Korpschef Liesbeth Huyzer: ‘Ik zei tegen alle politiechefs: denk niet dat dit bij jou niet voorkomt’

Pestgedrag, discriminatie, racisme en seksisme onder politieagenten is geen exclusief probleem van de politie-eenheid in Rotterdam. In andere grootstedelijke gebieden, bij de Landelijke Eenheid en ook in politieteams op het platteland bestaat vergelijkbaar gedrag.

Dat zegt plaatsvervangend korpschef van de Nationale Politie Liesbeth Huyzer (62). „De risico’s voor de Rotterdamse politie spelen ook bij andere basisteams. Veel relatief jonge en onervaren agenten werken in een samenleving waar geweld en agressie toenemen. De basisteams hebben bovendien te weinig leidinggevenden waardoor er soms minder goede aansturing en zorg voor collega’s is”, zegt Huyzer. „Ik mag wel hopen dat de problemen zich elders niet in dezelfde mate voordoen als we nu in het centrum van Rotterdam zien. Rotterdam is nu eenmaal een wat rauwere stad.”

In 2017 werd Huyzer benoemd in de korpsleiding met als voornaamste taak het diversiteitsbeleid vorm te geven. ‘Politie voor Iedereen’, heet het programma, dat beoogt het ‘witte’, overwegend mannelijke politieapparaat meer een afspiegeling te laten zijn van de multiculturele samenleving. Bij haar aanstelling noemde Huyzer haar klus „een missie”.

De ambities op het gebied van diversiteit en inclusie bleken de afgelopen zeven jaar niet altijd eenvoudig te realiseren. Incidenten met grensoverschrijdend gedrag van politiemensen haalden met regelmaat het nieuws. Agenten met een niet-westerse achtergrond klagen dat ze worden weggepest. Politiemedewerkers laten zich in WhatsApp-groepen racistisch uit over elkaar en over de burgers.

Vrijdag maakte de politie in Rotterdam een rapport openbaar met de bevindingen uit een extern onderzoek naar het „sociaal onveilige werkklimaat” bij het basisteam Rotterdam-centrum, een van de 170 basisteams van de politie in Nederland. Agenten van het team (230 agenten) blijken er bedreven in het maken van gitzwarte, racistische en seksistische grappen. Ongestraft. „Leidinggevenden staan er zelf bij te lachen”, aldus het rapport.

Lees ook

Verharding bij de Rotterdamse politie vergroot het risico op ‘discriminatie, seksisme en buitensporig geweld’ tegen burgers

Agenten voor het stadhuis in Rotterdam.

Bent u geschrokken van de politiecultuur in Rotterdam?

„Je schrikt elke keer weer als je zoiets leest over de politie. Hoe kan dit waar zijn? Het is hartstikke pijnlijk en doet verdriet maar tegelijkertijd kennen we deze problemen. In medewerkersonderzoeken, waarin agenten anoniem kunnen reageren, zien we dat er bij de politie meer dan bij andere organisaties of bedrijven wordt geklaagd over grensoverschrijdend gedrag. De rauwheid van ons werk speelt daarin een rol.”

„Ik ben wel ongelooflijk blij dat 75 collega’s eerlijk en kwetsbaar hebben gesproken met onderzoekers. Ik heb een zekere zorg dat collega’s op andere plekken in het land door alle aandacht voor deze kwestie in hun schulp kruipen.”

De zweer moet op tafel?

„Ja, het goede wat hier gebeurt, moet niet kapot worden gemaakt. Dit onderzoek is juist heel belangrijk om de problematiek fundamenteel te kunnen aankaarten. Ik heb de afgelopen dagen tegen alle politiechefs gezegd: denk niet dat dit bij jou niet voorkomt. Ik vind het dapper dat de politieleiding in Rotterdam het deksel van de put heeft gehaald.”

Het diversiteitsbeleid werpt nog niet bijzonder veel vruchten af?

„Juist wel. In 2017 was ik nog een roepende in de woestijn. Ik maakte me niet populair in het korps door te zeggen dat discriminatie binnen de politie een structureel probleem is. Ik kreeg het verwijt dat ik collega’s ten onrechte voor racist uitmaakte. Je ziet nu hoe lang het duurt om een echte cultuurverandering te realiseren onder de 70.000 werknemers van de politie. Maar inmiddels is er geen discussie meer over het belang van de politie voor iedereen. Dat is onze identiteit. Op de topmanagementlaag zit dit bij iedereen tussen de oren. Het was een lange weg om op dit niveau te komen.”

In het Rotterdamse onderzoek vertellen agenten juist dat ze het praten over meer diversiteit helemaal zat zijn. Ze klagen ook over de disproportionele bestraffing van ‘hun’ racisme.

„Er blijft altijd een groep mensen over die niet mee willen en die klagen over de leiding die de werkvloer niet zou begrijpen. Maar ik zie die groep in omvang afnemen omdat ze ingekapseld wordt. Hun stem klinkt minder dominant. Ik merk wel dat agenten die naar voren willen stappen om meldingen van ongewenst gedrag te doen, dat nalaten omdat ze niet willen dat het meteen leidt tot ontslag van collega’s. Onze boodschap moet dus ook luiden: kwesties zijn bespreekbaar. Niet iedereen heeft daar vertrouwen in.”

Ik maakte me niet populair in het korps door te zeggen dat discriminatie binnen de politie een structureel probleem is

Peris Conrad, een agent die in Rotterdam werd weggepest, vertelde vorige week nog eens op televisie dat hij zijn kinderen verbiedt bij de politie te gaan werken. Dat wil hij ze niet aandoen. Lukt het wel om een meer divers samengesteld politiekorps te worden?

„Dat vond ik zo vreselijk om te horen. Ik begrijp de angst voor racisme. Tegelijkertijd is ook de boodschap: we moeten als politie door deze pijn, door deze shit, heen om het beter te maken. Heb daar vertrouwen in. In Amsterdam doet de politie er alles aan om mensen met een niet-Europese achtergrond erbij te halen, om te zorgen dat ze door de testen heenkomen om ze bij de politie te kunnen aannemen. Die instroom is nu 22 procent. Dat is het hoogste percentage. Het stijgt nog steeds licht maar te langzaam. De snelle uitstroom van agenten van kleur blijft wel een probleem.”

De problematiek houdt u niet uit de slaap?

„Ik lig nooit echt wakker. Dit dossier zal ik tot op de dag van mijn afscheid beet houden omdat ik zie dat het een langjarig proces is.”

Lees ook

Groeiende irritatie over aanhoudend racisme binnen Nationale Politie

Exterieur van het hoofdbureau van de politie in Rotterdam.


Het Mantingerbos is weer nat genoeg voor de fladderiep

„Moet je eens voelen”, zegt ecoloog Ronald Popken van Natuurmonumenten, terwijl hij zijn hand door de grond haalt en een klompje aarde tussen zijn vingers wrijft. „De grond hier is heel vet.” En inderdaad: de grond smeert soepel tussen je vingers, en als je die loslaat en de korrels wegveegt, voel je nog een vettig laagje op je handen. „Bodemkundigen dachten vroeger dat het veen was. Maar dat is het niet. Het is een humuslaag die in duizenden jaren is ontstaan en hier nog altijd ligt.”

Het is de grond die het Mantingerbos, zo’n 15 kilometer ten noorden van Hoogeveen gelegen, bijzonder maakt. Groot is het bos niet – zo klein zelfs, dat het op de site van het ministerie van Landbouw staat aangegeven als „bosje”. Het is zo’n 10 hectare groot, 15 voetbalvelden. Toch wordt het soms ‘oerbos’ genoemd. Dat is het niet, daar heeft de mens te veel voor ingegrepen. Het was ooit een open bos, blijkt uit pollenonderzoek, doordat er zoveel in gekapt is. En eeuwen geleden was het een berkenbos, nu staan er vooral eiken- en hulstbomen. Dat kan eigenlijk alleen maar door menselijk ingrijpen.

Maar de bodem, die is oer. Die bleef sinds de ijstijd onaangeroerd. De laag vettige grond is 30, 40, op sommige plekken 60 centimeter dik. In de rest van Europa kom je zo’n laag in best wat bossen tegen, maar in Nederland is dit zeldzaam – hier ging, sinds de uitvinding van de kunstmest in de tweede helft van de negentiende eeuw, overal de ploeg in de grond om ‘woeste gronden’ te ontginnen. Bossen werden gekapt, heidevelden bemest, moerassen drooggelegd.

Maar dit stukje bos ontsnapte.

Foto’s Sake Elzinga

Het grondwaterpeil is gedaald

Het bos heeft het zwaar – en de bodem ook. Het stukje natuur is van drie kanten ingeklemd tussen landbouwgrond. Al decennialang is het grondwaterpeil kunstmatig laag gehouden. Door de hele streek zijn afwateringssloten gegraven. Het Oude Diep, de beek die door het gebied loopt, is rechtgetrokken – de kronkels zijn eruit gehaald om het water nog sneller af te voeren. Zo verdrinken gewassen niet, en zakken trekkers en vee niet in de grond weg. En zo valt het bos droog.

Vroeger stonden aan de rand van het bos delen onder water. Daar stonden elzen in, die tegen ‘natte voeten’ kunnen. Dat natte deel van het bos bestaat al lang niet meer, allerlei soorten die in dat gebied stonden – eenbes, kranssalomonszegel – zijn hier uitgestorven. Het gevaar bestaat, stelt Popken, dat ook de humuslaag oplost door de droogte, al is er nog geen bewijs dat dit aan het gebeuren is.

Het bos heeft het zwaar – en de bodem ook

Er zijn nog twee andere problemen: het bos is te klein, waardoor soorten met een klein stootje – een hittegolf, bijvoorbeeld – sneller kunnen uitsterven. En de bodem verzuurt, door de neerslag van stikstof. In het hart van het bos slaat zo’n 50 procent meer stikstof neer dan het aankan, blijkt uit berekeningen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Met afstand de grootste bron hiervan is de landbouw.

De droogte en verzuring is meerdere soorten in het bos al fataal geworden. Popken somt op: „De bosanemoon komt hier nauwelijks nog voor, zevenster en dalkruid is in aantal achteruit gegaan. Dat zijn allemaal soorten van oude bosbodems.” Bij insecten zie je iets soortgelijks: uit onderzoek naar loopkevers blijkt bijvoorbeeld dat de bijzondere soorten er nog wel zijn, maar dat hun aantal afneemt – zeker de kevers die van natte gebieden houden.

