Een jonge kapitein vertelt dat haar boot een paar maanden geleden werd gestolen. Vandaag is het vaartuig teruggevonden, maar een paar dingen lijken niet in de haak. Om die verdachte zaken te onderzoeken, is een team spitsvondige specialisten aan boord uitgenodigd. O ja, zo vult de kapitein aan, die experts moeten wel snel handelen, want anders ontploft over 25 minuten in haar boot een bom.
Jazeker, er gebeuren vreemde zaken in het Midden-Limburgse Maasplassengebied, een ongeveer dertig vierkante kilometer grote gatenkaas aan de Maas, ontstaan door jarenlange grindwinning. Maar dit boot-bom-scenario is verzonnen en vormt een inleiding op een kort verblijf in een escaperoom. Deze publieksactiviteit is een initiatief van het Platform Veilig Ondernemen Limburg (PVO) en de gemeente Roermond. De escapeboot moet bijdragen aan verscherpte aandacht voor ondermijning op en rond het water.
Voor deze sessie hebben zich vijf mensen ingeschreven: een man en twee vrouwen uit de buurt en twee agenten van de politie Limburg (om privacyredenen verkozen alle deelnemers anonimisering). „We werken hier veel op en rond het water.” Ze vormen deze keer het spitsvondige specialistenteam. Ruim honderd mensen gingen afgelopen vrijdag, zaterdag en zondag aan boord.
Harddrugs
Een precies beeld van de aard en omvang van de ondermijning op en rond de Maasplassen heeft de politie Limburg niet. Misdrijven daar worden niet onder die noemer geregistreerd. Er gebeurt niettemin het nodige. Op 4 augustus vonden agenten bijvoorbeeld 13,5 kilo harddrugs, twee vuurwapens en 57 stuks munitie op een boot in de haven van Wessem, een kilometer ten zuiden van Roermond. Een al langer voortvluchtige man, die eerst zwemmend trachtte te vluchten maar zich later bedacht, en de eigenaar van de boot werden aangehouden.
Volgens John Meeussen, projectleider bij het PVO, gaat het om een groot en niet altijd even overzichtelijk gebied met alleen al 7.500 ligplaatsen in de diverse havens waar nog veel meer gebeurt en kan gebeuren: „Denk aan mensenhandel, gedwongen prostitutie, witwassen en (drugs)afvaldumpingen. En de vele schiereilandjes, waar in de late uren vrijwel niemand anders komt, lenen zich makkelijk voor illegaal kamperen of vissen zonder vergunning.”
Als een gast van een jaar of achttien rijdt in een auto van anderhalve ton, dan weet je eigenlijk al: hier klopt iets niet
Op en in de escapeboot moeten de deelnemers speuren naar aanwijzingen om zaken bloot te leggen die het daglicht niet kunnen verdragen. Aan de buitenkant valt hun oog al op de jerrycans op het dek en op de wapperende Ecuadoraanse vlag aan de achterkant. Binnen ontdekken ze goudstaven, juwelen, wietzakjes, boodschappentassen vol met harddrugs en meer. De wegtikkende tijd en de wetenschap van een naderende explosie maken iedereen nogal gestrest en hun werkwijze een tikje chaotisch.
Toch verzamelen ze tussendoor ook de codes waarmee ze de bom onschadelijk kunnen maken: met een spelletje memory op een beeldscherm, door wat gepuzzel met cijfers achterop valse identiteitsbewijzen en met seinvlaggen die elk voor een letter blijken te staan. Na de ontmanteling staan nog ruim negen minuten op de klok. Dat stemt tot tevredenheid.
Onderwereld
Voor de organisatoren is de escapeboot een middel om het gesprek met de deelnemers op gang te brengen over ondermijning. Van de ervaringen aan boord is het een kleine stap naar hun eigen ervaringen. Of ze zelfs weleens wat zien, vraagt Meeussen. Zeker, zegt de enige man in het gezelschap. „Je gaat ’s avonds laat wat te eten halen bij een McDrive en dan staan aan de rand van de parkeerplaats twee auto’s dicht bij elkaar. Dan weet je eigenlijk al: hier klopt iets niet. Of een gast van een jaar of achttien rijdt in een auto van anderhalve ton.” Sommige deelnemers knikken instemmend.
Maken ze daar dan melding van? „Nee”, bekent de man. „Ik werk als uitsmijter op het Stratumseind [een uitgaansgebied in Eindhoven]. Daar gebeurt ook weleens wat. Zetten we iemand buiten, dan komt die soms met vier, vijf man verhaal halen. Daar roepen we ook niet altijd de politie bij. Dat lossen we dan zelf op – op onze manier.”
Ondermijning is breed, maar het gaat in de kern om de verknoping van de onder- met de bovenwereld
De drie zijn, zo geven ze toe, vooral op de escapeboot afgekomen, maar vinden het gesprek achteraf een mooie toevoeging. Nu ze toch zover zijn, willen ze weten wat ondermijning nu precies inhoudt. Een van de agenten, die met hen mee de boot opging, verschaft tekst en uitleg: „Het is heel breed, maar het gaat om de verknoping van de onderwereld met de bovenwereld.” Meeussen: „Neem een illegale hennepkwekerij. Daar is veel voor nodig, zoals lampen, elektriciteit en een geschikte ruimte. Dus raken al snel behoorlijk wat mensen – al is het maar zijdelings – betrokken.”
Met de escapeboot richten PVO en de gemeente zich nu op recreanten en omwonenden. Het is een aftrap, zegt Meeussen. Hij zoekt ook bewust de samenwerking met organisaties als Sportvisserij Limburg, het Watersportverbond Limburg en Recreon, de koepel van ondernemers in de toeristische sector. In het najaar komen er ook workshops voor allerlei professionals, van havenmeesters tot eigenaren van allerlei recreatieplekken. „Dat moet voor meer bewustzijn zorgen. Alle rottigheid voorkomen gaat niet lukken, maar het is fijn als zaken beheersbaar blijven. Dat kan beter als iedereen een beetje oplet.”
Het stormt op Sint Maarten, letterlijk en figuurlijk. Vorige week trok de tropische cycloon Ernesto langs het Caribisch-Nederlandse eiland, gelukkig zonder grote schade aan te richten. Wel bleven het vliegveld en de scholen dicht en werd de campagne voor de verkiezingen stilgelegd. En demissionair premier Luc Mercelina liet veiligheidshalve alle verkiezingsborden verwijderen. En wat het figuurlijke betreft: Ernesto passeerde aan het eind van een zeer onrustige verkiezingscampagne.
1 | Wat is er de laatste weken aan de hand op Sint Maarten?
Op 8 augustus gaf het consulaat van de Verenigde Staten op Curaçao een waarschuwing af aan Amerikanen op Sint Maarten: wees alert op criminele activiteiten – vooral in de avond – en mijd politieke bijeenkomsten en wijken als Dutch Quarter. In deze arme buurt, nabij de hoofdstad Philipsburg, kwam het zondagavond 5 augustus tot confrontaties tussen jongeren en de politie. Aanleiding waren controles op onder meer wapenbezit. De jongeren reageerden door auto’s in de brand te steken. Ook raakte een Nederlandse marinier gewond aan het hoofd door een geworpen steen. Mariniers en politieagenten uit Aruba en Curaçao staan tot eind augustus het politiekorps van Sint Maarten bij vanwege de onrust rondom de verkiezingen. Dertien mensen werden tot dusver aangehouden.
Volgens Susy Piscione, ondernemer op het eiland, staat Dutch Quarter bekend als „een onveilige buurt die wordt geplaagd door drugshandel”. Jongeren scheuren ’s avonds rond op motoren, vaak zonder helm of licht. Volgens Piscione wil de regering met de controles „laten zien wie de baas is, ook vanwege de verkiezingen”.
Vertrouwen in de politiek neemt af, omdat fundamentele problemen niet worden aangepakt
Aan het geweld van de jongeren ging een ernstiger incident vooraf. Op 17 juli werd de auto van zakenman en politicus Olivier Arrindell onder schot genomen. Zijn vrouw werd daarbij dodelijk getroffen. Arrindell zelf raakte gewond. In een video beschuldigde hij „politieke tegenstanders” van een moordaanslag.
Arrindell, die zich onlangs met een eigen partij kandidaat had gesteld, is een criticaster van de heersende politieke klasse op het eiland. Vooral de National Alliance (NA), geleid door oud-premier Silveria Jacobs, moest het ontgelden.
De aanslag op Arrindell werd veroordeeld door politici. „Dit soort geweld hoort niet thuis op Sint Maarten”, zei premier Mercelina. Hij beperkte het aantal verkiezingsbijeenkomsten.
De politie heeft speciale bevoegdheden gekregen om op verkiezingsdag en de dagen daarvoor mensen te controleren op vuurwapens, ook in buurten waar hotels staan.
Het politieke klimaat is verhit. Ondernemer Piscione noemt de campagne „zeer agressief”. Ook is volgens haar de toestand op het eiland „niet eerder zo slecht geweest, wat betreft de infrastructuur, elektriciteitsvoorziening en het onderwijs”.
Lees ook
Politicus Olivier Arrindell op Sint Maarten onder vuur genomen, echtgenote gedood
2 | Dit klinkt als een structurele crisis. Heeft die politieke oorzaken?
Sinds 2010 is Sint Maarten, net als Aruba en Curaçao, een autonoom land binnen het Koninkrijk, waar de kabinetten komen en gaan: de regering van Luc Mercelina is de elfde in veertien jaar.
Het parlement van Sint Maarten, de Staten genaamd, telt vijftien leden. De machtigste partij is van oudsher de NA. Haar partijleider Silveria Jacobs was van 2019 tot begin 2024 premier. Bij de laatste verkiezingen, op 11 januari, verloor Jacobs verrassend.
Na een lange formatie trad in mei een coalitie aan van vier kleine partijen, geleid door Luc Mercelina. Dit kabinet, dat met acht zetels een nipte meerderheid had, viel al na enkele weken. Statenlid Kevin Maingrette van de Nation Opportunity Wealth, een van de coalitiepartijen, sloot zich opeens aan bij de NA. Mercelina schreef daarop verkiezingen uit.
Mensen hebben genoeg van de corruptie, maar kunnen het geld voor hun stem goed gebruiken
Begin augustus werd bij Maingrette huiszoeking verricht, omdat het OM aanwijzingen had van omkoping. Het is niet voor het eerst dat een regering valt vanwege ship jumping: Statenleden die plotseling een andere coalitie steunen. Het is ook niet de eerste keer dat een Statenlid hier persoonlijk belang bij lijkt te hebben.
Volgens Ludmila de Weever, oud-minister van Toerisme en Statenlid voor de Party for Progress, is Sint Maarten toe aan politieke hervormingen. „Het vertrouwen in politieke leiders neemt af, omdat ze niet in staat zijn fundamentele problemen als arbeid, woningbouw, onderwijs en ook de gebrekkige stroomvoorziening aan te pakken. Door de politieke instabiliteit gaan mensen ook denken: werkt dit systeem nog?”
Hoe die hervormingen eruit moeten zien, weet De Weever nog niet. Wel noemt ze het Franse electorale model dat aan de noordkant van Sint Maarten geldt. „Daar heb je twee rondes om per district een winnaar aan te wijzen. Dat biedt meer duidelijkheid.” Een uitbreiding van het aantal zetels in de Staten ziet ze niet zitten. „Er zijn al te veel parlementsleden die ongeschikt zijn, of die weinig naar de vergaderingen komen.”
Lees ook
Op Sint Maarten is er naast een financiële ook een politieke crisis: deze zomer al weer verkiezingen
3 | Waarom is het persoonlijk profiel van politici zo belangrijk?
De positie van Statenlid is gewild op Sint Maarten: er strijden negen partijen om de gunst van 22.000 stemgerechtigden. Drie partijen zijn nieuw. Het maandsalaris is met zo’n 10.000 dollar (9.062 euro) vrijwel gelijk aan dat van een Tweede Kamerlid, terwijl Statenleden minder zware taken hebben dan hun Haagse collega’s.
