mensen bleven boven de 70 rijden”, zegt Jeannette Kuipers. „Dus je zult ook de weginrichting moeten aanpassen.”

En is de acute noodzaak eigenlijk wel aangetoond? „Bij lang niet alle ongelukken is de toedracht duidelijk”, zegt Tonny Slieker. „Ligt het aan de weg of aan de weggebrúíker?”

De Kanaalroute is weinig „vergevingsgezind”, beaamt hij. Door het water en de vele bomen dicht op de weg. „Als weginrichter houd je er rekening mee dat een gebruiker wel eens buiten de rijbaan kan raken en dan wil je niet dat het noodlottig afloopt.” Maar of de weg daadwerkelijk onveiliger is dan andere provinciale wegen, is vanwege zijn „uitzonderlijke” kenmerken lastig meetbaar.

Stikstofwetgeving

Kap wat bomen, zou je zeggen. Dat staat ook in het adviesrapport dat in opdracht van de gemeenten Apeldoorn en Brummen in 2022 is uitbracht. Zonder bomen kan de weg verbreed en past er een fietspad bij. Maar bomenkap ligt in Nederland gevoelig, weet Hans Noordman. „Zeker als het zoals hier om grote, oude eiken gaat die gezichtsbepalend zijn.” Omwonenden willen ze liever behouden en toen de gemeente Brummen enkele jaren geleden een aanzet tot bomenkap deed, kwamen lokale natuurliefhebbers in verzet. Hup, weer een rapport, over vleermuizen. „Er leven in de bomen beschermde soorten.”

Met de recente stikstofwetgeving is de puzzel nóg complexer geworden, zegt Slieker. Want elke maatregel die je op Kanaal Zuid neemt levert een verschuiving van verkeer op en daarvoor moeten nieuwe depositieberekeningen worden gemaakt. „Ik ken een project waar de verbreding van een fietspad niet kan omdat het leidt tot extra stikstof.” En sleutel je aan de ene weg, dan heeft dat gevolgen voor de andere, zegt Noordman. „Het is één groot waterbed.” Voor Kanaal Zuid moeten er bovendien stikstofberekeningen komen voor twee natuurgebieden én voor de aanleg- en de gebruikersfase. „Dus twee keer twee berekeningen.”

Gaat stikstof dan boven veiligheid, horen ze de burger regelmatig roepen. „Tja, ook wij staan niet boven de wet”, zegt Joosse. „Je moet als overheid voldoen aan de stikstofrichtlijnen. Anders word je teruggefloten door de rechter en duurt het allemaal nóg langer.”

Lees ook

Het artikel uit 2021: Langs ‘de dodenweg’ wachten omwonenden op de volgende klap

Omwonenden hadden genoeg van de ongelukken. Ze kochten 100 meter autoband en bonden het om elke boom bekend van een ongeluk, als rouwband. Na dertig bomen was het materiaal op.

Nee, de enige manier om de puzzel op te lossen, zegt Jeannette Kuipers, is met elkaar „een evenwicht” zoeken en „accepteren dat dit een aantal jaren duurt”. Dat betekent rekening houden met de leefbaarheid en het feit dat elke belanghebbende, van omwonende tot industrie, het begrip leefbaar anders invult. Want gaat veiligheid boven bereikbaarheid, werkgelegenheid boven natuur? Als de ambtenaren over het dossier Kanaalroute een mailing sturen zetten ze inmiddels zo’n 25 tot 30 belangengroepen in de cc. „Van dorpsraden tot de Fietsersbond.” Ze worden allemaal geconsulteerd en uitgenodigd om te reageren op de rapporten en zo nodig maken ze bezwaar.

„Alles in overleg, dat is Nederland”, zeggen de ambtenaren. „En gelukkig maar.” Al merken ze ook dat de stemmen van belangengroepen na elk ongeluk steeds luider klinken. Met als gevolg dat ze soms meer tijd kwijt zijn aan het beantwoorden van kritische vragen van verontruste burgers aan wethouders en Statenleden dan aan het oplossen van de verkeerspuzzel zelf. „Nu ja, dat hoort erbij.”