Aan het bos grenst het Oude Diep, waar de afwateringssloot in uitkomt.
Foto Sake Elzinga

Om het bos te helpen

Het Mantingerbos is niet het enige natuurgebied dat te maken heeft met problemen door landbouw. Ruim de helft van alle natuurgebieden in het Europese natuurnetwerk Natura 2000 staat onder druk door agrarische activiteiten, blijkt uit gegevens van het Europees Milieuagentschap die NRC analyseerde. Bossen hebben vaak last van lage waterstand. En zeker in Nederland spelen ook hoge stikstofconcentraties een rol, vaak afkomstig van mest.

Voor het Mantingerbos is ‘intensieve landbouw’ een van de bedreigingen, staat in de gegevens van het Europees Milieuagentschap. De impact heeft een ‘hoge intensiteit’. Ook de hoge stikstofniveaus vormen een probleem. Net als een hele reeks problemen met de waterhuishouding (‘kanalisering’, ‘wijziging van de structuur van binnenwateren’, et cetera).

Er wordt nu gedaan wat kan om het bos te helpen – vaak zijn het relatief kleine ingrepen. In velden naast het Mantingerbos, ook natuurgebied en ook in handen van Natuurmonumenten, zijn sloten al gedempt. Je ziet nog waar ze vroeger lagen; er groeit pitrus, een kruid dat vaak langs de waterkant groeit. Het is daadwerkelijk natter geworden. „Daar, bij die elzen”, wijst Popken in de verte, „komen we echt niet meer zonder laarzen.” Maar de verandering zit vooral aan de oppervlakte: het water blijft op het veld liggen, maar het grondwaterpeil is weinig gestegen. „Op andere plekken is het nog kurkdroog.”

Daarnaast is hier de afgelopen jaren een nieuw bos aangeplant, tegen het Mantingerbos aan, als ‘buffer’ voor het oude bos, om een groter en robuuster leefgebied voor soorten te maken. Hoe verder je het veld inloopt, hoe meer jonge bomen je tegenkomt. Sommige zijn al metershoog, sommige net aangeplant. Het nieuwe bos moet zo’n 20 hectare groot worden, ongeveer dubbel zo groot als het Mantingerbos.

De eiken komen van de eikels in het Mantingerbos, die door Natuurmonumenten zijn geplant. Het zaad van de elzen, is zelf komen aanwaaien. Andere soorten moesten uit de zaadbank van Staatsbosbeheer komen, dat sinds 2006 het zaad van talloze Nederlandse soorten is gaan opslaan voor projecten als deze. De zwarte bes, de fladderiep, de hazelaar en de haagbeuken – ze stonden er niet meer in het Mantingerbos. Nu groeien ze weer in het stukje nieuwe bos.

„Kijk, hier groeit zelfs hulst”, ziet Popken. „Dat hebben we niet aangeplant, dat is meegenomen door de vogels.”

Eeuwen geleden was dit een berkenbos, nu staan er vooral eiken- en hulstbomen.
Foto Sake Elzinga

Hoe zal het er hier over honderd jaar uitzien? De eiken worden prachtig, denkt de ecoloog. „Dit zijn geen productie-eiken, die recht omhoog groeien. Dit worden oude, kromme, knoestige eiken.” Maar de vraag blijft: komen de soorten die nu in het Mantingerbos leven ook in dit nieuw aangeplante bos? „De bosanemoon bijvoorbeeld, die zien we nog maar op een paar plekjes. En het is een soort die zich héél langzaam verspreidt. Of wij nog meemaken dat die hier komt, weet ik niet.”

En ook in dit bos is droogte een probleem, net als voor het Mantingerbos. „We hebben dit nieuwe bos het Nije Broekbos genoemd, het ‘nieuwe broekbos’. Maar een broekbos, dat is het nog niet”, stelt Popken. „Een broekbos is nat door de hoge grondwaterstand. Op sommige plekken is het nat, maar op veel plekken nog helemaal niet.”

Om de grondwaterstand omhoog te krijgen, moet er drastischer worden ingegrepen. Om te beginnen met de afwateringssloot die langs de rand van het gebied loopt. „Die loopt ook helemaal achter het Mantingerbos langs. Die vangt zó veel water af.” Om die daadwerkelijk te kunnen dempen zou land van de buren aangekocht moeten worden – vaak zijn dat boeren. „Je moet ook rekening houden met andere belangen. Dus blijft de vraag: als je het waterpeil hier laat stijgen, komt het land in het beekdal, een stuk verderop, dan ook onder water te staan? Het blijft altijd de vraag hoe ver je kunt gaan zonder dat boeren er last van hebben.”


‘Als je ziet wat die dieren moeten doorstaan, vind je dat dan iets om trots op te zijn?’

Niet zo lang geleden had hij haar nog uitgenodigd om langs te komen. Ze was er, net als de andere leden van de Kamercommissie die zich met dierenwelzijn bezighoudt, niet op ingegaan. „Dat vond ik jammer”, zegt Erik Baltussen (51), locatiedirecteur van Charles River Laboratories, een multinational die onderzoek doet naar de veiligheid van onder meer medicijnen, pesticiden en vaccins.

„De Kamercommissie had gezegd een werkbezoek te willen bij een instelling die onderzoek doet met proefdieren”, zegt Baltussen. „Ik dacht: kom maar bij ons langs.” Ines Kostic (39), Tweede Kamerlid namens de Partij voor de Dieren (PvdD), zag er het nut niet van in, zegt ze nu. „Ik weet hoe het gaat, dan ziet het er allemaal fantastisch uit tijdens de rondleiding. Maar wat er gebeurt als de proeven worden uitgevoerd, dat laten jullie niet zien.”

Kostic had bedenkingen, toen NRC haar uitnodigde voor een gesprek. Dat zou een kort gesprek zijn, zei ze stellig. Zij is fel tegenstander van dierproeven, hij geeft leiding bij een bedrijf dat die veelvuldig uitvoert. Wat hebben ze te bespreken? Bovendien wil ze bedrijven als Charles River geen pr-ruimte geven door ze een podium te bieden. Toch ging ze op de uitnodiging in, want over de toekomst van dierproeven en de alternatieven wil ze het wél hebben.

Het gesprek vindt plaats bij restaurant Stadsjochies, aan de groene rand van Utrecht, waar ze koken met producten uit eigen kas. Het terras is nog leeg als Baltussen aan komt lopen. Stipt op tijd. Kostic appt dat ze een halfuur later zal zijn vanwege „issues met onze baby van twee maanden”, gevolgd door een emoji met een vergoelijkende grijns. Drie kwartier later neemt ze tegenover Baltussen plaats.

Zij heeft zich verdiept in het bedrijf waarvoor hij werkt. Hij weet ook wie zij is; als Kamerlid voor de PvdD ontfermt zij zich over proefdieren. Maar ze hebben elkaar niet eerder ontmoet.

„Ik ben sowieso nieuwsgierig naar jouw achtergrond”, zegt Kostic. „We zijn allemaal klein geweest, en verschillende momenten hebben ons naar dit punt in ons leven geleid.”

Kostic vluchtte in 1995 met haar vader, moeder en broertje naar Nederland vanuit Bosnië. Weg voor de oorlog, die vlak daarna voorbij was. Maar dat wisten ze toen nog niet, zegt ze. „Deze geschiedenis heeft mij een sterk gevoel voor compassie en rechtvaardigheid gegeven voor alles wat leeft. Hoewel ik moet zeggen dat mijn compassie voor niet-menselijke dieren later kwam. In die zin ben ik slachtoffer van mijn opvoeding en cultuur. In de Joegoslavische cultuur is dieren eten, net als in Nederland, heel normaal. Er wordt niet gesproken over wat dieren doorstaan. Ik heb dus altijd erg genoten van het stukje vlees op mijn bord.”

Daar kwam verandering in toen ze samen met haar vriendin twee katten uit het asiel adopteerde in 2010. „En, zoals dat gaat, ging ik van mijn dieren houden, gunde ik ze het beste. Toen dacht ik: waarom gun ik dat de dieren op mijn bord niet?”

Ze kon die vraag maar op één manier beantwoorden en dat was dat het „ontzettend hypocriet” was. Nadat ze plantaardig was gaan eten, „durfde” ze ook voor het eerst naar het partijprogramma van de Partij voor de Dieren te kijken. „Ik zag een partij die niet alleen naar dieren keek, maar een visie op de hele wereld had. Ik had nooit ambities om de politiek in te gaan, maar hier wilde ik me wel voor inzetten.”

Ze vouwt haar handen in haar schoot. „Dat was het in sneltreinvaart. En jij?”

Video Roger Cremers

Baltussen haalt diep adem. „Mijn reis is minder ver dan die van jou. Ik kom uit het veilige Brabant, in de buurt van Eindhoven. Ik was al jong gefascineerd door de chemische fabrieken in de buurt, vooral ’s nachts: de lichtjes, de rook. De scheikunde trok me, dus dat ben ik ook gaan studeren.”

Hij heeft zich gespecialiseerd in de analytische chemie: onderzoek op zeer kleine schaal. Geen rokende schoorstenen, maar reageerbuisjes en microscopen. „In het laboratorium voeren we proeven uit met hele lage concentraties, monsters van 20 of 50 microliter.” Bedrijven die met chemische stoffen werken moeten volgens Europese wetgeving onderzoek laten doen naar de veiligheid van die stoffen voor mens en milieu.

In 2001 begon Baltussen bij een Brabants laboratorium dat in 2016 werd overgenomen door het grote Amerikaanse onderzoeksbedrijf Charles River. Sinds 2018 is hij directeur van de locaties Den Bosch en Schaijk. Baltussen: „Voor 25 procent van die onderzoeken doen we proeven op dieren. ” Hij legt zijn handen op tafel. „Het is een fascinerende wereld om je in te begeven.”

Baltussen streeft als wetenschapper en als directeur naar een veiligere wereld, zegt hij. Kostic doet dat als politicus ook, zegt ze, maar ze voegt er haastig aan toe dat er een verschil is tussen streven naar een veilige wereld voor de mens en streven naar een veilige wereld voor mens én dier.

