Voor het eerst in jaren is het aandeel Nederlandse uitwonende studenten in het hoger onderwijs weer voorzichtig aan het stijgen. Dat blijkt uit de donderdag verschenen Landelijke Monitor Studentenhuisvesting, die kenniscentrum Kences elk jaar publiceert. Afgelopen collegejaar woonde 46 procent van de Nederlandse hbo- en wo-studenten op kamers. In collegejaar 2022-2023 was dat 44 procent. Volgens Kences is de toename waarschijnlijk te wijten aan de herinvoering van de basisbeurs. Tussen 2015-2016 – toen de basisbeurs werd afgeschaft – en 2022-2023 daalde het aandeel uitwonende studenten van 53 naar 44 procent.
In totaal zijn 279.400 Nederlandse studenten in het hoger onderwijs (van de 613.800) uitwonend. Van de internationale studenten in Nederland is nagenoeg iedereen uitwonend: 125.400. Vorig jaar waren er nog 118.800 uitwonende internationale studenten. 334.400 (Nederlandse) studenten in het hoger onderwijs wonen nog thuis. 44 procent van hen zegt dat de betaalbaarheid van woonruimte de belangrijkste reden is om niet uit huis te gaan. 20 procent noemt de beschikbaarheid van de woonruimte als reden. 22 procent zegt geen behoefte te hebben uit huis te gaan.
Meer woningen
Het huisvestingstekort in de twintig grootste studentensteden lag afgelopen collegejaar iets lager dan het collegejaar ervoor. Afgelopen voorjaar werd het geschat op 23.100 woonruimten. 437.200 studenten in het hoger onderwijs zouden uitwonend willen zijn, terwijl 404.800 studenten dat daadwerkelijk zijn . De studentenwoningmarkt is het krapst in Amsterdam, Delft, Eindhoven, Leiden, Nijmegen, Rotterdam, ’s-Hertogenbosch, Utrecht en Zwolle.
Het huisvestingstekort zal de komende jaren stijgen, maar waarschijnlijk minder dan eerder verwacht. Dat komt doordat er meer woningen worden bijgebouwd dan verwacht. Als het beschikbare aanbod van afgelopen collegejaar niet daalt, dan zal er in collegejaar 2031-2032 een tekort zijn van zo’n 42.000 woningen. Eerder schatte Kences dat op zo’n 57.000.
In Amsterdam, Den Haag en Rotterdam betalen studenten het meest voor hun woonruimte: gemiddeld meer dan 600 euro per maand. In Amsterdam en Den Haag is de gemiddelde huur gelijk gebleven ten opzichte van vorig jaar: 630 euro. In Rotterdam steeg die van 625 naar 640. In Wageningen ligt de gemiddelde huur het laagst met 420 euro.
Verhuurplatform Kamernet kwam in een recente rapportage uit op veel hogere gemiddelde huurprijzen, zoals 951 euro voor een kamer in Amsterdam en 800 euro voor een kamer in Utrecht. Maar Kamernet keek alleen naar het eigen aanbod, Kences naar de gehele markt.
Kences schrijft de ambitie te hebben om mbo-studenten elk jaar „meer te integreren in de monitor”. 80 procent van de mbo’ers blijft tijdens de studie thuis wonen, blijkt uit de monitor van dit jaar. Dat komt doordat ze gemiddeld jonger zijn dan studenten in het hoger onderwijs en ze vaker een opleiding in de buurt van hun ouderlijk huis volgen. 70 procent van de uitwonende mbo-studenten geeft in de monitor aan in een eigen huur- of koopwoning te wonen, en 9 procent in een studentenwoning.
Lees ook
Er is weinig blijdschap op de eerste collegedag: ‘De bezuinigingen maken veel mensen onzeker’
Een „opmerkelijke uitspraak” noemde journaalpresentator Rob Trip de vergelijking die Koen Schuiling in 2022 maakte. De opvang in Ter Apel, had de burgemeester van Groningen gezegd, was „ons eigen Lampedusa”. Hij bedoelde het Italiaanse eiland, berucht vanwege de omstandigheden voor net gearriveerde migranten.
De burgemeester was op bezoek geweest in een overvol aanmeldcentrum voor asielzoekers in Ter Apel. Het was geen „toevallige ingeving, maar ook niet heel beredenerend”, zei hij later over de uitspraak in een interview met Binnenlands bestuur. „Ik wilde dat mensen een beeld zouden krijgen van de schandalige leefomstandigheden in Ter Apel. Dat was nodig.”
Woensdag kondigde Schuiling (65) aan af te treden als burgemeester van Groningen. Hij zegt dat hij „niet langer de benodigde energie om met volle overgave” zijn taken te vervullen en voor de Groningers „niet de burgemeester kan zijn die Groningen verdient en nodig heeft”. 23 oktober is zijn laatste werkdag. Hij is dan precies vijf jaar burgemeester van Groningen.
‘Gewoon’ burgemeester zijn
De opvangcrisis in Ter Apel en de afhandeling van de gaswinning in Groningen tekenden het burgemeesterschap van Schuiling. In zijn ontslagbrief aan de koning schrijft hij dat beide kwesties hem diep hebben geraakt. Een gemiddeld festivalterrein heeft „oneindig betere voorzieningen”, zei Schuiling over Ter Apel. De dossiers kostten hem „buitengewoon veel energie”.
Tijdens de coronacrisis werd op hem als burgemeester en voorzitter van de veiligheidsregio een „dermate groot beroep” gedaan dat er ,,weinig tijd overbleef om ook nog „gewoon” burgemeester te zijn”. In zijn brief schrijft hij dat hij regelmatig het gevoel had dat hij er onvoldoende voor zijn inwoners kon zijn, „op de manier die ik voor ogen had”.
Schuiling was de eerste niet-PvdA-burgemeester van Groningen in bijna zeventig jaar. Sinds het aantreden van Jan Tuin in 1951 volgden tien ‘rode’ burgemeesters. Als voorzitter van de Groningse VVD-fractie zegde hij in 1998 het vertrouwen op in toenmalig burgemeester Hans Ouwerkerk vanwege zijn aanpak van rellen de tijdens de jaarwisseling in de Oosterparkwijk. Daarom stapte Ouwerkerk op.
Ook als burgemeester van Groningen sprak Schuiling zich geregeld stevig uit, ook als hij vond dat andere gemeentes hun plicht verzaakten. „De terughoudendheid bij sommigen om elkaar een beetje te helpen bij de opvang van vluchtelingen, evenals de aanvankelijke onwil om voor Groningers te doen wat nodig was, heeft bij mij iets doen knakken wat niet eenvoudig herstelt”, schrijft hij.
Politiek idool
Lof alom voor Schuiling na de aankondiging van zijn vertrek. Raadslid Wesley Pechler (Partij voor de Dieren) zegt tegenover RTV Noord dat Schuiling „altijd klaar” stond en dat appjes „onmiddellijk” werden beantwoord. „Die heeft geen vrije tijd gehad in de afgelopen vijf jaar. Dan snap ik dat de koek op een gegeven moment op is”, aldus Pechler.
Partijgenoot en voormalig staatssecretaris voor Asiel en Migratie Eric van der Burg noemt Schuiling in een bericht op X een voorbeeld. „Als ik een politiek idool zou moeten noemen zou hij zeer hoog scoren.”
Commissaris van de Koning René Paas gaat op korte termijn in gesprek met de gemeenteraad om een waarnemer te benoemen, die zal dienen tot de stad een nieuwe burgemeester heeft. Hem of haar zal volgens Schuiling de komende jaren veel worden gevraagd. „De toegenomen en terugkerende maatschappelijke onrust”, schrijft de afzwaaiend burgemeester ook, „vraagt onverkort om aandacht.”