‘NOMR’, noemt bewoner Kamal Bergman inmiddels de hele situatie. „Not on my road.” Hij hoopt maar dat de overheden in staat zijn een beslissing te nemen. „Als je in Nederland een snelheidsverlaging al niet voor elkaar krijgt, wat dan nog wel?”


Speuren naar illegaal bedrijfsafval tussen de luiers en de kattenbakkorrels

Om half zeven ’s ochtends klimt William Giezen in de vuilniswagen en gaat naast de chauffeur zitten. Vanaf het milieupark in Rotterdam-Zuid rijden ze naar winkelcentrum Keizerswaard in IJsselmonde. Daar leegt de chauffeur ondergrondse vuilcontainers in zijn wagen zoals hij dat altijd doet. Het zijn er dit keer zeven. Met een wagen die slechts voor een kwart gevuld is, rijden ze terug naar het milieupark.

Dit heeft een reden. William Giezen is milieu-inspecteur en onderzoekt afval op illegale dumpingen. Het gebied dat wordt uitgeplozen is van tevoren bepaald, meestal een winkelcentrum of bedrijventerrein. Het is niet handig om veel afval mee te nemen. Als je dan iets vindt, weet je niet meer waar het vandaan kwam, zegt Giezen. Daarom: een kwart vrachtwagen.

Bedrijfsafval netjes weggooien kost ondernemers geld. Het is een stuk goedkoper het illegaal in de restafvalcontainer te gooien. Of elders te dumpen. De milieu-inspecteurs van de gemeente Rotterdam proberen die dumpingen op te sporen en de eigenaren te vinden.

De milieu-inspecteurs treffen van alles aan: klusafval, onverkochte kleding, chemicaliën van nagelstudio’s

Een op de dertig zakken illegaal

Als we op pad gaan, vinden we altijd wat, zegt teamleider Dennis Roerdinkholder. Uit cijfers over 2023 blijkt dat een op de dertig vuilniszakken illegaal weggegooid bedrijfsafval is. Van een op de vier zakken is de herkomst niet meer na te gaan. De illegale dumpingen buiten containers vallen buiten deze cijfers. Ook dat gebeurt veel, maar wordt niet bijgehouden.

Om het opgehaalde afval van winkelcentrum Keizerswaard te onderzoeken wordt het in een grote betonnen bak gestort en uit elkaar getrokken. Een fikse stank vult de lucht. Milieu-inspecteur Martin Schiffers: „Het smerigst is rottend vlees afkomstig van een slager of poelier. En luiers van vijf dagen of ouder. Dat is een melkachtige, zure geur. Al het andere valt mee.” In witte, beschermende pakken die ze dragen over hun blauwe handhaversuniformen – milieu-inspectie valt onder de afdeling Handhaving – doorzoeken de milieu-inspecteurs meter voor meter het afval. Elke vuilniszak wordt geopend.

Milieu-inspecteurs Giezen en Roerdinkholder gaan door alle zakken heen.
Foto Walter Herfst

Bedrijfsafval mág in een restafvalcontainer, mits het niet om chemisch afval of dierlijke resten gaat. De ondernemer moet er wél bedrijfsreinigingsrecht voor betalen, een bedrag dat afhankelijk is van de oppervlakte van het bedrijf. Dat gebeurt lang niet altijd. In dat geval krijgt de ondernemer een naheffing en een boete. Áls hij getraceerd kan worden.

De ondernemer kan het afval ook laten ophalen door een particulier vuilophaalbedrijf en daar zelf een prijs voor afspreken. Voor chemisch en slachtafval is dat verplicht. Dat moet worden opgehaald en verwerkt door een speciaal bedrijf. Maar ook dit soort afval wordt in restafvalcontainers gegooid of ergens gedumpt.

De Rotterdamse milieu-inspecteurs kennen de hotspots waar bedrijfsafval wordt gedumpt. Langs de uitvalswegen, op industrieterreinen, onder een brug, in de struiken van een park. Of gewoon naast de afvalcontainer.