Ogen van dode dieren

Kostic heeft het consequent over ‘niet-menselijke dieren’. Dat zijn net zo goed „wezens die empathie en angst kunnen voelen”, die niet fundamenteel anders zijn dan ‘menselijke dieren’. Ze vraagt zich af of Baltussen „dat idee onderschrijft”. Ik denk, antwoordt Baltussen, „dat wij daarin verschillen van opvatting”. Volgens Baltussen worden dieren „vermenselijkt”.

Kostic: „Is dat niet gewoon een excuus om door te gaan met dit proefdierensysteem?” Het is volgens Kostic „niet vanzelfsprekend dat andere dieren” door de mens met compassie worden behandeld. Ze vraagt aan Baltussen hoe hij denkt dat „die cirkel van compassie” uitgebreid kan worden. „Voor een veiligere wereld in alle opzichten. Volg je dat?”

Baltussen: „Die laatste stap niet helemaal.”

Kostic: „Ik noem één concreet voorbeeld. Als je kijkt naar corona, en ook andere ziektes die overspringen van dier op mens, dan ligt de oorzaak daarvan bij ons gedrag. De vernietiging van natuur, het gesleep met en bij elkaar proppen van dieren wereldwijd, dat verhoogt allemaal het risico op een nieuwe pandemie.”

Baltussen: „Dat klopt, maar pandemieën zijn wel van alle tijden. Ik volg je hoor. Maar binnen mijn sector werken we al steeds meer met alternatieven voor levende dieren. Dat kan in het geval van simpelere onderzoeken: huidirritatie, oogirritatie, een allergie.”

Bij Charles River worden ogen van geslachte koeien en kippen, ‘slachtafval’ dus, gebruikt als alternatief voor de ogen van levende proefdieren, zegt hij. Ook menselijke huid die over is na plastische chirurgie wordt gebruikt, als alternatief voor varkenshuid. Het duurde jaren voordat Charles River deze onderzoeksmethodes juridisch rond had gekregen, zegt Baltussen. Andere alternatieve methoden zijn computermodellen, en testen op cellen en organoïden, voor de wetenschap gekweekte mini-organen.

Wat wordt er gedronken, vraagt de bediening. Een alcoholvrij biertje voor Kostic. Baltussen, ook met de auto, doet mee.

Volgens Baltussen is Charles River niet alleen de grootste uitvoerder van dierproeven in Nederland, maar ook koploper in het vervangen van dierproeven door alternatieven. Maar, zegt hij, ze moeten wel voorzichtig zijn: „Bij medicijnen wordt onderzocht wat het risico op mensen is. Eerst wordt er getest op gezonde mensen, daarna op patiënten. Vóór er op mensen wordt getest, willen we als maatschappij dat nagegaan is of het product wel veilig is voor gezonde vrijwilligers.”

Bij complexere onderzoeken is de zoektocht naar alternatieven nog niet zo ver, zegt Baltussen. „Zoals bij onderzoeken naar de effecten van stoffen op nakomelingen.” Daarbij wordt een dier blootgesteld aan een stof of medicijn en vervolgens gefokt, om te zien of de nakomelingen van dat dier schade oplopen. Volgens Baltussen is er nog geen proefdiervrije methode om zo’n onderzoek uit te voeren.

Als voorbeeld noemt hij Softenon. Eind jaren vijftig slikten zwangere vrouwen dat tegen ochtendmisselijkheid. Het middel bleek gevaarlijk te zijn voor embryo’s, waardoor wereldwijd ongeveer 10.000 baby’s geboren werden met ernstige lichamelijke afwijkingen, vertelt Baltussen. „Dat was nooit gebeurd als we toen de onderzoeken deden die we nu doen. De effecten zijn bij ratten en konijnen niet exact hetzelfde als bij mensen, maar de afwijkingen zijn wel dusdanig significant dat het product dan nooit op de markt was gekomen. Daar vindt ons werk zijn oorsprong.”

Deze erfelijkheidsonderzoeken zijn verplicht, vult hij aan. „Pas als de wet wordt aangepast en de alternatieve testen worden geaccepteerd, kunnen wij deze daadwerkelijk gaan gebruiken.”

Dat de zoektocht naar alternatieven in gang is gezet, mede ook om dieren te sparen, erkent Kostic. Maar het gaat haar niet snel genoeg. „Ik heb te vaak gezien, ook in andere sectoren die beloven zich te beteren, wat er gebeurt als er commerciële belangen in het spel zijn. De ambitie om te vernieuwen wordt uitgesproken, maar in de praktijk komt er te weinig van terecht.”

Baltussen: „Om te beginnen staat in de wet heel duidelijk dat het verboden is om een dierproef te doen als er alternatieven zijn.”

„In een wet uit 1977”, reageert Kostic schamper.

Baltussen: „Ja, dat is lang geleden, maar het is wél de huidige wet. Als je die wet wil veranderen is dat in jouw handen.”

Kostic: „Het is ook in jóúw handen. Jullie zijn een grote speler en grote spelers hebben invloed. Ik zeg niet dat jullie het bepalen, maar invloed is er wel. Jij bent daardoor misschien wel machtiger dan ik.”

In de Proefdierenwet uit 1977 staat dat er alleen een dierproef mogen worden verricht als er geen wetenschappelijk verantwoord alternatief is. Laboratoria moeten, volgens diezelfde wet, hun omgang met proefdieren documenteren en verantwoorden. Baltussen: „Ik durf te zeggen dat onze proeven aan de hoogste standaarden voldoen. Het beeld dat wij grote aantallen dieren zouden hebben die enorm aan het lijden zijn in grote plassen bloed…”

Kostic: „Jullie hebben een vergunning voor 650.000 dieren, toch?”

„Voor 650.000 proeven op dieren in een periode van vijf jaar. Dat is het maximum, en of we dat aantal halen is de vraag.”

Kostic: „Maar het gaat dus om tienduizenden konijnen, duizenden honden, honderden cavia’s?”

Baltussen: „De grootste groepen zijn de ratten en de konijnen, en dan met name voor onderzoeken naar de effecten op nakomelingen.”

Welke onderzoeken moeten worden uitgevoerd om te kijken wat chemische stoffen doen bij nakomelingen, bijvoorbeeld met de ontwikkeling van kankercellen, zijn vastgelegd in de Europese REACH-wetgeving uit 2007. Op alle chemische stoffen die grootschalig binnen de EU in omloop komen, moet een fiks aantal strenge tests worden uitgevoerd.

„Dus voor die onderzoeken worden zwangere dieren geïnjecteerd? Genetisch gemanipuleerd?”, vraagt Kostic. „Je zegt dat Nederland hoge standaarden heeft, maar daar kan de maatschappij helemaal niet zeker van zijn.” Kostic vindt dat Charles River niet transparant is. „Transparant zijn is niet dat je aantallen dieren bijhoudt, transparant zijn is tot in detail schetsen wat er met die dieren gebeurt. Dat mensen zelf kunnen aanschouwen hoe jullie, zeg maar wat, brandwonden aanbrengen.”

„Brandwonden aanbrengen?”, onderbreekt Baltussen haar. „Dat gebeurt nooit.”

Kostic: „Schets het maar dan, wat er wel gebeurt.”

„Het zijn dat soort gedachten, dat we bijvoorbeeld brandwonden zouden aanbrengen, die zó gigantisch ver afliggen van de werkelijkheid”, zegt hij. „Het doen van proeven op dieren is een emotioneel onderwerp, dat begrijp ik volledig. En het is onze taak om heel goed te laten zien hoe dat in zijn werk gaat. Ook om het beeld van misstanden en enorm lijden de wereld uit te helpen.”

Big Brother

In 2017 werd een motie van de Partij voor de Dieren aangenomen waarin de Kamer de regering verzocht cameratoezicht in slachthuizen te verplichten. Kostic verwijst naar die motie. „Als jullie ook camera’s ophangen, dan kunnen dierenrechtenorganisaties zien of jullie inderdaad aan de hoogste standaarden voldoen.”

Volgens Baltussen is het filmen van de proeven niet mogelijk omdat dan klantgevoelige informatie naar buiten zou komen. Kostic: „Het hoeft ook geen Big Brother-televisie te zijn, maar van de transparantie die jij voorspiegelt is gewoon geen sprake. Dat is het pr-verhaal. Er zijn goeie ontwikkelingen, zeker. Jullie voldoen aan de wet- en regelgeving, ja. Maar dat is ook wel het minimale.”

„We doen meer dan dat”, zegt Baltussen, voor het eerst tijdens het gesprek op ferme toon. „Ik denk oprecht dat wij heel transparant zijn.”

Kostic: „Dat vind ik jammer, dat je dat zegt.”

Het is niet zo dat de poorten van Charles River gesloten blijven, zegt Baltussen. Het bedrijf heeft pas nog een onderzoeker van een dierenrechtenorganisatie op bezoek gehad. „Ook de voedsel- en warenautoriteit kan altijd binnenstappen, we hebben veel van je collega’s van de Partij voor de Dieren ontvangen. En jij bent ook van harte welkom”, zegt Baltussen.

Kostic, die haar alcoholvrije biertje nog nauwelijks heeft aangeraakt, neemt een slok. „Ja, jullie ontvangen mensen, maar daar waar het moeilijk wordt, daar waar iets met een dier gebeurt wat een gewoon mens met enig gevoel van compassie niet kan aanzien, dát laten jullie niet zien.”

Waar denk je dan aan, vraagt Baltussen. „Je had het net over een brandwond, maar dat beeld is echt verkeerd.”

„Vertel jij het mij maar. Ik heb het gehad over konijnen, ratten, honden. Ik zou graag gedetailleerd per dier weten aan wat voor proeven jullie ze onderwerpen. Wat voor chemicaliën of chirurgische aanpassingen? Waarom mogen Nederlanders dat niet zien en zelf bepalen of jullie aan de hoogste standaarden voldoen?”

Baltussen vertelt dat alle dieren zo natuurlijk mogelijk gehouden worden, in een laboratorium, maar in „mooie, schone, verwarmde, niet vochtige ruimtes”.

„Je praat eromheen”, zegt zij.

Hij: „Laat me nou even mijn verhaal doen.”