Lees ook
Koen Schuiling weet niet meer wat Nederland beschaafd maakt
Het gaat niet goed met het tienjarige meisje uit Vlaardingen dat in de nacht van 20 op 21 mei buiten kennis en met verschillende botbreuken en ondervoed naar het ziekenhuis werd gebracht. Begin juni werd ze overgeplaatst naar een revalidatiecentrum. Ze ligt nog altijd in coma.
Donderdag staan haar pleegouders John en Daisy (beiden 37), bij wie ze in huis woonde, voor de rechter in een niet-inhoudelijke pro forma zitting. Zij worden verdacht van ernstige mishandeling, poging tot doodslag, vrijheidsberoving en „het in hulpeloze toestand brengen of laten” van het meisje.
Daisy en John werden aangehouden vlak na de ziekenhuisopname van het meisje. Artsen in het ziekenhuis vonden de verwondingen niet passen bij het verhaal dat ze van de trap was gevallen of gesprongen, waarna de politie een groot onderzoek begon. Buurtgenoten en bekenden van het gezin werden ondervraagd. Toen al werd duidelijk dat er al langere tijd zorgen waren over het meisje. Zo zouden er meldingen zijn gedaan door buren bij het wijkteam en het meldpunt kindermishandeling.
Lees ook
De laatste twee jaar voordat het pleegmeisje uit Vlaardingen in het ziekenhuis belandde, lezen als een handboek voor wat mis kan gaan in de pleegzorg
De afgelopen weken kwamen steeds meer details naar buiten. Het Algemeen Dagblad meldde vorige week dat het meisje in een zelfgemaakte kooi werd opgesloten. Ook zou ze zijn vastgebonden met tape, stroomdraden of sekshandboeien. Ze mocht weinig naar de wc, de deurklink was uit de deur gehaald. Ze ging al maanden voorafgaand aan de ziekenhuisopname niet meer naar school.
Kaalgeschoren
Toen het meisje nog wel naar school ging, in 2023, waren er al signalen dat het niet goed ging. Zo liep ze in de winter in dunne kleding buiten en werd haar haar afgeschoren omdat ze luizen zou hebben. Daarnaast vertelde het meisje zelf op school en in de supermarkt dat ze werd mishandeld.
Verschillende instanties en hulpverleners waren bij het gezin betrokken, waar nog een ánder pleegbroertje en een eigen kind van het stel woonden. Het jongere zusje van het tienjarige meisje woonde er aanvankelijk ook. De twee meisjes waren uit huis geplaatst omdat hun biologische moeder geen veilig thuis kon bieden, er was sprake van mishandeling en verwaarlozing. Het jongere zusje werd op een gegeven moment teruggeplaatst bij haar biologische moeder met extra begeleiding van hulpverleners.
De William Schrikker-stichting (Jeugdbescherming) had de voogdij over het tienjarige meisje, dat sinds maart 2022 bij het pleeggezin woonde. De begeleiding van het pleeggezin was in handen van Enver Pleegzorg. Naast het strafrechtelijk onderzoek naar de pleegouders, loopt een onderzoek door de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de inspectie Justitie en Veiligheid en de Onderwijsinspectie. Daaruit moet duidelijk worden waar het in de hulpverlening fout is gelopen.
Jeugdbeschermers van de William Schrikker-stichting die het meisje wilden overplaatsen, lieten dat plan na een positief rapport van de Raad varen
Duidelijk is dat de verschillende instanties niet op één lijn zaten. Zo adviseerde de Raad voor de Kinderbescherming aan de rechter dat het meisje het „fijn” had bij Daisy en John en dat zij „liefdevol en zorgzaam” voor het meisje waren. De jeugdbeschermers van de William Schrikker-stichting die hun twijfels hadden en het meisje wilden overplaatsen naar een zogenoemd gezinshuis, lieten dat plan na het positieve rapport van de Raad varen.
22.000 pleegkinderen
Je kan niet voorkomen dat het soms mis gaat, zegt hoogleraar jeugdzorg Annemiek Harder van de Erasmus Universiteit Rotterdam. „Hoe graag we dat ook willen. Sterker nog, het loopt regelmatig spaak.” Pleegzorg is lastig en de kinderen die worden opgevangen hebben veel meegemaakt en zijn niet zelden getraumatiseerd. Gemiddeld 22 duizend kinderen wonen voor kortere of langere tijd bij pleegouders (familie of ‘vreemden’).
Maar dat het zo mis ging als bij dit meisje is uitzonderlijk en verschrikkelijk schrijnend, zegt Harder. Het is volgens haar belangrijk dat goed wordt uitgezocht wat er is gebeurd en dat instellingen bereid zijn te leren van de bevindingen. Een van de zaken die vaak misgaan is dat kinderen niet serieus genomen worden. Ook als een kind bijvoorbeeld getraumatiseerd is of gedragsproblemen heeft, moeten hulpverleners zich niet alleen op de volwassenen richten maar vooral ook op het kind. Harder: „Jeugdbeschermers moeten de tijd nemen, echt doorvragen, niet tevreden zijn met makkelijke antwoorden.” Het beste is het, zegt ze, als er regelmatig een gesprek is met het kind op neutraal terrein, dus buiten het gezin.
Mariëlle Bruning, hoogleraar jeugdrecht aan de Universiteit Leiden vindt dat ook. Een pleegzorginstelling begeleidt in eerste instantie de pleegouders, zegt ze. „Dat is nuttig, want pleegouder zijn is zwaar. Maar het is dus essentieel dat een jeugdbeschermer goed zicht heeft op het kind en dat die beide partijen overleggen.”
Manipulatie
De meeste pleegouders hebben het beste voor met de pleegkinderen. „Je moet als hulpverlener enorm alert zijn op mensen die dat niet zijn”, zegt Bruning. „Dat is ongemakkelijk, want je kunt je bijna niet voorstellen dat iemand een kind kwaad zal doen. Pleegouders kunnen de schijn ophouden dat alles prima gaat, ook al omdat de huisbezoeken aangekondigd zijn. Er kan ook sprake zijn van manipulatief of dwingend gedrag.”
Er is een structureel tekort aan pleeggezinnen, zegt Harder. „Terwijl het voor veel kinderen de beste oplossing is als ze niet meer thuis kunnen blijven, met name voor jonge kinderen. Het kan dus zijn dat er zaken over het hoofd worden gezien of geaccepteerd, vanwege de wens die plek te behouden.”
Bruning ziet na een ernstig voorval zoals dit meestal een corrigerende reactie alle instanties. Punt is, zegt ze, dat die ook kan doorslaan. Ze wijst op de zaak-Savanna, toen een driejarig meisje in 2004 door haar moeder en stiefvader zo werd mishandeld dat ze overleed.
De reactie op ‘Savanna’ was dat kinderen sneller uit huis werden geplaatst, zegt Bruning. „Want ouders konden dus heel gevaarlijk zijn. Maar pleeggezinnen kúnnen ook heel gevaarlijk zijn. Het is allebei waar. Het is ook waar dat te snelle uithuisplaatsing of een overplaatsing schadelijk kan zijn voor kinderen. Belangrijk is vooral dat het stelsel van jeugdbescherming een lerend stelsel is.”
Lees ook
De Raad voor de Kinderbescherming schafte managers af en vormde zelfsturende teams.
Cees Wildervanck (78) kijkt over het grote, ijzeren hek naar zijn eigen huis. Af en toe rijden er mensen langs, stoppen en draaien hun raampjes naar beneden, vragen hem hoe het gaat. Ook de bouwvakkers die in het huis werken, komen even naar buiten voor een praatje. In dit huis, in het buurtschap De Paauwen in Groningen, woont Wildervanck al veertig jaar. Maar nu verblijft hij met zijn partner Marja Verstoep (64) tot volgend jaar juli een paar kilometer verderop, in het dorp Overschild. Daar wonen ze in een ‘wisselwoning’, tot hun eigen huis is versterkt en de schade van de aardbevingen, die werden veroorzaakt door de gaswinning, is hersteld.
