Meer aandacht nodig voor eergerelateerd geweld: ‘Nieuwkomers duidelijk maken dat kiezen van een partner een recht is’

Het aantal gemelde zaken van eergerelateerd geweld stijgt. In 2023 werden er bij het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld 619 zaken gemeld. Tien jaar geleden waren dat er 460. Bij het Centrum melden overheidsinstanties – waaronder de politie – zaken waarbij mogelijk sprake is van eergerelateerd geweld.

Vooral de stijging van meldingen waarbij mensen met een Syrische etnische achtergrond betrokken zijn, is opvallend. In 2013 werden er nog vijf zaken gemeld waarbij Syriërs betrokken waren, in 2023 waren dat er 164, ruim een kwart van het totaal aantal gemelde zaken.

Het expertisecentrum wil dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoekt of er in de inburgeringscursussen voldoende aandacht is voor eergerelateerd geweld, zegt Wilfred Janmaat, het hoofd van het landelijk expertisecentrum. „Het gaat erom dat nieuwkomers duidelijk wordt gemaakt dat het kiezen van een partner een recht van iemand is. Als dat onvoldoende duidelijk is in de cursussen, dan moet daar meer aandacht voor komen.”

Ook wil Janmaat dat politiemensen meer tijd en ruimte krijgen om de Syrische gemeenschap beter te leren kennen. Die is nu nog te onbekend voor Nederlandse instanties, waardoor er soms geen zicht is op gevaarlijke situaties.

Misdrijf in Lelystad

Deze vrijdag staan twee broers van in de twintig voor de rechter, die verdacht worden van betrokkenheid bij de moord op hun 18-jarige zusje. Ryan al Najjar werd eind mei dood gevonden in het water aan de Knardijk in Lelystad. Ze woonde in Joure, maar verbleef kort voor haar dood in Rotterdam. Volgens de politie werd ze in een donkerkleurige Saab naar Lelystad gebracht.

Daders gebruiken eergerelateerd geweld om te voorkomen dat een familielid gedrag vertoont dat de eer van de familie volgens hen zou schaden, of om die eer te herstellen. Onder het begrip kunnen bedreiging, mishandeling, verkrachting en moord vallen. De term omvat meer feiten dan de meer bekende term eerwraak. Daarmee wordt eermoord bedoeld, een levensdelict dat voortvloeit uit de overtuiging dat de familie-eer moet worden gezuiverd wanneer deze beschadigd zou zijn. Het is de uiterste vorm van eergerelateerd geweld.

In het onderzoek naar de dood van Ryan is er naast haar broers nog een verdachte: haar vader. Hij is nog niet opgepakt en verblijft vermoedelijk in Syrië, waar het gezin oorspronkelijk vandaan komt. Als De Telegraaf hem kort na de dood van zijn dochter per mail vraagt om een reactie, komt er een reactie via het mailadres gekoppeld aan zijn bedrijfje, in het Arabisch: „Ik verzoek u om te publiceren dat ik degene ben die gedood heeft.” Er staat bij: „Ik was heel boos op haar.” Het Openbaar Ministerie (OM) communiceerde begin juli dat er aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat er sprake is van eergerelateerd geweld.

Het expertisecentrum bestaat sinds 2008 en probeert onder meer contact te onderhouden met groepen waarbinnen eergerelateerd geweld voorkomt. Ruim de helft van de gemelde zaken gaat om bedreiging of mishandeling, minder dan 1 procent van de zaken heeft een dodelijke afloop. Bij de meeste zaken zijn mensen met een Syrische achtergrond betrokken, gevolgd door betrokkenen met een Turkse, Marokkaanse en Afghaanse achtergrond. Meestal zijn de slachtoffers vrouwen.

Beschermen tegen familie

Volgens Janine Janssen, die als cultureel antropoloog en criminoloog is verbonden aan het expertisecentrum, zijn de zaken altijd complex. Eergerelateerd geweld vergt een andere aanpak dan huiselijk geweld. „Dat zijn doorgaans conflicten tussen individuen, deze conflicten spelen in een groep. Dat betekent dat je soms mensen moet beschermen tegen twaalf familieleden.” De invloed van sociale media maakt de aanpak niet eenvoudiger, zegt Janssen. „We krijgen daardoor moeilijker de angel uit een conflict. Soms blijft een filmpje online rondgaan, bijvoorbeeld bij de familie in het land van herkomst.”