Het dier moet natuurlijk wel het einde van de testperiode halen

Erik Baltussen

Baltussen schetst het beeld van varkens waarbij zalf wordt aangebracht op de huid, omdat varkenshuid de meeste overeenkomsten kent met de menselijke huid. „Zalf als medicijn hè, geen cosmetische zalf.” Dierproeven voor de cosmetische markt zijn sinds 2013 in Europa verboden. Hij vertelt dat alle proeven, waarvan vooraf is bepaald hoe lang die moeten duren, minutieus bijgehouden worden in logboeken terwijl een gespecialiseerd dierenarts het proces monitort. Dat is wettelijk vastgelegd. „En het is de bedoeling dat die dieren het hele onderzoek goed doorkomen.”

Kostic fronst. „Wat betekent dat, goed doorkomen?”

„Dat de effecten van het product niet zo sterk zijn dat de dieren al tijdens een onderzoek komen te overlijden.”

„Dus je wilt níét dat ze overlijden?”, zegt ze cynisch.

Nagenoeg alle dieren die als proefdier zijn gebruikt worden aan het einde van de proef geëuthanaseerd. Baltussen, die buiten het testen van zalf op varkens geen andere concrete voorbeelden noemt van proefmethoden, zegt: „Het is nu eenmaal zo dat we aan het einde van een onderzoek moeten kijken wat het effect is geweest op verschillende organen in het lichaam. Het leverweefsel, het longweefsel. Dat kunnen we, helaas, niet op een andere manier doen dan een dier euthanaseren, de organen uitnemen, in plakjes snijden en dat bekijken onder een microscoop. Dat is onderdeel van de testopzet. Maar dan moet het dier natuurlijk wel het einde van de testperiode halen. Als we de proef eerder moeten afbreken is er iets heel erg misgegaan.”

Ines Kostic (Partij voor de Dieren) en Erik Baltussen (locatiedirecteur van Charles River Laboratories).
Foto Roger Cremers

Huisdier

De dieren zitten het grootste deel van de tijd in een ruimte waar ze zich zo prettig mogelijk voelen, aldus Baltussen. „Maar goed, het blijft een binnenverblijf. Het is eigenlijk net als een hond in een woonkamer, dat is ook geen natuurlijke omgeving.” En, zegt hij „er zit ook nogal wat bandbreedte in hoe mensen in huiselijke omgeving met hun dier omgaan”.

„Wil je nu serieus zeggen dat honden in jullie instelling hetzelfde leven hebben als een gemiddelde hond als huisdier?”

Kostic, licht geagiteerd, komt terug op de vergelijking tussen proefdieren en huisdieren: „Als je mensen blijft vertellen dat jullie dieren het zo goed hebben, dat er hooguit af en toe een verbandje met een zalfje wordt aangebracht en dat de meesten het gelukkig overleven, dan komt er geen versnelling in de ontwikkeling van alternatieven.”

„Sórry hoor”, zegt Kostic. „Dit is echt een klassieker die in de vee-industrie ook wordt gebruikt. De vee-industrielobby zegt dan: sommige dieren in de intensieve veehouderij hebben meer ruimte dan een kat bij een mens.” Ze lacht schamper. „Oprecht, ik vind je een fijn persoon hoor, maar je verkoopt mij en de mensen praatjes.”

Baltussen: „Ik verkoop geen praatjes, dit is gewoon de waarheid.” Baltussen, die tot nu toe bedachtzaam heeft gereageerd op de aantijgingen van Kostic, raakt zichtbaar vermoeid.

Kostic: „Als je ziet wat die dieren moeten doorstaan, vind je dat dan iets om trots op te zijn?”

Baltussen: „Het beeld dat jij hebt van dieren die onnodig lijden, dat is gewoon niet de werkelijkheid.”

„Dus dieren lijden niet bij jullie?”

„Dat zeg ik niet, dat kan inderdaad voorkomen. Ik vind het niet erg als je mij niet gelooft, maar ik kan je alleen maar vertellen hoe het echt is.”

„Tegelijkertijd heb jij nog nooit een dierproef gedaan, vertelde je net.”

„Nooit zelf”, zegt hij. „Maar ik ben regelmatig bij proeven aanwezig en ik weet dat we er alles aan doen om onnodig lijden te voorkomen.”

Ik vind je een fijn persoon hoor, maar je verkoopt mij en de mensen praatjes

Ines Kostic

Het gesprek komt terug op de toekomst van dierproeven. Kostic: „Wat ik jou vraag is om samen met mij écht ambitieuze doelen te stellen. Een jaartal waarin we dierproeven hebben afgeschaft. Dan kunnen we kijken wat daarvoor nodig is.”

„Graag”, zegt Baltussen. „Dat staat ook in de brief die we naar de Kamer hebben verstuurd, dat we samen met de politiek een realistisch tijdspad willen maken.” Kostic valt over het woord ‘realistisch’. „Realistisch is vaak een excuus om te kunnen treuzelen.” Kostic wijst erop dat er de afgelopen jaren juist méér vergunningen zijn afgegeven voor het uitvoeren van dierproeven.

Baltussen: „De regering heeft in 2015 de ambitie uitgesproken om in 2025 te stoppen met dierproeven. Dat is te ambitieus, weten we nu. Maar het doel blijft wel om dierproeven met alternatieven te vervangen. Dat is jouw doel, dat is mijn doel, dat doel delen we.”

Maar dat zal niet vanzelf gaan, voegt hij toe, want we hebben als maatschappij een „toenemende behoefte aan veiligheid, voor milieu, mensen en dieren”. Doordat milieuwetgeving strenger wordt, moeten bedrijven een inhaalslag maken om eerder goedgekeurde stoffen op de markt te houden. „Ik denk in alle realiteit dat we daar nog tientallen jaren mee bezig zullen zijn.”

Kostic: „Ook als we alles op alles zetten?” Kostic verwijst naar hoogleraar proefdiervrije innovaties Merel Ritskes-Hoitinga, die concludeert dat proefdieren binnen tien jaar kunnen worden vervangen.

Volgens Baltussen is dat een te simpele voorstelling van zaken: „Bovendien gaat alles op alles niet zonder toenadering vanuit de politiek.”

Daarover gesproken, vult hij aan. „Vorig jaar was er een Kamerdebat over proefdieren, dat hebben we vanuit Charles River live gevolgd. En tot mijn verbazing zie ik dan dat er maar vijf Kamerleden aanwezig zijn. Dan denk ik: als we het écht zo belangrijk vinden, waarom zitten er dan maar vijf mensen? En waarom is er zo weinig subsidie beschikbaar voor onderzoek naar alternatieven?”

Dat is Kostic met hem eens.

Baltussen hoopt dat Kostic alsnog een keer langskomt bij zijn laboratorium. „Graag”, zegt Kostic. „Maar dan wil ik wél filmen.” Baltussen schudt zijn hoofd. Zo ver kan hij niet gaan.


Tassencontroles en QR-codes bij UvA en VU vanwege gevoelens van onveiligheid onder Joodse studenten en medewerkers

Zowel de Universiteit van Amsterdam (UvA) als de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam heeft voor aanvang van het nieuwe academische jaar extra maatregelen genomen om de veiligheid van Joodse en Israëlische studenten en medewerkers te kunnen waarborgen. De UvA bevestigt vrijdag na berichtgeving in Het Parool tegenover NRC voor het eerst te gaan werken met toegangscontroles met QR-codes. Ook moeten jassen en tassen bij sommige evenementen buiten blijven.

De VU houdt jassen en tassen bij de opening van het academisch jaar aankomende maandag ook voor het eerst buiten de deur, meldt de NOS. De universiteit was vrijdag niet telefonisch bereikbaar voor aanvullende vragen. Volgens de NOS werkt de VU maandag ook met selectie op basis van entreebewijzen bij de ingang. Maar dat zou losstaan van gevoelens van onveiligheid onder Joodse en Israëlische studenten en medewerkers. In Rotterdam doet de Erasmus Universiteit dit al langer, laat een woordvoerder vrijdag weten aan NRC.

Een woordvoerder van de UvA benadrukt bovendien dat de controles alleen bij „bepaalde plechtigheden en conferenties” plaatsvinden. Dat is slechts een klein deel van de jaarlijkse universitaire activiteiten. „We blijven gewoon een open campus, zoals hoort bij een universiteit”, zegt hij. „We werken niet met toegangspoortjes voor collegezalen.”

Zorgen over veiligheid

Donderdag schreef Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) Eddo Verdoner op basis van gesprekken met Joodse docenten en onderzoekers van verschillende universiteiten in Nederland, dat zij „in toenemende mate” bezorgd zijn „over de veiligheid van Joodse docenten en studenten in het hoger onderwijs”.

Verdoner verwijst specifiek naar pro-Palestijnse protesten die afgelopen jaar op vrijwel alle universiteiten plaatsvonden. Die worden door de Joodse universitaire gemeenschap als intimiderend ervaren, zegt hij. Het gaat dan concreet om „termen die een antisemitische connotatie hebben” (een verwijzing naar de pro-Palestijnse leus From the river to the sea, Palestine will be free), de maskers die demonstranten droegen en de vernielingen die enkele relschoppers met name op de UvA aanrichtten.

In 2021 stelde Verdoner, die eerder lid was van het bestuur van het Centrum Informatie en Documentatie over Israël (CIDI), dat de pro-Palestijnse leus het bestaansrecht van de staat Israël ontkent. Volgens anderen geeft die leus juist uiting aan het Palestijnse streven naar vrijheid en gelijkheid in een democratische en seculiere staat.

„Wij zien dat het oplaaiende Israëlische-Palestijnse conflict helaas gepaard gaat met antisemitische uitingen op onze universiteiten”, schrijft Verdoner drie jaar later. „Daardoor voelen Joodse studenten en docenten zich soms niet veilig. Dat is ontoelaatbaar. Demonstreren mag, maar wij mogen onze ogen niet sluiten voor antisemitisme dat wordt verhuld als kritiek op Israël.”

Geen directe aanleiding

De UvA zegt dat er „geen directe aanleiding” is voor de nieuwe maatregelen. „De signalen dat Joodse en Israëlische studenten zich onveilig voelen, zijn er al langer. Daar willen wij natuurlijk graag rekening mee houden”, zegt een woordvoerder. „Wij hebben hier goed contact over met Joodse studenten”. Tegelijkertijd zegt de woordvoerder dat de UvA het demonstratierecht wil handhaven. In mei stuurde burgemeester Femke Halsema de Mobiele Eenheid (ME) af op pro-Palestijnse demonstranten. „Er was geen sprake meer van een vreedzaam protest”, schreef ze achteraf ter verantwoording.