Ze treffen van alles aan. Restafval van klusbedrijven die hun bestelwagen legen (cement, tegels, laminaatplanken, verpakkingsmaterialen, verfresten). Zakken met tientallen kilo’s onverkochte kleding. Partijen rottend slachtafval. Ook best vaak chemicaliën, bijvoorbeeld uit nagelstudio’s.

„Ik vond laatst een bevroren papegaai-vis”, zegt Giezen.

Lees ook

‘Een volle vuilniszak náást de afvalcontainer: waarom, waarom?’

Schone Stad (vroeger Roteb) in Rotterdam heeft een nieuw ophaalsysteem.  Via een app wordt verkeerd aangeboden of gedumpt  afval gemeld en versneld opgeruimd.

Elke zak moet open

In de betonnen verzamelbak moeten Giezen, Schiffers en hun collega’s vaststellen of ze een zak particulier restafval voor zich hebben of dat het bedrijfsafval is. Ze beginnen aan één kant van de betonnen bak en werken de afvalhoop van links naar rechts door. Ze openen elke zak: luiers, kattenbakkorrels, vleeswarenverpakking voor een onsje salami. „Dit is huisvuil”, zegt William Giezen. Een collega vindt grote hoeveelheden verpakkingsmateriaal. De kans is groot dat het van een bedrijf komt. Even verderop vinden ze een zak met lege literblikken augurken en boontjes en een mayonaisecontainer. Weer een bedrijf. Horeca waarschijnlijk.

Van het afval dat wordt onderzocht is ongeveer een derde niet pluis. Daar wordt „op gehandhaafd”, zeggen de handhavers. Als ze iets verdachts aantreffen, is het speuren naar de eigenaar. Is er een adres te vinden? Of wijst het product op een winkel in de buurt? Een ketchupcontainer komt vermoedelijk van een snackbar of andere horecazaak. Soms komen de zakken uit een naastliggende gemeente, waar voor het weggooien van restafval betaald moet worden.

De boetes die bedrijven die illegaal dumpen krijgen, lopen op tot een paar duizend euro. Dat gebeurde vorig jaar 30 keer en dit jaar tot nu toe 25 keer. Vorig jaar werd 250 keer ‘bestuurlijk gehandhaafd’. Dat betekent dat de overtreder de schade moet betalen, en soms nog een boete. Dit jaar gebeurde dat 115 keer.

Handhaver Martin Schiffers (in blauw uniform) zoekt illegaal bedrijfsafval. Bedrijven die afval dumpen kunnen boetes tot duizenden euro’s krijgen.
Foto Walter Herfst

Niet elk bedrijf dat getraceerd wordt, is er gloeiend bij. Eerst checken de millieu-inspecteurs of het bedrijf reinigingsrecht heeft betaald. Zo niet, dan kijken ze of er een contract is met een particulier bedrijf. Is dat ook niet het geval, dan schrijven ze een proces verbaal en ontbieden ze de ondernemer voor een verhoor.

Dat is ook de reden dat Giezen vanmorgen meereed met de chauffeur van de vuilniswagen. Hij was getuige. Het moet juridisch allemaal kloppen. Ze hebben daarvoor een cursus gevolgd. „Als ik het legen van de containers niet zelf had gezien, zou ik eerst de chauffeur moeten verhoren voordat ik een proces verbaal kan opmaken”, zegt Giezen.

De eigenaar van het afval wordt opgeroepen en ondervraagd in een verhoorkamer van de politie. Soms heeft iemand een goed verhaal, zegt Giezen. Meestal is het verhaal wat minder goed, dan volgt een boete.