Hoe het kan dat er meer zaken gemeld worden bij het centrum, is volgens Janssen en Janmaat lastig te zeggen. Het is onduidelijk welke zaken hen niet bereiken, omdat ze niet gemeld worden. De toename kan ook betekenen dat er simpelweg meer zicht is op wat er zich afspeelt.

Zaken waarbij Syriërs betrokken zijn, zijn vaak complex, zien Janssen en Janmaat. Het zijn geregeld gezinnen waar meerdere problemen spelen. Veel mensen uit Syrië hebben bijvoorbeeld te maken met oorlogstrauma’s. „Dat kan leiden tot psychische problemen, maar ook de drempel om geweld te plegen verlagen”, zegt Janssen.

Voor netwerken binnen de Syrische gemeenschap is nauwelijks tijd voor politiemensen. Door werkdruk komen ze daar bijna niet meer aan toe

Wilfred Janmaat
hoofd Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld

Wat vaak gebeurt, zo zien ze bij het centrum, is dat een slachtoffer geen aangifte wil doen tegen de eigen familie, omdat het familiaire collectief belangrijker wordt gevonden. Janine Janssen vertelt over een jong meisje dat vanwege haar vriendje bedreigd werd door haar familie. Ze werd opgevangen, maar schreef op een gegeven moment toch een briefje dat ze weer naar haar familie wilde. Ze liet haar vriend achter. „Het brak mijn hart”, zegt Janssen. „Maar daar heb je wel mee te maken. Niet iedereen is Lale Gül.”

Om te kunnen ingrijpen, blijven instanties afhankelijk van meldingen van zaken waarbij mogelijk eergerelateerd geweld speelt. Wat het nu ingewikkeld maakt, is dat Syriërs een relatief nieuwe groep vormen in Nederland. Daardoor, zo ziet Wilfred Janmaat, is de gemeenschap versnipperd en niet goed georganiseerd in bijvoorbeeld stichtingen. En dat maakt het contact met Syriërs in Nederland lastiger. „Dat heeft tijd nodig. Maar voor netwerken binnen de Syrische gemeenschap is nauwelijks tijd voor politiemensen. Door werkdruk komen ze daar bijna niet meer aan toe.”

Lees ook

Treurende Turkse moeder: ‘In iedere vermoorde vrouw zie ik mijn dochter’

De moeder van Eda Küçükbaltacilar vraagt aandacht voor de dood van haar dochter. Het leek op zelfmoord, maar Eda’s moeder vermoedt dat haar dochter is vermoord.


Rechtszaken over echtscheiding onvoldoende kindvriendelijk. ‘Jij hebt gekozen dat je die weekeinden niet bij mij wilt zijn dus dan gebeurt dat ook niet’

Kinderen van ouders die scheiden, hebben het recht om bij de kinderrechter hun verhaal te doen. Dat is een ingrijpende en veelal onaangename ervaring, blijkt uit een vrijdag gepubliceerd onderzoek van Villa Pinedo, een platform voor jongeren met gescheiden ouders.

Ze vatten de uitnodiging op als een bevel. „Ik las de brief en het was super zakelijk geschreven. Hier schrok ik wel van. Ik voelde mij net een crimineel”, stelt een van de ondervraagde jongeren. Ze vinden het gebouw van de rechtbank intimiderend. Het gesprek verloopt niet altijd soepel en als de ouders na dat gesprek ook nog in de buurt zijn, is de situatie soms ronduit pijnlijk.

Hierdoor voelde ik mij heel schuldig en verantwoordelijk voor zijn verdriet. Alsof ik verkeerd had ‘gekozen’

Kind in onderzoek van Villa Pinedo

„Zij hoorden meteen na mijn kindgesprek tijdens de zitting wat ik had verteld aan de rechter. Mijn vader kwam huilend naar buiten. Hierdoor voelde ik mij heel erg schuldig en verantwoordelijk voor zijn verdriet. Alsof ik verkeerd had ‘gekozen’. Ik durfde hem niet meer aan te kijken en kon daarna ook niet meer met hem praten omdat ik meeging met mijn moeder naar huis.” Van een uitleg achteraf over de uitspraak van de rechter, als die al komt, snappen de kinderen soms niet veel.