In juli kwamen Wildervanck en Verstoep erachter dat Defensie nabij Luddeweer, vlak bij hun huis, mogelijk een munitiedepot gaat bouwen. Zo ja, dan moet het stel alsnog hun huis verlaten. Het huis dat volgens Wildervanck „eindelijk wordt vertimmerd na meer dan twaalf jaar ellende en strijd met de overheid”.
Defensie begon in juli vorig jaar met het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie. Het zoekt, zo staat op de website, „vanwege de veranderende veiligheidssituatie in de wereld” naar extra ruimte in Nederland om uit te breiden, voor onder meer kazernes, opslagplaatsen en oefenterreinen. Zo wil Defensie een grote locatie voor munitie-opslag van minimaal 70 hectare, of twee kleinere depots in Groningen, Friesland of Drenthe. Ook is Defensie op zoek naar een nieuwe plek om containers met munitie te plaatsen in het achterland van de Eemshaven. De uiteindelijke locatie(s) moet(en) in de buurt van de Eemshaven liggen, omdat defensie daar een vaste militaire plek heeft en munitie snel verscheept moet kunnen worden via de haven. Daar zijn volgens Defensie al afspraken over gemaakt met de NAVO.
Lees ook
Lees ook: Asielzoekers moeten wijken voor defensie: ‘We moeten kunnen afschrikken om een oorlog te voorkomen’
Tumult
De provincie Groningen en de gemeente Midden-Groningen hebben al bij Defensie aangegeven de locaties in Luddeweer en Slochteren „niet acceptabel” te vinden, omdat ze nabij woongebieden liggen. Als alternatief hebben ze een oude gaswinningslocatie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij bij Tjuchem aangewezen.
Defensie gaat onderzoeken of die locatie geschikt is. Eind dit jaar, of begin volgend jaar, maakt het bekend welke locatie(s) de voorkeur genieten.
Verstoep kwam achter de plannen dankzij een bericht op de website van de NOS, waarin stond dat in Groningen „vooralsnog weinig tumult” was over de uitbreidingsplannen van Defensie. Verstoep las dat en dacht: welke plannen? Ze besloot het uit te zoeken. Tot haar grote schrik stuitte ze op het plan voor een munitiedepot. Sindsdien heeft Wildervanck buurtgenoten, politici, bestuurders en ministers mails gestuurd om te proberen het plan tegen te houden. Buurtgenoot Floris Beenhakker (77) sloot zich aan. Ook hij moet zijn huis, dat na tien jaar wachten eindelijk is versterkt, waarschijnlijk verlaten als Defensie voor Luddeweer kiest.
Ze kunnen niet geloven dat Defensie uitgerekend deze locatie in het vizier heeft. „Dit is het hart van het aardbevingsgebied. Jarenlang hebben we een slopende strijd met de overheid moeten voeren om ons huis veilig te krijgen en dan worden we mogelijk alsnog ons huis uitgezet. Dat is buitengewoon cynisch”, zegt Wildervanck.
„Het ene ministerie, van Binnenlandse Zaken, bouwt op wat hier is kapotgemaakt; het andere ministerie, van Defensie, bedenkt dat munitiedepot. Communiceren die mensen dan helemaal niet met elkaar?”, vraagt Verstoep zich af.
Onzekerheid
De drie vertellen in de woonkamer van de kleine wisselwoning van Wildervanck en Verstoep over het uitputtende proces om hun huizen versterkt te krijgen en hoe onzeker ze worden van de plannen voor het depot. Beenhakker en Wildervanck zitten aan tafel, Verstoep zit op de bank. Ze is „helemaal stuk” van het plan. „De schade aan je huis en het versterkingstraject beheersen zo ontzettend je leven. Het is je huis, het is je bestaan. Nu dreigen we dat kwijt te raken.”
Wildervanck: „Je denkt dat het einde in zicht is nu het huis eindelijk wordt aangepakt. Nou, vergeet het maar.”
Beenhakker: „De versterking tast je leven enorm aan. Je moet tijdelijk naar een wisselwoning.”
Verstoep: „Onzekerheid.”
Beenhakker: „Dan zeggen ze straks: u mag wéér weggaan.”
Verstoep: „Móét weggaan.”
Beenhakker: „Die dreiging kun je de mensen hier niet meer aandoen.”
Presentatie
Beenhakker zegt het stellig: een munitiedepot midden in het aardbevingsgebied, is onmenselijk. „Als overheid moet je ook zorg dragen voor inwoners. Mensen die al jarenlang bezig zijn met een versterking, of die net klaar hebben, vertellen dat ze over twee jaar weer moeten vertrekken, ditmaal definitief? Wat doe je ze aan?”
Het steekt ze ook dat ze niet geïnformeerd werden over de plannen. Niet door Defensie, niet door de gemeente, niet door de provincie. „De eerste stukken die ik van Defensie heb gevonden, stammen uit december vorig jaar. In februari had de provincie al gereageerd, in mei de gemeente. Maar we ontdekten dit pas halverwege juli. Niemand heeft de moeite genomen ons te informeren”, zegt Wildervanck. Daardoor hebben ze de informatiebijeenkomst gemist die Defensie begin juli in Winsum organiseerde over de uitbreidingsplannen. „Daar werd duidelijk dat het ook om ons ging. Defensie had nota bene in die presentatie het aantal getroffen huizen geturfd”, zegt Verstoep.
Wildervanck: „Het gaat om mogelijk 560 woningen. Dat is nogal wat.”
Brief
Wat is het rapport van de parlementaire enquête over de gaswinning in Groningen – waarbij werd vastgesteld dat Nederland een ereschuld aan Groningen heeft – en de daaropvolgende kabinetsreactie met maatregelen voor een Nij Begun (nieuw begin) waard, als Defensie tegelijkertijd dit soort plannen heeft? vraagt Beenhakker zich af.
In een brief aan de Tweede Kamer zegt Defensie „de terechte gevoeligheid en zorgen die leven in dit gebied” te begrijpen. „Er is grote zorg dat na alle eerdere problematiek nu mogelijk huizen moeten worden gesloopt voor een munitieopslag.” Defensie organiseert binnenkort een extra informatiebijeenkomst voor mensen die in de buurt van Luddeweer, Slochteren of Tjuchem wonen.
Dat Defensie moet uitbreiden, begrijpt Beenhakker wel. „Er zijn dreigingen in de wereld, de NAVO stelt eisen. Defensie moet wat doen. Maar waarom hier? Iedereen zegt not in my backyard, maar dat gaat hier niet op. We hebben al zo veel gehad. Het is onevenredig. Zoek een andere plek en laat ons met rust.”
Nederlandse drinkwaterbedrijven roepen de Duitse minister van Milieu Steffi Lemke op om te stoppen met PFAS-lozingen in de Rijn. De Vereniging van Rivierwaterbedrijven, RIWA-Rijn, vraagt in een brandbrief om grenzen te stellen. De PFAS-concentraties zijn veel te hoog en Nederland heeft daar last van, aldus RIWA-Rijn. Vijf vragen.
1 Wat is er aan de hand?
Duitse chemiebedrijven lozen vervuild industriewater met hoge concentraties PFAS in de Rijn, veel hoger dan de advieswaarde die het RIVM hanteert. In Nederland zijn vijf miljoen mensen afhankelijk van drinkwater uit de Rijn. In 2023 werden concentraties gemeten die drie tot vier keer hoger liggen dan de door het RIVM geadviseerde waarde, zo blijkt uit het jaarrapport van RIWA-Rijn. PFAS is een verzameling chemische stoffen, door de mens gemaakt, die niet of nauwelijks afbreekbaar zijn en in hoge concentraties kunnen leiden tot gezondheidsschade. RIWA-Rijn trekt aan de bel omdat de Nederlandse drinkwaterbedrijven hierdoor meer moeten doen om de drinkwaterkwaliteit goed te houden.