Sommige partijen hebben meer dan twintig kandidaten, die allemaal met een eigen foto op de verkiezingsborden staan. Wie de meeste stemmen verovert, komt in de Staten, los van de plek op de kieslijst. Enkele honderden stemmen kunnen al het verschil maken. Het persoonlijke profiel is dus vaak belangrijker dan het partijprogramma.
4 | Hoe wapent Sint Maarten zich tegen stemmenhandel?
Een probleem waar Sint Maarten al langer mee kampt, is dat sommige kandidaten stemmen kopen met geld of giften. Om dit tegen te gaan, waarschuwt de politie dat mensen die zich schuldig maken aan stemmenhandel tot twee jaar celstraf kunnen krijgen. Ook is een anonieme tiplijn geopend.
Op 1 augustus werd Statenlid Akeem Arrindell (geen familie van Oliver Arrindell, van de aanslag in juli) verhoord door de politie, omdat hij bij de verkiezingen in januari stemmen zou hebben gekocht. Vorige week maakte het OM bekend over voldoende bewijs te beschikken om over te gaan tot vervolging. Toch zegt Arrindell, die derde staat op de kieslijst van de United People’s Party, dat hij deze maandag gewoon deelneemt aan de verkiezingen.
Om de stemmenhandel op Sint Maarten tegen te gaan, werden de gordijnen voor de stemhokjes weggehaald. Mensen die hun stem verkochten, maakten in het hokje een foto van het stembiljet en hun ID, en stuurden die naar de koper.
Piscione postte onlangs op Facebook een verhaal over een klant in haar sportzaak, die zei vanwege de maatregelen morgen niet te gaan stemmen. „Hij zei dat hij voorheen 200 dollar voor zijn stem kreeg.” Piscione noemt de mentaliteit van de eilanders tweeslachtig. „Enerzijds hebben mensen genoeg van de corruptie, anderzijds kunnen ze het geld voor hun stem goed gebruiken. Het leven is hier duur.”
5 | Hoe is het gesteld met de economie? En de stroomvoorziening?
In 2017 werd Sint Maarten zwaar getroffen door de orkaan Irma en vanaf 2020 viel door de pandemie het toerisme, waarvan het sterk afhankelijk is, enkele jaren stil. Het toerisme leeft nu weer op, maar de economie blijft kwetsbaar.
Een ander probleem is het instabiele elektriciteitsnet, waardoor veel wijken tot zes uur per dag zonder stroom zitten. Het energiebedrijf GEBE werd in 2022 getroffen door een cyberaanval, waarna het kabinet-Jacobs het management wegstuurde. Sindsdien is sprake van achterstallig onderhoud en sinds mei valt de ene na de andere generator uit. Inmiddels zijn er vorige week containergeneratoren aangesloten, maar premier Mercelina heeft aangegeven dat de stroomuitval tot oktober kan aanhouden.
Volgens Piscione geniet de premier, die eerder werkte als chirurg, nog enig vertrouwen op het eiland. „Zijn imago is positiever, omdat hij niet betrokken is geweest bij corruptie en zichtbaar zijn best doet om problemen aan te pakken.”
Statenlid Ludmila de Weever is vooral bezorgd over de sociale problemen. „Veel mensen leven in armoede. Ze komen niet aan werk, zijn onverzekerd, kunnen geen goed vervolgonderwijs krijgen. Daar moet snel iets aan gedaan worden. De politiek op Sint Maarten heeft jarenlang gefaald.”
Lees ook
‘De ferry is van levensbelang voor de Bovenwindse Eilanden’
Het blauwtongvirus blijft zich in snel tempo verspreiden door Nederland. Inmiddels is het virus op 3.807 locaties vastgesteld, vooral bij schapen. Bijna een kwart (898) van die locaties kwam er sinds vorige week maandag bij, met een veelvoud van besmettingen, meldde de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) donderdag. Een maand geleden was het virus nog op ‘slechts’ 94 locaties geconstateerd. Hoe zit het met de werking van virus en vaccins en met de financiële schade voor schapenhouders?
1 | Hoe kan blauwtong zich zo snel verspreiden?
Het virus wordt verspreid door knutten: bijtende vliegjes die de ziekte van dier tot dier overdragen. Door het natte voorjaar en de warme zomer zijn de knutten volop actief. Vooral schapen kunnen ernstig ziek worden van blauwtong. Symptomen zijn onder andere kreupel lopen, een opgezwollen kop en tong, en hoge koorts. Ook kunnen de dieren overlijden. Dagelijks komen zo’n 1.500 tot 1.800 schapen om, stelde de Nederlandse Schapen- en Geitenfokkers Organisatie (NSFO) vorige week.
Die sterfte leidt inmiddels tot logistieke problemen bij destructiebedrijf Rendac, het enige bedrijf dat in Nederland dode dieren ophaalt en verwerkt. Kadavers kunnen niet altijd meer de eerstvolgende werkdag worden opgehaald bij de boerderij, ook al rijdt Rendac rond met zestig vrachtwagens. „Vorige week werkten we al het weekend door om achterstanden in te halen, dat doen we dit weekend ook”, zegt directeur Sjors Beerendonk. Deze week zorgde ook de hitte voor extra diersterfte. „Een onfortuinlijke combinatie”, aldus Beerendonk, die stelt dat dode dieren nog wel binnen twee werkdagen worden opgehaald.
2 | We hadden toch een vaccin?
Ja, drie zelfs. Toenmalig minister Piet Adema (Landbouw, ChristenUnie) was er bij de aankondiging „zeer verheugd” over. Volgens schattingen is inmiddels 90 tot 95 procent van de schapen gevaccineerd. Bij de laatste Nederlandse uitbraak van blauwtong in 2006 waren vaccinatie en natuurlijke immuniteit genoeg om het aantal besmettingen snel te minimaliseren. Waarom het nu toch misgaat, is „een raadsel”, zegt viroloog Piet van Rijn van Wageningen Bioveterinary Research.
Het meest waarschijnlijk is dat dit vaccin minder goed werkt en dat de huidige variant van het virus (serotype-3) ziekmakender is dan andere varianten. Van Rijn zegt dat een tweede vaccinatieronde zou helpen. „Dit triggert het immuunsysteem opnieuw, waardoor meer antistoffen worden aangemaakt en dieren naar verwachting beter en langer beschermd zijn.” Ook het inenten van andere herkauwers kan een verdere verspreiding voorkomen, zegt Van Rijn. „Koeien gaan minder vaak dood aan blauwtong, maar spelen wel een belangrijke rol in de verspreiding.”
Dat het zo hard gaat als nu, had niemand verwacht. Toch komt de nieuwe uitbraak niet helemaal onverwachts, aldus Van Rijn. Uit bloedonderzoek van diergezondheidsdienst Royal GD, dat het verloop van blauwtong onderzoekt voor het ministerie, bleek begin dit jaar al dat het aantal schapen met antistoffen lager was dan gewenst. Ook van de vaccins was bekend dat ze minder goed zouden werken dan in 2008. Van Rijn: „Aan data die fabrikanten aanleverden, kon je zien dat deze vaccins minder goed zouden beschermen dan vaccins tegen bijvoorbeeld de variant in 2008.”
Dit betekent overigens niet dat de vaccins helemaal geen effect hebben gehad. „De scherpe rand ten opzichte van vorig jaar lijkt eraf”, zegt René van den Brom van Royal GD. Waar in 2023 driekwart van de schapen met blauwtong stierf, lijkt dit percentage nu lager te liggen. „Exacte cijfers hebben we nog niet, maar houders zien een deel van de zieke schapen na een paar dagen weer opknappen. Wel wordt ondanks vaccinatie sterfte gemeld.”
3 | Wat is de impact op de boerderij?
Voor veel schapenhouders is het een wanhopige situatie. Vorig jaar was de vrees voor blauwtongbesmettingen al groot, toen was er nog geen vaccin. Dit voorjaar werd het begin van de vaccinatiecampagne dan ook gevierd als feestdag. Totdat bleek dat schapen nog steeds ziek kunnen worden, of zelfs sterven aan het virus. Veehouders zien hun dieren lijden en kunnen alleen maar hopen op beterschap. Preventieve ruiming, zoals bij de vogelgriep, is niet nodig: schapen kunnen elkaar niet rechtstreeks besmetten.
En dan de financiële schade. Een prik met een vaccin kost een boer tussen de 10 en 20 euro. Daarin zitten ook de voorrijkosten en het uurtarief van de dierenarts verrekend. Op een kudde van driehonderd schapen lopen de kosten voor een vaccinatieronde al op tot ergens tussen de 3.000 tot 6.000 euro. Een eventuele tweede ronde zou dat bedrag verdubbelen.
Ook maken veehouders kosten voor de ruiming van hun gestorven schapen. Destructiebedrijf Rendac rekent hiervoor vaste, door de overheid gereguleerde tarieven. Het ophalen van het kadaver van een gestorven schaap kost 28,87 euro, met daarbovenop 1,59 euro verwerkingskosten. En dan is er nog omzetderving, die bij veel sterfte in de duizenden euro’s kan lopen. Een gezond slachtschaap levert gemiddeld zo’n 150 euro op.
4 | Wordt de financiële schade vergoed door de overheid?
Nee, dit tot frustratie van de schapenhouders. Zij vinden dat ze gecompenseerd moeten worden door de staat. Niet alleen voor de impact van blauwtong, maar ook voor andere extra kosten die deze periode inhakken op de financiële reserves. Zo is er ook nog de wolf waar boeren maatregelen tegen moeten nemen, die niet altijd vergoed worden.
Rundveehouders zijn daarnaast niet altijd bereid om te vaccineren vanwege de kosten, terwijl dit volgens Van Rijn wel van belang is voor de bestrijding van blauwtong.
Belangenbehartiger LTO Nederland wijst daarbij op andere Europese landen, zoals Frankrijk en Luxemburg, waar de overheid de blauwtongvaccins inkoopt en vrij beschikbaar stelt aan de boeren. Ook in sommige Duitse deelstaten worden boeren (gedeeltelijk) gecompenseerd. „Wij vergoeden dierziekten in de regel niet, daarvoor zijn er te veel”, reageert een woordvoerder van het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. „De lijn is dat iedere Nederlander die een dier houdt er rekening mee moet houden dat het ziek kan worden. Het is het risico voor de ondernemer.”
Dat de buffers bij schapenhouders opraken, „ziet en erkent” de minister wel. Woensdag zegde Wiersma in gesprek met de sector een „versneld” onderzoek toe naar de financiële impact van blauwtong op de schapenhouderij. Wanneer de resultaten volgen, is nog onbekend: naar onderzoekers wordt gezocht. Maar ook daarna lijken gratis vaccins geen optie: „We willen vooral kijken waar het nog meer knelt in de sector. Voor compensatie, of andere maatregelen, is eerst economische onderbouwing nodig”, aldus de woordvoerder van het ministerie.
5 | Hoe is het in de rest van Europa?
Via Nederland heeft de nieuwe variant van blauwtong zich ook naar andere landen verspreid. In Duitsland nam het aantal gevallen binnen een paar weken toe tot bijna 1.900. Vorig jaar was dit nog slecht 23. In België staat de teller inmiddels op meer dan 500 locaties met besmettingen. Ook Frankrijk en Luxemburg kregen afgelopen weken te maken met hun eerste besmettingen met de virusvariant. Denemarken volgde op 13 augustus met de eerste melding in vijftien jaar.
6 | Wat is het verband met de veehouderij en klimaatverandering?
Nederland heeft een relatief hoge dier- en bedrijfsdichtheid. Die kunnen meespelen in de snelle verspreiding van blauwtong, zegt Van Rijn. „Een knut hoeft hier niet ver te vliegen om een volgend dier of bedrijf te besmetten.” Daarnaast worden door klimaatveranderingen de omstandigheden voor knutten gunstiger. Winters zijn gemiddeld milder. „Sinds de eeuwwisseling zien we de uitbraken met blauwtong langzaam van Afrika en Zuid-Europa opschuiven naar het noorden.”
7 | En de mens? Loopt die gevaar?
Het korte antwoord: nee. De kans op een mutatie waar mensen door worden geïnfecteerd is „ongelofelijk klein”, zegt Van Rijn. Blauwtong komt alleen voor bij herkauwers, zoals schapen, geiten, runderen.