Je moet het niet verpesten

Een van deze kinderen is Thom, inmiddels 24 jaar oud en vrijwilliger bij Villa Pinedo. „Mijn ouders hadden een verstandshuwelijk”, vertelt hij. „De sfeer was koud. Op mijn dertiende moest ik naar een andere school omdat ik werd gepest. Mijn moeder greep dit aan om met mij te verhuizen. Alleen in de weekenden waren mijn ouders met mijn zusje en mij samen. Een paar jaar later besloten ze te scheiden. Ik kreeg een brief waarin stond dat ik voor een gesprek bij de rechtbank werd verwacht. Ik moest vertellen bij wie ik het liefst wilde wonen. Mijn moeder had de brief geopend en pas kort voor het gesprek vertelde ze me erover. Ze zei een paar keer dat ik het niet voor iedereen moest verpesten en dat ik wel voor de goede persoon moest kiezen. Voor haar dus. Dat legde veel druk op mij, ik was eigenlijk in paniek.

„We gingen met z’n vieren naar de rechtbank. Tijdens het gesprek met de rechter was ik wel alleen. Wel tikte mijn moeder na het gesprek nog op het raam om te zeggen dat mijn zusje ook wat zou moeten zeggen. Verder bleek er iemand van de Raad voor de Kinderbescherming bij te zitten, ik vermoed vanwege een eerdere melding bij Veilig Thuis. Zij zei helemaal niets. Er werden geen vragen gesteld die er echt toe deden. Er werd alleen maar gevraagd bij wie ik wilde wonen en gezegd dat mijn mening de doorslag zou geven. Ik was super gespannen.

Mijn moeder wilde dat ik om de week een weekeinde naar mijn vader zou gaan. Mijn vader wilde elke week. Ik wilde dat ook. Het werd twee van de drie weekeinden. Er kwam een schema. Mijn vader was daarin wel flexibel, hij wilde best een keer ruilen, maar voor mijn moeder was dat schema in beton gegoten. Want, zo zei ze mij, jij hebt besloten dat je die weekeinden niet bij mij wil zijn dus dan gebeurt dat ook niet. Dat deed zeer.”

Hoorrecht voelt als een plicht

Het relaas van Thom is een van de persoonlijke ervaringen van kinderen van scheidende ouders met het zogenoemde ‘kindgesprek’ op een rechtbank. Kinderen worden doorgaans uitgenodigd voor zo’n gesprek als de ouders niet tot overeenstemming zijn gekomen over een omgangsregeling, en soms ook bij scheidingen waarbij alles in pais en vree lijkt te verlopen. Over deze gesprekken is veel te doen; twee maanden geleden sloegen kinderrechter Bart Tromp en kinderombudsman Margrite Kalverboer zelfs alarm.

Kinderrechters hebben volgens hen veelal te weinig tijd, aandacht en expertise om kinderen op hun gemak te stellen en een goede indruk van hun situatie te krijgen. Het kwam hen op de nodige kritiek te staan, onder anderen van kinderrechters die menen dat rechtbanken juist enorme voortgang hebben geboekt in een meer kindvriendelijke omgang.

Toch blijken veel kinderen ontevreden. Villa Pinedo verzamelde de ervaringen van 111 kinderen van gescheiden ouders met het ‘hoorrecht’ en die zijn niet positief. De kindvriendelijkheid scoort onvoldoende, vinden de kinderen, bijna tweederde durft voor, tijdens en na het gesprek met de rechter niet alles te zeggen uit angst iets verkeerd te doen. „Het hoorrecht dat kinderen hebben voelt voor veel van hen dus als een plicht in plaats van een recht”, aldus het rapport.

Hierdoor voelde ik mij heel schuldig en verantwoordelijk voor zijn verdriet. Alsof ik verkeerd had ‘gekozen’

Kind in onderzoek van Villa Pinedo

Onderzoeker Lisa van Montfoort: „Het is belangrijk dat we kinderen serieus nemen. Maar er is een andere benadering nodig. Kinderen met gescheiden ouders voelen het hoorrecht als een zware verantwoordelijkheid. Ze hebben het gevoel een keuze tussen hun ouders te moeten maken, en daarmee een van hen teleur te stellen. Ze hebben niet het gevoel dat ze zich mogen uitspreken, ze ‘moeten’ van alles.