Ook op Wageningen University vonden vorig collegejaar langdurig pro-Palestijnse protesten plaats. De universiteit zegt bij monde van een woordvoerder geen signalen te hebben ontvangen van gevoelens van onveiligheid binnen de Joodse gemeenschap — van extra maatregelen is daar dan ook geen sprake. Universiteit Leiden reageerde nog niet op vragen die NRC vrijdagochtend stelde.


Onderzoeker Rafael Wittek krijgt 30 miljoen euro voor zijn onderzoek naar sociale cohesie. ‘Je ziet de verharding toenemen’

De grootste investeringen in de wetenschap zijn weggelegd voor onderzoek dat geen nadere uitleg behoeft. Robotisering in de zorg, efficiëntere voedselproductie, een rem op veroudering. Exacte wetenschap die de BV Nederland spekt of onmiskenbaar bijdraagt aan het maatschappelijk belang, daar steekt de overheid graag haar geld in – dikwijls liever dan in ‘zachte’ wetenschap zoals de sociologie.

Een subsidiepot voor onderzoek naar het celweefsel om blindheid tegen gaan? Ja natuurlijk! Maar geld voor onderzoek naar ‘het weefsel van de samenleving’?

Rafael Wittek, hoogleraar sociologie aan Universiteit Groningen, was dan ook best verrast toen hij in mei dit jaar hoorde dat zijn aanvraag voor een NWO Summit Grant van 30 miljoen euro, een van de hoogste subsidiebedragen die de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) uitkeert, was toegewezen. Voor onderzoek naar versterking van de sociale cohesie in de samenleving. Of, preciezer: hoe je als samenleving in deze „uitdagende tijden” de samenhang tussen individuen, groepen en instituties kunt verbeteren.

De toewijzing is uitzonderlijk, ook omdat liefst 55 consortia zich hadden ingeschreven voor de totale subsidiepot van 174 miljoen euro. Vijf aanvragen werden gehonoreerd en in de voorselectie eindigde het SOCION-consortium van hoofdaanvrager Wittek, een samenwerking van vijf verschillende kennisinstellingen, nog op plek vijftien. Maar na de voordracht voor een comité met internationale toponderzoekers, onder wie geen enkele sociale wetenschapper, eindigde de aanvraag (samen met een consortium uit de bètahoek) op plek één. Uitverkozen, samen met onderzoeken naar regeneratieve biologie, klimaatverandering en de ontwikkeling van ‘synthetisch leven’. En dus mag Rafael Wittek nu, tijdens de jaarconferentie van het consortium deze week in Soesterberg, met zo’n twintig collega’s, onder wie psychologen, historici, filosofen en sociologen, nadenken over de invulling van hun onderzoek voor de komende tien jaar.

Het zijn volgens u ‘uitdagende tijden’ voor de sociale cohesie.

Wittek, over de telefoon: „We noemen sociale cohesie het weefsel van onze samenleving. Het fundament, de basis voor een goed functionerende maatschappij. En eigenlijk staat de sociale cohesie, het geheel van relaties tussen individuen, groepen en instituties, altíjd onder druk. Want mensen en groepen hebben verschillende belangen en het is een taak van de samenleving als geheel om die in balans te houden. Zoals in de verzuiling, toen binnen zuilen sterke sociale normen heersten om elkaar te helpen. Daarbuiten minder, dus je zou verwachten dat verzuiling tot polarisatie leidde, maar omdat de elite onderling veel contact onderhield bleef het geheel toch in balans.”

En die balans staat nu onder druk?

„Als gevolg van migratie, vergrijzing, klimaatverandering; grote thema’s die de tegenstellingen tussen groepen versterken. Zuilen zijn verdwenen, kerkgemeenschappen gekrompen. Er zijn andere mogelijkheden om cohesie te behouden voor in de plaats gekomen, zoals online communities, coöperaties, vrijwilligersorganisaties, stichtingen. Maar tegelijkertijd zie je de polarisatie toenemen. Verschillende groepen praten minder met elkaar en oordelen harder over elkaar.”

In internationale onderzoeken scoort Nederland nog altijd hoog als het om ‘sociale cohesie’ gaat.

„Klopt, het vertrouwen in onze samenleving is sterk, Nederland is nog altijd kampioen vrijwilligerswerk en ook op buurtniveau is relatief veel saamhorigheid. Maar je ziet de verharding vooral op een ander niveau: de verwachting die de ene groep heeft van een andere groep.”

Hoe zie je dat?

„Het is een hidden fabric, een verborgen laag, die draait om ‘milde solidariteit’. Het idee dat je een ander, iemand buiten je eigen groep, accepteert. Natuurlijk, je gaat voor die ander niet door het vuur, zoals bij sterke solidariteit, maar het gaat erom of je die ander iets gunt. En als je kijkt naar de omgang van groepen met elkaar, lijkt dat minder het geval. Kijk naar de harde toon op sociale media en in de politiek, en de normalisatie ervan, in discussies over arbeidsmigranten, asielzoekers, wie in aanmerking komt voor de zorg, de toon in de stikstof- en klimaatcrisis. Groepen als boeren en klimaatactivisten staan lijnrecht tegenover elkaar. Stedelingen, dorpelingen, complotdenkers, zzp’ers. De polarisatie zie je terug op alle niveaus – politiek, sociaal, cultureel – en is geen kwestie van ‘rechts’ of ‘links’.”

Lees ook

Polarisatie? We gaan juist steeds meer op elkaar lijken

Polarisatie? We gaan juist steeds meer op elkaar lijken

Waarom is milde solidariteit belangrijk?

„Van nature ben je solidair met je eigen groep, dat zit in de mens. Maar een samenleving staat of valt met het vermogen om te gaan met ándere groepen. Sterker, we danken er in het Westen onze welvaart aan. Want natuurlijk, zóveel heb je niet met die andere groep, maar je moet ze toch iets gunnen, anders kun je geen handel drijven. En Nederland was van oudsher sterk in milde solidariteit, dankzij wet- en regelgeving én dankzij een mindset van wederzijds vertrouwen: ‘jij en ik gaan samen verder, daar hebben we beiden wat aan’.”

En hoe wil het SOCION-consortium die cohesie dan weer versterken?

„Door dat weefsel van de samenleving, die complexe interactie tussen mensen, groepen en instituties, grondig te analyseren. Dat doen ruim twintig collega’s en ik al jaren als consortium Scoop, waarin we samen met bedrijven, gemeenten en maatschappelijke organisaties modellen creëren die de sociale cohesie versterken. Daarin zoeken we naar de ideale vormgeving voor een buurtvereniging, een wijkraad, doen we onderzoek naar werkplezier, burgerparticipatie, wederzijds begrip. We analyseren het maatschappelijk weefsel zoals je met harde, exacte wetenschap zou doen.”

Lees ook

Deze politiek actieve jongeren van BBB, Denk en JOVD hebben geen boodschap aan polarisatie

Vanaf links: Marije van Velthoven (BBB Jong), Mauk Bresser (JOVD), en Elika Rehim Zadeh (Denk).


‘Burgers kijken niet meer op van gevaarlijke drugsproductie’, zegt de bedreigde burgemeester van het Limburgse Voerendaal

Tien jaar is Wil Houben burgemeester, in december gaat hij met pensioen. Begin volgende maand speelt hij, op de valreep, in een muzikale theatervoorstelling Eldorado in Voerendaal. Het thema van dat stuk, ondermijning, kent de bestuurder van dichtbij. In februari 2018 stuitte Houben (VVD) op weg naar zijn werk op een gemaskerde man voor zijn auto die een geweer op hem richtte. Eerder, zomer 2017, ging de auto van wethouder Patrick Leunissen (Democraten Voerendaal) vlak voor diens huis in vlammen op.

De verdenking ging uit naar twee broers op een woonwagenkampje in Voerendaal, die in de periode daarvoor stevig waren aangepakt door de gemeente. Illegale activiteiten op en rond het kamp werden niet langer gedoogd, maar actief bestreden. Vanwege gebrek aan bewijs kwam het niet tot vervolging.

De periode heeft hem niet blijvend beschadigd, zegt Houben. „Ik ken collega’s die over hun schouder blijven kijken en schrikken van elke auto die naast hen stopt. Dat heb ik niet.” Vaak worden partners van bestuurders in dit soort gevallen vergeten, merkt Houben op. „Die kunnen aan dit soort gevallen gemakkelijk PTSS-achtige verschijnselen overhouden. Dat is bij mijn vrouw niet gebeurd, maar vreemd was de situatie wel. ’s Nachts liepen oud-mariniers, ingehuurd en betaald door de gemeente, wacht rond ons huis. ’s Ochtends ging ik met twee gepantserde auto’s, die vielen onder het landelijke stelsel ‘bewaken en beveiligen’ naar mijn werk. Dan zat zij alleen thuis.”

Na een paar weken heeft hij gevraagd om de beveiliging af te schalen. „Als ze me wilden pakken, zou ze dat toch wel lukken.”

Zijn echtgenote en hij zijn daarna wel langsgegaan bij een in de effecten van bedreiging gespecialiseerde psycholoog. „Die concludeerde na twee uur gesprek dat we er samen goed in zitten. Dat het geen zin heeft om constant bezig te zijn met wat had kunnen gebeuren. Dat ze, als ze me hadden willen vermoorden, dat waarschijnlijk ook hadden gedaan.”

Eén keer had de burgemeester een terugval. „Ik was op familiebezoek in de Verenigde Staten, toen ik vooraf het item kreeg toegestuurd dat Opsporing Verzocht zou uitzenden over de zaak. Dat toonde niet alleen de bedreiging maar ook het grotere geheel. Dat gaf een beangstigend gevoel, maar na wat heen-en-weer ge-app met die psycholoog was ik daar ook weer vanaf.”

Taakstrafje

Houben heeft destijds gewaarschuwd voor het gevaar dat lokale bestuurders lopen, in gesprekken met de commissaris van de koning, de minister van Binnenlandse Zaken en de minister-president. „Ik dacht: ik ben de eerste die in een loop kijkt, een volgende keer bij een andere bestuurder schieten ze. Zover is het gelukkig nog niet gekomen. Het aantal collega’s dat te maken heeft met bedreigingen heeft inmiddels wel een omvang die ik toen niet kon vermoeden.” Uit onderzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken bleek in 2022 dat hij inderdaad allerminst alleen staat: driekwart van de 342 Nederlandse burgemeesters heeft te maken gehad met bedreigingen en intimidaties.