2 Waarom kunnen Duitse bedrijven het vervuild water lozen?
Het korte antwoord: Duitsland handhaaft de eigen wetgeving niet. En ook de Europese wetgeving niet. Ook levert de federale overheid geen inspanning om de, vaak wel in vergunningen vastgelegde maximale lozingswaarden, na te leven. Bovendien wordt Nederland er niet actief over geïnformeerd. Pas na een grote brand in 2021 bij het Duitse afvalbedrijf Currenta in Leverkussen kwam RIWA-Rijn er na eigen onderzoek achter dat de PFAS-concentraties veel te hoog waren, zegt directeur Gerard Stroomberg telefonisch. „We hebben toen onmiddellijk contact gezocht met de Duitse autoriteiten. Zij antwoordden dat er in de vergunning wel eisen aan de bedrijven worden gesteld, maar dat die niet wettelijk konden worden afgedwongen.” Dat is cru, zeker omdat Duitsland, samen met Nederland, Denemarken, Zweden en Noorwegen, initiatiefnemer is van een Europees PFAS-verbod – dat waarschijnlijk nog jaren op zich laat wachten.
Stroomberg noemt de opstelling van Duitsland „apart”. In december kreeg het Nederlandse chemiebedrijf Chemours nog een dwangsom van 125 duizend euro opgelegd, per keer dat er een bepaalde PFAS zou worden aangetroffen in het lozingswater. De fabriek besloot toen een deel van de werkzaamheden tijdelijk stil te leggen. „Het bewijst de effectiviteit van handhaving.”
3 Bestaan er ook in Duitsland zorgen over de PFAS-lozingen?
Ja, zegt RIW-directeur Stroomberg. Maar de zorgen leven niet heel breed. „De Duitse milieubeweging maakt zich al langer zorgen. Wij zijn door hen ook geïnformeerd over Currenta.” Maar echt gehoor, bij mensen die er ook iets tegen kunnen doen, vond RIWA-Rijn niet. Wat ook speelt is dat de normen in Duitsland anders zijn. Het RIVM adviseert een maximum van 4,4 nanogram PFAS per liter water. Een norm die – nog – niet wettelijk is vastgelegd. „In Duitsland wordt nu nagedacht over maximaal 20 nanogram PFAS per liter”, zegt Stroomberg. „Met die bril op zie je een veel kleiner probleem dan dat Nederland ziet.” Ter nuancering: ook in Nederland worden de schadelijke effecten van PFAS pas sinds kort onderkend. Stroomberg: „Jarenlang dachten wij zelf dat 100 nanogram per liter veilig was.”
Lees ook
PFAS in zeeschuim: een onzeker gevaar dat goed is te vermijden
4 Heeft Nederland een PFAS-probleem door deze vervuilde lozingen uit Duitsland? Of ligt de oorzaak ook in Nederland?
De grootste hoeveelheid PFAS in de Rijn komt uit Duitsland. „We hebben wel ‘last’ van Chemours, maar dat ligt benedenstrooms, waardoor het vervuilde water veel minder door de drinkwaterbedrijven wordt gebruikt”, zegt Stroomberg. „Maar Nederland voegt als het gaat om PFAS zelf niet veel toe.”
5 Gaan Nederlandse burgers hier last van krijgen?
Stroomberg verwacht het niet. Drinkwaterbedrijven zijn gebonden aan wettelijke eisen en daar zullen zij aan blijven voldoen, zegt de RIWA-Rijn directeur. Wel zal zuivering duurder worden als bedrijven een grotere inspanning moeten leveren, kosten die doorberekend worden aan de consument. Dat heeft niet alleen met PFAS te maken. In het jaarrapport waarschuwen de drinkwaterbedrijven ook voor het stijgende aantal andere schadelijke stoffen dat wordt aangetroffen in de Rijn, waaronder vooral medicijnresten. Om dat te verbeteren zijn eerst rioolzuiveringsbedrijven aan zet.
Stroomberg wijst erop dat het gaat om een „oplosbaar probleem”. „Om in de hele Rijn een concentratie van een bepaalde stof te meten van 1 nanogram per liter, moet je van die stof 63 kilo per jaar in de Rijn lozen. Zo bekeken is dat niet veel, daar zou gemakkelijk wat aan te doen moeten zijn. Het is nu aan de politiek om grenzen te stellen.”
Het ministerie van Defensie gaat flink op de schop om eventuele oorlogsdreigingen in de toekomst beter het hoofd te kunnen bieden. De krijgsmacht krijgt volgend jaar een eigen operationeel hoofdkwartier om „sneller en slagvaardiger te kunnen handelen”, aldus Defensie.
Het gaat om een nieuw, groot militair centrum van tussen de 350 en 500 militairen dat „alle nationale en internationale operaties van de krijgsmacht plant en aanstuurt”, staat op de website van defensie.
Nu verlopen voorbereiding, planning en uitvoering van militaire besluiten via ambtelijke afdelingen van het ministerie aan het Plein in Den Haag en betrokken krijgsmachtonderdelen (landmacht, marine, luchtmacht, cybercommando). In de nieuwe opzet verdwijnen twee afdelingen van het ministerie op het Plein (Directie Operaties en Special Operations Command) en trekt het nieuwe hoofdkwartier belangrijke militaire beslissingen naar zich toe.
Lees ook
VVD pleit voor minder inspraak bij Defensieplannen: ‘Not in my backyard is eigenlijk asociaal’
Taken
Het centrum zal worden gevestigd op een nu nog onbekende locatie ergens in de regio Den Haag, aldus Defensie.
„We zijn nu sterk ingericht op planbare missies”, zoals in het verleden gebeurde naar Irak, Mali en Afghanistan, zegt kolonel Peter Loukes, die de komst van het nieuwe hoofdkwartier voorbereidt, op de website van het ministerie. „Maar oorlogen zoals in Oekraïne laten zien dat een conflict razendsnel heel dichtbij kan komen. Dan is het zaak dat er snel, vanuit één hoofdkwartier, gehandeld kan worden.”
Het nieuwe hoofdkwartier gaat ook andere belangrijke taken op zich nemen die nu elders worden uitgevoerd. De voorbereiding van bombardementen (‘targeting’) bijvoorbeeld, wordt nu nog gedaan voor Nederland door NAVO-bondgenoten zoals de VS. Dat wil de Nederlandse krijgsmacht ook zelf kunnen doen. Die wens komt voort uit de introductie van een nieuwe generatie kruisvlucht- en andere lange-afstandswapens, zegt defensie. „Als krijgsmacht willen we zelf over capaciteiten beschikken (artillerie en lucht) om onze inzet te kunnen plannen”.
De ‘warme band’ met de politieke leiding en ambtelijke top moet goed worden onderhouden
Belangrijk bijkomend voordeel van de komende targetingcapaciteit, zeggen bronnen tegen NRC, is de kleinere afhankelijkheid van bondgenoten bij de voorbereiding van riskante bombardementen waarbij burgerslachtoffers kunnen vallen.
In juni 2015 vielen er in Irak 85 burgerdoden als gevolg van een Nederlands bombardement van een munitieopslag van terreurorganisatie Islamitische Staat in Hawija. De Amerikaanse targetingafdeling die de aanval had voorbereid, bleek de mogelijke gevolgen van de Nederlandse aanval op de munitie-opslagplaats voor omwonenden in Hawija zwaar te hebben onderschat. Door de enorme schokgolf, een gevolg van de exploderende munitievoorraad, werd een groot deel van de omgeving van de opslagplaats weggevaagd.