Ondanks alle goede bedoelingen van rechtbanken hebben kinderen het gevoel verantwoordelijk te worden gemaakt voor een besluit omdat hun ouders dat niet kunnen. Zij moeten de problemen van hun ouders oplossen, zo voelt het.”

Het zou kinderen helpen, zegt Van Montfoort, als ze een „steunfiguur” krijgen, een „tussenpersoon” die uitleg kan geven over de „overweldigende” uitnodiging van de rechtbank, een ‘buddy’ die wellicht zelf ook zoiets heeft meegemaakt en hen tijdens het gesprek bijstaat. Ook aan een goede uitleg ontbreekt het nogal eens. „Steeds meer rechtbanken geven uitleg, maar dat zijn vooral feiten, en die gaan aan de gevoelens van kinderen voorbij.”

Het gaat ook wel vaak goed

De ervaringen van kinderen met gescheiden ouders zijn begrijpelijk, stelt onder anderen Mariëlle Bruning, hoogleraar jeugdrecht aan de Universiteit Leiden. Zij publiceerde vier jaar geleden een onderzoek naar het hoorrecht van kinderen. Daaruit bleek dat er verbeteringen wenselijk waren, maar ook dat kinderen overwegend positief waren over het kindgesprek zelf. Er werden voor dat onderzoek 43 kinderen ondervraagd.

Kinderen vinden het belangrijk om met de rechter te spreken maar vinden het ook spannend

Mariëlle Bruning
hoogleraar jeugdrecht Universiteit Leiden

Bruning: „Uit dat onderzoek bleek dat kinderrechters hun werk goed doen. Ze zijn de laatste jaren ook getraind om met kinderen te spreken. Wel duurt een kindgesprek te kort, soms maar tien minuten. Kinderen vinden het belangrijk om met de rechter te spreken maar vinden het ook spannend, ze weten vaak niet wat er van hen wordt verwacht, en het is bijvoorbeeld stressvol als ze in de hal van de rechtbank een van hun ouders tegenkomen die ze misschien al lang niet hebben gezien.”

De onderzoekers bepleitten vier jaar geleden het hoorrecht uit te breiden van kinderen vanaf twaalf jaar naar kinderen vanaf acht jaar. Gerechtshoven doen dat al, rechtbanken zijn ermee bezig. Onderzoek Lisa van Montfoort van Villa Pinedo is sceptisch. „Kinderen vanaf twaalf jaar zijn nog niet tevreden. Zorg eerst dat kinderen vanaf twaalf jaar het kindgesprek als een echt recht gaan ervaren, voordat je de groep groter maakt.”

Wens en belang van kind botsen

Ido Weijers heeft alle begrip voor ervaringen van kinderen, maar neemt het ook voor kinderrechters op. De emeritus hoogleraar jeugdbescherming aan de Universiteit Utrecht trainde voorheen rechters in de omgang met kinderen. Weijers bestudeerde een groot aantal uitspraken en toelichtingen door rechters over kinderen, ook in zaken van jeugdbescherming en strafzaken. „Daar zitten mooie uitspraken tussen”, zegt hij.

„Er wordt vaak opvallend goed geluisterd naar het kind. De gesprekken gaan vaak best goed, er is veel vooruitgang geboekt. Het is als met leraren: er zijn goede en minder goede. In de uitleg vertellen rechters dat hun uitspraak misschien niet altijd strookt met het verlangen van het kind, maar dat hun uitspraak uiteindelijk toch in het belang van het kind is.” Dan gaat het, bijvoorbeeld, over kinderen die loyaal blijven aan hun ouders, ondanks dat deze ouders hen verwaarlozen, mishandelen of zelfs misbruiken. „Kinderen zijn ongelofelijk loyaal. Het verlangen van het kind is niet hetzelfde als het belang van het kind.”

Moeder gooide brief weg

Ervaringsdeskundige Thom had, achteraf gezien, graag een onpartijdige persoon bij zich gehad, met wie hij het kindgesprek op de rechtbank had kunnen voorbereiden. Nooit heeft Thom uitleg gekregen van de rechter over diens besluit. „Maar ik weet niet of er ooit een brief is verstuurd, of dat mijn moeder deze brief open heeft gemaakt en gedacht dat haar kind dat niet nodig had.”