Sporadisch raakt een hond besmet met blauwtong door het eten van besmet vlees. Maar de vermeerdering van het virus is dan zo klein, dat het niet kan overslaan op andere honden, laat staan op mensen.
8 | Hoe nu verder?
Een nieuw, verbeterd vaccin laat voorlopig op zich wachten, denkt Van Rijn. „Er zijn nu vast wetenschappers bezig met nieuwe vaccins, maar dit kost jaren onderzoek.” Intussen is de verwachting dat de weersomstandigheden tot november gunstig zullen blijven voor knutten en dus voor het virus. Van Rijn adviseert boeren daarom ook om, waar mogelijk, aan andere maatregelen dan vaccins te denken, zoals het ophokken van herkauwers in goed geventileerde stallen.
Lees ook
Voor de tweede week op rij forse toename van het blauwtongvirus
Lees ook
Schaap beschermen tegen blauwtong? Dan ook de koe vaccineren
In de eerste zes maanden van dit jaar zijn al bijna evenveel wolvenaanvallen geregistreerd als in heel 2023. Dat blijkt uit een analyse door persbureau ANP van regionale gegevens over aanvallen van wolven op schapen en ander vee. Dit jaar zijn er al 360 wolvenaanvallen op dieren geregistreerd, tegenover 399 aanvallen in heel 2023. Deze gegevens worden bijgehouden door de organisatie BIJ12.
Vooral in Gelderland zijn de incidenten gestegen. In de eerste zes maanden van dit jaar hebben daar 166 aanvallen plaatsgevonden, tegenover negentien in dezelfde periode vorig jaar. In de provincie Noord-Brabant zijn juist minder aanvallen geregistreerd.
Het aantal aanvallen zal vermoedelijk nog oplopen, meldt ANP. Het is namelijk niet verplicht om wolvenaanvallen door te geven aan BIJ12. Daarnaast is de organisatie nog aanvallen aan het verwerken: van zeker zestig incidenten in de afgelopen twee maanden is BIJ12 nog aan het onderzoeken of een wolf verantwoordelijk was voor de schade.
Dat wolven vaker aanvallen komt vooral doordat er meer wolven zijn. Afgelopen winter telde Nederland 51 van de dieren, anderhalf jaar geleden nog 29.
Sander Schimmelpenninck was nog hoofdredacteur van Quote toen Doortje Smithuijsen hem vroeg om mee te doen aan een door haar georganiseerd debat, een jaar of acht geleden. Hij zei ja en ze dacht dat alles rond was, tot ze online zag dat hij die avond al een ander debat had. „Iets van Quote”, zegt ze met een lach, een vrolijk spottende lach die ze in de uren hierna, op het terras van restaurant de Kas in Amsterdam, nog vaak zal laten horen.
„Pijnlijk”, zegt hij.
„Dus ik appte je”, zegt ze, „om te vragen hoe je het voor je zag en toen gaf jij toe…”
„…dat ik niet kon.”
„En moest ik op het laatste moment vervanging regelen.”
Hij lacht ook, de lach van iemand die zichzelf wel vaker iets moet vergeven. „Ik zal niet ontkennen dat dit soort dingen weleens gebeuren in mijn leven.”
En toen?
„Toen heb jij”, zegt hij tegen haar, „een paar keer iets voor Quote gedaan. En sindsdien hebben we af en toe contact. Als eh… goede collega’s.”
Zij: „Ik zou jou wel een vriend noemen.”
Hij: „Ik jou ook.”
Een of twee keer per jaar eten ze samen. Zij vraagt hem weleens om advies, zakelijk advies. Doortje Smithuijsen (32) werd journalist, schrijver, columnist, podcast- en documentairemaker toen Sander Schimmelpenninck (40) in al die hoedanigheden al een arrivé was en haar tips kon geven over tarieven, contracten, organisatie. „Maar de laatste tijd vraag je me nooit meer wat”, zegt hij. „Dus ik heb het idee dat het heel goed met je gaat.”
„Of heel slecht”, zegt ze. „Dat kan ook, hè?”
En dan is er het plaatsje Diepenheim in Twente, waar de vader van een ex-geliefde van Doortje Smithuijsen een buitenhuis had, een „aangetrouwde residentie” zoals zij het noemt, toevallig vlak bij „het kasteel” van de ouders van Sander graaf Schimmelpenninck, op landgoed Nijenhuis. „Heel geestig dat we elkaar daar weer tegenkwamen”, zegt ze. „Ik bedoel, wie komt er ooit in Diepenheim? En toen was ik daar en jij was daar ook. Al had ik het idee dat jij het niet grappig vond.”
„O jawel”, zegt hij. „Ik juich alle invloeden van buiten in Diepenheim van harte toe, kunnen ze daar goed gebruiken.”
„Ik kom er nooit meer”, zegt zij.
Hij, na een stilte: „Mijn moeder vindt jou altijd heel leuk.”
Zij: „Ik vind jouw moeder ook heel leuk.”
Eerder dit jaar publiceerde Doortje Smithuijsen het pamflet Kapitalisme is seksisme, over de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, en wie er belang bij hebben dat die in stand blijft. Sander Schimmelpenninck publiceerde vorig jaar het pamflet Sander en de kloof, over de groeiende verschillen tussen arm en rijk in Nederland, en wat daar tegen te doen valt. Erfenissen en vermogens zwaarder belasten. Een maatschappelijke diensttijd voor twintigers. Heeft hij Doortjes pamflet gelezen?
„Eh, nee.”
En zij? Heeft zij Sanders pamflet gelezen?
„Ja. En ook zijn vorige boek, Elite gezocht.” Dat gaat over de sociale en geestelijke armoede van de nieuwe rijken, hun zelfzucht en hoe weinig ze zich wensen in te zetten voor het algemeen belang. De elite, is de boodschap, zou haar verantwoordelijkheid moeten nemen voor een betere maatschappij.
„Ik ga Kapitalisme is seksisme nog wel lezen”, zegt hij tegen haar. „Want het is natuurlijk wel mijn thematiek.”
Zij: „Het is heel erg jouw thematiek.”
Haar pamflet, dat doet denken aan Le Deuxième Sexe van Simone de Beauvoir, eindigt in de Zuidas-vestiging van sportschool Rocycle waar ze ’s avonds na werk tussen andere randstedelijke jonge vrouwen zoals zij – slank, gezond, succesvol, lichtelijk gestrest – keihard aan het spinnen is op muziek van Beyoncé, aangemoedigd door een instructrice die zich een mental coach waant. This is your life. It is your decision what to do with it. You are the one taking decisions. You are the only person in control.
Schijncontrole, schrijft ze, in een wereld waarin er zélfs binnen het ‘cultureel elitaire’ en ‘maatschappelijk kansrijke milieu’ waarin zij is opgegroeid vrouwen nog altijd minder te kiezen hebben dan mannen. Ja, ze mogen kiezen hoe hard ze fietsen om hun lichaam in vorm te houden, hoe zwaar de gewichten zijn waarmee ze hun spieren trainen. Maar wat betreft het ‘grotere plaatje’? Het ‘leven zelf’?
De wereld lijkt razendsnel te veranderen, schrijft ze, en toch staan bepaalde ontwikkelingen al decennia stil. Vrouwen hebben nu betaalde banen, maar wel vaak de minder goed betaalde banen in de zorg en het onderwijs. Ze verdienen structureel minder dan mannen. Ze besteden meer uren aan huishouden. Vanaf hun dertigste begint iedereen te vragen of ze kinderen willen en het enige sociaal geaccepteerde antwoord is ‘ja’. Zodra het eerste kind geboren is zijn zíj degenen die parttime gaan werken. En sociale media bevestigen die normen, schrijft ze. Van alle kanten worden vrouwen in de mal van ‘sexy vrouw, moeder of sexy moeder’ gedrukt.
Jullie zijn allebei uitgesproken mooi en aantrekkelijk.
Sander Schimmelpenninck hoest en Doortje Smithuijsen kijkt alsof ze haar geweer wil pakken. „Ik vind dit altijd zo’n ongemakkelijk onderwerp. In interviews begint iedereen erover.”
„Waarover?”, vraagt hij.
„Hoe ik eruitzie.”
„Bij mij gaat het daar nooit over.”
„Bij mij altijd. In ieder interview krijg ik weer de vraag of het aan mijn uiterlijk ligt dat ik dit of dat heb bereikt. Wat zég je daarmee? Wat kan een mens daar zinnigerwijs op antwoorden?”
Mannen mogen dik en oud zijn, voor wat ze verdienen maakt het niet uit
In je pamflet verwijs je naar onderzoek…
„…waaruit blijkt dat vrouwen die een bepaalde BMI hebben en aan nog een paar andere standaarden voor schoonheid voldoen hogere inkomens hebben, ja. In die zin snap ik het wel dat jullie erover beginnen. Die correlatie is er. Mannen mogen dik en oud zijn, voor wat ze verdienen maakt het niet uit. Wel opvallend trouwens” – ze praat tegen Sander Schimmelpenninck – „dat het bij jou in interviews nooit over je uiterlijk gaat en of je daar je succes aan te danken hebt.”
„Bij mij gaat het altijd over mijn achternaam, wat net zo dom en oninteressant is.”
Is dat dom en oninteressant?
„Ja, vind ik wel.”
„Het is allebei vervelend”, zegt Doortje Smithuijsen. „Maar ook relevant. Niet per se als het over mezelf gaat, meer als je ziet – daar is veel onderzoek naar gedaan – hoe onzeker vrouwen ervan worden dat ze altijd op hun uiterlijk worden beoordeeld en hoe het hen op achterstand zet. Ik wil wel graag gezegd hebben dat mijn pamflet over veel meer gaat. Het wordt, hoor ik van allerlei mensen, gezien als een oprechte uitroep van mij over de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en hoe fucking oneerlijk dat is.” De vrolijke spot is even helemaal weg. „What the fuck, ik doe álles goed, alles wat óók van vrouwen verwacht wordt. Ik werk fucking hard, ik verdien mijn eigen geld, ik ben zelfstandig, en als mijn relatie niet goed is, stap ik eruit. En waar word ik op afgerekend? Dat ik zo hard werk. ‘Is dat wel goed voor je?’ Of ik al een nieuwe vriend heb. Dat ik nog geen moeder ben. En op hoe ik eruitzie.”
In het kapitalistische systeem, schrijf je, wordt goed geld verdiend aan de onzekerheid van vrouwen.
„Onzekerheid door de normen, de conservatieve normen die hun worden opgelegd, ja.”
En influencers op sociale media versterken dat.
„Absoluut. Influencers bevestigen die normen de hele tijd.”
Je vorige boek ging daar ook over.
„Bij mij gaat het daar eigenlijk altijd over.”
„Gouden bergen”, zegt Sander Schimmelpenninck. „Dat boek heb ik wel gelezen.”
„Echt waar?”, vraagt zij.
„Ja, en de documentaire die je erover hebt gemaakt heb ik ook gezien. Het raakt helemaal aan de thematiek van het boek dat ik nu aan het schrijven ben.”
„O ja?”, zegt zij. „Waar gaat dat over?”
„Over de ellende die sociale media veroorzaakt. Ik ben heel erg anti-sociale media en ik erger me enorm aan mensen die de invloed van sociale media bagatelliseren. Het is volkomen duidelijk dat mensen in een fuik worden gejaagd en helemaal doldraaien. De algoritmes van sociale media promoten engagement, want daarmee hou je de aandacht vast. Hoe creëer je engagement? Door te liegen. Door domheid te debiteren. Door complottheorieën te verspreiden. Het is levensgevaarlijk en ik snap niet dat er nog mensen zijn die dat downplayen door complexe verklaringen te verzinnen voor een heel concreet probleem: ondermijning van de democratie door sociale media. It’s right there.”
