Volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken telt Nederland ongeveer 2,5 miljoen laaggeletterden. Ze kunnen problemen ondervinden bij het vinden van een baan, omdat ze geen sollicitatiebrief kunnen schrijven. Ook is het bedienen van smartphones, tabletcomputers of een pc lastig, evenals het invullen van formulieren, bijvoorbeeld van de Belastingdienst. En hun kinderen lopen een groter risico op een taalachterstand, omdat laaggeletterde ouders minder vaak voorlezen en niet kunnen helpen met huiswerk.
Voorgaande alinea had stukken eenvoudiger kunnen worden geschreven, zegt Martijn Jacobs van communicatiebureau Loo van Eck. Het bureau ontwikkelde het programma ‘Klinkende taal’ en dat telt maar liefst zeven moeilijke woorden, twee lange zinnen (waarvan één ingewikkelde), drie hulpwerkwoorden (‘kunnen’) en drie keer een naamwoordstijl (onder meer ‘het vinden van’). Op A2-niveau, waarmee je laaggeletterden kunt bereiken, suggereert hij de volgende alinea:
„Er zijn bijna 2,5 miljoen mensen die niet goed kunnen lezen en schrijven. Deze informatie komt van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze mensen vinden moeilijk een baan. Ook vinden ze het moeilijk om met het internet te werken. Of om formulieren in te vullen. Hun kinderen kunnen ook vaak niet goed lezen en schrijven. Dat komt omdat ze minder vaak aan hun kinderen voorlezen. Of ze helpen met hun huiswerk.”
Willem-Alexander
Jacobs specialiseert zich „al dertig jaar” in begrijpelijk communiceren. Waar moet je op letten? Veelvoorkomend misverstand is dat een grafiek of schema altijd helpt. Hij moest eens een folder over het zorgsysteem maken waarin alle Nederlanders hun eigen situatie konden vinden. „Ik dacht aan een stroomschema”, waarbij de invuller door het beantwoorden van ja/nee-vragen een route aflegt en uitkomt bij de voor hem geldende situatie. „Maar dat gaat ook verkeerd, want visuele communicatie vereist ook geletterdheid.” Andere tips: vermijd beeldspraak en woorden met meerdere betekenissen. Die zijn met name lastig voor mensen die de taal nog moeten leren. „Als je het woord ‘bank’ nog niet zo vaak hebt gehoord, is het vreemd dat je er geld op kunt zetten, maar ook op kan zitten.”
Een voorbeeld van hoe het mis kan gaan, vindt Jacobs, is de persconferentie bij de verloving van kroonprins Willem-Alexander en Máxima, in 2001. Ze is het Nederlands dan net een beetje machtig. Journalist Sven Kockelmann vraagt: „Heeft u enig idee waaraan u begint?”
Ze kijkt Willem-Alexander vragend aan. Die vertaalt voor haar: „Do you know what you starting with, what you’re actually doing?” Maxima begint te vertellen dat ze nog werkt. Waarop de kroonprins zegt: „Nee, nee, whatyou’re doing to yourself.’ Maxima begrijpt er niets meer van.
Jacobs: „En dan probeert RVD-voorlichter Eef Brouwers de boel nog te redden met ‘Heeft u zich gerealiseerd welke toekomst voor u ligt?’ Dan weet ze het natuurlijk helemaal niet meer.”
Het ‘NOS Journaal in Makkelijke Taal’, een dagelijkse bulletin voor laaggeletterden, is een belangrijke stap. „Gemaakt door goede, gedreven mensen”, weet onderzoeker Maurice de Greef. Maar het is volgens hem ook een symptoom van hoe Nederland de problematiek van laaggeletterdheid aanpakt. „We worden steeds beter in het ontsluiten van informatie op een begrijpelijke manier, in bijvoorbeeld overheidscommunicatie”, zegt De Greef. „Maar structureel is er te weinig aandacht voor deze 2,5 miljoen mensen.”
Onderwijsbudget
De Greef houdt de UNESCO Leerstoel Volwasseneneducatie aan de Vrije Universiteit in Brussel. Wat het bijscholen van laaggeletterden betreft steekt Nederland schril af bij Vlaanderen en andere Europese landen, zo liet hij afgelopen juni zien in zijn Staat van de Nederlandse Volwasseneneducatie (2024). Met deze jaarlijkse studie vult hij de Staat van het Onderwijs aan, die niet ingaat op deze vorm van onderwijsbehoefte. Duidelijk is dat circa 350.000 inwoners in Vlaanderen aan hun basisvaardigheden (taal, rekenen en digitale vaardigheden) werken, waar in Nederland 50.000 mensen hun weg vinden naar dit type volwasseneducatie.
Nog meer getallen: 80 procent van die cursisten hebben Nederlands niet als eerste taal. Terwijl de meerderheid van de laaggeletterden, ruim 60 procent, wél van huis uit Nederlands spreekt. „Heel veel mensen uit deze categorie bereiken we niet.” In de vijf regio’s waar de meeste NT1’ers, ofwel mensen voor wie Nederlands de eerste taal is, leertrajecten volgen, blijkt een ROC nog altijd de plek waar ze aan hun basisvaardigheden werken.
Als ik aan internationale collega’s vertel over het Nederlandse onderwijsbudget, schieten ze in de lach
Wat is er gebeurd, volgens De Greef? Vanaf 2015 hebben ROC’s (Regionale Opleidingscentrum) geen wettelijke taak meer bij de zogeheten trajecten basisvaardigheden voor volwassenen. De overheidsmiddelen waren vanaf het begin van de eeuw naar onder de 100 miljoen geslonken, een derde van wat het in 2003 was. Van het onderwijsbudget gaat nu 0,5 procent naar volwasseneneducatie. „Als ik dat aan internationale collega’s vertel, schieten ze in de lach”, zegt De Greef. „Maar dat is bedroevend. Elk jaar, in de Week van de Alfabetisering, wordt de problematiek altijd heel belangrijk gevonden. Maar als je naar de middelen kijkt, zie je daar weinig van terug.”
De infrastructuur is volgens De Greef grillig geworden doordat de aanbestedingsrondes rond volwasseneneducatie elke twee of vier jaar opnieuw lopen. „In de grote vier steden begrijp ik dat je differentieert, omdat je wil specialiseren in wijken en onderwerpen.” In de rest van het land levert dit niet de gewenste resultaten op, volgens De Greef. In Nederland springen commerciële taalinstellingen en bibliotheken in het gat. „Maar een bibliotheek, dat vinden mensen juist spannend. Die willen niet in eerste instantie bij boeken zijn. Die willen een goed schoolgebouw, met gekwalificeerde docenten.”
Lees ook
Bij lezen staat Nederland nu bijna onderaan in de EU
„Véééél rustiger dit!” Damla Ersöz glimlacht als de presentatrice van de NOS het tweede item van de uitzending aankondigt. Het gaat over de Paralympische Spelen. „Bij de Paralympische Spelen zijn de sporters blind”, zegt de voice-over. Een paar seconden stilte. „Ze missen een been.” Weer is het even stil. „Of hebben een andere beperking.” Vanaf vandaag wordt elke dag een NOS Journaal in Makkelijke Taal uitgezonden. Het is bedoeld voor mensen die moeite hebben met de Nederlandse taal, zo’n 2,5 miljoen mensen in totaal.
Damla Ersöz (32) en Irma van Leerdam (57) zijn ervaringsdeskundigen. Allebei kwamen ze er zo’n vijf jaar geleden achter dat hun taalniveau zo ver achter lag, dat ze er in het dagelijks leven echt last van hadden. Inmiddels hebben ze taallessen gevolgd en hun niveau opgekrikt, maar, zo zegt Ersöz: „Beter kan het altijd nog.”
Ze volgen in de studio van Omroep MAX de eerste NOS-uitzending, omdat ze zijn gevraagd daar later in de talkshow Tijd voor MAX kort over te vertellen. In de gastenruimte, een halfuur voordat het eerste journaal begint, vertellen ze aan elkaar hun levensverhaal.
‘Duwtje’
Irma: „Ik had er nooit last van, totdat de digitalisering kwam. Dan moest ik iets opzoeken via Google en dan spelde ik de woorden verkeerd. Dus dan vond ik niks. Of het verkeerde.”
Damla: „Ik kwam in een depressie en kwam daarna niet meer uit mijn woorden. Ik wist dat ik meer kon, maar het is zo frustrerend als dat dan niet lukt.”
Irma: „Ik heb het lang kunnen verhullen. Dan belde ik mensen, in plaats van een kaartje te schrijven. Of ik vroeg mijn vriendin om hulp.”
Damla vraagt aan Irma of ze het ziet aan mensen, als ze moeite hebben met lezen of schrijven. Irma lacht. „Ik herken het aan hoe ze kijken. Net iets langer dan andere mensen.” Damla knikt. „Dat ze het niet snappen, maar dan wel ‘ja, ja, ja’ zeggen.”
Dan moest ik iets opzoeken via Google en dan spelde ik de woorden verkeerd. Dus dan vond ik niks. Of het verkeerde
Soms spreken Irma en Damla zo iemand aan, het kan soms een eerste duwtje zijn voor een persoon om taallessen te volgen. „Ik zeg vaak als eerste dat ik het zelf lastig vind om te lezen of schrijven”, zegt Irma. „Dan durven ze het daarna zelf ook toe te geven.”
Een apart journaal kan volgens allebei een uitkomst zijn. „Ik kijk op nu.nl, maar dat kost me wel moeite”, zegt Damla. „Verder volg ik het Jeugdjournaal en korte filmpjes op TikTok.” Ze wil het nieuws wel volgen, zegt ze. „Ik wil kunnen meepraten, onderdeel zijn van de maatschappij.” Irma kijkt wel vaak het gewone journaal. „Maar dat gaat eigenlijk zo snel, dat het ik het vaak twee keer kijk om het helemaal te begrijpen.”
Goochelaar
Wanneer de uitzending begint, zitten ze al in de televisiestudio; soms moeten ze om de opnameleider heen kijken om alles te kunnen volgen. Damla en Irma wisselen af en toe een blik. „Woooow”, zegt Damla. „Zo veel indrukken en ik kan alles volgen.”
Irma knikt. Het nieuwe journaal straalt rust uit, vindt ze.
Het eerste item gaat over het vroegpensioen. „Deze week staken ze ook bij de NS, hè”, zegt Damla tegen Irma. Als de presentatrice dat even later in het item herhaalt, lacht ze. „Zie je wel, ik volg het nieuws al wel!”
Er wordt in dit journaal echt rekening met ons gehouden
Daarna gaat het over de Paralympische Spelen en het derde item, kort voor het weer, gaat over de bruinvissen die geteld zijn tijdens de walvistelling.
In de studio worden ze niet aan de tafel gezet, daar zit goochelaar Steven Kazàn en zijn vrouw: ze zijn ambassadeurs van Stichting Lezen en Schrijven. Irma komt wel even kort aan het woord, vanuit het publiek. Ze komt terug op politiek duider Kees Boonman die kort daarvoor aan de talkshowtafel het woord ‘eufemisme’ had gebruikt. Dat kende Irma niet, zegt ze. „Maar gelukkig werd het wel meteen uitgelegd.” Damla wordt niets gevraagd in de uitzending.
Stiltes
Dat vond ze wel fijn eigenlijk, zegt ze na afloop. „Ik had zoveel spanning.” In de gastenruimte hebben ze het samen nog uitgebreid over het nieuwe NOS Journaal. „Heel respectvol”, zegt Irma. „Ik vind het belangrijk dat het niet op een kinderjournaal lijkt. Je wordt als een volwassene aangezien, maar kan het toch helemaal volgen.” Damla knikt, ze vindt het knap van de presentatrice dat ze „de switch” heeft kunnen maken, om het journaal rustiger te presenteren. „Er wordt echt rekening met ons gehouden.”
Ze sommen de grote verschillen met het gewone journaal op. De presentatrice praat rustiger. Weinig Engelse woorden. Veel stiltes tussen de zinnen. Weinig teksten of titels in beeld.
Irma en Damla zeggen allebei dat ze dit journaal zo veel mogelijk gaan volgen. „Ik hoop dat het goede kijkcijfers krijgt”, zegt Damla. Wel mag het NOS Journaal in Makkelijke Taal nog iets langer en uitgebreider, vindt ze. „Iets meer onderwerpen zou ik fijn vinden. Nu waren het er maar drie. Met meer items krijg ik nog meer mee van de wereld en kan ik nog meer begrijpen.”
Lees ook
Wat merken bedrijven nu al van een dalende leesvaardigheid?
<dmt-util-bar article="4865070" headline="‘Woooow, zo veel indrukken en ik kan alles volgen’, zegt Damla over het NOS Journaal in Makkelijke Taal” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/09/09/woooow-zo-veel-indrukken-en-ik-kan-alles-volgen-zegt-damla-over-het-nos-journaal-in-makkelijke-taal-a4865070″>
„Als ik de auteur was geweest, had ik het heel anders opgeschreven”, zegt de Londense hoogleraar Arthur Petersen. Als het aan hem ligt, kunnen provincies toch de meest acute problemen van de stikstofcrisis creatief oplossen – ondanks een rapport dat pleit voor meer voorzichtigheid.
Met een pennenstreek hoopten de twaalf provincies de vastgelopen vergunningsverlening weer op gang te brengen. De oplossing zagen ze in een abstracte, maar cruciale maatstaf voor stikstofbelasting: de ‘rekengrens’. Tot die grens kan stikstofmodel Aerius, waarmee alle vergunningen worden doorgerekend, betrouwbare berekeningen maken over de stikstofneerslag van bijvoorbeeld een boerderij op de natuur. Door de rekengrens op te hogen, ontstaat ineens ruimte voor bouwprojecten of boeren, die dan wel vergunningen kunnen krijgen voor bijvoorbeeld een nieuwe stal. .