Verwachtingen vijand
Ook de zogeheten ‘strategische communicatie’ van Defensie, nu nog uitgevoerd door ambtenaren op het Plein, moet bij het nieuwe militair hoofdkwartier gaan berusten. Het gaat om het beïnvloeden van de publieke opinie ten tijde van crisis en oorlog, evenals de verwachtingen van de vijand over wat Nederland en zijn bondgenoten gaan doen. „Dat kan gaan om tekst op bijvoorbeeld sociale media, maar bijvoorbeeld ook om het uitsturen van een marineschip waarvan een bepaalde boodschap uitgaat”, zegt generaal-majoor Johan van Deventer tegen NRC. Van Deventer gaat volgend jaar leidinggeven aan het nieuwe centrum.
De komst van het hoofdkwartier is een langgekoesterde wens van de top van de krijgsmacht en behelst een van de grotere reorganisaties van Defensie gedurende de laatste decennia. Het raakt aan gevoelige onderwerpen. Zo roept de inrichting van het nieuwe centrum vragen op over de bemoeienis van de politieke leiding en over de verhouding met krijgsmachtonderdelen als landmacht, luchtmacht en marine.
Volgens generaal-majoor Van Deventer geeft de nieuwe opzet de krijgsmacht de kans „om op tijd, zonder bemoeienis van de politiek, een operatie te kunnen voorbereiden en plannen. Daar zijn we nu vaak te laat mee. Daarbij realiseren we ons natuurlijk heel goed dat het civiel bestuur te allen tijde het laatste woord heeft. Dat betekent dat we een warme relatie met de politiek moeten onderhouden.”
Schip
Het nieuwe hoofdkwartier dient daarom, zegt hij, „op fietsafstand” komen te liggen van het Plein, dit om de „warme band” met de politieke leiding en ambtelijke top goed te kunnen onderhouden. Ook is het de bedoeling dat de Commandant der Strijdkrachten en diens plaatsvervanger blijven werken op het Plein als belangrijkste militaire adviseurs voor de minister van Defensie.
Als een van de voorbeelden voor het nieuwe hoofdkwartier geldt het Britse Permanent Joint Headquarters (PJHQ), gevestigd in Northwood, aan de rand van Londen en op afstand van Whitehall, het Britse regeringscentrum. PJHQ is het hoofdkwartier voor de operationele planning en voert het bevel over alle Britse militaire missies overal ter wereld.
We zijn nu vaak te laat met een militaire operatie plannen en voorbereiden
Een ander gevoelig onderwerp betreft de relatie met de traditionele krijgsmachtonderdelen. Maakt het nieuwe centrum de invloed van landmacht, luchtmacht en marine kleiner? De eerdergenoemde kolonel Loukes zegt daarover op de website van Defensie: „Stel: er vaart een Russisch schip op verdachte wijze rond bij onderzeese pijpleidingen. Omdat het zich op zee afspeelt, maakt op dat moment de marine nog de call om er wel of geen schip naar toe te sturen. Vanaf volgend jaar beslist het OHK […] hoe er gereageerd wordt. Dit hoofdkwartier houdt de regie in handen, maar het is uiteraard wel aan het betrokken defensieonderdeel om een taak verder uit te voeren.”
Generaal-majoor Van Deventer zegt dat de rol van de krijgsmachtonderdelen „in bepaalde opzichten straks juist groter wordt”. Hij doelt op „operationele details die nu nog worden behandeld op het ministerie in Den Haag, zoals het bepalen van de precieze plaats van een zeecontainer. Dat moet echt worden overgelaten aan, in dit geval, de marine. De nieuwe opzet is mede bedoeld om iedereen bij Defensie zo zuiver mogelijk zijn eigen rol te laten spelen.”
Lees ook
Asielzoekers moeten wijken voor defensie: ‘We moeten kunnen afschrikken om een oorlog te voorkomen’
In de zomer gaat de telefoon bij Zeehondencentrum Pieterburen tientallen keren per dag. Wandelaars die een zeehond op het strand aantreffen, waarvan ze denken dat er mogelijk iets mee is, vissers die eentje in hun net aantreffen of passagiers van de veerboot die een pup op de kade zien: allemaal bellen ze bezorgd Pieterburen om te vragen of iemand naar het dier kan komen kijken. Het Groningse zeehondencentrum bepaalt vervolgens of het iemand stuurt.
Zondag 19 augustus 2023 kreeg het centrum zo’n telefoontje. Stranding-coördinator Emmy Venema was aan het werk; iemand meldde dat in Harlingen een pup alleen op de kade lag. „Die was uit het water geklommen. Dat is niet gek. Pups worden aan het begin van de zomer geboren en zijn na drie, vier weken al zelfstandig”, legt Venema uit.
Op dat moment kon geen van de medewerkers gaan kijken of de zeehond opgevangen moest worden. Venema: „Iemand in de buurt die bij de dierenambulance werkte, kon het doen. Hij heeft de pup naar Roptazijl gebracht, waar het rustiger is. Met het dier was niets aan de hand. De regel is niettemin dat het dan voor 24 uur wordt geobserveerd, voor het dier eventueel naar de opvang gaat.”
Maar toen medewerkers van het centrum later in Roptazijl op controle kwamen, was de pup verdwenen. Niet heel vreemd, dacht Venema. „Het kan dat-ie weer in het water is gegaan.” Via via vernam ze echter dat twee vrouwen, die altijd ’s ochtends zwemmen bij Roptazijl, een busje hadden gezien waar twee mannen uitkwamen, die de pup vervolgens vingen. Vreemd verhaal, vond Venema. Maar wat kon ze doen? Ze wist niet waar de pup was.
Die avond werd ze gebeld door een collega van een opvang uit Norddeich in Duitsland, aan de Waddenzeekust. De pup was ernstig verzwakt op het strand aangetroffen. Hij was er zo slecht aan toe, dat de opvang besloot het dier te euthanaseren.
Akkoord
Het Openbaar Ministerie maakte in juli bekend niet over te gaan tot strafrechtelijke vervolging van de twee personen die het dier ‘onbevoegd hebben gevangen’ bij Roptazijl. Weliswaar is het strafbaar dat ze in strijd met de opdracht van het Zeehondencentrum Pieterburen hebben gehandeld, maar volgens het OM bestaat onvoldoende bewijs voor het onnodig lijden van de zeehond. „Er is geen dierenarts of onafhankelijke deskundige geweest die de conditie van de zeehond in Harlingen, Roptazijl en Duitsland heeft beoordeeld. Het is dus onbekend waardoor de zeehond zo zwak was, dat hij geëuthanaseerd moest worden”, aldus het OM, dat verder stelt dat de verdachten „voldoende [zijn] gecorrigeerd”.
Het OM noemt de twee personen die de zeehond naar Norddeich brachten ‘zeehondenwachters’. Volgens het in 2020 gesloten Zeehondenakkoord „mensen die als professional in dienst zijn van, of als opdrachtnemer of vrijwilliger actief zijn voor een van de Zeehondencentra”. Maar volgens Pieterburen waren de twee dat niet. „Een van hen is nooit wachter geweest. De andere wel. Maar hij is in februari 2023 gestopt bij de dierenambulance. Ik heb hem toen verzocht z’n spullen, een hesje en een pasje, in te leveren, maar dat heeft hij nooit gedaan”, zegt Venema. De man is door NRC gevraagd te reageren, maar wilde dat niet.
Een wijze les voor Pieterburen, zegt Venema. „Wij zouden het moeten registreren in een systeem als mensen stoppen als zeehondenwachter.” Ze vindt het jammer dat het OM de twee niet vervolgt. „We hoopten op een signaal dat je dit niet mag doen. Met het Zeehondenakkoord wilden we juist voorkomen dat zeehonden worden versleept.”
Sophie Brasseur, zeehondenonderzoeker bij Wageningen Marine Research, hoopt dat het besluit van het OM geen precedent schept. „Het moet duidelijk zijn dat mensen dit niet moeten doen.”