„Ik ben het met je eens”, zegt Doortje Smithuijsen. „En ook weer niet. Ik denk dat sociale media uitvergroten wat al lang gaande was: de tendens dat mensen steeds meer op hun eigen ego gericht raken, en op scoren, maatschappelijk scoren, of het nou om de Cito-toets van hun kinderen gaat of om het aantal likes op hun LinkedIn-profiel. Allemaal je eigen winkeltje, gá ervoor, het is jij tegen de anderen…”
Sander Schimmelpenninck knikt.
„… en ik zou wíllen dat je dat zou kunnen oplossen door sociale media af te schaffen. Maar ik denk het niet.”
Hij: „De snelheid waarmee westerse democratieën richting autocratie koersen zou ondenkbaar zijn zonder sociale media.”
Zij: „Ja, maar sociale media zijn niet de oorzaak.”
Hij: „Sociale media is capitalism on steroids en het is begonnen in de jaren negentig, toen internet opkwam en de consensus in het Westen was dat het kapitalisme had gewonnen. Dus werd internet vrijgelaten. Gewoon geen regulering en dan kijken we wel wat er gebeurt. Nou, dit dus. Leugens en domheid. Daar gaat mijn nieuwe boek ook over: de domheid, de gespéélde domheid als politieke strategie om de democratie te ondermijnen.”
Zij: „Daarom is de online-wereld ook zo seksistisch.”
Hij: „Ja.”
Zij: „Dat vond ik zo boeiend aan die influencerwereld toen ik me daar in begon te verdiepen. De best verdienende influencers zijn allemaal vrouwen, influencen is misschien wel de enige economische activiteit waarbij vrouwen on top zijn. Het punt is: hoe komt dat? Omdat ze zich totaal conformeren aan een patriarchaal ideaal. En door wie verdienen ze zoveel? Door de producenten van de spullen en de diensten die ze promoten. Door de eigenaars van de tech-bedrijven achter de apps. Schoonheidsproducten, kleren, alles voor je trouwerij, alles voor je zwangerschap en je baby, alles om een goede moeder en echtgenote te zijn. Al die vrouwen met hun volgers op sociale media zijn poppetjes in een systeem dat hen totaal marginaliseert. Het draait alleen maar om het verkopen van spullen en vrouwen bang en onzeker maken, zodat ze nog meer spullen kopen. Bang om niet knap te zijn, bang om de boot te missen, om te falen, om een slechte vriendin of een slechte moeder te zijn. Aan die angst. Het is allemaal rete-traditioneel en ik kijk er graag naar, want” – de spot in haar lach wordt zelfspot – „het is heerlijk om te zien. Heel veel vrouwen vinden het heerlijk om te zien, ontspannend, en daardoor pusht het algoritme het allemaal nog meer omhoog, en zo wordt het een vicieuze cirkel.”
Ze heeft wel een betaald abonnement op YouTube genomen, zegt ze, om niet de héle tijd „al die babyshit” op haar telefoon te krijgen. Ze doet de vrouw na die net een Clearblue-test heeft gedaan en met een door dit grote wonder aangedane stem zegt dat ze zwánger is. „En dan maken we ons zorgen om de tradwives, en terecht, want ze hebben veel invloed, en…” Ze onderbreekt zichzelf en vraagt aan Sander Schimmelpenninck of hij weleens naar filmpjes van tradwives kijkt. (Tradwives: vrouwen die een traditioneel huwelijk met een traditionele rolverdeling propageren.)
„Ja, ja”, zegt hij. „Maar ik begrijp er niks van.”
„Wat begrijp je niet?”
„Dat hele tradwivegedoe en hoe vrouwen zich online manifesteren. Ik begrijp het niet en het interesseert me niet.”
„O nee?”, zegt ze. „Het zou jou toch moeten interesseren, als je zo anti-sociale media bent.”
„Ik weet het, maar het voelt niet echt als mijn strijd, dus ik ben blij dat jij hem voert.”
„Bedankt”, zegt ze. „En waarom voelt het niet als jouw strijd?”
„Ik heb natuurlijk al vaak genoeg dingen gezegd over vrouwen en gelijkheid en zelfstandigheid en dan toch parttime willen werken, wat ik op systeemniveau een decadent verschijnsel vind, een luxe welvaartsproduct, en eerlijk gezegd…”
„Deeltijdprinsesjes. Heb jij dat woord bedacht?”
„Nee, maar het wordt me wel altijd in de schoenen geschoven en eerlijk gezegd heb ik gewoon geen zin meer in die discussie. Ik vind tradwives een minder acuut gevaar voor de democratie dan andere vormen van domheid, al zie ik de samenhang echt wel. Maar ik kan niet alles doen.”
„Misschien”, zegt ze, „moet je je eens verdiepen in wat vrouwen op systeemniveau in de richting van parttime werken duwt.”
Laatst, vertelt ze, stond ze op een borrel met twee mannelijke collega’s van „zeg maar Sanders leeftijd” te praten over geld en die mannen stelden toen voor dat ze elkaar zouden vertellen wat ze verdienden. „Ik probeerde er nog zo’n beetje onderuit te komen”, zegt ze, „maar dat lukte niet, dus oké, en toen bleek dus dat ik veel meer verdiende dan zij.”
Sander Schimmelpenninck: „Lékker!”
„En weet je wat?”, zegt ze. „Daarna fietste ik naar huis en voelde ik me schuldig.”
„Najá!”, zegt hij. „Hoezó?”
„Ik denk”, zegt ze, „omdat je als vrouw een soort ingebouwd idee hebt van dat mag niet, dat hoort niet.”
„Echt waar?”
„Ja, echt waar. Vind je dat gek?”
„Ja, heel gek.”
„Maar kijk, je staat daar als vrouw tussen die twee mannen in en je zegt hoeveel je verdient en je ziet aan hun gezichten dat ze het echt niet leuk vinden.”
„Wat een slappe zakken”, zegt Sander Schimmelpenninck. „Waarom zei je niet: wat is dit voor raar gedoe?”
Hij woont sinds een paar jaar in Zweden met zijn Zweedse vriendin Lotta, die oesterduiker is en minder verdient dan hij. Is hij weleens met een vrouw geweest die meer verdiende dan hij?
„Nee”, zegt hij, „maar ik zou er totaal geen moeite mee hebben als het wel zo was. En ik heb in mijn omgeving nog nooit een man horen zeggen dat hij er wel moeite mee heeft.”
„Dat is dus het lastige van praten over seksisme”, zegt Doortje Smithuijsen. „Iedereen doet het zelf altijd goed en heeft altijd wel ergens een neef die het nog beter doet. Dus wat zit ik nou te zeiken? Maar weet je” – ze buigt over de tafel heen naar Sander Schimmelpenninck – „wat zo lekker was aan het schrijven van dat pamflet? Dat ik de statistieken erbij kon pakken, de wetenschappelijke onderzoeken. En daaruit blijkt dat mannen het gewoon heel a-relaxed vinden als hun vrouw meer gaat verdienen dan zij. Sterker, de vrouwen vinden het óók a-relaxed.”
„Mijn Zweedse vriendin”, zegt hij, „heeft er grote moeite mee dat zij minder verdient dan ik.”
„Ja, vast, maar de samenleving oordeelt anders.” Ze vertelt over een langlopend Amerikaans onderzoek waarbij focusgroepen mogen zeggen wat ze van een zekere Andy en Amy vinden, een verzonnen stel dat wordt gebruikt om hun meningen te peilen. „In het ene scenario”, zegt ze, „werkt Andy het meest en verdient hij ook het meest en Amy is vooral thuis met de kinderen, en dan is het: goed huwelijk, die mensen houden van elkaar, ze hebben heel veel seks. Maar op het moment dat die Amy meer buitenshuis werkt en meer verdient dan Andy, dan is het: wat een dominante bitch, bah, arme man, die twee hebben nooit seks. Echt snoeihard. In Nederland wordt ook snoeihard geoordeeld over vrouwen die fulltime werken en de kinderen vijf dagen per week naar de opvang brengen.”
„Dat is zo”, zegt hij. „Maar in Zweden is dat anders. En dat is een voortvloeisel van beleidskeuzes die de sociaaldemocraten er in de jaren zestig en zeventig doorheen hebben gerost. Alle ouders krijgen samen de eerste achttien maanden verlof en daarna is de kinderopvang gratis. Mannen en vrouwen werken allemaal vijf dagen per week en iedereen vindt dat normaal.”
„In 1977”, zegt Doortje Smithuijsen, „schreef de PvdA in haar beginselprogramma dat arbeid gelijk moest worden verdeeld tussen mannen en vrouwen. De overheid moest zorg dragen voor de fundamenten die dat mogelijk maakten.”
Hij: „Daar is dan weinig van terechtgekomen.”
Zij: „Heel weinig, ja, en ik kan me enorm ergeren aan hoe er momenteel gekeken wordt naar de scheve verdeling van arbeid en inkomen tussen man en vrouw. Alsof vrouwen daar uit eigen beweging voor kiezen. Alsof er niet eeuwenoude vooroordelen meespelen. Je weet wat er gebeurt als mannen en vrouwen aan de keukentafel bespreken hoe ze het gaan verdelen als de kinderen komen. Zíj gaat parttime werken, want híj verdient meer. Als je de uren die vrouwen aan huishouden en gezin besteden meetelt, werken ze meer dan de mannen. En ze verdienen minder.”
Een halfuur laten huilen vind ik ook te lang, maar vijf minuten mag
„Een gelijke verdeling”, zegt Sander Schimmelpenninck, „krijg je alleen met maatregelen die voor iedereen gelden en door de overheid worden opgelegd. One size fits all. Dan veranderen de culturele opvattingen vanzelf. In Zweden ben je een slechte ouder als je je kind niet vijf dagen in de week naar de opvang brengt. Of je nou in een goedkope huurflat woont of in een villawijk, iedereen doet het zo. En iedereen moet werken, anders is het niet te betalen. Het is een economisch ingestoken deal waar de hele maatschappij voordeel van heeft.”
Je hebt met Lotta samen een dochter.
„Een dochter van bijna een jaar, ja. Ze gaat naar de opvang zodra ze kan lopen en tot die tijd moeten we het zelf uitzoeken.”
„Wel goed eigenlijk”, zegt Doortje Smithuijsen.
„Dat is heel goed, Doortje. Heel goed.”
„En eh… hoe hebben jullie het verder verdeeld?”
„Ik ben een ontzettende poetser, dus ik maak schoon. En ik ben van het kind laten doorslapen. In Zweden hebben ze andere opvattingen over hoe lang je een kind mag laten huilen. Die komen erop neer dat een kind niet mag huilen. Dus Lotta vindt dat we meteen naar haar toe moeten als ze huilt. En ik vind van niet. Een halfuur vind ik ook te lang, maar vijf minuten mag.” Het is, zegt hij, in hun relatie een terugkerend conflict.
En voor Doortje Smithuijsen was het, zegt ze, elke keer dat ze ging samenwonen een terugkerend conflict dat zij degene was die het merendeel van de huishoudelijke taken op haar bordje kreeg. Sander Schimmelpenninck: „Is dat zo?”
„Ja, dat is zo.”
„Dus jij hebt geen vriendjes die schoonmaken?”
„Vind je dat nou ook al gek?”
„Heel gek. Dan sla je toch met je vuist op tafel?”
‘Yell, yell, yell, wij doen niet aan een yell”, scandeert Arwen (17), mentor van introductiegroepje 300. De mentor van een ander groepje kwam vragen of ze al een yell hadden bedacht. „Mijn groepje is echt stil”, zegt hij tegen Arwen. „O, bij ons kletst het wel lekker”, zegt Cato (18), de andere begeleider van groepje 300.
Maar een yell? Nee, daar was het groepje nieuwe mbo-studenten niet echt voor te porren. Ze zitten donderdagmiddag in de aula van mboRijnland in Leiden. Op de tafel voor hen ligt een kartonnen bord met hun groepsnummer. Ze wilden het bord op zich wel versieren. Er zitten wat glitters op en een niet opgeblazen rode ballon.
Belangrijk op zo’n eerste dag is hoe je overkomt op je potentiële vrienden. Even kijken hoe zij meedoen aan de groepsactiviteiten. Niet te gretig? Check. Maar je wil ook niet stil zijn. Dus wordt er voorzichtig met elkaar gepraat aan de tafel van groepje 300. Naar overeenkomsten gezocht. Een paar meiden hebben het over indrinken met de vriendengroep van hun oudere broer en zus.