Lees ook

De burgemeester is doelwit van criminelen, ‘soevereinen’ en ontspoorde burgers: ‘Mijn vertrouwen in de mens heeft een kras opgelopen’

Burgemeester Jos Wienen van Haarlem spreekt in 2018 tijdens een demonstratie, die voor hem was georganiseerd als steunbetuiging omdat hij  werd bedreigd.

Houben noemt de strijd tegen ondermijning „een voortdurende burgeroorlog”. Intussen heeft hij de indruk dat burgers steeds vaker hun schouders ophalen over het oprollen van weer een wietplantage of xtc-lab. „Als hun kind op de zolder ernaast slaapt, maken ze zich hooguit druk over het brandgevaar. Als de schuldigen er met een taakstrafje of een paar weken brommen vanaf komen, ontstaat ook het gevoel dat het om bijna niks gaat. Terwijl het een wereldwijd opererende business is, die om miljarden euro’s draait.”

Alleen al in zijn eigen straat in het gehucht Retersbeek zijn de afgelopen jaren behoorlijk wat plantages opgerold. „Ik wandel daar elke dag met mijn hond. Dat houdt ze kennelijk niet tegen.”

Foto John van Hamond

Voerendaal zette de afgelopen jaren in op een „integrale aanpak” van ondermijning. „Je niet beperken tot het strafrecht, maar ook het bestuursrecht gebruiken en tal van instanties erbij betrekken. Zoals de Belastingdienst, waterleiding- en energiebedrijven. Dat blijft lastig. Iedereen is toch vooral bezig met zijn eigen ding. De fiscus schermt – zeker na de Toeslagenaffaire – onmiddellijk met ‘privacygevoeligheid’.”

Voerendaal heeft twee ambtenaren die zich permanent bezighouden met ondermijning. Houben: „Twee keer zoveel zou fijn zijn, alleen al om voortdurend te duwen en te trekken bij partners, want ook regionale samenwerking komt lastig van de grond.”

Het blijft te veel bij „korte klappen”, vindt Houben. Aan het gezamenlijk aanpakken van de netwerken achter de misdaad komen de instanties te weinig toe. „Terwijl het daar bij ondermijning juist om gaat: verweving van de boven- en de onderwereld.”

Oma met wietplantage

Soms krijgen de emoties bij Houben de overhand. „We troffen hier een tijd geleden een wietplantage aan in het huis van een oude dame. Zat naast haar strijkkelder. Maar van de rechter mochten we het pand niet sluiten, want dan zat die oma zonder woning. Intussen zat de zoon, die jarenlang het geld van de opbrengst opstreek, in Zweden en stak geen poot uit om zijn moeder opnieuw te huisvesten.”

In Voerendaal is ondermijning al die jaren op de agenda blijven staan. En ook over beveiliging van de huizen van burgemeester, wethouders en betrokken ambtenaren is nooit discussie geweest. Er worden camera’s opgehangen, schrikverlichting wordt geplaatst, met toestemming van de gemeenteraad.

Foto John van Hamond

Eén keer was er twijfel in de lokale politiek of de aanpak van ondermijnende criminaliteit niet te veel van de gemeente vergde. In het dorp Ubachsberg zat een nertsenfokkerij die veel overlast gaf en ook een drugslab bleek te herbergen. „De grond bleek daarna zo vervuild dat sanering noodzakelijk bleek. Kosten: 800.000 tot 1 miljoen euro. Zo’n bedrag is een aanslag voor de begroting van een gemeente als Voerendaal. Uiteindelijk heeft het Rijk de kosten voor zijn rekening genomen, omdat er een crisisnoodopvang voor asielzoekers kon worden gerealiseerd.”

Het viel Houben op dat het dorp snel vergat „welk probleem we hebben weggenomen”. „Het ging alleen nog over die opvang. De vraag kwam op: wat houden wij eraan over? Nou, als die opvang na anderhalf jaar weggaat schone grond, waarop een nieuwe school kan worden gebouwd, of extra woningen.”

Amateurtoneel

Het optreden van de burgemeester in de voorstelling Eldorado markeert het begin van zijn voorlaatste maand als burgemeester. In november wordt hij zeventig. Per 1 december neemt hij afscheid.

„Laten we niet vergeten dat een burgemeester maar een, twee procent van zijn tijd met ondermijning bezig is”, zegt Houben. Het is wel een onderdeel van het ambt dat hem na aan het hart blijft liggen. Bij het Netwerk Veilig Bestuur, dat streeft naar meer veiligheid en integriteit voor politieke ambtsdragers, is hij aanspreekpunt voor burgemeesters.

„Ik spreek met bedreigde burgemeesters en samen met mijn vrouw eventueel met hun partners. En met beginnende collega’s. Dat wil ik na 1 december blijven doen. Ik heb er dan ook meer tijd voor.”

Eerst moet Houben zich nog bekwamen in het acteren. Met hulp van zijn loco-burgemeester, met wie hij de rol in het toneelstuk afwisselt. „Die doet aan amateurtoneel. Dus van hem kan ik het leren.”


VVD-plan voor minder arbeidsmigratie leidt tot verdeelde reacties in coalitie

Terwijl de laatste week van het reces is ingegaan en de kabinetsploeg druk aan het onderhandelen is over een regeerprogramma, opent de VVD het politieke seizoen met een opvallende draai op een beladen thema: arbeidsmigratie. Maandag publiceerde VVD-Kamerlid Thierry Aartsen een ‘visiedocument’ over arbeidsmigratie. Daarin keert de VVD’er zich tegen de grootschalige inzet van laagopgeleide arbeidsmigranten in Nederland. Volgens Aartsen is er „een schaduwzijde aan ongebreidelde arbeidsmigratie, die de laatste jaren steeds groter en zichtbaarder is geworden”. Als alternatief voor arbeidsmigranten hoopt de VVD op innovatie en robotisering.

Tot nu toe had de VVD zich altijd opgeworpen als voorstander van grootschalige arbeidsmigratie – daarmee zouden ondernemers geholpen zijn, was jarenlang de gedachte van de VVD, in navolging van de grote bedrijven en werkgeversorganisaties wier steun voor de partij belangrijk is.

Het plan van de VVD komt aan het einde van het reces en kort voor de Tweede Kamer volgende week debatteert over arbeidsmigratie. Het plan was al voor de zomer afgerond, vertelt Aartsen tegen NRC, maar hij heeft het tijdens het reces even laten liggen. Dit is „een openingsbod in deze extraparlementaire samenwerking” van de coalitiepartijen PVV, VVD, NSC en BBB, zegt Aartsen.

Jonge mannelijke asielzoekers

Bij die coalitiegenoten leidt zijn plan al tot gemengde reacties. BBB-leider Caroline van der Plas „deelt de zorgen” van de VVD over het hoge aantal arbeidsmigranten, zegt ze tegen NRC. Maar ze vindt dat de VVD de „olifant in de kamer” negeert: asielmigratie. Volgens Van der Plas zijn jonge mannelijke asielzoekers uit veilige landen die overlast veroorzaken een grotere zorg dan arbeidsmigranten.

Dat is ook het standpunt van de PVV, die zich de afgelopen jaren steeds meer is gaan richten op het indammen van de asielinstroom en arbeidsmigratie deels links heeft laten liggen. De PVV was voor een reactie op het VVD-plan niet bereikbaar

Arbeidsmigratie inperken is natuurlijk meer een punt van NSC dan van de VVD

Tjebbe van Oostenbruggen
NSC-Kamerlid

Huisvesting

NSC is veel positiever dan de BBB. De draai van de VVD is een tegemoetkoming aan deze coalitiepartner, die tijdens en na de campagne de nadruk heeft gelegd op het terugdringen van misstanden onder arbeidsmigranten. Het onderwerp is sinds het aantreden van het kabinet de verantwoordelijkheid van NSC-prominent Eddy van Hijum, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

NSC-Kamerlid Tjebbe van Oostenbruggen is blij met de nieuwe opstelling van de VVD. „Arbeidsmigratie inperken is natuurlijk meer een punt van NSC dan van de VVD, Pieter Omtzigt vraagt al jaren om maatregelen en de VVD onder Rutte wilde er niets mee. Maar we hebben liever medestanders dan tegenstanders.”

NSC vindt arbeidsmigratie problematischer dan asielmigratie. Van Oostenbruggen: „Het gaat om veel meer mensen, alleen al qua huisvesting is dat een probleem.” Jaarlijks is doorgaans een op de negen migranten die Nederland binnenkomt asielzoeker, de rest bestaat voor een belangrijk deel uit arbeids- en gezinsmigranten. In 2023 kwamen 336 duizend immigranten naar Nederland, aldus het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Lees ook

De arbeidsmigrant is meestal een laagbetaalde werknemer

De arbeidsmigrant is meestal een laagbetaalde werknemer

Volgens de Staatscommissie Van Zwol, die de demografische ontwikkeling in Nederland tot 2050 onderzocht, legt ongebreidelde arbeidsmigratie een grotere druk op Nederland dan asielmigratie. Bovendien is arbeidsmigratie makkelijker in te perken. Nederland is wat betreft asielmigratie gebonden aan internationale verdragen, terwijl arbeidsmigratie kan worden geremd door de vraag naar goedkope arbeidskrachten te laten dalen en strenger toezicht op bedrijven die deze mensen inhuren.

De VVD wil arbeidsmigratie niet beëindigen, maar volgens de partij moeten ondernemers wel af van de grote aantallen goedkope arbeidskrachten uit het buitenland. De VVD vindt dat sectoren te afhankelijk zijn geworden van goedkope arbeidsmigranten, waardoor innovatie stokt, en dat er te veel druk staat op maatschappelijke voorzieningen.

De VVD richt zich specifiek op het verminderen van „laagproductieve” arbeidsmigratie, zoals in de landbouw of slachthuizen. Terugdringen moet gebeuren door bedrijven die snel innoveren met automatisering en robotisering subsidie te geven. Aartsen wil ook extra heffingen voor ondernemers die goedkope arbeidsmigranten inhuren.