Zo wordt de wetenschap misbruikt om meer activiteiten toe te staan
De provincies, verenigd in het Interprovinciaal Overleg (IPO), vroegen een groep van elf experts de rekengrens te onderzoeken. In hun rapport dat eind vorige maand verscheen, trokken ze een conclusie waar de provincies niets mee konden: de wetenschappers vonden geen betrouwbare methode om de rekengrens op te hogen; dat zou nog jaren onderzoek vereisen.
Arthur Petersen, hoogleraar wetenschap, techniek en beleid aan het University College London, ziet wel mogelijkheden om snel een hogere rekengrens in te voeren van 1 mol (14 gram stikstof), tweehonderd keer hoger dan de huidige rekengrens.
Lees ook
Het ‘stikstofslot’ belemmert ook dit project voor schoner water in Noord-Brabant
Rekenkundige ondergrens
Petersen was, met acht anderen, lid van de klankbordgroep die het onderzoek begeleidde. IPO gaf Petersen het slotwoord tijdens de perspresentatie van het onderzoek, want hij ziet als enige expert wél mogelijkheden voor een rekengrens op korte termijn. De provincies willen graag met hem verder. „We hebben acute problemen”, zegt een woordvoerder van IPO. „En er ligt natuurlijk een bestuurlijke wens om tot een rekenkundige ondergrens te komen.”
De gang van zaken leidde tot onvrede bij meerdere betrokken experts, die zich niet in de conclusie van Petersen konden vinden. NRC sprak met negen van de elf wetenschappers die aan het onderzoek meewerkten; twee wilden niet ingaan op vragen.
„Zo wordt de wetenschap misbruikt om meer activiteiten toe te staan”, zegt Wim de Vries, hoogleraar integrale stikstofeffectanalyse aan de Wageningen University en lid van de klankbordgroep. „Als er meer stikstof de lucht in gaat, komt dat altijd uit de lucht vallen, ook op Nederlandse natuur. Je hebt geen rekenmodel nodig om dat te weten.” Maarten Krol, eveneens hoogleraar in Wageningen, vindt dat de wetenschap „wordt misbruikt om een nieuw geitenpaadje te vinden om extra stikstofuitstoot toe te laten”.
Lees ook
Stikstofaanpak van het kabinet leidt nauwelijks tot meer ‘gezond’ natuurgebied
Schijnzekerheid
Het verhaal van Petersen overstemde de aanbevelingen van het rapport. ‘Nederlandse stikstofnormen kunnen worden opgehoogd: lucht gloort voor bouw en boeren’, kopte De Telegraaf. Het AD concludeerde: ‘Soepeler stikstofbeleid lijkt mogelijk’.
Het rapport adviseerde meer meetonderzoek om wél een wetenschappelijk verantwoorde rekenkundige ondergrens te kunnen instellen. Van de onderbouwing hangt veel af, want zonder deugdelijk fundament sneuvelt zo’n rekengrens snel bij de Raad van State, zeggen experts.
Een snelle oplossing is urgent: provincies willen graag zogenoemde PAS-melders, boerenbedrijven die geen vergunning hebben doordat het stikstofbeleid voor de rechter is gesneuveld, legaliseren. Ook heeft het kabinet ambitieuze doelstellingen om nieuwe woningen te bouwen. Een „juridisch houdbare, wetenschappelijk verantwoorde rekenkundige ondergrens van 1 mol” is bovendien één van de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord.
Petersen stelt dat de lage ondergrens die nu wordt gebruikt, leidt tot schijnzekerheid. „En rekenen met schijnzekerheid mag juridisch niet”, zegt hij. Een hogere grens kan volgens Petersen gebaseerd worden op een eerder onderzoek van TNO. Daarin wordt een foutmarge van tussen de 1 en 35 mol genoemd. De auteurs van het recente onderzoek vinden dat ene TNO-onderzoek te summier om een rekengrens op vast te stellen. „Ik zeg: ga daar dan aan de onderkant zitten. Pak een rekengrens van 1 mol”, aldus Petersen.
‘Zwaargewicht’
Andere experts zijn voorzichtiger. „Petersen rekt de scope van het onderzoek op, ik laat zijn conclusies aan hem”, zegt Ernst Meijer van TNO, een van de auteurs. „Laat ik het zo zeggen: de mening van Petersen is niet de gemiddelde mening van de klankbordgroep”, stelt Addo van Pul van het RIVM, die in de klankbordgroep zat. „Welke stikstofniveaus je wel en niet wil meenemen in het verlenen van een vergunning, is geen wetenschappelijke vraag, maar een vraag voor beleidsmakers”, vindt Henk Eskes van het KNMI.
Andere betrokken experts gaan verder mee in de redenatie van Petersen. „Hij is een zwaargewicht als het gaat om hoe je moet omgaan met onzekerheden in berekeningen”, zegt Martijn Vink van het PBL. „Hij gaat verder dan de werkgroep, maar als hij zegt dat er meer mogelijk is, moet je dat serieus onderzoeken.” Mark Wilmot, die het huidige stikstofrekenmodel ontwikkelde, noemt de inbreng van Petersen „verfrissend”. „Je ziet steeds dezelfde gezichten en hoort steeds dezelfde meningen. Hij durft er op een andere manier naar te kijken.”
Lees ook
Minister draait stikstofaanpak terug, onduidelijk hoe doelen nu wel gehaald moeten worden
Het toch al natte voorjaar toont zich op 24 mei van dit jaar van zijn ongenadigste kant. Het water valt op de Amerikaanse begraafplaats in Margraten met bakken uit de hemel. Het lijkt drie oudere heren niet te deren. Op de half onder hun regenponcho’s en capuchons verscholen petten staat in welke hoedanigheid ze hier zijn: „World War II Veteran”.
Zij zijn niet bezig met het weer maar vertellen verhalen over een aantal van de doden die hun laatste rustplaats kregen op het ereveld in het Limburgse Heuvelland. Hun gezichten vertrekken als gids Jori Videc vertelt over het sneuvelen van een van hen door een 88mm-kanon. „Ai, de 88!” Het vernietigende werk van dat Duitse geschut hebben ze tachtig jaar geleden met eigen ogen gezien.
De veteranen onderbreken Videc nog tijdens zijn rondleiding. Ze pakken zijn hand en bedanken hem – zichtbaar ontroerd – voor de passie waarmee hij de gesneuvelden in ere houdt. De dertiger Videc is vrijwilliger op de begraafplaats en medeauteur van het boek De gezichten van Margraten – Zij bleven voor altijd jong. Hij is er een beetje ongemakkelijk onder. „Ik moet u juist bedanken”, zegt hij.
De veteranen wuiven dat weg. De echte helden liggen hier begraven, zeggen ze. „Wij waren jongens, die ook gewoon bang waren”, legt de oudste van de drie, Dominick Critelli, later die ochtend uit. „De oorlog was verschrikkelijk. We wilden vooral heelhuids het einde halen.”
Critelli is 103. De twee andere veteranen zijn 98. Ze beseffen dondersgoed dat ze de laatsten zijn die er nog zelf over kunnen vertellen. „Daarom zijn mensen als Jori zo belangrijk.”
Zelfs opa en oma weten weinig
Drie maanden later staat Videc voor zijn mentorklas, 3 vmbo. In het dagelijks leven geeft hij geschiedenis op de Bernard Lievegoed School, een middelbare school in Maastricht. Tijdens het mentoruur vertelt hij opnieuw over de korte levens van een aantal gevallen bevrijders.
Voor de tieners is de Tweede Wereldoorlog iets uit het verre verleden. Zelfs hun opa’s en oma’s kunnen er niet meer uit eigen ervaring over vertellen. Videc probeert de gebeurtenissen van toen een beetje naar het nu te halen door te verwijzen naar de oorlogen van vandaag. Aan het begin van de les benadrukt hij dat vrijheid wel vanzelfsprekend lijkt, maar dat niet is. „Dankzij deze soldaten kunnen wij nu zelf kiezen hoe we willen leven.” In de uren die volgen zal hij die boodschap in steeds iets andere vorm herhalen.
Videc begint zijn les met het levensverhaal van Hugh R. McCormick uit Pennsylvania. Op 26 februari 1945 stapte hij met een aantal medesoldaten in de buurt van Venlo in een bootje. Het doel: in het donker naar de overkant van de Maas peddelen naar vijandelijk gebied, daar een Duitser gevangen nemen om via hem inlichtingen te verkrijgen. Het liep mis. Op driekwart van de oversteek ratelden de mitrailleurs. McCormick werd dodelijk geraakt. De anderen probeerden terug te varen, maar botsten daarbij op de pijler van een brug. De levenden wisten de goede kant te bereiken. Het stoffelijk overschot van de infanterist McCormick verdween in de Maas.
„Missing in action, noemen ze dat. Hij was pas 24 jaar”, zegt Videc met enige nadruk. In de ogen van tieners is dat behoorlijk oud. Voor het broodnodige perspectief noemt de mentor zijn eigen leeftijd: „Ik ben 32.”
Vierentwintig jaar na de dramatische nacht dachten twee jongens een bal te zien in het water van de Maas bij Lomm, zo’n tien kilometer boven Venlo. Het bleek een schedel te zijn. Er kwam ook een Amerikaanse soldatenlaars tevoorschijn. Maar van wie de schedel en de laars waren, bleef onduidelijk.
Een vrouw uit Lomm kon daar moeilijk mee leven. Ze bleef hopen op en bidden voor duidelijkheid. Na een gebed aan de oever, zag ze iets glinsteren in het water. Ze viste het op. Het ging om een zogenaamde ‘dog tag’, het identiteitsplaatje waar elke Amerikaanse militair tijdens de Tweede Wereldoorlog er twee van had. Met de naam op het plaatje, konden door het leger geregistreerde gebitsgegevens worden vergeleken met de tanden en kiezen in de gevonden schedel. Er was geen twijfel meer mogelijk: die behoorde toe aan Hugh R. McCormick.
Geen vrolijke geschiedenis
De klas luistert in stilte naar de geschiedenis met het CSI-achtige einde. Dan moeten ze zelf aan de slag met tankcommandant Philip T. Bixby Jr. Die vocht in Noord-Afrika, Sicilië, Normandië en Duitsland en hielp waarschijnlijk ook Videcs woonplaats Doenrade bevrijden.
Aan de hand van een aangeleverd bronnenboekje met foto’s, brieven en krantenberichten moeten ze Bixby’s leven en oorlog reconstrueren. Het is geen vrolijke geschiedenis. Philips broer was piloot en raakte in maart 1943 al vermist in de buurt van Australië. Philip zelf liep drie keer verwondingen op en sneuvelde op 14 april 1945, een paar weken voor het einde van de oorlog, diep in Duitsland. Zijn tweede zoon, Ronald, werd in november van dat jaar geboren.
Videc heeft zijn klas met het uitdelen van nummertjes in groepen verdeeld. Puk Bessems, Sam Jacobs en Fenna Callemeijn vormen een team. Bij de meeste opdrachten vinden de drie, al dan niet na enig onderling overleg, vrij snel een antwoord. Soms zorgt al te grote haast of slordigheid voor een foutje.
Dankzij deze soldaten kunnen wij nu zelf kiezen hoe we willen leven
Op één vraag volgt een lange stilte. Bixby’s zoon Ronald bezocht in de jaren zestig voor het eerst het graf van zijn vader in Margraten. Zou hij dat fijn of niet fijn hebben gevonden? Puk, Sam en Fenna zijn stil en denken ieder voor zich diep na. Dan zegt Puk: „Fijn en niet fijn. Het is kut dat je geen vader hebt en aan zijn graf moet staan, maar toch ook prettig om dat graf een keer te kunnen zien.” De anderen knikken. Dat klinkt best waarschijnlijk. Puk is al aan het schrijven.
Een groep elders in de klas heeft in de bronnen gevonden wie verantwoordelijk was voor het sneuvelen van Philip. „Een Duitse sniper”, hebben ze opgeschreven. „Weet je ook het Nederlandse woord?”, vraagt Videc tijdens een ronde door het lokaal. De leerlingen hebben geen idee. Hun docent zegt dat ze ook dat in het materiaal voor deze les kunnen vinden. Na even neuzen in de papieren, weten ze het: „Sluipschutter.” „En weet je wat die doen?”, vraagt Videc. „Ja, die ken ik van het spel Fortnite”, zegt een jongen. De mentor zegt dat hij die game ook weleens heeft gespeeld. Dat feit maakt op de jongeren voor even meer indruk dan de Tweede Wereldoorlog.
Vechtend tegen emotie
Op het einde van de les toont Videc een video-interview dat hij deze zomer had met Bixby’s zoon Ronald. Die vertelt over de impact van de dood van de man, die hij zelf nooit kon leren kennen. Hij toont zich ook dankbaar voor de Limburgse familie die Bixby’s graf in 1945 adopteerde, die brieven en kerstcadeautjes stuurde en tot op de dag van vandaag het graf onderhoudt. Tot slot vraagt Videc wat hij zijn vader nu nog zou willen zeggen. Ronald zoekt naar een antwoord en zegt dan vechtend tegen zijn emotie „Ik hou van je!” Leerling Fenna zegt vlak voor het verlaten van het lokaal dat dit gesprek misschien nog wel de meeste indruk van de hele les maakte.