‘Opvangindustrie’
In 2020 sloten het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de kustprovincies, vijf zeehondencentra in Nederland en twee stichtingen die zeedieren helpen, het Zeehondenakkoord. Dat beoogt de bescherming en het beheer van zeehonden te regelen, door onder meer duidelijkheid te scheppen over hun opvang. Aanleiding was dat opvangen afwijkende inzichten hadden over „wanneer, welke en hoe zeehonden moesten worden opgevangen.”
De Wetenschappelijke Adviescommissie Zeehondenopvang (WAZ) stelde vast dat de populatie geen opvang behoeft ter bescherming. Ook achtte ze het wenselijk structureel minder dieren op te vangen. Zoveel mogelijk moesten zeehonden met rust worden gelaten en in hun natuurlijke omgeving herstellen. Mocht opvang noodzakelijk blijken dan moesten professioneel getrainde zeehondenwachters de dieren vervoeren naar een zeehondencentrum.
Ze zijn de wolven van de zee. Die enorme ogen en de mond die hun tanden verbloemt, zetten je op het verkeerde been
Afgelopen jaren is de opvang veranderd. „Vroeger werden enorm veel zeehonden opgevangen. Het was een soort opvangindustrie geworden”, zegt Brasseur. Met het Zeehondenakkoord is beoogd de opvang te verminderen tot maximaal 5 procent van ‘de aanwas’, het aantal geboren pups dat jaarlijks door Wageningen University, onder leiding van Brasseur, wordt geteld.
Zolder
In Pieterburen stonden soms mensen voor de deur met een zeehond, die ze op het strand hadden gevonden, in een teiltje of een boodschappentas, vertelt Sander van Dijk van het Zeehondencentrum. Of ze verzorgden een zeehond op zolder of in de schuur. Mensen zien de dieren als hulpeloos en schattig, zegt Van Dijk. Dat klopt niet. „Ze zijn de wolven van de zee. Na drie weken kunnen ze al zelfstandig jagen. Die enorme ogen en de mond die hun tanden verbloemt, zetten je op het verkeerde been. We zien niet wat ze onder water doen. Wij zien alleen wat onhandig op het land bewegende, aandoenlijke dieren.”
In Denemarken en Duitsland wordt heel anders met zeehonden omgegaan, zegt Van Dijk. „In Nederland staat het dier bekend als zielig en hulpbehoevend. Denen laten de natuur haar gang gaan. Duitsland heeft een tussenvariant: het doet nog steeds aan opvang, maar in principe worden zieke dieren niet, zoals hier, met medicatie behandeld.”
Zeehonden zijn wilde dieren, benadrukt Brasseur. „Maar mensen zijn opgevoed met dieren die je verzorgt. Een hond houd je aan de lijn, zodat hij niet onder de auto komt. Een wild dier moet in het wild kunnen leven en sterven.”
Zelf speelt het centrum ook een rol in die beeldvorming, erkent Van Dijk. „We hebben een tijd lang ‘zeehondencrèche’ geheten. Dat heeft een heel andere connotatie.” Zeehonden hebben ook behoefte aan een ander imago, zegt Van Dijk. „Anders kan je ze niet goed beschermen. De Waddenzee, hun primaire leefgebied, staat onder druk door klimaatverandering. De zee moet als geheel beschermd worden. Daar zien we veel meer onze toekomst in.”
Afname
Onderzoeker Brasseur telt sinds 1991 tien keer per jaar zeehonden. Na het jachtverbod van 1963 werd lange tijd een continue groei in de populatie gemeten, blijkt uit haar onderzoek. Opvang is daarom volgens de WAZ niet langer nodig.
Maar er is de laatste jaren iets vreemds aan de hand, ziet Brasseur. „Sinds 2012 neemt de populatie elk jaar af met 5 procent. Als je bedenkt dat zeehonden maar één pup per jaar krijgen, dan is het als dit een paar jaar zo doorzet, zo afgelopen.” In Nederland komen twee soorten zeehonden voor: de gewone en de grijze. In augustus 2023 werden in de Waddenzee 7.211 gewone zeehonden geteld. De laagste telling sinds 2014. Hoe is dat te verklaren? Brasseur weet het niet: „Ik tel alleen. Maar het gaat niet goed en we kunnen het niet onderzoeken, want daar heb je geld voor nodig.”
Dat de zee onder druk staat, zoals Van Dijk zegt, ziet Brasseur ook. Niet alleen door klimaatverandering, ook door drukte op het water. „De Noordzee is anders dan vijftien jaar geleden. De toename van menselijk gebruik lijkt een van de redenen van de afname. We moeten achterhalen wat er aan de hand is met de leefomgeving van de zeehond.” Eigenlijk, zegt Brasseur, zou je een hek om de zee moeten zetten. „Dan komt het wel goed. Op sommige plekken moet je de natuur gewoon de ruimte geven.”
Lees ook
Rob de zeehond was altijd weer op zoek naar de mens
De opening van het academisch jaar ziet er dit keer net iets anders uit. Waar decennialang overwegend mannelijke rectoren het jaar mochten openen met een rede, zal het maandag precies in evenwicht zijn: voor het eerst zijn evenveel vrouwen als mannen de baas op een universiteit.
Zeven van de veertien Nederlandse universiteiten hebben nu een vrouwelijke rector magnificus. De voorbije jaren zijn heel wat mannelijke bestuurders opgevolgd door een vrouw. Zo werd communicatiewetenschapper José Sanders vorig jaar benoemd als eerste vrouwelijke rector in de geschiedenis van de Nijmeegse Radboud Universiteit. In maart werd milieukundige Carolien Kroeze aangesteld als eerste vrouwelijke rector van de Wageningen University.
De vrouwelijke opmars is te danken aan „toegenomen bewustzijn” dat het anders moet, zegt Margot Weijnen, bestuurslid van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de financier van de wetenschap. „De raden van toezicht van de universiteiten die over de benoemingen gaan, voelen aan dat de tijd rijp is. Ze moeten vrouwen de kans geven voor functies die voorheen waren voorbehouden aan mannen.”
Vanzelf ging dat niet. Onder druk van de overheid, lobbygroepen en de academische gemeenschap, voeren universiteiten al jaren beleid om meer vrouwen benoemd te krijgen op hoge posities. Een belangrijk instrument hierin is de Monitor Vrouwelijke Hoogleraren, die jaarlijks rapporteert over de man-vrouwverdeling in alle academische functies. Op basis daarvan maakten universiteiten afspraken over streefquota en deden vervolgens hun best die te halen.
„Dat heeft effect gehad”, zegt Yvonne Benschop, voorzitter van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren, dat de monitor uitgeeft. Was in 2018 nog 23 procent van alle hoogleraren vrouw, in 2022 was dat gestegen tot 28 procent. De doelstelling voor volgend jaar is dat gemiddeld een op de drie hoogleraren vrouw is.
Maatregelen voor andere groepen
Nu voor vrouwen de lijn omhoog is ingezet, verschuift de aandacht naar andere groepen die minder vertegenwoordigd zijn in de top van de wetenschap. „Maatregelen die ooit zijn begonnen om meer vrouwen benoemd te krijgen, zijn op veel plekken niet meer alleen toegankelijk voor vrouwen”, zegt Benschop.
Zo kunnen op de Erasmus Universiteit onderzoekers met een migratieachtergrond zich sinds vorig jaar aanmelden voor een ondersteuningsprogramma om promotie te maken. Zij krijgen een jaar extra begeleiding en kunnen aanspraak maken op een bedrag van 10.000 euro dat besteed kan worden om het cv te versterken. Eerder was deze regeling alleen bestemd voor vrouwen, nu voor iedereen uit een „minderheidsgroep”.