Lees ook

Kijk je door de bril van politieagent Dominik naar het Westland, dan zie je uitbuiting en uitzichtloosheid

Kijk je door de bril van politieagent Dominik naar het Westland, dan zie je uitbuiting en uitzichtloosheid

Seizoensarbeiders

Voor de boerenachterban van de BBB lijken de VVD-plannen nadelig. 60 procent van het werk in de landbouw wordt gedaan door seizoensarbeiders, een groep die grotendeels bestaat uit arbeidsmigranten. LTO, de belangrijkste lobbyorganisatie van de landbouwsector, heeft maandag laten weten het niet eens te zijn met het plan van Aartsen om het inhuren van arbeidsmigranten duurder te maken. „In een sector waarin arbeidskrapte aan de orde van de dag is, zou dat de verkeerde oplossing zijn”, aldus de LTO.

De landbouworganisatie staat wel achter het plan van Aartsen om in te zetten op robotisering om handenarbeid minder noodzakelijk te maken. Volgens BBB-Kamerlid Henk Vermeer, die vaak aanschoof bij de coalitieonderhandelingen, heeft niet „de VVD maar de BBB tijdens de formatie vaak benadrukt dat robotisering zo’n belangrijk punt is. Het is een goed idee, maar wel óns goede idee.”

De wisseling van standpunt van de VVD volgt die van de werkgeversorganisatie VNO-NCW. Die heeft jarenlang de grootschalige instroom van arbeidsmigranten aangemoedigd om personeelstekorten te vullen. In 2022 sprak VNO-NCW nog zijn steun uit voor een plan van de Europese Commissie om arbeidsmigranten van buiten Europa zelf legaal naar de EU te halen.

Inmiddels heeft VNO-NCW zijn standpunt gewijzigd. In januari, na de publicatie van het rapport van de commissie-Van Zwol, sprak de werkgeversorganisatie over de noodzaak van „goede regie” voor arbeidsmigratie. In reactie op het visiestuk van Aartsen schrijft VNO-NCW de ambities van de VVD „om meer grip te krijgen op arbeidsmigratie” te delen.


Haagse ratten horen erbij. ‘Die beesten hebben gewoon honger’

Vlak bij station Hollands Spoor, in de Haagse Waldorpstraat, is het raak. Daar heeft een rat toegeslagen. Hij ligt er inmiddels dood bij, in de digitale rattenklem die Barry Schouten, plaagdierbestrijder bij Haagse Milieu Services (HMS) daar heeft geplaatst. Drie kilometer verderop, in de Koninklijke Paleistuin, is de buit minder. Daar zijn de vijf klemmen nog leeg. Schouten kan dat zien via een app op zijn mobiele telefoon. Zo’n 225 digitale rattenklemmen zijn er verspreid over Den Haag geplaatst. En als het ergens raak is, dan piept zijn telefoon. Het zijn voor hem en zijn collega’s van HMS de ogen en oren van de rattenoverlast in de stad.

Ja, er is overlast in de stad, maar er zijn zéker niet meer ratten in de stad, weet Schouten. Dat ziet hij aan het aantal meldingen, dat is al jaren constant. En hij wíl de ratten niet helemaal uitroeien, ook niet als er vanuit een buurt veel klachten binnenkomen. „Dan komen er alleen maar meer. Want ratten sturen overdag de kleinsten als eerste op pad, op voedseljacht. De oudjes komen pas eten als ze weten dat de kust veilig is. Maar als de jonkies niet terugkomen, weten de achterblijvers dat er onraad is. Dat de populatie van hun kolonie in gevaar is. En dan gaan ze extra paren. Dan krijg je nog meer meldingen en klachten.”

Een dode rat, gevangen in een rattenval aan de Waldorpstraat in Den Haag.
Foto Bart Maat

Ratten horen volgens Schouten nu eenmaal bij de stad, van oudsher. En hij vindt ze ongevaarlijk. „Ze zijn op zoek naar voedsel, die beesten hebben gewoon honger. En het zijn mensen, bewoners, die dat achterlaten. Ratten zouden ziektes verspreiden, maar dat is al lang niet meer het geval. Dat was vroeger zo.”

Ratten sturen de kleinsten als eerste op pad, op voedseljacht. De oudjes komen pas eten als de kust veilig is

Barry Schouten
plaagdierbestrijder

Ophef in gemeenteraad

Toch is elke signalering van ratten goed voor ophef. In buurten, maar in navolging daarvan vaak ook bij de lokale politiek. Ratten bij containers in het Haagse Kijkduin werden door de VVD in de gemeenteraad omschreven als een „enorme rattenplaag”. Fractievoorzitter Lotte van Basten Batenbrug (VVD) had het afgelopen juli in schriftelijke vragen aan het college over „ratten die rond vuilnisbakken krioelen en dood op straat liggen. (…) Niet alleen smerig, maar ook met alle gezondheidsrisico’s van dien.” De klachten waren minimaal, nauwelijks een handvol. En de vuilcontainers waren niet eens van de gemeente, maar van de bewoners zelf, de vereniging van eigenaren. Maar de politieke commotie was er, net als eerder rond andere Haagse wijken als Moerwijk en Mariahoeve, waar het ook zou wemelen van de ratten.

Terwijl rattenoverlast over de hele linie in Den Haag – maar ook elders in Nederland – al jaren stabiel is en het aantal meldingen nauwelijks stijgt. Ondanks een toenemend aantal klachten over rondslingerend zwerfafval. Het aantal klachten over ratten in Den Haag schommelt de afgelopen vier jaar op rond de duizend. In Amsterdam is dat beeld ook stabiel, 6.752 meldingen in 2022 en 6.164 vorig jaar, aldus een woordvoerder van de GGD in Amsterdam. Over de eerste helft van dit jaar staat de teller op 3.765. Ook het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zegt geen alarmerende signalen over grootschalige overlast te hebben. Het RIVM houdt het aantal meldingen van professionele plaagdierbestrijders bij, in een landelijke Rattenmonitor.

Bestrijdingsmiddelen

Sinds vorig jaar mogen ratten of andere knaagdieren niet zonder meer uitgeroeid worden. Een aantal chemische bestrijdingsmiddelen is inmiddels verboden of mag alleen nog maar door gecertificeerde bedrijven worden ingezet. De nadruk moet liggen op het voorkomen van overlast, in plaats van op bestrijding van de beestjes zelf. Geïntegreerde plaagdierbestrijding (IPM), heet dat in ambtelijk jargon. Die IPM moet onder meer voorkomen dat chemische bestrijdingsmiddelen, zoals bloedverdunners worden gebruikt die ook giftig zijn voor vogels of huisdieren. En ook die nieuwe werkwijze heeft volgens het RIVM in de praktijk nog niet tot onbeheersbare situaties geleid. „De overlast blijft beheersbaar”, aldus een RIVM-woordvoerder. „Menselijk gedrag, toenemend zwerfvuil, ligt aan de basis van het probleem en daar kan ook het beste de oplossing gezocht worden.”

Collega René Schouten, coördinator plaagdierbestrijding bij HMS, controleert een rattenval in de Paleistuin.
Foto Bart Maat

Ook Den Haag werkt volgens dat IPM-systeem. Als Barry Schouten op een melding afgaat, zoekt hij eerst uit wat er aan de hand is. Is er veel zwerfafval? Staat het groen te hoog langs het water? „Want als dat drie meter hoog staat, of er ligt een hoop afval rond die containers, dan kunnen wij ook weinig doen. Dan moet dat eerst worden aangepakt. Als de meldingen dan nog binnenkomen, plaatsen we lokmiddelen om te kijken hoe groot de populatie is. Daarna plaatsen we digitale klemmen, we worden op afstand gewaarschuwd als er eentje vastzit. Zo kunnen we de rattenpopulatie in kaart brengen. En dan is het de bedoeling om ook de grote ratten eruit te klemmen. Want alleen zo kun je zo’n hele populatie aanpakken.”

Vaak is het onnodig om de ratten met klemmen te bestrijden, omdat de overlast maar tijdelijk is. „Soms verleggen ratten hun routes op zoek naar voedsel omdat hun normale routes verstoord zijn”, weet Schouten. „Dat kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van werkzaamheden aan het riool. Dan wordt hun dagelijkse ritme verstoord en dan lopen ze ineens op straat. Ze waren er altijd al, maar dan zijn ze opeens zichtbaar.”

De belangrijkste aanstichters van rattenoverlast zijn ook volgens Schouten de mensen zelf. „Die laten troep op straat achter. „Zonder voedselaanbod op straat hebben ratten daar niets te zoeken.”

Monique Verhaar, projectleider Participatie en Schoon van de gemeente Den Haag, heeft er een dagtaak aan om bewoners daarvan bewust te maken. Ook zij weet dat de cijfers over ratten in de stad stabiel zijn. „Maar de beleving van die overlast is wel gestegen. In Den Haag werken we met een heatmap. Dat is een stadskaart waar de gebieden met veel rattenoverlast zichtbaar zijn. Daar kijken we gericht wat er aan de hand is.”

Lees ook

Ratten schieten in de manege

Een echte rattenschieter is te herkennen aan de  kogels, zegt Jos Kruis. Het hoofdbestanddeel is tin. Want: „Als je met lood een rat schiet die daarna bij een reiger naar binnen gaat, is die vogel ook dood.”

Brood is heilig

Den Haag heeft speciale preventieve ‘Stop de rat’-acties ontwikkeld. Met tips voor bewoners om rattenoverlast te voorkomen. Zoals de ‘broodles’: „ In sommige wijken wonen veel mensen die vanuit hun geloofsovertuiging brood niet weggooien met ander afval. Want brood is voor hen heilig en moet het liefst aan de natuur worden teruggegeven. Maar dat uitgestrooide brood trekt ratten aan. Van oud brood kunnen nog wel maaltijden gemaakt worden, zoals wentelteefjes of croutons. We hebben een kookboekje gemaakt met allemaal lekkere oudbroodrecepten.” Daarnaast heeft Den Haag op achttien locaties speciale broodcontainers geplaatst. „Van dat oude brood wordt biogas gemaakt.”

Rattenknuffel in de auto van René Schouten van HMS.
Foto Bart Maat

Vanaf oktober geldt in heel Den Haag een voederverbod. Eendjes voeren is dan overal verboden. Oud brood mag alleen de containers in. Of dat helpt in de strijd tegen rattenoverlast? Schouten hoopt van wel. „We kennen zo’n voederverbod al in sommige wijken. Maar handhaving is dan wel belangrijk. Je moet mensen op heterdaad betrappen. Dat is lastig in zo’n grote stad. Een verbod in de hele stad zal wel helpen. En iedere rat minder op straat is meegenomen.”