„In de geschiedenislessen zijn we nu nog bezig met de Franse Revolutie. De Tweede Wereldoorlog komt pas later dit schooljaar uitgebreid aan bod”, vertelt Videc even later. „Ik ga met klassen ook naar de begraafplaats in Margraten. Dan wordt nog duidelijker dat het híér allemaal is gebeurd. Dat maakt het minder abstract.”
De geschiedenis van de twintigste eeuw raakte ook de familie Videc. Jori’s overgrootvader werkte in Duitsland toen hij tijdens de Eerste Wereldoorlog werd opgeroepen om te dienen in het leger van Oostenrijk-Hongarije. De geboortegrond van de overgrootvader, in Slovenië, lag binnen de grenzen van dat keizerrijk. De jongeman stierf in 1915 aan het oostfront.
Lees ook
75 jaar bevrijding: een special van NRC
Zijn zoon, Jori’s opa, zag tijdens de enorme geldontwaarding in 1923 geen toekomst meer in Duitsland en zocht een nieuw bestaan in Brunssum in de Limburgse Mijnstreek. Hij stierf toen Jori nog een kleuter was, maar het verhaal dat de geallieerden die plaats bevrijdden op opa’s verjaardag („mijn mooiste cadeau ooit”) overleefde hem. Zijn kleinzoon: „Het vormt misschien wel het begin van mijn fascinatie. Toen ik tien was, liet mijn vader mij de speelfilm The longest day zien over de invasie in Normandië. Die maakte ook veel indruk, al begreep ik nog niet helemaal waarom je je in vredesnaam zou laten afzetten op een strand dat vol militairen van de vijand zat.”
Vader en zoon spraken na het bekijken van de film af dat ze later nog eens naar de echte plek zouden gaan. Daar kwam het van, toen Jori al bijna klaar was met zijn opleiding tot leraar geschiedenis. „Mijn vader fotografeerde me op Omaha Beach, waar tijdens D-Day het zwaarst is gevochten. Je kijkt op mijn rug en ziet me over strand en zee uitkijken. Mijn vader heeft dat beeld later vermengd met foto’s van 6 juni 1944. Vanuit het idee dat ik me daar een voorstelling stond te maken van de gebeurtenissen van die dag. Dat had hij scherp gezien. Het is ook precies wat ik wil bereiken met mijn lessen: dat leerlingen zich een voorstelling kunnen maken van dat wat vroeger is gebeurd.”
Dat blijft zeker hangen, is Videcs stellige overtuiging. „Bij diploma-uitreikingen jaren later komen leerlingen me soms bedanken voor de lessen. Vaak noemen ze dan het bezoek aan Margraten.”
Op een van zijn eerste leerlingen is Videcs passie inmiddels overgeslagen. „Hij heeft eindexamen havo gedaan en is inmiddels actief als filmer. Met hem en nog een ander ben ik afgelopen zomervakantie naar New York en Washington gegaan om de nog levende veteranen van de Tweede Wereldoorlog thuis op te zoeken en te filmen. Daarbij ook de vitale 103-jarige Critelli. „Die ging thuis zelf de trap nog op en af.” De veteraan speelde bij zijn bezoek in mei zelfs nog het Amerikaanse volkslied ‘The Star-Spangled Banner’ op zijn saxofoon tijdens een ontmoeting met Nederlandse special forces.
Videc en zijn collega-makers hopen de documentaire te kunnen slijten aan de NPO of de regionale omroep voor Limburg, L1. „Dit zijn de laatste levende mannen die er zelf bij waren. Dat maakt hun verhalen tot unieke getuigenissen.”
En honderdplusser Critelli? Die maakt zijn tweede Trans-Atlantische vlucht van dit jaar om de komende week de start van tachtig jaar bevrijding van Nederland in Zuid-Limburg mee te maken.
De bescherming van de Maas als bron van drinkwater schiet ernstig tekort vanwege verouderde en incomplete vergunningen. Dat stelt de vereniging van drinkwaterbedrijven RIWA-Maas maandag in haar jaarrapport. Door de ontoereikende regulering van industriële lozingen is het vaak niet duidelijk welke schadelijke stoffen in het rivierwater terechtkomen. Vooral lozingen van industrieel afvalwater verslechteren de waterkwaliteit aanzienlijk.
RIWA-Maas wil actie van de betrokken overheden en dringt aan op een volledig overzicht van zowel directe als indirecte lozingen in het gehele Maas-stroomgebied. De koepelorganisatie ziet met name de uitstoot van giftige stoffen zoals PFAS als een van de grootste zorgen. Deze stoffen breken niet af, zijn moeilijk te zuiveren en hebben schadelijke effecten op mens en milieu.
Bedrijven die afvalwater lozen hebben een vergunning nodig, maar veel van deze vergunningen zijn verouderd. „In veel gevallen verplichten deze vergunningen slechts het monitoren van een beperkt aantal stoffen, terwijl andere schadelijke stoffen ongezien in het water terechtkomen,” zegt Maarten van der Ploeg, directeur van RIWA-Maas.
‘Koudwatervrees’
RIWA-Maas vreest ook een oneerlijk speelveld in de industriële sector. Volgens Van der Ploeg komen in de huidige situatie juist bedrijven die transparant opereren onder vuur. Dat creëert een context waarin andere ondernemingen bang worden om openheid van zaken te geven. Dat bedrijven terughoudender worden in hun rapportages — Van der Ploeg spreekt van „koudwatervrees” — staat een effectieve aanpak van vervuiling ernstig in de weg.
De oproep van de drinkwaterbedrijven komt op een moment waarop de druk op de waterkwaliteit van rivieren zoals de Maas steeds groter wordt door zowel industriële als agrarische lozingen. Jaarlijks onttrekt RIWA-Maas zo’n vijfhonderd miljard liter water uit de Maas, dat wordt gebruikt voor drinkwater in steden als Rotterdam, Den Haag, Brussel, Antwerpen en grote delen van Limburg, Zeeland en West-Vlaanderen.
Als Donald Trump eind 2020 rechtszaken aanspant tegen de zege van Joe Biden en Kamala Harris – hij stelt dat de presidentsverkiezingen zouden zijn gemanipuleerd – duiken in Amerikaanse gerechtelijke documenten de namen op van twee deskundigen uit het Nederlandse stikstofdebat.
Het zijn een Amerikaan en een Nederlander. De Amerikaan, William M. (Matt) Briggs, is statisticus, klimaatontkenner en in 2017 ontslagen door Cornell Medical School in New York. Hij publiceert sindsdien onder meer kritische data-analyses over het Nederlandse stikstofbeleid.
De Nederlander, chemicus en theoloog Jaap Hanekamp, is verbonden aan onder meer het Roosevelt University College in Middelburg. Hij publiceert al sinds de jaren negentig kritisch over landbouwmaatregelen en is co-auteur van alle bijdragen van Briggs over het Nederlandse stikstofbeleid.
Hun vaak spectaculaire publicaties – over ‘verdwenen’ stikstofdata, of mogelijke manipulaties door het RIVM – raken een snaar: zij worden onderdeel van het nationale stikstofgesprek, in de politiek, de sector, en vooral tijdens boerenprotesten, als de overheid en het RIVM veelvuldig worden beschuldigd van ‘leugens’.
Na de uitslag van eind 2020 weet Trump-aanhanger Briggs dat er fraude moet zijn gepleegd. Hij werkt als „een rode mier”, blogt hij, en heeft contact met Sidney Powell, lid van Trumps advocatenteam, die in belangrijke staten procedeert tegen de uitslag.
In ‘Mijn statistiek voor Sidney Powell’s rechtszaken’ schrijft Briggs over „ongeveer 154.000 stemmen die misschien vermist zijn”. In swingstate Pennsylvania alleen al zijn 30.000 Republikeinse stemmen niet meegeteld. „En dit is nog maar het begin.”
Wanneer de zaak in Arizona voorkomt baseert Trumps advocaat haar claim van verkiezingsfraude mede op data van Briggs. In Briggs’ bijgevoegde CV verwijst hij onder meer naar stikstofpublicaties met Hanekamp.
Maar de rechter in Arizona heeft haar bedenkingen als ze 9 december 2020 oordeelt over de door Briggs ingebrachte statistische bewijzen. Briggs’ data bestaan uit tweets van een „onbekende persoon” die claimt in swingstates telefonisch „onderzoek” te hebben gedaan onder respondenten wier identiteit onbekend is gebleven, aldus het vonnis. „De onbetrouwbaarheid van de informatie waarop de ‘analyse’ van de heer Briggs is gebaseerd […] kan onmogelijk dienen als grondslag om een presidentsverkiezing ongedaan te maken.”
Het zal niet verhinderen dat Kamerleden hierna nog veelvuldig Briggs’ stikstofstatistieken aanhalen. De vraag is: hoe kon deze man invloed krijgen op het Nederlandse stikstofdebat?
Handel in twijfel
In 2010 komt in de VS Merchants of doubt uit, een latere bestseller van een Harvard-hoogleraar en een NASA-wetenschapper over de strategie waarmee belaagde bedrijfstakken, zoals de tabaks- en olie-industrie, met hulp van wetenschappers overheidsingrijpen wisten te vertragen.
Alles draait daarbij om het dubbelzinnige belang van twijfel in het publieksdebat. Voor de wetenschap is twijfel een beroepshouding: alleen wie twijfelt komt meer te weten. Voor bedreigde bedrijven is twijfel geld waard: het ontneemt overheden de ruimte beperkende maatregelen te treffen.
Zo constateert de tabaksindustrie al vroeg dat mensen massaal zullen stoppen met roken als de wetenschap consensus bereikt over het verband met kanker. En dus valt een bekende wetenschapper, betaald door tabaksbedrijven, in de jaren negentig nog overheidswetenschappers aan die concluderen dat ook meeroken kanker veroorzaakt: data zijn volgens hem gemanipuleerd. Dezelfde wetenschapper is later een van de academici die in het publieksdebat de onenigheid over klimaatverandering in stand houden.
En deze wetenschapper, natuurkundige Fred Singer, is een relatie van Matt Briggs: als Merchants of doubt in 2014 wordt verfilmd, wil Singer van een groepje vertrouwelingen weten of een gerechtelijke procedure tegen de auteurs kansrijk is. Uit Singers mail daarover, door NRC gevonden in een archief over de tabaksindustrie bij een universiteit in San Francisco, blijkt dat Briggs een van de mensen is die hij advies vraagt.
Ook het Nederlandse stikstofdebat kent een lange historie van ontkenning en twijfel, waarbij belangenwetenschap de motieven van de overheid verdacht maakt.
Inhoudelijk is er al decennia wetenschappelijke consensus over het stikstofvraagstuk. In 1990 schetstNRC de ervaringen van bodemonderzoeker Chris Henkens, een hoge ambtenaar van Landbouw die sinds de jaren zestig ziet dat de opkomst van de intensieve veehouderij leidt tot overproductie van dierlijke mest. Hij geeft inzage in interne nota’s waarin hij jaren vergeefs waarschuwde.
Traditioneel was het aantal dieren dat een boer kon houden afhankelijk van de hoeveelheid land waarover hij beschikte. Henkens ziet dat dit verband door de intensieve veehouderij is doorbroken: boeren kunnen in principe onbegrensd vee houden. Ze bevorderen de groei van hun dieren met krachtvoer en kunstmest, die stikstof en fosfaat bevatten. Deze stoffen belanden via de mest in de bodem, waardoor de water- en luchtkwaliteit wordt geschaad. Henkens bedenkt in de jaren zeventig ook een oplossing: stel een maximum aan het aantal dieren per hectare, anders gebeuren er ongelukken.
En bijna iedereen die NRC vijftig jaar later raadpleegt – van boeren tot en met bankiers – beaamt dat dit nog steeds klopt. „Het voer naar het dier, de poep naar het land: dat is in principe de enige oplossing”, zegt Wim de Vries, hoogleraar stikstofeffectanalyse in Wageningen en verbonden aan het wetenschappelijk instituut van de SGP.
Het vergt alleen minder vee – en dat blijft taboe. In de jaren negentig lukt het de overheid de stikstofuitstoot met praktische regels substantieel terug te dringen. Daarna komt de klad erin. Zo behoort Nederland nog steeds tot de EU-landen met het hoogste stikstofoverschot. „Hadden we Henkens gevolgd, dan waren we allang klaar geweest”, zegt oud-wetenschappelijk directeur van het RIVM Klaas van Egmond. „Maar er is nooit fundamenteel ingegrepen.”
Special interest science
De Zeeuw Jaap Hanekamp (1964) wandelt medio jaren negentig, net terug van een postdoc in de VS, het nationale stikstofdebat binnen. Een tegendraads en kleurrijk type. Als chemicus gefocust op harde wetenschap. Als theoloog gefascineerd door de risicomijdende verlangens van de moderne mens. Als burger een pleegouder die onderdak biedt aan tieners „die wat hulp nodig hebben”.
Na mislukte sollicitaties in de chemische industrie komt hij terecht bij de Stichting Heidelberg Appeal Nederland (HAN), die wil dat het klimaat- en natuurbeleid wordt gebaseerd op gedegen wetenschap.
Door steunbetuigingen van Nobelprijswinnaars als Elie Wiesel (vrede) en Jan Tinbergen (economie) heeft HAN een serieuze reputatie. Donoren krijgen een boek cadeau: Het Broeikaseffect bestaat niet (1993) van Karel Beckman, nu hoofdredacteur van De Andere Krant. Over die krant meldt NRC in 2020 dat initiatiefnemers en oprichters banden met Rusland hebben.