„Omdat we ook diversiteit in etniciteit en seksuele oriëntatie willen stimuleren”, zegt Erasmus-bestuursvoorzitter Annelien Bredenoord. „We weten dat hoe hoger je in onze organisatie komt, hoe minder divers het wordt.” Erasmus liet in 2022 onderzoek doen naar de migratieachtergrond van haar medewerkers. Het was de wens van het vorige kabinet, dat in 2020 met een actieplan voor diversiteit in het hoger onderwijs kwam. Een belangrijk onderdeel daarvan was de ‘Barometer Culturele Diversiteit’: universiteiten zouden hiervoor namen en leeftijden van hun medewerkers aanleveren aan het CBS, dat deze zou koppelen aan gegevens over hun migratieachtergrond en hierover een geanonimiseerd overzicht opstellen. Zo zou daar, mocht blijken dat academici met een migratieachtergrond ondervertegenwoordigd zijn in hogere functies, beleid op gemaakt kunnen worden.
Lees ook
Veel universiteitsmedewerkers hebben last van hoge werkdruk en ongewenst gedrag
Al snel ontstond kritiek op het plan. In de Tweede Kamer vonden onder meer VVD, SGP en PVV dat de monitor mensen zou reduceren tot een nummer op een „diversiteitslijstje”, zij spraken van „betuttelracisme”. Een Kamermeerderheid nam een motie aan om geen gegevens te verzamelen over afkomst.
Registreren persoonsgegevens
Ook binnen universiteiten was er weerstand. Niet alle medewerkers en studenten voelden zich er comfortabel bij dat zij op grond van het herkomstland van hun ouders in een categorie zouden worden ingedeeld. „Uiteindelijk zet dit groepen tegenover elkaar en worden individuen gereduceerd tot lid van een categorie”, zegt Mark van Vugt, een van de critici en hoogleraar organisatiepsychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. „Iemands identiteit is zoveel complexer dan of je een migratieachtergrond hebt”.
Na de Kamermotie sneuvelde het plan voor de diversiteitsbarometer. Maar tijdens de uitvoering van het actieplan kwam het idee toch weer op de agenda. De Erasmus Universiteit ging overstag en deed mee aan de barometer. De vorige onderwijsminister Robbert Dijkgraaf (D66) riep andere universiteiten op dit ook te doen. Het verzamelen van deze data zou „essentieel” zijn „voor effectief beleid”.
Welke onderwijsinstellingen alsnog hebben meegedaan aan het onderzoek, wil het CBS niet vertellen. Die informatie heeft het statistiekbureau expres goed verstopt op haar website, zegt een CBS-woordvoerder. Dat is bewust zo gedaan, omdat het onderzoek „gevoelig” ligt.
Uit een zoekslag op de CBS-site lijkt te volgen dat behalve de Erasmus Universiteit slechts twee hogescholen hebben meegedaan.
Benschop van de hooglerarenmonitor begrijpt dat de meeste universiteiten vooralsnog huiverig zijn. „Het registreren van deze persoonsgegevens ligt gevoelig in landen die betrokken zijn geweest bij de Tweede Wereldoorlog.” Bovendien, zegt Benschop, is het vreemd om tweede- of derdegeneratiemigrantenkinderen categorisch in kaart te brengen. „Want zij zijn Nederlanders”.
Maar ook zonder harde data of quota wil wetenschapsfinancier NWO afdwingen dat universiteiten serieus werk gaan maken van meer diversiteit. Universiteiten zullen worden verplicht een ‘diversiteitsplan’ op te stellen, zegt NWO-bestuurder Margot Weijnen. „Met concrete interventies en doelstellingen, zodat je de voortgang kunt meten.” Universiteiten die dit weigeren, kunnen in de toekomst geen NWO-financiering meer krijgen, kondigt Van Weijnen aan. „Ja, ik vrees dat de soep zo heet gegeten moet worden.”
Pessimisme ligt niet in de aard van Rianne Letschert, voorzitter van het college van bestuur van de Universiteit Maastricht (UM). Liever dan in het schetsen van donkere scenario’s zoekt ze het in de kracht van overtuiging. Ook nu zal ze weer vol vuur uitleggen waarom de UM doet wat ze doet.
Pas na enig doorvragen toont Letschert, tevens hoogleraar internationaal recht en victimologie, zich van een zorgelijker kant. „Als allerlei voor ons negatieve beleidsaanpassingen doorgaan, kan het moment komen dat de levensvatbaarheid van de UM In het geding komt.”
Lees ook
1 miljard euro minder? Universiteiten houden rekening met het zwartste scenario
Het meest in het oog lopend zijn de voornemens om de internationalisering van het hoger onderwijs af te remmen. Geen Nederlandse universiteit kent zulke hoge percentages als de UM: ruim 50 procent van de wetenschappelijke medewerkers en bijna 60 procent van de studenten komt van over de grens, deels uit het nabije buitenland. Letschert: „In het wetsvoorstel Internationalisering in Balans is dit voorjaar meer ruimte gekomen voor maatwerk: meer aandacht voor demografische krimp, voor tekortsectoren op de arbeidsmarkt en voor grensligging. Het is nu afwachten wat minister Eppo Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, NSC) en het nieuwe kabinet daarmee bij de uitwerking van hun beleid gaan doen.”
Dit is niet de enige donkere wolk die de universiteit in Limburg en andere onderwijsinstellingen bedreigt, volgens Letschert. „De miljarden euro’s voor innovatie uit het Nationaal Groeifonds en bezuinigingen op andere onderzoeksmiddelen. En het dreigt voor mensen van elders minder aantrekkelijk te worden om hier te komen wonen en werken.”
In de medezeggenschapsraad van de UM klinken nu al geregeld zorgen van buitenlandse medewerkers die al hier zijn, vertelt Letschert. „Ze hebben het gevoel dat ze er steeds minder bij horen. En wat gaat de toekomst brengen? Kunnen ze nog binnen een redelijke termijn Nederlander worden? Lukt het ze om snel genoeg Nederlands te leren op academisch niveau en zijn daar wel voldoende docenten voor?”
Of het nu al veranderde opinieklimaat en de maatregelen die boven de markt hangen al hun effect hebben op de studentenaantallen in Maastricht, wordt duidelijk als half september de cijfers over het aantal aanmeldingen voor dit studiejaar duidelijk worden. Vorige week meldde dagblad De Limburger dat bij Maastricht Housing, waar kamerzoekende studenten zich inschrijven, een terugloop met 10 procent zichtbaar is.
Uitkeringen
Zo’n daling van het aantal studenten kan ook consequenties hebben voor de grootte van het medewerkersbestand. Dat zorgt dan niet alleen voor een kleinere universiteit en gedwongen aangepaste ambities. „In geval van gedwongen ontslagen zijn we als universiteiten eigenrisicodrager voor de WW-uitkeringen.” Dat zadelt UM op met lasten waarmee bij in begrotingen opgenomen reserves nooit rekening is gehouden.
Niet alleen de UM loopt risico, waarschuwt Letschert. Dat geldt volgens haar ook voor de toekomst van Limburgs „noodzakelijke innovatiekracht”. Terwijl onderzoekers van de Raad voor de Leefomgeving en de Infrastructuur, de Raad voor het Openbaar Bestuur en de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving in het anderhalf jaar geleden verschenen rapport ‘Elke Regio telt!’ juist concludeerden dat streken aan de rand van het land worden achtergesteld en recht hebben op extra overheidsinvesteringen. „Met het academisch ziekenhuis van Maastricht zijn we de grootste werkgever van Limburg. We hebben nauwe samenwerking met universiteiten in Eindhoven, Leuven en Aken. Met het wegtrekken van het steentje van de UM dreigt een heel bouwwerk in elkaar te storten. „Kennelijk is men in Den Haag ook vergeten uit welke ellendige situatie Limburg zich sinds de tweede helft van de jaren zestig en de eerste helft van de jaren zeventig van de vorige eeuw omhoog heeft weten te worstelen.”