Steeds meer mensen registreren keuze sinds invoering van de donorwet

Donor of niet? Bijna vijf miljoen Nederlanders geven toestemming voor orgaandonatie. Dat schrijft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) woensdag op basis van cijfers van het Donorregister van 1 januari van dit jaar. 4,3 miljoen Nederlanders willen hun organen en weefsels niet doneren, 1,5 miljoen mensen hebben ingevuld dat hun nabestaanden die keuze mogen maken.

Het totaal aantal geregistreerde keuzes van volwassen Nederlanders komt daarmee uit op 10,6 miljoen. Dat is een flinke stijging ten opzichte van 2020, toen de nieuwe donorwet werd ingevoerd. Vanaf dat jaar werden alle volwassen inwoners van Nederland die géén voorkeur hebben doorgegeven automatisch opgenomen in het Donorregister met de registratie ‘geen bezwaar tegen orgaandonatie’. Volgens de oude regels werden mensen die geen keuze maakten niet meegenomen in het Donorregister.

Lees ook

De nieuwe donorwet gaat van kracht: wat verandert er voor u?

D66-Kamerlid en woordvoerder Volksgezondheid en medisch-ethische vraagstukken, Pia Dijkstra.

De wet had effect: er kwamen ruim een miljoen geregistreerde donoren bij en het aantal mensen dat een keuze liet registreren, steeg met ruim 50 procent. Toch geeft nog niet iedereen een voorkeur door: op 1 januari gold dat voor 3,3 miljoen mensen. Zij staan daardoor automatisch geregistreerd als ‘geen bezwaar’ en zijn potentiële orgaandonoren.

De keuze is overigens op elk moment aan te passen. Tussen 2022 en 2024 veranderden zo’n 75 duizend mensen hun registratie in het Donorregister. Zo wijzigden ruim 20 duizend volwassenen hun keuze van expliciete toestemming naar geen toestemming en kozen 16 duizend mensen die geregistreerd stonden als ‘geen bezwaar tegen orgaandonatie’ voor expliciete toestemming.

Volwassenen met een Marokkaanse herkomst minst vaak donor

Het CBS constateert opvallende verschillen in toestemming voor orgaandonatie tussen groepen Nederlanders met een verschillende herkomst. Dat kan problemen opleveren, omdat de kans om een geschikt orgaan te vinden dat het lichaam niet afstoot groter is als het orgaan gedoneerd is door iemand met dezelfde achtergrond.

In totaal geeft 41 procent van alle Nederlandse volwassenen die een keuze hebben ingevuld in het Donorregister géén toestemming voor orgaandonatie. Dat percentage is 34 procent als het alleen gaat om de volwassenen met een Nederlandse herkomst.

Onder volwassenen met een herkomst buiten Nederland is dat percentage met 64 procent fors hoger. Mensen met een Marokkaanse herkomst zijn het minst bereid om hun organen en weefsels te doneren. 96 procent geeft geen toestemming. Daarna volgen volwassenen met een Turkse (89 procent) en Surinaamse herkomst (bijna 74 procent). Bij volwassenen met een Europese of Indonesische herkomst is het percentage lager, rond de 45 procent.

Het percentage volwassenen van alle herkomstgroepen buiten Nederland dat geen toestemming geeft, is hoger als zij zelf of hun ouders in het buitenland geboren zijn. „Zo geeft 78 procent van de mensen die geboren zijn in Suriname geen toestemming voor orgaandonatie; van degenen die wel in Nederland zijn geboren, maar waarvan beide ouders in Suriname zijn geboren, is dat 76 procent. Als een van beide ouders in Suriname is geboren, en de andere ouder in Nederland, is dit aandeel met 53 procent aanzienlijk lager”, schrijft het CBS.

Lees ook

Een orgaan gedoneerd of ontvangen? Dan mag je niet meer alleen voorlichting geven

Een campagne van de rijksoverheid over het donorregister in 2020.


Stikstofberekening voorlopig niet soepeler: onderzoek dwarsboomt wensen van het kabinet

Is een boerenbedrijf verantwoordelijk te houden voor een theelepel extra stikstofneerslag op een hectare natuurgebied kilometers verderop?

Nee, zegt de Noord-Hollandse gedeputeerde Jelle Beemsterboer (BBB) namens het Interprovinciaal Overleg (IPO): „Het lijkt alsof we heel precies weten waar de stikstof afkomstig van is, en precies waar deze neerslaat in de natuur. Zelfs als het om heel kleine hoeveelheden gaat. Maar de huidige ondergrens – 0,005 mol per hectare, per jaar – is niet wetenschappelijk onderbouwd.”

Beemsterboer probeert, samen met het ministerie van Landbouw, de Tweede Kamer en de andere provincies een weg uit de stikstofcrisis te vinden. Eén stap is het ophogen van de rekengrens, de waarde waaronder stikstofneerslag niet langer wordt geacht de natuur te schaden.

De gevolgen zijn mogelijk groot: een hogere drempelwaarde schept meer stikstofruimte, waardoor vergunningen makkelijker afgegeven kunnen worden. Bijkomend voordeel is de legalisatie van alle PAS-melders (Programma Aanpak Stikstof), want hun stikstofneerslag is per definitie lager dan de voorgestelde ondergrens.

Deze ingewikkelde discussie over de stikstofondergrens leidt af van het echte probleem: de uitstoot verminderen

Raoul Beunen
hoogleraar omgevingsbeleid

Maar waar ligt die wetenschappelijk onderbouwde ondergrens dan precies? Daar kwam woensdag nog geen antwoord op. Onderzoekers van TNO en de Universiteit van Amsterdam kwamen na maanden onderzoek niet tot een hard getal.

Dat is een tegenvaller voor het nieuwe kabinet. Het woensdag gepresenteerde onderzoek in opdracht van het IPO had de opmaat moeten vormen naar een „een juridisch houdbare, wetenschappelijk verantwoorde rekenkundige ondergrens”, zoals de coalitiepartijen afgelopen mei vastlegden in hun hoofdlijnenakkoord.

Landbouwminister Femke Wiersma (BBB) reageert dan ook teleurgesteld op het uitblijven van een ondergrens en pleit voor meer onderzoek: „Ik ben van mening dat we alle mogelijkheden moeten aangrijpen om tot een ondergrens te komen.”

De huidige ondergrens in het stikstofrekenmodel is laag: een extra neerslag van jaarlijks 0,005 mol (zo’n 0,07 gram stikstof) op een hectare natuurgebied in een straal van 25 kilometer vormt al een obstakel voor de bouw van een woonwijk, een veehouderij of een nieuwe snelweg.

Bron: RIVM/Aerius Calculator/NRC

Schijnzekerheid

Een evaluatiecommissie noemde die kleine cijfers in 2020 al een vorm van „schijnzekerheid”. De onzekerheidsmarges in de complexe stikstofberekeningen worden op een gegeven moment zo groot, dat kleine beetjes stikstofbelasting net zo goed nul kunnen zijn – of net zo goed het dubbele.

Wetenschappers debatteren sindsdien over hoe hoog de ondergrens moet zijn om verslechtering van de natuur uit te sluiten. Een eerder TNO-onderzoek plaatste de ondergrens ergens tussen de 1 en de 10 mol. Arthur Petersen, hoogleraar in Londen, mede-auteur van de Leidraad omgaan met onzekerheid en begeleider van het IPO-onderzoek, plaatste de rekengrens in 2023 tussen de 1 en 35 mol, vergelijkbaar met andere Europese landen.

Voor de boeren zou dat een enorm voordeel zijn. Een veehouder in de buurt van de Veluwe, in een fictief voorbeeld dat NRC door liet rekenen door het RIVM, hoeft ineens met de helft minder stikstofneerslag rekening te houden.

Maar de werkelijke hoeveelheid stikstof die in de omliggende natuurgebieden neerslaat, verandert daarmee niet. Raoul Beunen, hoogleraar Omgevingsbeleid bij de Open Universiteit, voorspelt dan ook een toename van de uitstoot. „Je zet de deur op een kier om allerlei kleine stijgingen van de uitstoot – en dus onvermijdelijk de depositie van stikstof – toe te staan.”

Dat maakt de door het kabinet gewenste aanpassing onhoudbaar, zegt Beunen. Ruimte voor extra stikstofneerslag is er niet, omdat de Nederlandse natuur al zwaar is overbelast. Prognoses lopen ver achter bij de wettelijk vastgelegde doelen. In 2030 mag de helft van de natuurgebieden niet langer overbelast zijn door stikstof. In 2030 komt Nederland niet verder dan 30 procent – slechts twee procentpunt hoger dan in 2021.

Lees ook

RIVM wil af van rekenmethode stikstof wegens gebruik voor beleid

Een natuurgebied(je) langs de Frieseweg, met uitzicht op Kampen.

‘Morgen invoeren’

Opvallend was dat Petersen, een van de wetenschappers die het onderzoek vandaag op een persconferentie toelichtte, naar eigen zeggen „stevig afweek” van de conclusie van het onderzoek dat hij zelf heeft begeleid. Volgens Petersen bestaat de wetenschappelijke onderbouwing voor de hogere rekenkundige ondergrens van 1 mol al. „Als je het mij vraagt kunnen we die morgen invoeren.”

De voorspelde toename van de stikstofuitstoot is volgens Petersen namelijk toch gering. In een ‘impactstudie’ constateren IPO-onderzoekers een stijging van de stikstofneerslag door de hogere rekengrens. Alleen is het stikstofoverschot op veel natuurgebieden zo groot dat de prognoses niet verder zullen verslechteren. Er zullen wel meer maatregelen nodig zijn, schrijven de onderzoekers.

Beunen noemt het oprekken van de rekengrens een geitenpaadje om de vergunningen vlot te trekken en niet een oplossing voor het milieuprobleem: „Dit is een ingewikkelde discussie die afleidt van het echte probleem: het verminderen van de stikstofuitstoot.”

De provincies en minister Wiersma hopen dat de wetenschap er met Petersen alsnog uitkomt en ze onderzoeken tegelijkertijd of er niet toch een „beleidsmatige drempelwaarde” moet worden ingesteld. Sowieso moet de Raad van State nog advies uitbrengen – om te voorkomen dat een nieuwe drempelwaarde bij de hoogste bestuursrechter sneuvelt.