De nieuwe studenten in de aula beginnen komend studiejaar allemaal aan een mbo-opleiding. In navolging van hun mentoren. Vandaag lopen ze de EL CID, de introductieweek in Leiden. Tot voor kort konden alleen hbo- en wo-studenten daaraan meedoen, maar sinds vorig jaar ook mbo’ers. Wel is voor die laatste groep maar één dag gereserveerd en hebben mbo’ers een aantal activiteiten apart van de wo’ers en hbo’ers. Maar bij de lunch en het festival later deze donderdag komen ze allemaal bij elkaar.
Lees ook
De eerste studentenvereniging voor mbo’ers moet een einde maken aan ‘de segregatie’
Bakkersopleiding
Vorig jaar liepen zo’n 85 mbo’ers de EL CID, dit jaar zo’n 70. Die afname komt mogelijk doordat de introweek dit jaar wat vroeger in augustus valt, aldus Anna van Middelkoop, de voorzitter van het EL CID. In totaal doen zo’n 3.500 studenten mee. Van Middelkoop denkt dat het aandeel mbo’ers klein is doordat de EL CID nog relatief onbekend is onder hen.
Deze week vonden ook de introductieweken in Utrecht (UIT-week) en in Groningen (KEI-week) plaats. In Utrecht deden zowel dit jaar als vorig jaar zo’n dertig mbo’ers mee en in Groningen zo’n vijftig. Komende week beginnen de introductieweken in andere studentensteden. In 2023 begonnen zo’n 150.000 studenten aan een mbo-opleiding, de inschrijvingen voor dit jaar lopen vooralsnog.
Al die mensen die hoger werken, werken voornamelijk op kantoren. En door wie worden die kantoren gemaakt? Door mbo’ers
Hoewel mbo’ers bij sommige studentenverenigingen sinds kort ook welkom zijn, is dat bij veel verenigingen nog niet het geval. „Ik vind dat best raar, want wij zijn niet dom of zo”, zegt Arwen, die een bakkersopleiding volgt. Ze draagt een geel EL CID-poloshirt.
Net als Cato, die een opleiding tot onderwijsassistent volgt. „Al die mensen die hoger werken, werken voornamelijk op kantoren. En door wie worden die kantoren gemaakt? Door mbo’ers. Kijk, ik snap wel dat de verenigingen leeftijd als een probleem kunnen zien, maar zet er dan gewoon een leeftijdsgrens van achttien op.”
‘Kakkers’
Tijdens de lunch in de botanische tuin van Leiden zijn de studenten van groepje 300 al aan elkaar gewend. Op een grasheuvel met uitzicht op de Witte Singel eten ze bruine bolletjes en fruit. Lucas (17) maakt vriendelijke grapjes over de geringe lengte van Amelia (18). „Ik kan jou zo op mijn schouder dragen!”
De studenten uit groepje 300 zeggen (voorlopig) nog geen ambitie te hebben om lid te worden van een vereniging. Annelies (17) wel. Zij is mentor van het groepje dat naast groepje 300 zit te lunchen en studiegenoot van Arwen op de bakkersopleiding. „Lijkt me écht leuk”, zegt Annelies stralend, terwijl ze een sigaret rookt. „Mijn nicht zit bij een vereniging en ik heb ’n keer in haar studentenhuis gelogeerd. Hartstikke gezellig met al die meiden met wie ze dan zo’n goede band heeft. Bij haar ontgroening kreeg ze ei in haar haar. Echt nasty, maar ook echt een leuke experience.” Bij welke vereniging ze zou willen, weet ze niet. „Ik heb er echt geen verstand van.”
Dat de mbo’ers maar één dag meedoen aan de EL CID vinden Ilse en Senna (beiden 16) „wel prima”. Maar dat ze eerst níét mee mochten doen, vindt Ilse „wel raar”. „Ik snap het ook weer wel, want wij zijn een heel stuk jonger. En we mogen officieel nog niet uitgaan. En hbo’er en wo’ers zijn wel heel andere mensen dan met wie ik normaal omga.”
„Ja, een ander type mens”, knikt Senna.
Ilse: „Gewoon netter, meer kakkers. Die kom je niet zo gauw tegen op het mbo.”
Lees ook
‘Jullie zijn veel waard, hoor’, zegt de docent op het mbo
18+-bandje
Nu gaat groepje 300 een speurtocht door de stad lopen. Cato loopt voorop terwijl ze vanaf haar telefoon de instructies voorleest. „Hee! Wat doe jij hier?” wordt plots naar Ilse geroepen als de studenten de botanische tuin uitlopen. Het zijn meisjes die bij Ilse op de middelbare school zaten.
„Ook EL CID-dag!”, zegt Ilse.
„Een dag?!”
„Ja, mbo.”
„Oooooh.”
„Ja, dan krijg je maar een dag, hè.”
„Ja, weet je, eey, we horen er bíjna bij”, zegt één van de meisjes van wie Ilse zich meent te herinneren dat ze eerst op het mbo zat en nu naar het hbo gaat.
Na de speurtocht voegen de mbo’ers zich bij de hbo’ers en wo’ers op het Leids Eerstejaars Festival in Park Landskroon. Er zijn dj’s, drankjes en een informatiemarkt waar studentenverenigingen nieuwe leden proberen te werven. Eén van de studenten van groepje 300 loopt druk over het terrein op zoek naar een „jongen van de universiteit” die ze via Snapchat heeft ontmoet en die wel een 18+-bandje heeft. Ze hoopt dat hij rosé voor haar wil halen. Lucas (17), Amy (16) en Marit (17) zitten in het gras. „Ik vind het wel jammer dat ik jullie nu heb leren kennen en we niet bij elkaar in de klas zitten”, zegt Amy.
Dat vindt Marit ook.
Amy: „Dus we zien elkaar waarschijnlijk nooit meer!”
Marit lacht. „Nou, ehh, was gezellig!”
Alle achternamen van de studenten zijn bekend bij de redactie.
Lees ook
Met bier, sport en springkussens maken eerstejaarsstudenten kennis met hun studentenstad
„Nederland is vol. Dit thema domineert het gedachtengoed van de Nederlandse kiezers.” Een constatering uit een analyse van de verkiezingsuitslag van 22 november vorig jaar? Nee, dit waren de openingszinnen van een bericht op de voorpagina van NRC Handelsblad van 23 april 1994, ruim dertig jaar geleden.
Nederland verandert, maar niet alles verandert.
Politiek waren het turbulente tijden in de aanloop naar de Kamerverkiezingen van 3 mei 1994. Het tijdperk-Lubbers liep ten einde. De overdracht van de macht aan zijn beoogd opvolger Elco Brinkman was uitgelopen op een drama. Het CDA stevende af op een historische nederlaag. Wat vonden de kiezers hiervan, en wat zouden ze gaan doen?
Die vraag leefde bij NRC Handelsblad niet alleen op de politieke redactie, maar zeker ook op de binnenlandredactie. Want als het CDA daadwerkelijk uit het centrum van de macht zou verdwijnen, zou dit tot grote veranderingen kunnen leiden. Denk aan winkelen op zondag en medisch-ethische kwesties.
Vanouds hanteren journalisten twee methoden om in beeld te krijgen wat mensen ergens van vinden: de voxpop – korte straatinterviewtjes met willekeurige voorbijgangers – en enquêtes, doorgaans uitgevoerd door gespecialiseerde bureaus. Voxpop levert veel kleur, maar geen enkele indicatie voor representativiteit. Enquêtes bieden, tot op zekere hoogte, enige waarborgen voor representativiteit, maar verder vooral een kleurloze bak cijfermateriaal.
De redactie zocht naar het beste van twee werelden, kleur én representativiteit. Daartoe zette ze een onderzoek op zoals ze dat nog nooit eerder had gedaan: op één dag systematisch honderden mensen interviewen. Als je nou eens dertig buurten zou uitzoeken die samen een behoorlijk representatief beeld van Nederland vormen, en in elk van die buurten twintig mensen zou interviewen, dan heb je als het meezit zeshonderd interviews met enige vorm van representativiteit, én maak je het logistiek behapbaar door dertig verslaggevers in te zetten die elk één buurt voor hun rekening nemen.
De methode [voor meer uitleg zie het kader] is goed bevallen: de redactie heeft die sindsdien nóg achttien keer toegepast, met wat variaties in diepgang en thematiek. Wat hebben al die projecten ons laten zien over de samenleving? En wat heeft dat ons geleerd over onze journalistiek?
Ervaringsdeskundige
Het is niet zo dat journalisten nooit ‘gewone mensen’ aan het woord laten. Zeker, mensen met macht of invloed staan vaker in de krant, maar de tijd waarin zij een monopolie hadden op een plek in de kolommen is al decennia voorbij. Een redacteur vervoer spreekt reizigers en conducteurs over reizen met de trein, een redacteur onderwijs spreekt leraren en leerlingen over wat er in de klas gebeurt, en een redacteur sociale zekerheid spreekt ook met slachtoffers van de Toeslagenaffaire.
Dat zijn ‘gewone mensen’. Ze hebben gemeen dat ze worden aangesproken in één bepaalde maatschappelijke rol. Daarin zijn zij ervaringsdeskundige en daarom is hun verhaal relevant. Het bijzondere van het buurtenonderzoek is dat we mensen aanspreken in hun rol als burger, waarin ze alles mogen zeggen over alle onderwerpen. Dan hoor je nog eens iets wat je anders niet hoort.
Dit bleek wel op de debriefing in 1994. Op de ochtend na de dag waarop ze op pad waren geweest, kwamen de dertig verslaggevers bijeen om hun ervaringen uit te wisselen. Een beetje beduusd waren ze wel. Geschokt is misschien een betere term. „Buitenlanders” – zo benoemden geïnterviewden het onderwerp dat in nagenoeg alle buurten prominent ter sprake was gekomen. Dit was niet verwacht. Misschien wel in enkele oude arbeidersbuurten waar inmiddels veel migranten woonden, maar niet vrijwel overal in Nederland. Er was iets gaande wat we als redactie hadden gemist.
Zo’n 35 procent noemde „buitenlanders” als belangrijkste probleem van het land, op ruime afstand gevolgd door werkloosheid en de AOW. De werkloosheid was hoog begin jaren negentig. En er waren bezuinigingen aangekondigd op de AOW en andere ouderenvoorzieningen, die veel kwaad bloed hadden gezet. Deze onderwerpen speelden een hoofdrol in het publieke debat. Maar buitenlanders? Een term die we zelf sowieso niet zo snel gebruikten in deze context. In die tijd hadden we het in de krant eerder over allochtonen, tegenwoordig over migranten. Maar zulke termen hoorde je zelden als je met ‘gewone mensen’ sprak.
VVD-leider Frits Bolkestein adresseerde het onderwerp met enige regelmaat, net als Hans Janmaat, fractievoorzitter van de Centrumdemocraten. Maar verder was het geen erg zichtbaar thema in de politiek of de media. Maar dus wel op verjaardagsfeestjes en andere gelegenheden waar ‘gewone mensen’ onder elkaar waren.
Over wat dan precies het probleem was met die buitenlanders waren de meningen divers en genuanceerd. Relatief vaak werd het genoemd in samenhang met woningnood. Kinderen of andere familieleden wachtten al jaren op een huis, dan kwam er een vrij, en daar kwamen dan Joegoslaven in – toen de voornaamste categorie statushouders.
Dezelfde mensen benadrukten vaak dat Nederland die vluchtelingen uit Bosnië wel moest blijven opvangen – dat moest alleen niet ten koste gaan van huisvesting voor de Nederlandse bevolking.
Kritiek was er ook op de gebrekkige integratie van sommige buitenlanders, terwijl er expliciet waardering was voor degenen die hun best deden. Zo had een geïnterviewde twee Afrikanen leren kennen in Harlingen. „Die hadden binnen de kortste keren Fries geleerd. Kijk, dan is het gezellig.”