Hanekamp bedrijft bij HAN iets wat Amerikanen special-interest science (SIS) noemen: zijn onderzoeken worden gefinancierd door belanghebbenden. Voor zijn eerste HAN-studie, mede samengesteld door Karel Beckman, trekken twee noordelijke landbouworganisaties en de Rabobank samen 30.000 gulden uit, aldus een bericht uit De Boerderij in 1995 dat hij later afdrukt in een boekje over zijn HAN-jaren.
De uitkomst van zijn rapporten was vaak eenzijdig
De uitkomst staat vooraf vast. Het draait dan om het ammoniakvraagstuk. Stikstof vormt zich in dierlijke mest om tot ammoniak, die verzuring van de bodem veroorzaakt. De Boerderij: „Het onderzoek zal bestaan uit het verzamelen van wetenschappelijke gegevens die laten zien dat er geen duidelijke relatie is tussen ammoniakuitstoot door de veehouderij en schade aan de natuur.”
In het rapport staat het subtieler, maar het komt er wel op neer. De studie wordt serieus genomen. „Hanekamp maakte op mij een constructieve en integere indruk”, zegt oud-RIVM-directeur Van Egmond, die erop wijst dat ook belanghebbenden een punt kunnen hebben. „Hij stelde goede wetenschappelijke vragen.”
Later gaan dingen opvallen. Hanekamp doet eind jaren negentig in opdracht van de Vakbond van Varkenshouders (waar ook Caroline van der Plas zal gaan werken) twee andere onderzoeken – naar de schade van nitraat (ook een stikstofverbinding) en fosfaat – en komt weer met landbouwvriendelijke conclusies.
„Jaap Hanekamp is geen wappie”, zegt Wouter van der Weijden van het Centrum voor Landbouw en Milieu, dat bij natuurbescherming veel met boeren samenwerkt. „Maar de uitkomst van zijn rapporten was vaak eenzijdig.” Andere onderzoekers constateren hetzelfde.
Zelf benadrukt Hanekamp dat hij zijn onafhankelijkheid per studie contractueel vastlegt. Maar de Volkskrant zet in 1999 boven een analyse van de HAN-landbouwstudies: „Twijfel te koop”.
Gerichte opdrachten
Rond de eeuwwisseling neemt de overheid in stilte een besluit dat nog steeds doorwerkt in de stikstofcrisis.
Jan Willem Erisman, nu hoogleraar milieu en duurzaamheid in Leiden, leidt destijds het Stikstof Onderzoeksprogramma (STOP), waarin stikstofvragen wetenschappelijk worden onderzocht: hoe ver van een boerderij slaat stikstof neer, hoe verbeter je het model dat stikstofneerslag berekent? Et cetera.
Het Rijk betaalt er jaarlijks 2 miljoen gulden aan. Maar als hij eind 1999 een nieuwe aanvraag doet hoort Erisman dat de staat ophoudt onafhankelijk stikstofonderzoek te financieren.
Het past in de tijdgeest, zegt toenmalig RIVM-directeur Van Egmond: „Alles moest naar de markt.” Hij weet nog dat een hoge ambtenaar destijds opwerpt de naam ‘Staatsbosbeheer’ te veranderen. „Het klinkt zo Oost-Europees.”
Het onafhankelijke stikstofonderzoek valt vrijwel stil. Stikstofonderzoekers gaan massaal iets anders doen. „Erg triest”, zegt Erisman. „De kennisontwikkeling stokte.” Overheidsdiensten en kennisinstituten – de Wageningse universiteit, het RIVM, het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) – houden ruimte voor onafhankelijk stikstofonderzoek. Maar ministeries betalen alleen voor gerichte opdrachten. „De instituten doen goed werk, maar hun mogelijkheden zijn beperkt”, zegt Erisman.
De daling van het kennisniveau in Den Haag – het ministerie van Landbouw wordt in 2010 zelfs tijdelijk opgeheven – veroorzaakt ook dat de sector vaker gelegenheid krijgt stikstofnormen te overschrijden. Tweemaal, in 2007 én 2019, verbiedt de Raad van State nieuwe vergunningen voor stikstofemissie omdat de overheid de normen te lankmoedig handhaaft.
En in de consternatie daarover zetten, naast Erisman, vooral special-interest -scientists de toon in het publieksdebat: de markt heeft het laatste woord.
Zo trekt Hanekamp al in 2015 de samenwerking van de overheid met haar kennisinstituten in twijfel, „waarin een select gezelschap van steeds dezelfde samenstelling milieuonderzoek doet zonder fatsoenlijke wetenschappelijke en maatschappelijke controle”.
Datzelfde jaar is hij ontzet over het Urgenda-vonnis van de Haagse rechtbank, dat de staat verplicht internationale klimaatafspraken na te leven. In een stuk voor de Tweede Kamer schrijft Hanekamp: „In dit totalitaire systeem zullen politieke partijen vervangen zijn door anti-parlementaire ‘bewegingen’ die zich specialiseren in het manipuleren van de wetenschap en de rechterlijke macht om hun doelen te bereiken.”
De voordelen van roken
Zelf heeft hij intussen promotie gemaakt in de wereld van de belangenwetenschap. De Stichting HAN stopt (in 2008) en Hanekamp verbindt zich volgens zijn LinkedIn-account in 2010 aan de universiteit van Massachusetts in Amherst, in de VS, waar hij onderzoek doet met hoogleraar en toxicoloog Ed Calabrese.
Een omstreden wetenschapper; in 1994 biedt Calabrese een tabaksbedrijf aan „voordelen” van roken te onderzoeken, „zoals mogelijke bescherming tegen sommige vormen van kanker”, aldus een mail van Calabrese uit het eerder genoemde tabaksarchief in San Francisco.
Calabrese, ook hij benadrukt zijn academische onafhankelijkheid, ontvangt volgens zijn universiteit tussen 1990 en 2013 ruim 8 miljoen dollar van tabaks-, olie- en chemische bedrijven, het Amerikaanse ministerie van Milieu en de luchtmacht. Zijn relatie met ambtenaren van de regering-Trump (2017-2021) is hecht, onthult de Los Angeles Times in 2019.
Als onderzoeker omarmt Calabrese de hormese-theorie, die claimt dat blootstelling aan een kleine dosis giftige stoffen of (nucleaire) straling voordelig is voor de gezondheid. Hij vergelijkt het met medicijnen, die ook vaak gif bevatten. De gezondheidswetenschap is sceptisch: medicijngebruik kun je doseren, bij onverwachte blootstelling aan een giftige stof is dat ondenkbaar.
En ook dit onderzoek van Calabrese wordt gefinancierd door belanghebbende bedrijfstakken. Al in 2010 wijst een hoogleraar filosofie daarop. En volgens David Michaels, in de regering-Obama (2009-2017) betrokken bij deze materie, is het geen toeval dat ook „de stralingsindustrie het werk van Calabrese promootte”, mailt hij NRC. Die „wil kosten ontlopen die ze maken als werknemers en anderen mogelijk aan straling zijn blootgesteld”.
Hanekamp draagt via talrijke artikelen bij aan dit onderzoek, hoewel de universiteit hem dit niet vergoedt, aldus woordvoerder Patrick Freeman tegen NRC. „Elke betaling die hij mogelijk heeft ontvangen moet van buiten de universiteit zijn gekomen.”
Stikstoftwijfel
Dit is de wereld waarin Hanekamp opereert als hij zich in 2014 met Matt Briggs opnieuw aan stikstof in Nederland gaat wijden.
Ook Briggs is geen bescheiden figuur. Hij spreekt al jaren op conferenties van het Heartland Institute, een denktank die zich keert tegen de wetenschappelijke consensus over klimaatverandering. Kritiek op special-interest science vindt hij ridicuul: het ware schandaal is volgens hem dat wetenschappers die subsidie ontvangen zich nooit hoeven te verantwoorden voor hun afhankelijkheid van de overheid.
Aan zijn academische loopbaan komt een einde door zijn opvattingen over klimaatverandering en ‘woke’, vertelt Briggs in 2022 in een podcast van een Amerikaanse klimaatontkenner. Hij is „volledig gecanceld”.
Zodoende is Briggs zijn „geld gaan verdienen met advieswerk”, zegt hij in de podcast. „Ik doe veel dingen in Nederland.” Gekscherend vertelt hij dat ze daar denken dat „de wereld aan zijn einde komt door blootstelling aan stikstof.”
Briggs in 2022: „We zijn nu al acht jaar aan het werk om te laten zien dat die conclusies overdreven zijn, gedramatiseerd, onvoldoende onzeker, en in veel gevallen gewoon onjuist.”
Zijn eerste studie, Ammoniak in Nederland (2017), is het startschot van een reeks publicaties die de stikstoftwijfel op de agenda zet. Briggs werkt naast Hanekamp samen met de wetenschapsjournalist Marcel Crok, oprichter van Clintel Nederland dat de menselijke invloed op klimaatverandering „onzeker” noemt.
Het onderzoek, volgens het rapport betaald uit crowdfunding, heeft argwaan als uitgangspunt. In 2014 is een artikelenserie verschenen in het landbouwblad V-focus, dat vragen stelt bij de hoeveelheid ammoniak die de landbouw produceert: „Volgens de berekeningen van de overheid is dat heel veel, maar de werkelijke metingen van het RIVM vertellen iets anders.”
Betrokkenen zien dat er tussen Hanekamp c.s. en de Wageningse universiteit wrevel ontstaat: de onderzoekers vragen brondata van de ammoniakmetingen op, maar die zijn volgens de universiteit niet meer beschikbaar.
In hun stuk bombarderen Briggs, Crok en Hanekamp dit tot hun hoofdconclusie. Ze spreken van een „inbreuk van wetenschappelijke waarden”, en als Hanekamp het later in de Kamer heeft over „verdwenen brondata”, zullen boeren die term nog jaren gebruiken.
Ook constateert het rapport „een opeenstapeling van rekenkundige, modelmatige en argumentatieve tekortkomingen” in het beleid. Conclusie: „Men kan […] niet concluderen dat het ammoniakbeleid wetenschappelijk goed onderbouwd zou zijn.”
De Kamer is gealarmeerd: CDA’er Jaco Geurts vraagt al een reactie van het kabinet daags voordat het stuk uitkomt, met SGP’er Elbert Dijkgraaf eist hij dat „de waarheid op tafel komt”. Boerenorganisaties zijn ontstemd nu „onderzoek uit het verleden onvolledig en incorrect blijkt te zijn”.
De twijfel gezaaid
De Wageningse universiteit brengt kort hierna een reactie uit die de kwestie van de verdwenen brondata terugbrengt tot een misverstand. De ruwe velddata uit de periode 1990-1993 zijn verloren gegaan maar „de 60 veldrapporten [zijn] online beschikbaar”. Alleen: „Deze zijn niet opgevraagd door de auteurs.”
Tweeëneenhalf jaar later volgt een fundamentele reactie van een Wageningse statisticus in het blad van de Vereniging voor Statistiek: Briggs c.s. hebben „de gezaaide twijfel over het emissiebeleid van de overheid gebaseerd op een totaal verkeerd gebruik van statistische methoden.”
Het maakt weinig indruk op boeren of Kamerleden. En Briggs en Hanekamp zetten door, waarbij Hanekamp soms ook samenwerkt met hoofdredacteur Geesje Rotgers van V-focus.
Zij draagt veel petten in dit dossier. Ze is behalve hoofdredacteur van V-focus ook communicatiemedewerker van de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV). Daarnaast doet ze onderzoek, zegt ze, voor het Mesdag Zuivelfonds, dat opkomt voor de zuivelsector, en voor de Stichting Agrifacts. Deze ontvangt tonnen van agrobedrijven van Quote 500-miljonairs die ageren tegen het stikstofbeleid.
In 2018 publiceren Hanekamp en Rotgers over een meetstation van het RIVM dat nadelig voor boeren staat opgesteld. Financier is het Mesdag Zuivelfonds, geleid door Jan Cees Vogelaar, een oud-CDA’er die in 2020 korte tijd Kamerkandidaat is voor FVD.
In 2019 brengen ze een video uit over onjuiste ammoniakmetingen: „De Trukendoos van het RIVM”, weer betaald door het Mesdag Zuivelfonds. Hanekamp in de video: „Ik zou me als parlementariër zorgen maken omdat dit soort resultaten van het RIVM aantoonbaar onbetrouwbaar zijn.”
En weer later in 2019 financiert het Mesdag Zuivelfonds onderzoek waarin Hanekamp en Rotgers, aangevuld door Briggs, concluderen dat „ammoniakconcentraties in natuurgebieden oplopen door een foutieve wiskundige bewerking van de meetresultaten”.
Het debat komt ineens op scherp te staan als de Raad van State mei 2019 overheden niet langer toestaat op grond van de bestaande wet nieuwe vergunningen voor stikstootuitstoot nabij natuurgebieden uit te geven. De hoogste bestuursrechter gaat niet over één nacht ijs: ze raadpleegt eerst het Europees Hof van Justitie, dat oordeelt dat Nederland door zijn soepele vergunningverlening inderdaad in strijd met het Europees recht handelt.
Het gevolg is dat er geen vergunningen voor nieuwe stikstofuitstoot verleend mogen worden zolang er geen nieuwe wetgeving is. Er is haast. Maar het ministerie, waar bijna alle stikstofkennis is verdwenen, krijgt dat die zomer niet voor elkaar. Behalve de landbouw kan ook de bouw geen nieuwe projecten meer beginnen. Nederland, heet het, zit op slot.