Eigen smoel
Letschert zou graag meer consistentie zien in het hogeronderwijsbeleid: „Toen 48 jaar geleden na de sluiting van de steenkolenmijnen het besluit viel om een universiteit te stichten in het diepste puntje van Nederland was al duidelijk dat die alleen levensvatbaar zou zijn wanneer het nabije buitenland erbij betrokken werd. Veel Nederlandse studenten hadden al prachtige universiteiten dichtbij. Dat studenten van net over de grens de UM zouden vinden was voorspelbaar. Het belang van een eigen smoel werd ook benadrukt door een adviescommissie onder leiding van Cees Veerman in 2010: zorg dat veertien universiteiten niet veertien keer ongeveer hetzelfde aanbieden. Dat eigen gezicht is hier een Europese universiteit met een regionale verantwoordelijkheid.”
Twee jaar geleden maakte de toenmalige Onderwijsminister Robbert Dijkgraaf bovendien nog miljoenen euro’s vrij om universitair docenten een vast contract te kunnen bieden. „Zodat ze niet jaren in onzekerheid blijven. En dan zou je nu zo ingrijpen dat er misschien weer de nodige mensen uit moeten. De kans is gering dat je in zo’n negatieve situatie ander grote talenten uit het buitenland vasthoudt. Die kijken scherp naar een innovatief en op ontwikkeling gericht onderzoeks- en onderwijsklimaat. Als dat aanzienlijk verslechtert, kiezen ze voor elders. En daar zien ze hen graag komen.”
Lees ook
Robbert Dijkgraaf: ‘Ik voel me een cartoonfiguurtje dat over de afgrond rent en op een gegeven moment naar beneden kijkt’
Bodegraven had gehoopt er vanaf te zijn. Wat in 2021 begon met het leggen van bloemen op kindergraven van de lokale begraafplaats – zij zouden slachtoffer zijn van een satanisch-pedofiel netwerk – groeide uit tot een online welig tierende complottheorie. Vermeende ‘plegers’, ‘verhullers’ en ‘getuigen’ van het pedofiele netwerk werden veelvuldig lastiggevallen.
Via de rechter wist de gemeente de drie belangrijkste complotdenkers destijds stil te krijgen, maar vorig jaar nam een vrouw uit Doetinchem het stokje over. En dus greep de gemeente Bodegraven naar een beproefd maar zeldzaam juridisch recept: het vroeg de rechter in een kort geding om de vrouw te verbieden uitlatingen te doen over het satanisch-pedofiel netwerk en al haar online uitingen te verwijderen. Als stok achter de deur vroeg de gemeente om lijfsdwang. Iemand die zich niet aan een vonnis van de civiele rechter houdt kan op die manier in de cel gezet worden om nakoming af te dwingen. „Voor het bestaan van een, volgens de vrouw wijdvertakt, satanisch-pedofiel netwerk bestaat geen enkel bewijs”, schreef de rechtbank Gelderland vorige week in een begeleidend persbericht bij de uitspraak.
De vrouw, een voormalig politieagent, werd door de kort geding-rechter verboden zich nog langer uit te laten over het bestaan van het netwerk en alle uitingen daarover online te verwijderen. Doet zij dat niet dan is zij per overtreding een dwangsom van 5.000 euro verschuldigd. Bij 200.000 euro aan dwangsommen wordt ze in de cel geplaatst zodat ze zich aan het verbod houdt.
„Lijfsdwang is echt het uiterste redmiddel, ik denk dat ik het in achttien jaar als advocaat vier keer namens een cliënt heb gevraagd”, vertelt advocaat Cees van de Sanden die namens de gemeente Bodegraven de zaak aanhangig maakte tegen de complotdenkster. „Het wordt zelden geëist, nog minder toegewezen en nog minder ten uitvoer gelegd.”
Die analyse deelt advocaat Michael Dill. Hij was in augustus de enige andere advocaat in Nederland die met succes lijfsdwang wist te vorderen, leert uitsprakenregister rechtspraak.nl. Zijn cliënte uit Dordrecht werd door een man online veelvuldig beschuldigd van fraude, prostitutie, harddrugsgebruik en dat zij haar ex-man wil laten omleggen. „Deze man had een uitkering en veel schulden en daarom zou een financiële prikkel om het vonnis na te komen niets uithalen. Om die reden hebben wij om lijfsdwang gevraagd”, licht Dill toe.
Ultimum remedium
Voor een strafrechter is het opleggen van celstraf gebruikelijk. Lijfsdwang wordt echter alleen opgelegd door de civiele rechter die als taak heeft een conflict te beslechten tussen twee ‘civiele’ partijen – vooral burgers en bedrijven. Een civiele rechter kan dan ook niet zomaar besluiten dat iemand in de cel moet. Lijfsdwang geldt als ‘ultimum remedium’ en mag op grond van de wet alleen worden opgelegd als het belang van degene die erom vraagt groot genoeg is en andere middelen – zoals een dwangsom – geen uitkomst bieden. „Bij een doorsnee handelsconflict over een niet betaalde factuur, zal het niet opgelegd worden”, zegt Van de Sanden. „Er wordt echt gekeken naar de ernst van de zaak en of het belang van de eiser zwaar genoeg is.”
Bij een doorsnee handelsconflict is dat niet aan de orde. Dan kan bijvoorbeeld met het vonnis van de rechter in de hand beslag worden gelegd op de tegoeden van de ander. Wie geen vertrouwen heeft dat de ander het vonnis nakomt kan ook een dwangsom eisen om dat af te dwingen.
Lijfsdwang is voor de ernstigste zaken. Naast smaad en laster zoals in Bodegraven en Dordrecht, wordt lijfsdwang ook opgelegd in familiegeschillen: bijvoorbeeld als een ouder een omgangsregeling blijft weigeren of alimentatiebetalingen uitblijven. Hoe vaak is onduidelijk. De Raad voor de rechtspraak laat weten geen cijfers te hebben over het aantal keren dat lijfsdwang de afgelopen jaren werd verzocht en opgelegd.
Niet iedereen laat zich afschrikken
Duidelijk is wel dat niet iedereen zich laat afschrikken. Dill vertelt over een „trieste zaak” waarin een oplichter het vertrouwen had gewonnen van een gezin met een terminaal zieke vader. Na zijn overlijden wist de man een onherroepelijke volmacht bij de weduwe los te peuteren, zogenaamd om haar bij de afwikkeling van de erfenis te helpen. Nadat de bank onraad rook werd Dill ingeschakeld om die volmacht verwijderd en de financiële administratie terug te krijgen. Maar de oplichter weigerde, ook nadat de rechter hem daartoe op last van een dwangsom van 10.000 euro toe verplichte. „Hij had een uitkering en geen prikkel om het na te leven. Toen heb ik een kort geding aangespannen en die stukken op last van lijfsdwang teruggevorderd”, zegt Dill. „De man bleef weigeren en toen is de deurwaarder hem met de politie komen halen. Hij heeft een week of drie in detentie gezeten, tot hij de stukken liet bezorgen bij mij op kantoor.” Omdat de man in de recente laster-zaak in Dordrecht zich niet aan het vonnis houdt, heeft Dill een deurwaarder ingeschakeld om hem naar een huis van bewaring te laten brengen.
Bij veel zaken waarin om lijfsdwang wordt gevraagd is tevens sprake van strafbaar handelen. Dill en Van de Sanden laten er geen misverstand over bestaan waarom zij hun cliënten soms adviseren om via de civiele rechter om lijfsdwang te vragen: de snelheid. Van de Sanden: „Een strafrechtelijk traject gaat veel trager. Via een kort geding lijfsdwang vorderen kan snel en doeltreffend zijn.”