En er was het gevoel dat Nederland ‘vol’ was. Zelfs een immigrant van Turkse komaf benoemde dat – let wel, in 1994, toen Nederland ruim 2,5 miljoen inwoners minder had dan nu. „Nederland is maar een klein land.”
Het brede palet aan anti-immigratiestandpunten vertaalde zich niet in klinkende overwinningen voor de partijen die zich daarmee profileerden. De VVD scoorde er wellicht een paar zetels extra mee, maar de Centrumdemocraten bleven op drie zetels steken. Dat was voor de meesten geen geschikte partij. „Ik ga zeker niet op de CD stemmen. Dat zijn racisten”, verwoordde iemand een breder levend sentiment.
De politieke vraag was er wel naar partijen met een kritische houding jegens immigratie, maar het aanbod ontbrak, althans het voldeed niet aan de wensen van de kiezers.
Inhaalslag
Toen we het onderzoek vier jaar later herhaalden, was er veel veranderd. Ja, „buitenlanders” was nog steeds een veel genoemd thema, maar niet het meest genoemde. Op twee fronten was Nederland aan een inhaalslag bezig: onder het motto van het kabinet-Kok – „werk, werk, werk” – groeide het aantal banen hard. En dankzij de Vinex – landelijke plannen voor nieuwbouw – kwamen grote aantallen nieuwe woningen beschikbaar. De klacht dat te veel woningen naar statushouders gingen, had aan kracht ingeboet.
Vaker dan voorheen hoorden we zorgen over toenemende verschillen tussen arm en rijk. „Je hoort constant dat het goed gaat en dat heel Nederland drie keer op vakantie kan. Nou, daar merken wij niets van hoor”, zei een huisvrouw uit Delft. Er moest meer geld naar zorg en armoedebestrijding, vonden velen. „Ze moeten afblijven van de pensioenen van gewone mensen”, zei een onderhoudsmedewerker uit Oude Tonge. „En de uitkeringen moeten omhoog voor de mensen die het echt nodig hebben.”
Een hang naar sociale rechtvaardigheid is een constante in dertig jaar gesprekken. Kritiek is er op de politiek, die te hard bezuinigt op uitkeringen voor ouderen, arbeidsongeschikten en zieken; en kritiek is er op profiteurs en fraudeurs. De een had het over „luie jongeren”, een ander over „die buitenlanders” of „zwartwerkende uitkeringstrekkers”. „De politiek zou alles op alles moeten zetten om het kaf van het koren te scheiden. […] Als dat is gebeurd, zijn er minder uitkeringen en kan het bedrag omhoog, zodat de minima niet meer onder de armoedegrens zitten”, aldus de beheerder van een dorpshuis in Overijssel.
Cultureel onbehagen vormt ook zo’n constante onderstroom. „Veel mensen zijn niet netjes meer”, verwoordde iemand dat. De voorbeelden van vandalisme, onbeschoftheid en kleine criminaliteit waren legio, vaak uit eigen ervaring, nog vaker van horen zeggen. „Overal om mij heen is al ingebroken, behalve bij mij dan.”
Het milieu was aan het eind van de vorige eeuw duidelijk op zijn retour als thema. Het kwam soms ter sprake als het ging over de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland, maar het werd vrijwel nooit in een mondiaal perspectief geplaatst. Klimaatverandering? Niet in 1998.
Pim Fortuyn
In 2002 maakte het land zich op voor ongekend spannende verkiezingen. Het was duidelijk dat Pim Fortuyn de politiek ging opschudden, maar hoe, dat was de vraag. De man speelde in dat jaar in vrijwel elk gesprek een rol. „Goed dat hij voor een frisse wind zorgt”, zei de een, „leven in de brouwerij brengt”, zei een ander.
De aandacht voor armoede en sociale zekerheid was in vergelijking met vier jaar eerder aanzienlijk gedaald. Nederland had een ongekende banenmachine gecreëerd, met anderhalf miljoen nieuwe banen in een paar jaar tijd. Voor het eerst speelde de zorg een grote rol. Het was het belangrijkste thema in de gesprekken, ongetwijfeld mede gevoed door verhalen over wachtlijsten en Fortuyns boek De puinhopen van acht jaar paars. Het waren vaak ogenschijnlijk mineure kwesties. Een bejaardenverzorgster uit Margraten vertelde dat in het tehuis waar ze werkte het wekelijkse stukje vlaai was wegbezuinigd. „Dat waren wel de dingen waar bejaarden nog levensvreugde uit haalden.” Een vrijwilliger in een verpleeghuis klaagde over een zonnescherm dat al maanden kapot was en tegen de zomer nog niet was gerepareerd. Aan de andere kant van het spectrum vertelde een man over zijn vader die in het ziekenhuis „door gebrek aan personeel” aan complicaties overleed. „Het had niet zo hoeven gaan.”
„Buitenlanders” groeide weer als issue, maar nu niet zozeer in samenhang met woningnood of economie, maar veel meer met cultuur en integratie. „Onze normen en waarden staan onder druk”, aldus een vrouw uit Velsen. Precies wat Fortuyn zei. Wat oorzaak en wat gevolg was, laat zich lastig reconstrueren, maar duidelijk was dat electorale vraag en politiek aanbod in tegenstelling tot in 1994 wél bij elkaar konden komen.
En toen werd, op 6 mei, Pim Fortuyn vermoord. Wat waren al die meningen nog waard? Konden we terug naar dezelfde mensen? Dat lukte in behoorlijke mate, enkele dagen later. Veel mensen vertelden hoe de moord op Fortuyn hun keuze beïnvloedde. „Ik stem LPF. De leider is weg, maar zijn ideeën leven voort”, aldus een man uit Almere. Maar een stadgenoot zei: „Ik was van plan op Fortuyn te stemmen, maar zie daar nu van af. Op wie zou ik moeten stemmen? Híj was de man.” Een man uit Sliedrecht keerde terug naar zijn ‘oude’ partij, de PvdA: „Fortuyn had wel wat”, zegt hij. „Hij heeft aan de boom geschud. Hij had een rol van betekenis kunnen spelen in Nederland.” En in de Rotterdamse achterstandswijk Schiemond, zo’n twee kilometer van het huis van Fortuyn, koos bijna de helft van de ondervraagden ‘Pim’ – vooral veel mensen die bij de vorige landelijke verkiezingen PvdA of SP stemden. „Ik blijf op hem stemmen, zei een vrouw van in de veertig. „Dat wil hij, dat weet ik.”
In december van dat turbulente politieke jaar togen onze verslaggevers opnieuw de wijken in. De meeste mensen waren vooral bezig met hun eigen sores, leerden we in gesprekken die vaak wel twee uur duurden en begonnen bij hun eigen leven, in plaats van bij de politiek. Politiek deed ertoe. Soms. Als die hun sores raakte. Bijvoorbeeld omdat ze – daar is het weer – een huis wilden bouwen, kopen of huren.
Minder dan 10 procent had zelf te maken gehad met wachtlijsten in de zorg. Velen vonden wel dat daar wat aan gedaan moet worden, ook als ze zelf wel snel waren geholpen. Maar de meeste dingen waar ze spontaan over klaagden – slechte manieren, in beknopte samenvatting – onttrokken zich aan politiek en beleid. Denkend over de toekomst doken zorgen op over vervuiling, een groeiend aantal daklozen, drukte in het verkeer. Zelden centrale thema’s in verkiezingscampagnes.
Voedselbank
Tien jaar later had de kredietcrisis zijn sporen nagelaten. Thema’s die eerder in termen van ‘zorgen’ werden omschreven, kregen vaker het etiket ‘probleem’. In veel gesprekken kwam de voedselbank ter sprake. Niet zozeer dat respondenten daar zelf in groten getale vaste klant waren, maar dat ze kennelijk nodig waren, dat er mensen van afhankelijk zijn. „Sommige gezinnen eten één keer per week vlees, van de voedselbank. Dat vind ik gewoon erg”, zei een tienermoeder uit Arnhem. Groeiende ongelijkheid zat mensen dwars. Het ging om zaken die ze van dichtbij meemaken, ook als ze zelf goed af zijn, zoals een leraar die vertelde dat enkele kinderen niet mee gingen op een schoolreis naar Parijs, omdat hun ouders dat niet konden betalen.
Met mij gaat het goed, maar met ons niet. Die notie kwam vaker naar voren, bijvoorbeeld in onderzoeken van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Slechts 7 procent van de ondervraagden vond dat het goed ging met Nederland. Dat was toch wel erg weinig voor een van de meest welvarende landen ter wereld, waar de bevolking ook steevast hoog scoort op geluk. Menigeen wees naar de media, die een negatief beeld van de wereld schetsten. „De media maken het volk voor van alles en nog wat bang”, zei een winkelier. En velen met hem, in variërende bewoordingen. Mensen waren wantrouwender geworden, tegenover de media, tegenover de overheid, maar ook tegenover elkaar: „Als het donker wordt, doe ik de deur niet meer open.” En ze vreesden de toekomst. Nu gaat het misschien nog goed, maar straks? „Goed zullen we het nooit meer hebben”, concludeerde een 55-jarige man die in de WAO was beland.
In 2015 en later zijn „de buitenlanders” terug als hot topic in de gesprekken. Asielzoekers met name. Er klinken pleidooien voor een scherper onderscheid tussen ‘echte vluchtelingen’ en ‘goudzoekers’. Het gaat over normen en waarden. „Hoe zullen onze waarden en normen in de toekomst zijn”, vroeg een man uit Bussum zich af. „De mensen die hier komen hebben heel andere waarden en normen.” En er zijn wéér klachten over voorrang op de woningmarkt. Net als in 1994. Sinds de kredietcrisis is de woningbouw ingestort. De lucht die de Vinex gaf is eruit. Een vrouw vertelde over haar dochter: „Zij moest noodgedwongen een jaar met haar kleine bij ons inwonen voordat ze een flatje kon krijgen.”
De goede jaren liggen achter ons, tekenden de verslaggevers op. De arbeidsmarkt ging gestaag een grotere rol spelen in de gesprekken. Er is wel werk, maar weinig zekerheid. De verschillen nemen toe, en daar houden Nederlanders niet van. Een leraar met dertig jaar ervaring in het speciaal onderwijs: „Daar zitten veel kinderen van ouders die geen werk en geen perspectief hebben. Ik heb kinderen van mijn leerlingen in de klas gekregen en zelfs al kleinkinderen. Ik zie de tweedeling ontstaan.”
Klimaatontkenners
En het klimaat dan? Daar hoorden we zelden iemand over. Daarom zijn in 2019 driehonderd mensen expliciet bevraagd over klimaatverandering. Die erkenden en herkenden ze wel. De gesprekken vonden eind februari plaats, op een dag dat het zestien graden was. Ruim de helft van de ondervraagden maakte zich daar zorgen over. Desgevraagd. „Maar ik lig er niet wakker van”, voegde menigeen eraan toe. In spontaan genoemde lijstjes van maatschappelijke problemen kwam klimaat zelden voor. Laat staan dat ze oplossingen zagen. Tegelijk deden de ondervraagden van alles aan duurzaamheid: papier in de papierbak, glas in de glasbak, huis isoleren. Zelfs rabiate klimaatontkenners scheidden hun afval. De vleesloze dag kwam op. Maar klimaat bleef een probleem van de verre toekomst. De meeste ondervraagden hadden te maken met urgentere problemen.
Twee keer gingen we de buurten in tijdens de coronapandemie. Deuren gingen makkelijker open dan anders. Velen zaten verlegen om een praatje. Het beeld van ‘met mij gaat het goed, met óns niet’ was aan het kantelen. Steeds meer mensen maakten zich zorgen over hun eigen toekomst. Ondernemers vroegen zich af of hun zaak overeind blijft, ouders vreesden dat hun kinderen geen huis kunnen vinden. Nederland was een minder optimistisch land geworden. Het was al lang zo dat velen niet het idee hadden dat ze enige grip op maatschappelijke ontwikkelingen hadden, en er kwamen steeds meer mensen die het gevoel hadden dat ze grip op hun eigen leven verloren. „Ik kom uit een arm gezin en ik heb hard moeten werken om zelfstandig ondernemer te worden”, aldus een vrouw uit Dordrecht. „Nu gaat mijn zaak naar de bodem en ik heb geen hulp.”