En als in de nazomer D66 halvering van de veestapel voorstelt om de impasse te doorbreken, blijkt hoezeer de kritische onderzoeken van Briggs, Crok, Hanekamp en Rotgers media en publieke opinie hebben beïnvloed.
„De boeren geloven de meetmethoden van het RIVM niet”, meldt het NOS Journaal van 16 oktober 2019 in de opening, na weer een dag van boerenprotest. Hun trekkers staan die ochtend bij het RIVM in Bilthoven, waar een bestuurslid van Farmers Defence Force zegt: „Hebben we het over leugens, aannames en rekenmodellen, waardoor wij dreigen opgeofferd te worden, dan zijn we hier in Bilthoven aan het goede adres.”
Goede politieke contacten
De politiek buigt mee: in een motie dringen toenmalige coalitie-Kamerleden Jaco Geurts (CDA) en Helma Lodders (VVD) aan op onderzoek naar stikstofmetingen en het stikstofmodel. Minister Carola Schouten (Landbouw, CU) zegt een commissie toe.
Stikstofhoogleraar Erisman, al geworven als commissielid, hoort dat Landbouw „iemand met een afwijkende mening” in de commissie wil: kan hij leven met Hanekamp? Later claimt het CDA dat Geurts Hanekamp de commissie in helpt.
Het onderstreept Hanekamps goede politieke contacten: Kamerleden ter rechterzijde (VVD, CDA, PVV, FVD, JA21, SGP, BBB) nodigen hem veelvuldig uit voor hoorzittingen en stellen Kamervragen over zijn publicaties.
Hanekamp is in die tijd ook adviseur van een gehypet onderzoek van het Mesdagfonds. Dat wil aantonen dat het eerste stikstofrapport-Remkes (2019) op voorspraak van het RIVM een grove onjuistheid bevat: dat de landbouw verantwoordelijk is voor 46 procent van de stikstofneerslag.
Februari 2020 laat het fonds in een afgeladen Nieuwspoort zien dat het RIVM er inderdáád naast zit: onderzoek toont aan dat het aandeel van de landbouw in de stikstofneerslag slechts 25 procent is. „De conclusie die u vandaag hoort: de boeren hebben gelijk. Er is een ronduit bezopen stikstofbeleid”, zegt directeur Vogelaar.
Twee dagen daarna beschrijft toenmalig landbouwjournalist Caroline van der Plas in Pigbusiness dat boeren een ode brengen aan Geesje Rotgers, die het onderzoek deed.
Maar later moet het Mesdagfonds rectificeren: niet het RIVM, maar het Mesdagfonds zélf zat ernaast.
Het model is ongeschikt
Er gebeurt iets vreemds. In de commissie die de stikstofmodellen en -metingen op hun wetenschappelijke waarde beoordeelt valt het leden op dat Hanekamp „stilletjes” is, zegt stikstofhoogleraar Erisman. Zijn Wageningse collega Wim de Vries ziet hetzelfde.
Een eerste rapport, het verschijnt in coronatijd, staat haaks op de stikstofpublicaties van Briggs en Hanekamp. „De wetenschappelijke kwaliteit van het werk van de betrokken onderzoekers [is] voldoende”, aldus de commissie, en „data, methoden en modellen” zijn „van voldoende tot goede kwaliteit”.
In het eindrapport voegt de commissie er een belangrijk voorbehoud aan toe: het model waarmee het RIVM stikstofneerslag berekent, Aerius, is ongeschikt voor vergunningverlening. Het model is ooit ontwikkeld voor een landelijk beeld van de stikstofneerslag. Op het niveau van een boerderij is de foutmarge te groot.
Het laat in meer opzichten zien hoe het stikstofdebat is ontspoord, zegt oud-RIVM-directeur Van Egmond. „Je moet je nooit laten verleiden om op basis van een model te zeggen hoeveel ammoniak er vanuit een boerderij op een natuurgebied terechtkomt.” Waar wetenschap en bedrijfsleven elk om een verschillend motief behoefte aan twijfel hebben, zal de politiek zoeken naar zekerheden. „Een valkuil voor de wetenschap. Maar modellen zijn per definitie onzeker: het zijn generalisaties. Als je precisie pretendeert word je gepakt – eerst door de sector, dan door de politiek zelf.”
Het betekent niet dat het stikstofoverschot onzeker is of dat stikstofnormen onjuist zijn. Van Egmond trekt de vergelijking met de snelheidslimiet voor auto’s in de bebouwde kom. „Het is niet zo dat je in elk dorpscentrum dezelfde kans op een ongeval hebt als je te hard rijdt. Toch betwist niemand die norm. Het enige verschil: bij stikstof staan economische belangen op het spel.”
De kern is, zegt hij, dat critici „met behulp van een bekende truc” het debat op zijn kop hebben gezet. „Je benadrukt steeds nieuwe details – een verkeerd meetstation, een misverstand over brondata, etc. – en wekt de indruk dat het stikstofvraagstuk niet bestaat. Maar dat is wereldwijd door honderden wetenschappers aangetoond. Doen alsof één meetstation iets zegt over het probleem, is zéér onwetenschappelijk.”
Het gevecht des geloofs
Matt Briggs is op Manhattan, waar hij dan woont, verzeild geraakt in heftige debatten over Covid. Hij keert zich in 2020 tegen lockdowns: de overheid moet eerst het bewijs leveren dat die werken. In het najaar betrekt hij in The Price of Panic met twee coauteurs de stelling dat de menselijke kosten van het overheidsingrijpen de baten verre overstijgen.
En nadat Trump eind dat jaar de verkiezingen verloren heeft, en begin 2021 duidelijk is dat zijn rechtszaken tegen de verkiezingsuitslag kansloos zijn, leidt dit bij Briggs niet tot een ander oordeel over de uitslag.
Het blijkt op 6 januari 2021, als Trump-aanhangers met geweld het Capitool bezetten. Briggs constateert op Twitter, nu X, dat er 100.000 à 200.000 „patriotten” in Washington zijn: „Dit is het moment, meneer de president.” En als die dag bekend wordt dat voorzitter Nancy Pelosi van het Huis van Afgevaardigden door de politie is ontzet: „Win some and lose some.” (Hij verwijdert later zijn berichten, maar een deel blijft bewaard.)
Daags erna is hij ontredderd dat Trump de strijd tegen ‘Thief Biden’ opgeeft. „We hebben het gevecht des geloofs gevochten, en verloren”, schrijft hij, verwijzend naar het Nieuwe Testament. „De diefstal is officieel.”
Drie maanden later circuleert zijn naam gewoon weer als stikstofkenner in de Nederlandse landbouwpers. Een nieuwe reeks publicaties met Hanekamp is aanstaande, die maart 2021 begint met kritiek op het model waarmee per Natura 2000-gebied de gevoeligheid voor stikstofneerslag wordt berekend (de zogenoemde kritische depositiewaarden of KDW). De rituele Kamervragen komen van onder meer Barry Madlener (PVV), nu minister van Infrastructuur en Waterstaat. Toenmalig landbouwminister Carola Schouten weerspreekt de kritiek.
Een klein jaar later is het kabinet-Rutte IV gevormd, dat op initiatief van D66 een versnelde stikstofaanpak nastreeft. Briggs en Hanekamp brengen een nadere publicatie over het model voor stikstofgevoeligheid per natuurgebied (KDW) en behandelen daarin ook de samenhang met het model voor stikstofneerslag (Aerius).
Het artikel verschijnt in het wetenschappelijk tijdschrift dat is opgericht door Hanekamps hoogleraar in Massachusetts, Ed Calabrese, die er nooit voor terugschrikt omstreden onderzoek te publiceren. Journalist Geesje Rotgers verspreidt het nieuwe artikel van Briggs en Hanekamp in Nederland via de website van de stichting Agrifacts, en zo bereikt het de landbouwpers.
Vertragen was hun enige doel
Wageningse onderzoekers spreken veel kritiek van Briggs en Hanekamp tegen en de nieuwe minister, Christianne van der Wal (Natuur en Stikstof, VVD), antwoordt op PVV-vragen dat het betreffende KDW-model binnen Europa „in een uitgebreid wetenschappelijk proces” is gevalideerd.
Maar in een Kamerdebat in april domineert de twijfel. De VVD, de grootste partij, is kritisch over KDW. Caroline van der Plas (BBB), in 2021 verkozen, zet de toon: „Ik hoor hartstikke graag bij de twijfelbrigade.”
De omgekeerde vlaggen komen op. Hanekamp laat zich steeds minder wetenschappelijk over het stikstofbeleid uit. In De Andere Krant noemt hij het „waanzin”. Titel van een lezing bij FVD: „staatsterreur”.
Boerenprotesten zwellen aan en in juni gaat de VVD om: het partijcongres verwerpt het stikstofbeleid van het kabinet, en vraagt om beleid „op basis van metingen en feiten in plaats van modellen en berekeningen”. Twee maanden later, in augustus, neemt de vicepremier van het CDA, Wopke Hoekstra, in het AD afstand van het regeerakkoord: hij wil het beleid versoepelen. Een kabinetscrisis is aanstaande.
34 stikstofwetenschappers proberen in Trouw te redden wat er te redden valt: onder meer Jan Willem Erisman en Wim de Vries schrijven dat er lang genoeg getwijfeld is. „Er bestaat meer dan genoeg wetenschappelijke consensus om nu in actie te komen.”
Maar als Johan Remkes bemiddelt om een kabinetscrisis te voorkomen, bevat zijn advies oktober 2022 opmerkelijke overeenkomsten met de laatste publicaties van Briggs en Hanekamp. Ook Remkes neemt nu afstand van de twee stikstofmodellen waarop de stikstofcriticasters het laatste anderhalf jaar hun pijlen richtten: Aerius moet beter en de KDW kan op termijn worden vervangen, adviseert hij.
Na de verkiezingszeges van BBB en PVV in 2023 sluit het Hooflijnenakkoord van het kabinet-Schoof zich daarbij aan. Aerius wordt „ten behoeve van de vergunningverlening vervangen” zodra dat kan. En: „De KDW gaat uit de wet en wordt vervangen door een juridisch houdbaar alternatief.”
Zo staan de pilaren onder het nationale stikstofbeleid, onmisbaar om stikstof terug te dringen, op omvallen. Tegelijk wil het kabinet alles omgooien: niet langer met een model de neerslag van stikstof berekenen, maar per boerderij de stikstofuitstoot vaststellen, wat een nieuw model vereist. Het is gebaseerd op een idee van Wim de Vries en Wageningse collega’s, al leidt invoering, beaamt hij, onvermijdelijk tot wéér uitstel. Ambtenaren schatten het op zeker vijf jaar.
‘Vertragen was enige doel’
Vol ongemak kijken gesprekspartners terug op deze geschiedenis.
Achteraf kun je volgens vrijwel allemaal zeggen dat effectief beleid te lang uitbleef mede doordat wetenschappers twijfel zaaiden. Zoals Wim de Vries zegt: „Vertragen was vaak hun enige doel.” Deze week bleek dat wederom; het kabinet wil het hele stikstofbeleid gaan omgooien.
Achteraf kun je ook zeggen dat de overheid het er zelf naar heeft gemaakt. Door vanaf 2000 de kennis van stikstof op de departementen en de universiteiten af te bouwen, stelde ze zich bloot aan het risico van zwak beleid en betwistbare keuzes.
Zoals Jan Willem Erisman zegt: „De overheid heeft collega’s die moedwillig twijfel zaaiden helaas ook de ruimte gegeven.”
Achteraf kun je evengoed zeggen dat de agrosector – niet zozeer boeren, eerder exporterende groothandelaren – uitbundig profiteerde toen de overheid kansen voor groei gaf die achteraf onverantwoord was.
Zoals oud-RIVM-directeur Klaas van Egmond zegt: „In dit debat is het klimaat- en stikstofontkenners gelukt dat Nederland de wereldwijde consensus over stikstof is gaan negeren. Nu denk ik dat we als wetenschappers véél meer tegenspraak hadden moeten bieden.”
En achteraf kun je zeggen dat de particulier gefinancierde wetenschap érg veel energie stak in het blootleggen van beleidszwaktes, maar amper oog had voor de omvang van het Nederlandse stikstofoverschot. Zodat een Amerikaans statisticus die het bewijs construeerde voor zijn opvatting dat Trump in 2020 de verkiezingen won, in de Nederlandse democratie kon uitgroeien tot een van de invloedrijkste critici van het stikstofbeleid.
Zoals Matt Briggs zelf dit voorjaar in een podcast zei: „Propaganda werkt. Dat is wat ik heel graag zeg. Propaganda werkt.”
Wie is wie
Matt Briggs
Amerikaans statisticus, onder meer bekend van het Heartland Institute, dat de academische consensus over klimaatverandering bestrijdt. Naar eigen zeggen is hij sinds 2014 als consultant betrokken bij onderzoek naar Nederlands stikstofbeleid, waarover hij sinds 2017 met de Nederlander Jaap Hanekamp publiceert. Hij was in 2020 actief betrokken bij rechtszaken die Trump aanspande tegen de verkiezingsuitslag.
Jaap Hanekamp
Chemicus en theoloog die in de jaren negentig bij de toenmalige Stichting HAN begon met kritische publicaties over het landbouwbeleid, betaald door belanghebbenden. Hij is verbonden aan het University College Roosevelt in Middelburg. Daarnaast doet hij 2014 met onder meer Matt Briggs onderzoek naar Nederlands stikstofbeleid, veelal betaald door de sector. Ook verricht hij onderzoek met de Amerikaanse toxicoloog Ed Calabrese.