Onderzoeker Lisa van Montfoort van Villa Pinedo, kind van gescheiden ouders, heeft trouwens ook nooit een uitnodiging voor een kindgesprek gezien. „Ik was dertien. Ik vroeg laatst aan mijn moeder of ik dan toch een uitnodiging had gehad. Ze antwoordde: ‘Jawel, maar ik heb je daar toen niet mee willen belasten dus ik heb de brief weggegooid’.”

Lees ook

Scheiden is nu de norm, maar de samenleving is er niet klaar voor

Scheiden is nu de norm, maar de samenleving is er niet klaar voor


Gedetineerden naar het buitenland verhuizen? Zo makkelijk gaat dat niet

Gaan onze boeven naar het buitenland? Als het aan staatssecretaris Ingrid Coenradie (Justitie en Veiligheid, PVV) ligt wel. Coenradie zou gedetineerden in Estland willen opsluiten, zo kopte RTL Nieuws maandagavond op basis van anonieme bronnen. Op deze manier zou ze de druk op Nederlandse detentiecentra willen verlichten.

Het Nederlandse gevangeniswezen kampt al jaren met een flinke capaciteitscrisis. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) gaat gebukt onder personeelstekorten en hoog ziekteverzuim bij bestaand personeel, met als gevolg dat steeds meer veroordeelden in vrijheid hun straf afwachten. Een onbevredigende situatie voor het nieuwe rechtse kabinet dat criminelen harder wil aanpakken.

Daarom wil de kersverse staatssecretaris zo snel mogelijk – vanaf 2026 – honderden gevangenen naar Estland sturen. Ambtenaren zouden het land al hebben bezocht en de gevangenis in Tartu het meest geschikt vinden. Hoe realistisch is dit?

Het is nogal een „wild plan”, vindt Sanne Struijk, hoogleraar sanctierecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. „Het lijkt heel simpel, maar is dat allesbehalve. Nederland heeft een eigen stelsel met bepaalde rechten voor gedetineerden. Hoe verhoudt zich dat tot het rechtsstelsel in een ander land? Hebben gevangenen in een ander land wel dezelfde rechten als hier? Dat valt te betwijfelen bij een land als Estland.”

Reden voor die twijfel is de periodieke rapportage van het Europese Comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT). Het CPT bezoekt regelmatig detentiecentra in EU-lidstaten om te kijken of er geen sprake is van mensenrechtenschendingen.

Gevangenen in Estland zouden vastzitten in erbarmelijke omstandigheden zonder de mogelijkheid om te luchten

In het meest recente rapport van het CPT over Estse gevangenissen zegt het comité „zeer bezorgd” te zijn over de „erbarmelijke omstandigheden” die werden aangetroffen in meerdere gevangenissen en politiebureaus, en over de zeer kleine cellen, waarvan sommigen amper 5 vierkante meter waren. Bovendien zou de overgrote meerderheid van gevangenen maandenlang, in sommige gevallen zelfs jarenlang, de hele dag in hun cel zitten zonder af en toe te mogen luchten.

Vreemdelingen

Een woordvoerder van de staatssecretaris wil niet reageren op het nieuws van RTL, en weigert te bevestigen of Estland de beoogde bestemming is. Maar vorige week meldden Britse media dat ook het Verenigd Koninkrijk overweegt om de druk op haar overvolle gevangenissen te verlichten door gevangenen naar Estland te verhuizen, nadat het land zelf had aangeboden cellen aan andere landen te ‘verhuren’. De Estse justitieminister Liisa Pakosta bevestigde aan de BBC dat dit plan inderdaad was besproken met haar Britse collega, maar dat er nog geen duidelijke afspraken zijn.

Het overnemen van buitenlandse gevangenen is gunstig voor Estland. De lage criminaliteit in het land heeft ervoor gezorgd dat de gevangenissen halfleeg zijn, waardoor de hoop is ontstaan dat Britse criminelen een broodnodige impuls van 30 miljoen euro (25 miljoen pond) kunnen geven aan de overheidsfinanciën van het land, aldus The Telegraph.

Coenradie kondigde afgelopen augustus in een Kamerbrief al aan „actief internationaal” naar oplossingen te zoeken, zoals „bepaalde groepen” in het buitenland hun straf laten uitzitten. Een van die groepen, aldus de minister, is de VRIS-populatie: vreemdelingen.