Intussen stond de wereld in brand, in vele landen letterlijk. Toch hielden problemen dicht bij huis mensen meer bezig dan oorlog en klimaat, zo ervoeren we ook vorig jaar. Velen legden een direct verband tussen woningnood en migratie: „Doordat je zoveel mensen binnenhaalt, is het woningtekort zo groot.”
Al met al zijn de centrale thema’s in die ruim dertig jaar nauwelijks veranderd: migratie, woningnood, omgangsvormen en sociale ongelijkheid. Er zijn verschillen van jaar tot jaar, maar dat zijn golfjes op een stabiele onderstroom, geen woelige baren. De electorale volatiliteit vormt geen weerspiegeling van een volk op drift. Maar als de problemen steeds dezelfde zijn, en de regering er niks aan verandert, of daartoe niet bij machte is, moet je misschien maar eens een andere partij de kans geven. Wie weet kan die er wat aan doen. Zo krijg je toch heftig variërende verkiezingsuitslagen, terwijl de onderliggende wensen en voorkeuren niet zo veel zijn veranderd. Het onlangs gepubliceerde Nationaal Kiezersonderzoek 2023 bevestigt dit in grote lijnen. „De behoefte aan verandering is een constante, maar waar kiezers uitkomen, dát verandert steeds”, verklaarde onderzoeker Kristof Jacobs (Radboud Universiteit) in NRC bij de publicatie van het onderzoek.
Opmerkelijk is dat een tegenstelling die de laatste paar jaar druk bediscussieerd wordt, die tussen stad en platteland, zelden ter sprake is gekomen in al die reportages. Mensen in alle delen van het land ervaren soortgelijke problemen. Over de kloof tussen rijk en arm hoor je ze wel. Over cultuur ook, maar dan vooral over fatsoen, veel meer dan over hoofddoeken of Zwarte Piet.
Diepe wortels
Bijna tweehonderd redacteuren hebben in de loop der jaren bijdragen geleverd aan deze onderzoeken. Deze manier van kijken en luisteren naar Nederland heeft diepe wortels geschoten in de redactie.
Gewone mensen aan het woord laten is gewoner geworden. Maar niet makkelijker. Een van de meest herkenbare ontwikkelingen, zeker voor verslaggevers die vaker meededen, is dat steeds minder mensen de deur opendoen voor iemand die aanbelt, en steeds meer mensen de geopende deur weer dicht doen als de aanbeller zich kenbaar maakt als journalist. De pandemie vormde een onderbreking van deze trend: toen was een praatje maken makkelijker.
En áls ze dan willen praten, dan liever niet met naam en toenaam, en foto. Maar dat was nu net wél de bedoeling: echte mensen, van vlees en bloed. Je kunt wel klagen dat je je niet herkent in de verhalen in de krant, maar die herkenbaarheid wordt niet groter als je zelf niet in de krant wil staan.
Die aarzeling is best begrijpelijk. Als je in de jaren negentig in de krant stond, werd dat misschien gelezen door hooguit enkele tientallen mensen die je kende. En dat waren dan vaak nog mensen aan wie je zelf trots de krant had laten zien. Maar wie vandaag in de krant staat, staat de rest van zijn leven op internet, vindbaar voor iedereen met een simpele zoekopdracht. Dat is een spanning die niet makkelijk oplosbaar is.
Onderzoeksbureaus, ook het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), hebben met hetzelfde probleem te maken: mensen die niet meer willen meedoen. En dat zijn onderzoeken waarover volstrekt anoniem wordt gerapporteerd. Het is niet alleen angst voor Google.
Misschien is het gewoon de buitenwereld, waar altijd gedoe is, en vervelende mensen zijn. In december 2002 concludeerden we dat bijna iedereen vervelende eigenschappen van anderen noemde waar zíj last van hadden. Misschien zijn we de kunst van het samenleven een beetje aan het verleren. Nederland is drukker geworden, het leven gestrester. Heel veel mensen die we spraken vertelden dat ze eigenlijk het liefste thuis zijn.
Dat raakt meteen aan wellicht het meest veronachtzaamde thema in journalistiek én politiek: woningnood. Dertig jaar lang, elke keer weer, kwamen verhalen naar boven van mensen die eindeloos moesten wachten op een huis, met een dipje op het hoogtepunt van de Vinexgolf. Grip op je leven vergt in elk geval een dak boven je hoofd. Ook vorig jaar werd het geen belangrijk thema in de campagne. Het kabinet zegt wel dat het 100.000 woningen per jaar wil laten bouwen, maar het gebeurt vooralsnog niet. Daar is wel aandacht voor in media en politiek, maar dat is in de afgelopen drie decennia zeker niet altijd zo geweest.
In de journalistiek wordt de frase „hebben we al gehad” veel gebezigd. Als we een artikel hebben gepubliceerd over een dorp dat niet mag uitbreiden, waardoor de kinderen van de bewoners daar geen huis kunnen krijgen, dan hoef je als verslaggever de komende twee jaar niet meer met zo’n verhaal aan te komen: ‘hebben we al gehad’. Zo kan een hardnekkig probleem toch enigszins onder de radar blijven.
En dan die vermaledijde „buitenlanders”, die elke keer weer opduiken. Het thema immigratie staat nu in het hart van het politieke en maatschappelijke debat. Toch blijft het lastig om de nuances waarin mensen zich hierover uitdrukken goed voor het voetlicht te krijgen. Natuurlijk moeten vluchtelingen een huis krijgen, maar onze eigen mensen ook. Niks tegen Afrikanen, als ze maar Fries leren. Geen kwaad woord over de fijne Marokkaanse buren, maar wat je allemaal in de krant leest… Over de tienduizenden buitenlandse studenten hoorde je lang geen mens. Over arbeidsmigranten wel, maar al jaren niet meer in termen van het inpikken van ‘onze’ banen. Er is immers werk zat. Wel van ‘onze’ huizen.
De buurtenonderzoeken hebben ons veel geleerd. Ze vormen een verrijking van het journalistiek repertoire. De redactie weet beter wat er leeft in de samenleving dan dertig jaar geleden. We luisteren vaker en beter, naar mensen van veel diverser pluimage. Dat betekent overigens niet per se dat de redactie beter begrijpt wat er leeft in de hoofden van mensen. Ze maken het ons ook niet altijd makkelijk.
Badmeester Gerben Dorresteijn (57) glijdt het water in, klapt in zijn handen. „Oké kanjers. Tijd om te zwaaien naar de papa’s en mama’s. Die gaan leuke dingen doen!” In het bescheiden Walderveenbad, omsloten door een woonwijk in Loosdrecht, laten tien kinderen met kurkgordels om hun middel en bandjes om hun armen zich op de rand van het 25-meterbad zakken. Dorresteijns lage stem weerkaatst tegen de muren.
Kikker, schaar, zwemmen maar
Plons. Ze liggen er al in, meteen aan de slag. Vrijdagochtend half negen. Het is dag zes van de snelcursus voor zwemdiploma A, waarin de kinderen – de jongste vier en de oudste acht – twaalf dagen lang zo’n vier uur per dag in het water liggen. Normaliter worden de lessen verspreid over veertien dagen, maar vanwege het personeelstekort dat ook in deze sector speelt, is de cursus nog iets gecomprimeerder. In de zomervakantie zijn er overal in het land van dit soort cursussen.
Kikker, schaar, potlood
De stem van Dorresteijn galmt weer door het zwembad. „Kikker”, „schaar” en „potlood” verwijzen naar de bewegingen. Al zolang hij zich kan herinneren doen ze het op deze manier. De diplomazwemmers beginnen de les steeds op hun rug. In die positie is het makkelijker drijven en kunnen de kinderen de beenslag „automatiseren” , zegt Daphne Fokkinga, zwemlesmanager en dochter van zwemschoolhouder Rob Fokkinga. „Herhaling, daar gaat het om.” De meeste zwemscholen gaan ervan uit dat een kind in totaal zo’n zestig uur nodig heeft om het A-diploma te halen. De kinderen in het Walderveenbad komen uit op ongeveer vijftig. Het verschil met reguliere zwemles is dat ze voorafgaand aan deze turbocursus een test hebben gedaan waarin ze moeten bewijzen dat ze „watervrij” zijn . Dan durf je onder meer met je hoofd onder water.
Er is iets opmerkelijks aan de hand met de zwemvaardigheid van Nederlandse kinderen. Terwijl sinds de opkomst van zwemlessen en het invoeren van schoolzwemmen in de jaren zestig steeds meer kinderen vroeg in hun leven leerden zwemmen, blijkt uit recent onderzoek van het Mulier Instituut, dat sociaalwetenschappelijk sportonderzoek doet, dat het aantal kinderen zonder A-diploma in korte tijd is verdubbeld. In 2018 had 6 procent van de kinderen geen zwemdiploma, in 2022 was dat 13 procent.
Naar de oorzaak is het gissen, maar het lijkt erop dat het aanbod te klein is en niet aansluit bij de behoefte. Dat er te weinig instructeurs zijn wordt overal in de branche gemerkt. En de coronacrisis is vermoedelijk een belangrijke katalysator voor wachtlijsten geweest omdat de zwembaden maandenlang dicht of beperkt open waren. Bij de meeste zwembaden varieert de wachttijd voor zwemlessen tussen de zes maanden en twee jaar.
Henrica Bergsma, die projectleider is bij Nationaal Plan Zwemveiligheid en gesprekken voert met de regering over dit onderwerp, ziet ook dat ouders de afgelopen jaren „minder flexibel” zijn geworden. Zij hebben volgens Bergsma minder tijd, willen per se zwemles op zaterdag omdat ze doordeweeks hun kind niet kunnen brengen: dan werken ze.
Armen, benen, lang. Rustig glijden door dat water
Sommige van die drukbezette ouders melden zich bij een turbozwemschool. Daphne Fokkinga aan de rand van het bad: „Ouders willen gewoon zo snel mogelijk klaar zijn. Zwemmen is voor hen een moetje.”
Eigenlijk zijn zwemlessen al decennia hetzelfde, constateert ze , terwijl de kinderen aan de kop van het bad instructies krijgen. Ze draaien op hun buik. Er zijn in de loop der jaren iets meer vaardigheidseisen bijgekomen, maar de crux blijft: meters maken.
Doordat er geen nationale registratie is van zwemlessen, is onbekend of snelcursussen populairder worden. Zwembaden die deze lesmethode aanbieden zeggen van wel. Rob Fokkinga, eigenaar van het Walderveenbad, biedt de cursus al decennia aan. „De animo wordt groter en dat is logisch. De hele maatschappij is veranderd.”
In de wachtruimte zitten drie ouders te werken achter hun laptops. Ze wonen in Amsterdam en reizen dagelijks zo’n anderhalf uur om hun kind te laten zwemmen. „In Amsterdam konden we nog lang niet terecht, terwijl we in een waterrijk gedeelte van de stad wonen’’, zegt de moeder van Sam (4), die een ander soort snelcursus. „Dit is een soort snelkookpan.”
In het water heeft badmeester Dorresteijn intussen de tranen op het natte gezicht van een vijfjarige jongen ontwaard. Zijn moeder…met vakantie, snikt die. Dorresteijn knikt begripvol. „Wanneer komt ze weer terug?” Over een paar dagen. „Ben je klaar om verder te gaan?”
Kikker, schaar en boem
„Een emotionele blokkade.” Op de zesde dag zie je wel vaker tranen, verheldert Daphne Fokkinga. Al zoveel geleerd, maar het einde is nog niet in zicht.
Het is de vraag of deze turbocursussen op de lange termijn een oplossing zijn voor ouders en kinderen met een gebrek aan tijd. Onder tegenstanders van deze methode heerst het idee dat kinderen de in korte tijd opgedane vaardigheden snel verliezen. Tenzij de ouders fanatiek door blijven oefenen met hun kind. Turbo-aanbieders zoals het Walderveenbad biedendiplomagarantie, en critici vrezen dat instructeurs tijdens het afzwemmen daardoor minder streng oordelen.