Ed Calabrese
Emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Massachusetts. Hij is aanhanger van de theorie dat kleine doses gif goed zijn voor de menselijke gezondheid, en haalde daarmee miljoenen dollars onderzoeksgeld op bij onder meer de tabaks-, olie- en chemische industrie. Calabrese onderhield dusdanig hechte contacten met de regering-Trump dat deze tekstvoorstellen voor bedrijfsvriendelijke wetgeving woordelijk van hem overnam, onthulde de Los Angeles Times in 2019.
Alida Dors komt kort na Berber van der Woude het pannenkoekenhuis naast het Malieveld binnenlopen. Ogenschijnlijk twee nogal verschillende types. Dors draagt een felgroene tuinbroek, Van der Woude een zakelijke zwarte jumpsuit met een rode blazer. Ze heeft, zegt ze zelf, een „corporale stem”. Dors noemt begrippen als een crew mentality, een term uit de hiphopwereld.
Van der Woude (1982) was diplomaat in conflictgebieden, haar laatste post was de Palestijnse stad Ramallah, bij de Nederlandse vertegenwoordiging. In 2022 stopte ze bij Buitenlandse Zaken. Nu woont ze in Leiden en gaat „helaas” amper naar het theater. Dors (1977) is artistiek directeur van Theater Rotterdam en heeft haar handen vol aan de cultuurverandering binnen de theaterwereld (waarover later meer). Hoewel het Palestijnse leed haar diep raakt, twijfelt ze of ze zich er genoeg in heeft verdiept om zich er gefundeerd over te kunnen uitspreken.”
Wat ze wél in elkaar herkennen: activisme. „Ik denk dat er verschillende strijders nodig zijn om dit systeem omver te werpen”, zegt Dors. En dan: „Wooow, Alida”, alsof ze schrikt van haar eigen uitspraak. Van der Woude heeft de aflevering van het tv-programma Zomergasten van vorig jaar teruggekeken waarin Dors te gast was, en zegt: „Jij bent toch wel een beetje een iconisch persoon.”
De Surinaams-Nederlandse Dors, begonnen als hiphopdanser en breakdancer in de undergroundscene, werd in 2020 de eerste zwarte creatief directeur van een grote landelijke theaterinstelling, Theater Rotterdam. Vanuit de hiphopwereld, een beweging geboren uit rebellie en anti-establishmentdenken, bevond ze zich plots in het hart van de gevestigde theaterwereld. „Ik dacht: ik weet niet hoe ik hieruit ga komen, maar let’s go.” Deze zomer werd Theater Rotterdam qua begroting ineens een van de vier grootste gezelschappen in Nederland, nadat de volledige rijkssubsidieaanvraag, op basis van nieuwe plannen, was goedgekeurd.
Berber van der Woude maakte een omgekeerde beweging. Na het gewilde internationale traineeship voor Buitenlandse Zaken, ‘het diplomatenklasje’, werkte ze dertien jaar bij dat ministerie als ambtenaar en diplomaat in conflictgebieden. Onder meer in Ramallah op de Westelijke Jordaanoever, waarvan het Internationaal Gerechtshof afgelopen juli vaststelde dat de bezetting daarvan door Israël illegaal is. Na een carrière in dit „machtscentrum” nam Van der Woude in 2022 ontslag. Ze voelde zich als Nederlands ambtenaar „enorm medeplichtig” aan de „gewelddadige onderdrukking van de Palestijnen”, zo omschreef ze het vorig jaar in een video.
Niet alleen doet het Nederlandse kabinet volgens Van der Woude niets tegen het geweld en de uitbreidende Israëlische bezetting, ook maakt de Nederlandse levering van onderdelen voor gevechtsvliegtuigen de steun tastbaar. „Over mijn oud-collega’s die wel bleven, blijf ik me afvragen: hoe rijm je dit met je gevoel voor rechtvaardigheid? Hoe slaap jij ’s nachts?”
Dors bewondert de strijdlust van haar gesprekspartner, die anders dan zij, pas op latere leeftijd werd geconfronteerd met onrecht. „Wat is daar gebeurd?”, vraagt Dors zich af. Verwijzend naar Dors’ marronvoorouders (vrijgevochten tot slaafgemaakten), zegt Van der Woude: „Misschien zit er ook ergens een marron in mijn voorouderlijn.” Ze lachen.
Dors’ aanstelling als directeur stuitte op verzet. Meerdere medewerkers namen ontslag „voordat ik twee keer met mijn ogen had geknipperd”, vertelt ze. „Zo’n drie leidinggevenden en tien werknemers geloofden niet in mijn nieuwe koers.”
Van der Woude: „Echt? Ik ben niet goed bekend met het instituut, was het heel wit?”
„Het was heel wit. Ik kan denk ik op één hand tellen wie mijn biculturele collega’s waren. In een bedrijf van 150 fte.”
Collega’s vielen tegen haar uit in vergaderingen of begonnen te huilen, vertelt ze. Ze zeiden: Weet je wel wie ik ben? Waar is het bewijs dat jouw beleid echt werkt? En: we moeten niet doorslaan in diversiteit en inclusie. „Maar ik was nu de directeur, dus ik mocht hen bevragen.”
Ze heeft geleerd, zegt ze, om „veel te praten. Maar dat is hard werken. En dat vraag ik ook van mijn medewerkers. Het is geen gespreid bedje”.
Berber van der Woude krijgt ook kritiek om haar uitgesproken mening. „Ik wil niet arrogant zijn, maar ik ben politicoloog, ik ben er [in Gaza] geweest. En dan komen van die witte oude dudes mij een lesje internationale betrekkingen geven.”
Dors: „Nemen ze jouw expertise niet serieus?”
„Tegenstanders komen met speculaties dat ik me bekeerd heb tot de islam of dat ik met een Palestijn getrouwd ben. Dat is niet waar, maar is sowieso een ontzettend onfeministische gedachte. Dat het door een mannelijke aanwezigheid in mijn leven komt dat ik dit ‘verderfelijke gedachtegoed’ uitdraag.”
Ze krijgt ook steun voor haar activisme. Bijvoorbeeld na een optreden bij de talkshow Op1, de dag na de aanval van Hamas in Israël op 7 oktober, waar ze het „buitengewoon” onverstandig noemde dat Nederland zo snel achter Israël is gaan staan. Van medestanders kreeg ze berichten als: ‘Wat een opluchting dat iemand zoals jij dit geluid brengt.’ En: ‘Jouw berichten durf ik te delen. Als ik berichten van Palestijnen deel, word ik antisemiet genoemd.’
Met dit soort optredens bleef ze zich na haar vertrek bij Buitenlandse Zaken uitspreken over de Nederlandse rol bij de onderdrukking van de Palestijnen. En nu nog, over Israëls oorlog in Gaza, die ze onomwonden omschrijft als een genocide. Dat doet ze sinds vorig jaar onder meer als bestuurslid voor mensenrechtenorganisatie The Rights Forum – mede opgericht door oud-premier Dries van Agt – die „zich inzet voor een rechtvaardige uitkomst van de kwestie Palestina-Israël”.
Op LinkedIn publiceerde ze vorig najaar een video waarin ze haar oud-collega’s opriep in opstand te komen of ook te vertrekken. „Dit verrotte systeem verdient jouw talent niet”, zei ze. Begin mei sprak ze bij de pro-Palestina walk-out studenten en docenten op de Roeterseilandcampus van de UvA toe. Over het geweld dat daar plaatsvond, zegt ze nu: „Beeldschermen stuk maken of stoeptegels eruit trekken: natuurlijk is dat onhandig. Maar dat politici zich drukker maken over de manier waarop tegen een genocide wordt geprotesteerd dan over de betrokkenheid bij de genocide zelf, vind ik buitengewoon pijnlijk.”
Ze vergelijkt het met hoe de rassenrellen van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging uit de jaren zestig in beeld werden gebracht. „Demonstranten werden toen ook neergezet als terroristen en ongeciviliseerde mensen. Dat zie je ook nu. ‘Terreur!’, klinkt het.”
Dors: „De vorm bekritiseren in plaats van de inhoud is van alle tijden. Dat is zó systemisch.”
Stem van haar vader
Dors groeide op in de Amsterdamse Bijlmer. Haar vader was een „echte activist”, die haar al vroeg kennis liet maken met Surinaamse verzetsstrijders. Hij was niet iemand die op het Malieveld zou staan, zegt ze, hij maakte zelf boekjes waarin hij verzetsheld Boni tot leven bracht. Die deelde hij uit aan jongeren in coffeeshops. „Ronselen”, zegt Dors lachend. „Als wake-upcall, dat ze hun leven niet weg moeten blowen, dat er een verantwoordelijkheid op hun schouders rust.”
Met de stem van haar vader in haar achterhoofd bouwde ze als danser en choreograaf een stevige reputatie op. Ze stond in het voorprogramma van bekende artiesten als Usher. In 2015 begon ze als choreograaf voor het Productiehuis Rotterdam, dat in 2017 fuseerde met het Ro Theater en de Rotterdamse Stadsschouwburg tot Theater Rotterdam. Nu ze daar artistiek directeur is, is ze vastbesloten een cultuuromslag te realiseren. Ze voerde in 2021 direct veranderingen door in de organisatie, gericht op meer diversiteit en inclusie, in haar eigen woorden „meerstemmigheid en wederkerigheid”. Ze wilde „minder hiërarchie, meer transparantie en leren van elkáár.” In vergaderingen heeft ook de jongere generatie inspraak. „Die heeft vaak belangrijke aanvullende kennis en ervaring ten opzichte van seniors. Iedereen heeft een perspectief dat het theater tot een hoger plan kan brengen.”
Waar eerst drie ‘kernmakers’ de eigen voorstellingen maakten, richtte zij een ‘makerscommunity’ op waartoe negen kunstenaars uit verscheidende disciplines behoren. Onder hen zijn regisseurs Romana Vrede en Erik Whien en choreograaf Dalton Jansen. „Ik wil niet dat één vertelvorm wordt verheven tot high art.”
Ze wil ook voor verandering zorgen buiten Theater Rotterdam. Ze is bestuurslid van de Amsterdamse Kunstraad, adviseur voor het Prins Bernhard Cultuurfonds en lid van de Akademie van Kunsten. Recente cijfers over diversiteit in de culturele sector zijn er niet, Nederland is terughoudend met het registreren van etnische afkomst, maar uit CBS-cijfers bleek dat in 2021 7 procent van de kunstenaars een niet-westerse afkomst had. Onder leidinggevenden was dit percentage het het laagst.
Ik zie van dichtbij dat zoiets als een blinde vlek echt bestaat
Dat Theater Rotterdam onder haar leiding een van de grootste vier van het land werd, had Dors „nooit durven dromen”, zegt ze. „Een bevestiging dat verandering wel kan.”
Van der Woude: „Zei je niet in Zomergasten dat jouw ouders heel erg bezig waren jou ergens te laten komen?”
„Dat is de reden dat ze naar Nederland gekomen zijn, ja. Maar tegelijkertijd wilden ze hun afkomst geen geweld aan doen.” Dors breekt met de klassieke reflex onder veel migrantenfamilies om onzichtbaar te blijven. „Je gedeisd houden.” Ze grijnst. „Maar dat was niet aan mij besteed.”
Van der Woude: „Tegelijk zul je vanuit je eigen gemeenschap soms horen dat verandering sneller moet gaan.”
Dors: „Het is ingewikkeld, ook omdat ik zelf geduldiger ben geworden. Ik zie van dichtbij dat zoiets als een blinde vlek echt bestaat. Ik zie de onmacht, waar ik eerder vaker meteen het conflict zou zijn aangegaan.”
Al vóór ze directeur werd bij Theater Rotterdam, zegt ze, was haar „aanwezigheid in de kunstwereld een daad van verzet”. Hiphop werd lang niet gezien als serieuze kunstvorm, vertelt ze, maar als iets voor de ‘gettojeugd’. „Terwijl het waardevolle cultuur is. Dan was eindelijk onze subsidieaanvraag toegekend, maar zei het theater: Dit is risicoprogrammering, en daar hebben we al een voorstelling van.”
Ze vervolgt: „De reis is lang. En het doet op momenten pijn. Maar ik kan toch nu niet gewoon gaan chillen omdat ik bang ben dat ik struikel?” Het valt even stil.
Van der Woude: „Nou, wel mooi dit, ik luister naar je en ik denk: damn ik heb spijt. Van: shit, zo had ik het ook kunnen doen.”
Heb jij het gevoel dat je niet meer terug kan?
„Nou, ik heb het systeem zwaar beledigd. Het heeft een ego, dat heb ik gekrenkt. En eerlijk gezegd denk ik dat sommige dingen tot aan de grond moeten worden afgebrand en heropgebouwd.”
Dors: „Ik vind het mooi hoe je tot inzicht kwam en in actie kwam.”
Het interview wordt onderbroken, de fotograaf belt. Hij staat klaar achter de skatebaan naast het Malieveld. „Ik ben niet van de performance art”, zegt Van der Woude tegen hem. „Dus je moet me enorm regisseren.” Dors heeft daar geen last van, zij heeft genoeg ervaring: ze springt spontaan met één been naar voren en één been naar achter, terwijl ze door haar voorste been zakt en knipoogt. Ze lachen.
Dors: „Dit blijft forever op het internet.”
Van der Woude: „Dat is die Hamashoer, die niet weet hoe een strandstoel werkt”, zegt ze verwijzend naar de attributen voor de fotoshoot.