Theaterrecensent Jacques d’Ancona ging in de loop van zijn leven steeds harder praten

De kleine grote brillenman is niet meer. Vrijdag is in zijn woonplaats Paterswolde op 86-jarige leeftijd journalist, theaterrecensent en voetbalscheidsrechter Jacques d’Ancona overleden. Hoewel d’Ancona nog altijd actief was als recensent en columnist voor het Dagblad van het Noorden, was zijn roem de afgelopen jaren getaand. Eerder verwierf hij vooral in de jaren tachtig van de vorige eeuw grote nationale bekendheid als juryvoorzitter van de Soundmixshow, een destijds populaire televisietalentenjacht waarin kandidaten bekende nummers van artiesten ten gehore brachten.

d’Ancona was tijdens dit spektakel van producent Joop van den Ende het enige jurylid dat, steevast kleurrijke en opvallende brillen dragend, onomwonden zijn mening gaf. Dit in tegenstelling tot gearriveerde artiesten die als jurylid hun populariteit niet met ongezouten kritiek in de waagschaal wilden zetten. Toenmalig presentator Henny Huisman is „heel verdrietig om dit grote verlies”, laat hij weten. Andere cabaretiers en theaterpersoonlijkheden delen in het verdriet.

Presentator Henny Huisman en jurylid Jacques d’Ancona in de hoogtijdagen van de Soundmixshow.
Foto Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/ANP/Kippa

Brillenwinkels

Jacques d’Ancona, geboren en getogen in Groningen als zoon van een Nederlands-hervormde moeder en een joodse vader met een elektrotechnische groothandel, was naar eigen zeggen een kwetsbaar, klein ventje, „bang voor de grote boze wereld”. In de loop van zijn leven had d’Ancona geleerd deze angst de baas te worden, vertelde hij ruim zes jaar geleden aan zijn collega Eric Nederkoorn van het Dagblad van het Noorden. „Ik ben het gaan compenseren door luider te praten. Door een pas vooruit te doen om in gezelschap van Joop van den Ende, Henny Huisman en Ron Brandsteder, mensen van lengte, gezien en gehoord te worden.”

Jacques d’Ancona zat nooit om een bril verlegen.
Foto Clemens Ri/ANP/Hollandse Hoogte

d’Ancona was al vanaf de middelbare school gewend als jurylid culturele verrichtingen te beoordelen, zoals het declameren van poëzie door medeleerlingen, en is daar nooit mee opgehouden. Hij reisde vanuit Groningen doorgaans onvermoeid naar het westen van het land, om na afloop van de voorstelling ijlings terug te keren naar de redactie van zijn krant en daar midden in de nacht zijn recensies te schrijven. Door zijn optredens in de Soundmixshow kwamen daar veel andere activiteiten bij, zoals dagvoorzitter en presentator, en niet te vergeten het openen van talloze brillenzaken. „Ik stikte van de klussen.”

Scheidsrechter in het nauw

Het deerde hem niet dat hij bij het grote publiek vooral bekend stond als het stereotype strenge jurylid dat hardwerkende artiesten de waarheid durfde te zeggen en dat tijdens de uitzendingen regelmatig op boegeroep werd getrakteerd. Hij had wel erger meegemaakt, met name als scheidsrechter in het amateurvoetbal en als grensrechter bij belangrijke wedstrijden, onder leiding van toparbiters. Na een van deze wedstrijden kwam na afloop verhit publiek verhaal halen, en vluchtte d’Ancona het ballenhok in dat hij in zijn haast had aangezien voor de kleedkamer. Onder begeleiding van de politie wist hij het sportpark te verlaten.

Eigenlijk, vertelde hij kort voor zijn tachtigste verjaardag (die aanleiding was voor een musical over zijn leven) aan het Dagblad van het Noorden, was „het mooiste” in zijn leven het scheidsrechter zijn. „Ik vind mezelf niet zo heel aantrekkelijk om naar te kijken. Ik geniet wel van de aandacht. Ik vond het prachtig om als scheidsrechter met de bal in mijn handen met die twee elftallen het veld op te komen. Die bal hield ik vast tot op het moment dat mij paste. Pas bij de toss gaf ik die bal af en mochten ze er even mee intrappen. Ik vond het ook prettig dat als ik de munt bij de toss liet vallen, iemand zo correct was hem uit het gras op te rapen.”

Wat dat betreft is het misschien passend dat zijn allerlaatste recensie in de noordelijke krant, ruim twee weken geleden, niet een theaterstuk betrof maar het volgens hem „zalvende gelul” van scheidsrechters tegenover voetballers tijdens het Europees Kampioenschap in Duitsland.