Voorstanders van de methode, zoals badmeester Dorresteijn, denken dat de best zware cursus niet voor iedereen is weggelegd, maar zien met hun eigen ogen dat kinderen na twee weken kunnen zwemmen. Bij het beoordelen van de examens houden ze zich net als veel andere zwemscholen aan de voorschriften van de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ), zegt Dorresteijn.
In werkelijkheid weet niemand zeker wat het nut van deze cursussen is, zegt Henrica Bergsma: er is er geen gedegen onderzoek naar gedaan.
De snelcursus kost ongeveer duizend euro, en dat is gemiddeld iets meer dan wat ouders betalen voor kinderen die op hetzelfde niveau beginnen, maar wekelijkse zwemles volgen. Het was „wel even slikken” om het hele bedrag in een keer te moeten betalen, zegt de moeder van cursist Chalencia. „Omdat we niet op vakantie gaan kan het.”
Uit het onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat kinderen van ouders met een laag inkomen of een migratieachtergrond het vaakst niet hebben geleerd om te zwemmen. Een kwart van die kinderen heeft geen zwemdiploma – tegenover 2 procent van de kinderen uit de hoogste inkomensgroep.
„Veel gemeenten bieden financiële regelingen aan, maar het is de vraag of die gevonden worden”, zegt Eef Hollander van het Mulier Instituut. Zij constateert dat er grote verschillen tussen gemeentes zijn.
Vooral voor kinderen van ouders met een laag inkomen is het belangrijk dat verplicht schoolzwemmen wordt ingevoerd, vindt Henrica Bergsma, die daar voor lobbyt. Schoolzwemmen kan de kloof tussen mensen met een hoog en een laag inkomen dichten. Veel basisscholen vinden het onhaalbaar: ze moeten al zoveel.
Tijd voor pauze. Naast het zwembad staan de plastic stoeltjes in een kring. Broodtrommels worden uit de tassen gehaald. Tobias (8) trekt zijn dinobadjas aan en stopt een stuk ontbijtkoek in zijn mond. De cursisten eten veel in deze twee weken – ze bewegen een stuk meer dan gebruikelijk. Eierkoeken, liga’s. Een meisje uit de A-groep begint aan een zakje chips. „Lekker zeg”, lacht Dorresteijn. Tegen zijn collega: „Ik heb wel eens iemand gehad die een blik bonen begon leeg te eten.”
Welke consequenties het heeft dat minder kinderen een diploma halen, is onduidelijk. Eerder deze zomer bleek dat er in 2023 meer verdrinkingsdoden vielen dan het jaar ervoor. Maar van een structurele toename lijkt geen sprake: het waren er minder dan in 2020 en 2018.
Desondanks is het kraakhelder dat zwemles levens redt. In het jaar 1950 verdronken er nog bijna driehonderd kinderen en in de decennia erna, toen zwemlessen steeds breder werden ingevoerd, nam dat sterk af tot gemiddeld zeven per jaar in het afgelopen decennium.
Dat kinderen door wachtlijsten later aan zwemmen beginnen, heeft ook voordelen, zeggen zweminstructeurs. Veel kinderen van net vier functioneren slecht in groepsverband, dat leren ze pas op school. En hun spieren zijn nog niet zo sterk, waardoor de slagen moeilijk zijn.
Aan het einde van de les mogen zes van de tien kinderen kurkvrij het water in. De rest is er nog niet klaar voor. Over een week gaan ze afzwemmen. Als ze er nog niet aan toe zijn, verzorgt de zwemschool extra lessen – dat is de belofte.
Bij elkaar en prikken maar
Ouders druppelen de zwemzaal in. Dorresteijn heet ze aan de kop van het bad welkom en richt zich daarna tot de kinderen. „Oké kanjers. Het ging weer goed vandaag. Applaus voor jezelf.”
Of een club wijnmakers de helling tegen hun materiaalopslag in het Máximapark mocht gebruiken voor wijnteelt? Ze vonden het bij het Stadsbedrijf maar een opmerkelijk verzoek. Hier, op een sportpark? Waar de spitsen van VV De Meern ook geregeld een bal over het doel schieten, die dan op de helling neerploft? En kon dat eigenlijk wel, wijnteelt op deze grond?
De overtuigingskracht van de stichting Stadswijngaard Utrecht bleek groot, en de gemeente werkte mee. Zo plantte burgemeester Sharon Dijksma in het voorjaar van 2023 de eerste wijnstok op de helling, waarna nog eens zo’n vijfhonderd volgden. Ook staan er appelbomen en veel wilde bloemen, goed voor de biodiversiteit en voor appelsap.
Sommige stokken groeien al flink de hoogte in, terwijl andere planten het wat moeilijker hebben. Hier en daar zitten al kleine trosjes druiven aan de stokken. Wijn zal daar voorlopig nog niet van worden gemaakt, zegt Els Groenewoud. Ze is als begeleider betrokken bij de wijngaard, die volledig draait op zo’n honderd vrijwilligers. „Het duurt drie tot vier jaar voordat de stokken voldoende goede druiven opleveren voor wijn.”
Tonen van citrus en meloen
Toch kon de Stadswijngaard vorige maand de eerste zelfgeproduceerde fles opentrekken. De afgelopen jaren legden de Utrechters onder leiding van wijngaardenier Peter Groeneveld al wijngaarden aan op de Koningshof aan de oostkant van de stad en op de Clos, een verwaarloosde binnentuin in het centrum. Groenewoud heeft een lege fles wit bij zich, met een Domtoren op het etiket: „Hij smaakt fris, met tonen van citrus en meloen en een stevig zuurtje.” Zelf proeven zit er niet in: de eerste oplage bedroeg slechts 240 flessen, die grotendeels naar vrijwilligers en donateurs gingen.
Nederland wordt als wijnland steeds populairder, wat niet los kan worden gezien van klimaatverandering. Met de oplopende gemiddelde temperaturen krijg je kwalitatief betere wijn en een hogere opbrengst, wat het voor commerciële wijnboeren aantrekkelijk maakt. De Nederlandse wijnoogst breekt al enkele jaren records, maar met name 2023 springt in het oog. De productie kwam volgens cijfers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) uit op 12.775 hectoliter, tegenover de 9.837 van het jaar ervoor. Daarmee kun je 1,7 miljoen flessen wijn vullen. Wereldwijd ging het juist minder met de productie. Extreme weersomstandigheden bemoeilijken het werk van onder andere Zuid-Europese wijnboeren.
Oorsprongsbenaming
De grote oogst is volgens Manon de Boer van de Vereniging Nederlandse Wijn Producenten (VNWP) mede te danken aan het aantal nieuwe wijngaarden dat in de afgelopen jaren is aangelegd. Hoewel eenduidige cijfers ontbreken, gaan de VNWP en de RVO uit van 300 hectare aan wijnranken in Nederland. „Je ziet bestaande wijnproducenten uitbreiden en er nieuwe bijkomen”, zegt De Boer. Ook de Europese Commissie ziet de Nederlandse wijnteelt volwassen worden. Sinds juli mogen Twentse wijnboeren de Beschermde Oorsprongsbenaming (BOB) voeren op hun etiket, als ze voldoen aan bepaalde voorwaarden voor de teelt en productie. Het is de negende Nederlandse wijnregio die zo’n BOB heeft.
Toch zal Nederland niet snel een groot wijnland worden, denkt De Boer: „Je begint niet zomaar een wijngaard. De grond moet geschikt zijn, en is vaak ontzettend duur. Wijnproducenten moeten het hebben van overkopen en geleidelijk doorgroeien. We zullen in Nederland dan ook niet snel naar duizend of tweeduizend hectare toegroeien, laat staan naar de aantallen die je in de Bordeaux-regio of Duitsland ziet.”
Souvignier gris
Wie in de supermarkt een fles wijn koopt, komt vaak uit bij bekende druivenrassen als chardonnay, pinot noir of chianti. Maar in de Utrechtse wijngaard vind je andere druiven, zegt Groenewoud. Terwijl ze tussen de wijnranken door loopt, somt ze de rassen op. „Souvignier gris, sauvignac en sauvignon nepsis. Een bewuste keuze: deze druiven doen het beter in een gematigd klimaat, ze zijn schimmelresistent en worden minder snel aangetast door fruitvliegen dan rode wijndruiven met een dunne schil.”
De konijnen in het Máximapark vinden de druiven in tegenstelling tot de vliegen wél lekker. Groenewoud wijst naar een omhulsel aan de onderkant van de stok: “Die hebben we meteen geplaatst, zodat de planten niet opgegeten worden.” De vrees voor amateurvoetballers die de stokken kapot trappen met mislukte doelpogingen, blijkt tot nu toe ongegrond. Niet dat ze bij VV De Meern altijd raak schieten: „Het gebeurt weleens dat een bal in de wijngaard belandt, maar er zijn geen planten door gesneuveld.”
Lees ook
Nog nooit zoveel Nederlandse wijnproductie als in 2023
Parkieten houden van druiven
Zo heeft elke wijngaard in Utrecht z’n eigen uitdaging, zegt Groenewoud. „In het centrum ziet de wijngaard er prachtig uit, zo in een binnentuin. Maar er is weinig wind en weinig zon. En waar wij konijnen hebben, hebben zij parkieten die dol zijn op druiven.” Bij het Máximapark zijn volgens haar omstandigheden voor wijnteelt het best: „In Frankrijk en Italië staan wijngaarden ook op een helling, omdat de wind en het zonlicht de stokken dan goed kunnen bereiken. Dat is hier ook het geval ”
Spannend vindt ze het effect dat de bodem uiteindelijk zal hebben op de smaak van de wijn. Hoewel de wijnmakers vooraf de bodem hebben gemonsterd, is de kwaliteit verschillend. „Daar is het zand”, wijst Groenewoud naar de zuidelijke helling. „Daar kunnen wijnstokken lastig in wortelen.” Op de rest van het perceel is dan weer meer kleigrond, of een combinatie van klei, zand en kiezels. Het resultaat laat nog een paar jaar met veel onderhoud en vrijwilligersuren op zich wachten. Groenewoud: „Dat geduld hebben we er wel voor over.”
Op online platforms circuleren meer dan honderd filmpjes waarop mannen zich in een rijdende trein in Nederland aftrekken. Vaak zijn hierop ook nietsvermoedende andere reizigers te zien. In circa de helft van de video’s komt de filmer ook klaar. Dat blijkt uit dinsdag gepubliceerd onderzoek van de NOS.
De meeste video’s zijn te zien op platforms als F2F en OnlyFans. Daar kunnen gebruikers seksueel getinte content plaatsen op persoonlijke pagina’s achter een betaalmuur. Als mensen de video’s openen, ontvangt de gebruiker een financiële vergoeding.
Miljoenen views
Korte ’trailers’ worden gedeeld via een openbaar toegankelijke X (voorheen Twitter), waar zij soms miljoenen keren bekeken worden. Personen die de filmpjes opnemen en plaatsen zeggen tegen de NOS hier meer geld mee te verdienen dan met een pornovideo van twee mensen die seks met elkaar hebben in een kamer. Vaak worden de treinvideo’s op verzoek opgenomen en wordt hier een hoge vergoeding voor uitgeloofd.
Masturberen in het openbaar is verboden volgens het strafrecht in Nederland. Sinds 1 juli is de wet veranderd, waardoor een rijdende trein voortaan als een openbare locatie kan gelden, zo meldt strafrechtadvocaat Rosalie Rijkhoff tegenover de NOS. Daarnaast kan dit in bijzijn van andere reizigers als seksuele intimidatie gelden.
Voor zover bekend zijn er nog geen aanhoudingen verricht onder de filmers. Een man die zich in 2022 in het traject rond station Hoorn meerdere malen aftrok in het bijzijn van vrouwelijke medereizigers werd datzelfde jaar veroordeeld tot een taakstraf van zestig uur. Sindsdien heeft de NS geen aangifte meer gedaan van zogeheten ’treinrukkers’, zo zegt het bedrijf in een reactie tegenover de NOS. De NS wil onderzoeken hoeveel van dit soort filmpjes online staan en vervolgens samen met de politie kijken wat hiertegen gedaan kan worden.