Van der Woude is, zegt ze, al haar hele leven geprivilegieerd. Ze werd geboren in „een links en rood nest” en verhuisde op haar derde van Wageningen naar het zuidwesten van Frankrijk. „Geen typisch expatleven, maar gewoon een klein dorp”, vertelt ze met een glas witte wijn tijdens het diner. „Mijn vader kreeg een baan bij een Nederlands zaadveredelingsbedrijf.” Op school was zij een van de weinige blonde kinderen. „We waren daar echt vreemden. Ik denk soms: is dat vergelijkbaar met het enige zwarte kind zijn? Maar dat is echt niet waar. Want je hebt juist extra status.”
Tijdens haar studie politicologie wilde ze ergens stage lopen waar Frans werd gesproken, maar niet in Europa. Ze koos voor het West-Afrikaanse Benin.
Dors: „Daar zat al iets, hè?”
Ze werkte een tijdje in Colombia en Burundi. Nadat ze als bestuurssecretaris bij het ministerie van Buitenlandse Zaken met de interne organisatie bezig was geweest, verlangde ze weer naar „de inhoud”. Maar ze had inmiddels een gezin, dus kon niet zomaar naar Irak, Afghanistan of Congo. Ze wilde opnieuw conflict- en vredesopbouwwerk gaan doen, waar ze eerder ervaring mee had opgedaan in Colombia. De keuze viel op Ramallah, omdat ze in het nabijgelegen Jeruzalem „een redelijk vrij leven” kon leiden.
Daar was ze verantwoordelijk voor programma’s die de Palestijnen moeten voorbereiden op het hebben van een eigen staat. „Er zijn allemaal plekken in de Palestijnse gebieden waar geen overheid is”, zegt ze. Dus zag ze onder meer toe op het opleiden van rechters en advocaten en het opzetten van mobiele rechtsbijstandklinieken om vrouwen meer rechten te geven.
Dors: „Maar wat was dan het probleem? Eigenlijk zou je zeggen: klinkt heel goed wat je daar deed.”
Van der Woude: „Zeker. Het probleem is alleen dat we ons enkel daarop focusten, terwijl de totstandkoming van een Palestijnse staat zelf steeds verder weg raakte. Israël neemt met de nederzettingen steeds meer stukken van dat gebied in en onderdrukt de rechten van Palestijnen alleen maar verder. Daar moeten we iets aan doen, anders zijn er straks geen Palestijnen meer. Dat was vóór 7 oktober al een angst. Maar dat gesprek werd niet gevoerd. Daarvan werd gezegd: dit is het politieke mandaat nu eenmaal. Ik had eerder in oorlogsgebieden gewerkt, waar ik lelijke dingen heb gezien. Maar nooit had ik het gevoel: wij kunnen dit stoppen, we moeten sancties opleggen. Maar we deden er niks aan.”
Ze kreeg eens „op haar kop” van een Palestijnse medewerker van een vrouwenorganisatie. „Zij zei: ‘Je kan hier leuk vrouwenprojecten ondersteunen, maar zorg eerst maar dat de bezetting eindigt’.”
Ze besloot een jaar eerder dan gepland te stoppen in Ramallah. „Ik had mij onvoldoende gerealiseerd hoeveel het met mij zou doen om daar te zitten. Want laat er geen twijfel over bestaan: Israël is een fucking apartheidsregime”, zegt ze in navolging van mensenrechtenorganisaties Amnesty International en Human Rights Watch.
Wat heb jij daarvan gezien?
„Heb je even? Palestijnen mogen niet vrij reizen, mijn Palestijnse collega had zelfs een vergunning nodig om naar een vergadering in Oost-Jeruzalem te komen. Ook geldt er een ander rechtssysteem voor Palestijnen, ze worden zonder proces opgepakt en gevangengezet.”
In Hebron, op de bezette Westelijke Jordaanoever, zag ze de heftigste dingen, vertelt ze. „Het is verboden voor Palestijnen om in bepaalde straten en wijken te lopen en rijden. Er is een legereenheid aanwezig om de kolonisten beschermen.”
In een Palestijnse wijk in Oost-Jeruzalem zag ze protesten tegen huisuitzettingen door kolonisten. De Palestijnse demonstranten werden met geweld aangepakt, „tot in de huizen en tuinen aan toe” en bespoten met skunk, een waterkanon met een stof die zo erg stinkt dat je die „nog wekenlang ruikt”. „En de politie stond gezellig te praten met de settlers”, zegt ze.
En toen dacht ik: wauw, onrecht is eigenlijk een fundament van mijn baan
Ze wilde nog wel diplomaat zijn, maar niet meer dáár. „Maar ja, dan ga je naar het wereldsysteem kijken. En dan zie je overal die postkoloniale uitbuitingsrelatie. En dan denk je, wauw, onrecht is eigenlijk een fundament van mijn baan.”
In januari 2022 schreef ze haar afscheidsbrief, nadat ze in de zomer van 2021 was teruggekomen uit Ramallah. „Ik zat vooruit te denken, stel dat ik straks ambassadeur ben en met mijn vingertje moet wijzen naar de homowetgeving in Oeganda. Dat kan ik niet geloofwaardig doen, terwijl Nederland goedkeurt hoe Israël de Palestijnen behandelt.”
Dors: „Ik weet niet of het slecht is dat je eruit gestapt bent. Het systeem maakt het zo verleidelijk om jezelf opzij te zetten om de status quo maar in stand te houden. Jij stelde je éígen positie ter discussie. Als eenling in een woestijn. En je hield je rug recht, ten bate van je integriteit. Dat zie je maar zelden.”
Van der Woude: „Ja, mooi dat jíj dat zegt. Het verlies dat ik geleden heb door te vertrekken, verbleekt nu bij het morele offer als ik toch was gebleven.” Tegelijkertijd erkent ze dat het feit dat zij ontslag kon nemen ook een privilege is. „Ik ben wit, en ik hoef ook niet in mijn eentje een gezin te verzorgen. Anders had ik het misschien niet gedaan.”
„Ik vind het heel moedig, want dit is het domein van de wereldpolitiek”, zegt Dors.
Heb jij nu het idee dat je onderdeel bent van het establishment?
Dors: „Ja, maar hopelijk niet op de oude manier. Ik besef dat ik nu onderdeel ben van een gevestigde sector waar nog te weinig makers toegang toe hebben. Ik zie veel collega’s die ik ook de zekerheid van het establishment zou gunnen, dat brengt een verantwoordelijkheid met zich mee.”
Onrecht is Dors’ voornaamste drijfveer, zegt ze. Voor haar voorouders was verzet tegen onrecht een constante. Of het nu gaat om slavernij, institutioneel racisme of discriminatie. „Op een manier wil ik de droom van mijn voorouders realiseren. Het duiden, ontmantelen en vervolgens opheffen van ongelijkheid. Zodat het niet meer terug kan naar wat het was. Noem het: nivelleren.”
Van der Woude: „Dat is wel een beetje een establishment-woord.”
Dors: „Een net woord, hè. Soms raak ik daar ook mee besmet.”
Van der Woude: „Je bent tóch gewoon onderdeel van de culturele elite.”
Vind jij Alida naïef dat ze van binnenuit verandering probeert te bewerkstelligen?
„Verzet kan vanuit veel plekken komen. Voor wezenlijke verandering heb je mensen nodig die zowel van binnenuit kansen grijpen, als van buitenaf de kwetsbaarheden van het systeem identificeren en bevragen.” Tegelijk blijft het van buitenaf moeilijk om de vooruitgang te zien, laat staan te vieren. Omdat eigenlijk niets verandert. Omdat die genocide as we speak doorgaat.”
Dors onderbreekt: „Het effect van jouw handelen is misschien niet meteen te zien, maar ik geloof echt dat wat jij hebt gedaan… een soort sense of awareness heeft losgemaakt.”
Van der Woude: „Alle experts internationaal recht zeggen hetzelfde: het Israëlische beleid deugt niet. Maar ik mag dat niet uitspreken, omdat het zogenaamd niet verbindend is? Dat pacificeren van de kritiek vind ik zo problematisch. Het niet mogen veroorzaken van ongemak, omdat de feiten te pijnlijk zijn.”
Ze beschrijft een discussie met oud-ambtenaren over het wekelijkse ambtenarenprotest tegen de oorlog in Gaza voor het gebouw van Buitenlandse Zaken. „Het ging om wat er op de banner moest komen. Sommigen vonden dat we het geen genocide mogen noemen, omdat dat nog niet is vastgesteld. Maar dat is net het probleem: een genocide wordt altijd pas achteraf vastgesteld.”
Dors: „Voor mensen met roots in de koloniën, zoals ik, heeft het inzicht dat je iets kan veranderen aan onrecht een empowerende werking. Het haalt je uit de slachtofferrol. Maar het is ook slopend.”
Van der Woude richt zich nadrukkelijk tot Dors: „Alida, jij beschrijft hoe jij je probeert te ontdoen van het juk van het historisch gegroeide onrecht. Ik hoorde laatst iemand zeggen: ‘Ik wil mij ontdoen van het juk van de onderdrukker zijn’. Waarom zou die last uitsluitend op de schouders van onderdrukte gemeenschappen moeten komen? Maar ja”, zegt ze, met een lichte grimas, „veel mensen in mijn omgeving vinden dit natuurlijk woke bullshit.”
Volgens minister Faber is het eenvoudig. „Ik zet in op terugkeer”, schreef ze woensdag op X. De mensen in de opvang hadden volgens haar „al lang moeten vertrekken”, omdat ze hier geen recht hebben op asiel.
Maar in de vijf grote steden waar nu nog bed-bad-brood wordt aangeboden, gaan ze er allerminst vanuit dat de afgewezen asielzoekers door het verdwijnen van de rijkssubsidie zullen vertrekken.
„Integendeel”, zegt Katja van Nimwegen van de Stichting Rotterdams Ongedocumenteerden Steunpunt (ROS). „Het idee dat ze vanzelf wel terugkeren als er geen opvang meer is, klopt gewoon niet”. Van Nimwegen begeleidde de afgelopen jaren diverse ongedocumenteerde migranten waarvan de opvang werd stopgezet, omdat er geen oplossing voor hen te vinden was. „Dat betekende in veel gevallen: terug de illegaliteit in”, zegt Van Nimwegen. „Sommigen hebben een klein netwerkje, die kunnen bij iemand op de bank slapen. Voor anderen is er geen alternatief, die komen letterlijk op straat te staan.”
Het is de reden dat Utrecht en Amsterdam al hebben aangekondigd de kosten van de opvang zelf over te nemen. De gemeenten vrezen dat sluiting van de opvang zal leiden tot meer overlast op straat. Zo trekt Amsterdam volgend jaar 13,5 miljoen euro uit voor de opvang van 500 ongedocumenteerde vreemdelingen. Het Rotterdamse stadsbestuur heeft in overleggen aangekondigd dat het geen geld gaat bijleggen om de opvang open te houden , zegt Van Nimwegen. Het zal hierdoor vaker voorkomen dat ze dakloze vreemdelingen zal moeten doorverwijzen naar andere steden, of naar Ter Apel, zegt ze. „Als enige alternatief voor slapen onder de Erasmusbrug.”
Stukken complexer
Ook Carolus Grütters, onderzoeker bij het Centrum voor Migratierecht van de Radboud Universiteit Nijmegen, verwacht niet dat door het besluit van Faber meer uitgeprocedeerden zullen vertrekken. „Het is alsof je zegt: we houden niet van regen, dus schaffen we de paraplu af”, zegt Grütters. „Dat is precies wat deze minister doet: we willen deze groep niet dus zetten een streep door de opvang. Alsof daarmee die mensen zijn verdwenen.”
De situatie van veel ongedocumenteerden in de opvang is echter stukken complexer, legt Grütters uit. „Hun asielaanvraag is bijvoorbeeld afgewezen, omdat ze hun identiteit niet kunnen aantonen. Maar om die reden kunnen ze ook geen reispapieren krijgen om terug te keren. Ambassades moeten voor het verstrekken van die papieren eerst vaststellen dat iemand daadwerkelijk een onderdaan is. Als dat niet gebeurt dan komt zo iemand terecht in een juridisch limbo: je mag hier niet zijn, maar kunt ook niet terug.”
In de meeste steden zal de bed-bad-brood-opvang deels overeind blijven, verwacht Rian Ederveen van stichting LOS, coördinator van de opvangorganisaties. „Alle organisaties zoeken nu naar aanvullende financiering, van gemeenten en van donateurs. De verwachting is dat een deel van de bedden zal moeten worden afgeschaald, maar dat de opvang zeker niet verdwijnt.”
Naast de vijf grote steden die rijkssubsidie ontvingen voor de opvang, zijn er ook nog twintig kleinere gemeenten die bed, bad en brood aanbieden aan dezelfde doelgroep. In het hoofdlijnenakkoord staat dat het kabinet de financiering van deze opvanglocaties wil beperken „tot het meest basale”.
Lees ook
Uitgeprocedeerd? Deze ngo belooft je duizenden euro’s als je vertrekt
In haar jaren als verpleegkundige zag hoogleraar Bianca Buurman (Amsterdam UMC, 47) in het ziekenhuis veel ‘draaideurouderen’. Kwetsbare ouderen die na een acute ziekenhuisopname werden ontslagen en binnen de kortste keren terugkeerden op de spoedeisende hulp (SEH).
Ze bedacht de ‘wijkkliniek’ waar ouderen na een SEH-opname ziekenhuiszorg en revalidatiezorg kunnen krijgen om fitter naar huis te kunnen en terugkeer naar de SEH te voorkomen. Maar volgens Buurman zijn zorgverzekeraars bang om de wijkklinieken verder uit te breiden.
Wanneer ben je een draaideuroudere?
„Ieder jaar belanden zo’n 800.000 zeventigplussers op de SEH. Meestal na een val, een infectie of benauwdheid. Eenmaal weer thuis gaan ze vaak harder achteruit en blijven ze in deze draaideur zitten: ze moeten opnieuw acuut opgenomen worden in het ziekenhuis. Op de SEH krijgen ouderen niet altijd de hulp die ze nodig hebben.
„Toen ik in 2006 als verpleegkundige in het ziekenhuis werkte, zag ik dit al gebeuren. Ik dacht, ik kan me niet voorstellen dat deze ouderen zich goed thuis kunnen redden als ze nog zo kwetsbaar zijn. We kennen allemaal wel een kwetsbare oudere, waarbij we denken: het gaat allemaal nog nét goed thuis. Doorgaans hebben ze meerdere ziektes, zijn niet goed ter been en kampen met geheugenproblemen. Er hoeft dan maar iets kleins te gebeuren waardoor het kaartenhuis in elkaar stort.”
We moeten toe naar een ‘holistisch model’, zegt u, hoe ziet dat eruit?
„Dat kaartenhuis kan weer gestut worden als de huisarts, wijkverpleegkundigen, artsen en verpleegkundigen gaan samenwerken. Die werken doorgaans in gescheiden werelden. We moeten naar het geheel kijken: hoe gaat het met de oudere op fysiek én mentaal vlak? Hoe kan iemand langer thuis blijven wonen en welke zorg is daarvoor nodig? En hoe kunnen we die zorg bieden waarbij iedereen die hierbij betrokken is, gaat samenwerken?
„Met holistisch bedoel ik ook dat je het welzijn van ouderen in zijn context moet zien. Je kijkt dan niet naar één aandoening, een gebroken been of koorts. Nee, je kijkt naar het hele plaatje. Hoe komt het dat iemand zijn been gebroken heeft? Wat speelt er nog meer? Is iemand bijvoorbeeld verward, waardoor diegene sneller valt?
Lees ook
Als de thuiszorg vertrekt
„Je neemt ouderen zo serieuzer in hun zorgbehoefte. De wijkkliniek faciliteert die holistische aanpak: ze biedt ziekenhuis- en revalidatiezorg na een ziekenhuisopname. Als een oudere na een acute opname in deze kliniek komt, kijken geriaters, verpleegkundigen, de huisarts en de mantelzorger samen naar wat nodig is om deze persoon weer naar huis te kunnen laten gaan.”
Hoeveel wijkklinieken zijn er?
„De eerste, in Amsterdam, bestaat zes jaar. We begonnen in 2021 met negen extra proeflocaties. In totaal zijn er nu vijf klinieken die een contract met de zorgverzekeraar hebben.”
Kent u mensen uit uw eigen omgeving die in de wijkkliniek terecht zouden kunnen?
„Ja, bijvoorbeeld een oudere vrouw die met een infectie in het ziekenhuis werd opgenomen. Thuis deed ze haar medicatie zelf en kon ze goed bewegen. In het ziekenhuis lag ze stil, at ze weinig en verloor ze haar routine. Een ziekenhuis is servicegericht, dat is fijn natuurlijk, alles wordt voor je gedaan, maar voor ouderen is het funest om in bed te liggen. Dan neemt hun spiermassa snel af. Eenmaal thuis kon ze minder goed lopen en deed ze haar boodschappen niet meer zelf. Als ze in de wijkkliniek was geholpen, had dat wellicht voorkomen kunnen worden.
„We willen zo lang mogelijk thuis blijven wonen, ik zou dat zelf ook willen. Dus hoe voorkom je dat mensen spiermassa verliezen als er iets acuuts gebeurt, zoals een opname in het ziekenhuis? Want daardoor verliezen ouderen hun zelfstandigheid. Aankleden, wassen, boodschappen doen gaat dan moeilijker.”
Hoe bied je dan de juiste zorg aan deze mensen in een structureel overbelast zorgstelsel?
„In de wijkkliniek geven we tijdelijk behandeling en revalidatie om verlies van zelfstandigheid te voorkomen. Mensen kunnen zo hun dagelijkse routines behouden. Het is beter voor ouderen en op de lange termijn zorgt het juist voor minder zorgkosten en minder druk op de zorg.”
Wat is het verschil tussen een wijkkliniek en het ziekenhuis?
„In de kliniek is meer specialistische kennis voor ouderen. Met de toenemende vergrijzing bieden wijkklinieken een oplossing om acute zorg te bieden die niet meer in het ziekenhuis plaats hoeft te vinden. Voor ouderen met een kwetsbare gezondheid werkt dit naar mijn mening het beste: holistisch kijken en verwachtingen bespreken. De huisarts en wijkverpleegkundige worden nauw betrokken bij deze zorg, waardoor de overgang naar huis makkelijker gaat.
„Dit leidt tot een kwart minder heropnames, minder delieren [periodes van verwardheid] en lagere zorgkosten doordat na opname in een wijkkliniek minder wijkverpleging nodig is. Ouderen kunnen langer thuis blijven wonen en geven aan dat ze een betere kwaliteit van leven hebben, blijkt uit ons onderzoek.”
Hoe kijkt de zorgverzekeraar tegen de wijkkliniek aan?
„Er is angst bij verzekeraars om de wijkkliniek in alle regio’s op te zetten. Daardoor zit de deur om wijkklinieken verder te ontwikkelen nu dicht. De zorgverzekeraars staan er ambivalent in. Die twijfelen of de wijkkliniek in de regio net zo effectief zal blijken als in de Randstad. In de regio is minder ervaring met wijkklinieken. Maar de enige manier om erachter te komen of het in de regionet zo effectief zal zijn, is om het te gaan doen en het effect daarvan te onderzoeken. De vraag naar de acute ouderenzorg zal overal alleen maar toenemen. ”
Als de wijkkliniek goedkoper is, waarom is het dan lastig om uit te breiden?
„In ons zorgstelsel is dit lastig te veranderen omdat de cure (acute zorg) en de care (langdurige zorg) gescheiden werelden zijn. Maar in de praktijk van de acute ouderenzorg zijn deze grenzen er niet. Wat we hebben geleerd in zes jaar tijd is dat je zo’n wijkkliniek nooit zonder anderen kunt opzetten. Je hebt de samenwerking nodig van specialistische ouderenzorg, de acute zorg van de SEH, de huisarts, de wijkverpleegkundige en het netwerk waar iemand in zit.”
Lukt die samenwerking in het buitenland wel?
„In alle westerse landen is vergrijzing een probleem. Ierland heeft het zorgstelsel voor ouderen sinds 2021 grondig herzien door ook meer samen te werken tussen ziekenhuizen, specialisten en huisartsen. Daar heten wijkklinieken ‘community hospitals’. Die bieden acute ouderenzorg aan huis. Dat noemen ze daar ‘hospital at home’. Mensen in die teams werken voor 50 procent in het ziekenhuis en voor de andere helft bijvoorbeeld als praktijkondersteuner bij de huisarts. Ze werken daar samen met specialisten die ondersteuning bieden bij mensen thuis met bijvoorbeeld hartproblemen of COPD. We zijn in Ierland geweest en hebben gezien dat dit werkt. Het kan dus wel.”
Is de Griek Thanas B. een grote onderwereldbankier of een krabbelaar in een parallel financieel systeem voor de internationale onderwereld? Daar kunnen zijn advocaat Marijn Zuketto en het Openbaar Ministerie het tijdens de behandeling van zijn strafzaak in augustus van dit jaar niet over eens worden.
Justitie stelt dat de 53-jarige Griek – op zitting strak in het pak met een grote zwarte bril en lange haren in een knotje – moet worden gezien als de manager van een onderwereldbank met filialen in Nieuw-Vennep en Wateringen. Daar wordt fors omgezet: in negen maanden tijd komt er 246 miljoen euro binnen en gaat er een soortgelijk bedrag weer uit.
Groot geld, inderdaad, maar advocaat Zuketto wijst liever op het bedrag dat Thanas B. aan commissie zou hebben verdiend: ruwweg 700.000 euro, zo rekende de recherche uit. Dat is nog altijd veel geld maar er zijn ook kosten, zoals het huren van kantoorruimte, de aanschaf van auto’s voor het ophalen en afleveren van contant geld: „picken” en „kicken” in onderwereldlingo.
En daarnaast zijn er bedrijfsrisico’s die moeilijk te verzekeren zijn in deze branche. Zo is een van de geldlopers van Thanas B. in het najaar van 2020 door de politie aangehouden met een bedrag van ruim 250.000 euro in zijn bezit.
Wie draait er dan voor de schade op? Is dat de klant, Thanas B. of de geldloper? Dat laatste lijkt onwaarschijnlijk: een geldloper krijgt een commissie van 2 procent van het bedrag dat hij ophaalt, in dit geval ongeveer 500 euro. Dat valt in het niet bij het verlies door de arrestatie.
Een klant zal in dit marktsegment ook niet zo maar zijn verlies nemen. En dus blijft Thanas B. over. Hij neemt dus grote risico’s gezien de bedragen die er omgaan in zijn narcobank. Voor een gewone bankier is een verlies van 250.000 op een winst van 700.000 euro onaanvaardbaar hoog. En dat de risico’s soms heel groot zijn, blijkt ook uit een aanpalend onderzoek naar de filiaalhouders en geldlopers van Thanas B.
Overval in Wateringen
„Geef het! Geef het aan mij”, schreeuwt een gemaskerde man op 23 februari 2021 tegen Ed S., de jongere broer van de vijftigjarige Cees S. De broers runnen het filiaal’ op de Poeldijkseweg in Wateringen. Het kantoor in een loods is die dinsdag rond het middaguur overvallen door drie mannen in donkere kleding met bivakmutsen op. Als blijkt dat er geen geld aanwezig is, vluchten de drie overvallers in een grijze bus met Frans kenteken, zo is enige tijd later te zien op beelden die worden uitgezonden door Opsporing Verzocht. Volgens een politiewoordvoerder hebben de mannen verklaard dat ze ook niet weten waar de overvallers naar op zoek waren. Maar dat ligt net even anders.
Filiaalbeheerder Cees S. en zijn inmiddels overleden broer Ed, staan samen met een aantal geldlopers en de medewerkers van de onderwereldbank in Wateringen sinds januari van dat jaar op de radar van de politie. Aanleiding zijn berichten van de Amerikaanse autoriteiten dat een criminele organisatie vanuit Nederland op grote schaal bezig is met „witwassen ten behoeve van de internationale drugshandel”.
De Amerikanen leiden dat af uit berichtenverkeer via de cryptocommunicatiediensten Anom en Sky. In die berichten wordt gesproken over de overval en blijkt ook dat de werkzaamheden voorlopig zijn verplaatst naar ‘filiaal Nieuw Vennep’. Bij een politie-inval in het voorjaar van 2021 wordt daar onder andere ruim 1,2 miljoen euro contant gevonden plus een administratie. Alle verdachten in deze zaak zijn inmiddels vervolgd en veroordeeld, onder andere voor het lidmaatschap van een criminele organisatie.
Lees ook
Nederlandse banken en hun controle op witwassen
Wie is KKY/Rembrandt
Terwijl de strafzaak naar de filiaalhouders en de geldlopers in volle gang is, loopt een apart onderzoek naar de vraag wie de leiding heeft van deze narcobanken. Uit het berichtenverkeer tussen verdachten wordt afgeleid dat die bankdirecteur schuilgaat achter het account KKY/Rembrandt. Het onderzoek naar de gebruiker van dat account leidt naar de Griekse hoofdstad Athene, waar Thanas B. in het voorjaar van 2023 wordt aangehouden op verzoek van de Nederlandse autoriteiten.
Dit onderzoek suggereert dat de Griek niet de grootste baas is. De opdrachten die Thanas B. geeft aan zijn filiaalhouders en geldlopers in Nederland komen van twee mensen die waarschijnlijk verblijven in Dubai. Wie dat zijn is onbekend, maar ze gaan schuil achter de bijnamen Saad en Sultan. Zij krijgen ook iedere dag de balans door van met de inkomsten en uitgaven.
Dat past bij recente analyses van de politie over drugsgeld. Criminele netwerken van over de hele wereld maken gebruik van een parallel financieel systeem. Kernfiguren in dat systeem zijn zogenoemde brokers. Zij proberen tegen een vergoeding tegoeden en schulden die ontstaan door de aankoop en verkoop van drugs zoveel mogelijk tegen elkaar weg te strepen. Daar hebben criminelen geld voor over – vanwege de risico’s die kleven aan het vervoeren van contant geld.
Om dit stelsel van onderwereldtransacties te laten draaien zijn soms contante betalingen nodig, en dat is waar Thanas B. en zijn handlangers in beeld komen. Volgens zijn advocaat Zuketto is zijn cliënt in dat grote systeem op zijn best een middenmanager, gezien de commissie die hij verdiende. Tijdens de rechtszaak liet Thanas B. weten dat hij een fout heeft gemaakt, maar tien jaar cel? Volgens Zuketto zou zijn cliënt op basis van dit dossier in Griekenland niet veroordeeld worden voor witwassen. En in Nederland is dit de minst erge variant: het verplaatsen van geld. „Daar past geen tien jaar celstraf bij’, aldus Zuketto.
Donderdagmiddag wijst de rechtbank vonnis in de zaak van Thanas B.