Lees ook

Nederlandse cellen zijn niet meer te vullen

Foto's uit de gevangenis van Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

Sonja Meijer, hoogleraar penitentiair recht aan de Radboud Universiteit, is „geschokt” door het idee en meent dat de gedachtegang achter het verplaatsen van vreemdelingen „te kort door de bocht is”. Want zodra die vrijkomen , moeten ze in principe Nederland verlaten. „Maar ook dán moet er gewerkt worden aan resocialisatie. Dat gaat niet als je in Estland gevangen zit.”

Slimmer straffen

Bovendien hebben gevangenen in Nederland één keer per week recht op bezoek, zegt Meijer. Toen Nederland tussen 2010 en 2016 celruimte verhuurde aan onder meer België – inspiratie voor het vermeende huidige plan van Coenradie – was dat nog enigszins te regelen. „Belgische gedetineerden werden toen vlak over de grens geplaatst, bij Tilburg, zo kon het bezoekrecht nog gerealiseerd worden. Maar in dit geval is dat niet mogelijk.” Er is nog steeds een overschot aan cellen, maar het personeelstekort is zo nijpend dat deze niet meer kunnen worden bezet.

De noodgreep miskent de situatie in Nederland, zegt Struijk, die het een soort ‘weg-is-weg-oplossing’ noemt. „Een andere oplossing zou bijvoorbeeld elektronische detentie zijn, met een enkelband, waarmee gedetineerden hun straf thuis kunnen uitzitten. Uiteraard voor de kleinere vergrijpen die korte straffen behoeven.”

Voorbeelden uit andere landen tonen volgens Struijk al aan dat deze manier herhaling van crimineel gedrag vermindert. Franc Weerwind, de voormalig minister voor Rechtsbescherming, stuurde vorig jaar nog een Kamerbrief over onder meer deze manier van „slimmer straffen”, zoals hij dat noemde. „Maar sindsdien bleef het stil.”


Even de cijferlijst aanpassen in de schoolcomputer? Het kan het begin zijn van een pad in de cybercriminaliteit

ICT-docent Jos Tieman sjouwt een bak met apparatuur naar het lokaal waar hij over een halfuurtje zijn vak Security gaat geven. „Hier zitten allemaal mooie spullen in, alles waarmee je kan hacken”, zegt hij. Het is dinsdagochtend en de derdejaars studenten van de mbo-opleiding ict aan Aventus in Deventer leren in zijn les hoe ze deze hacktools kunnen gebruiken. Want als de leerlingen zich gedragen als een kwaadaardige hacker, kunnen ze gaten in het netwerk van een bedrijf vinden én dichten, zo is de gedachte.

Tieman laat zo’n hacktool zien, een klein kastje dat lijkt op een router, een kastje dat wifi-signalen verdeelt. „Dit kan alles nabootsen, bijvoorbeeld de wifi-verbinding in een Starbucks. Dan denk je dat je verbonden bent met de wifi van de koffietent, maar eigenlijk ben je verbonden met mij. En dan kan ik al jouw gegevens stelen.”

Maar voor de studenten aan de slag kunnen met dergelijk materiaal, moeten ze eerst een overeenkomst ondertekenen. Daarin verklaren ze dat ze de apparaten uitsluitend gebruiken voor educatieve doeleinden in het kader van hun ict-opleiding. En dat ze de apparaten niet mogen gebruiken voor „illegale, immorele, onethische of schadelijke activiteiten”.

Afgelopen maandag publiceerde kennisinstituut WODC de tweejaarlijkse Monitor Jeugdcriminaliteit waaruit blijkt dat een op de tien Nederlandse minderjarigen zegt zich het afgelopen jaar weleens schuldig te hebben gemaakt aan cyberdelicten of gedigitaliseerde misdrijven. Bijvoorbeeld WhatsApp-fraude, DDoS-aanvallen of hacken. Het aantal jongeren dat cyberdelicten zegt te plegen, is volgens de onderzoekers opvallend hoog in vergelijking met het aantal jongeren dat vervolgd of veroordeeld wordt voor deze vorm van criminaliteit, namelijk 0,01 procent.

We reageren anders op criminaliteit met schermen, ook omdat we de slachtoffers niet meteen zien

Wouter Klijnsoon
Teamleider landelijke daderpreventieteam cybercrime

Politieman Wouter Klijnsoon, teamleider van het landelijke daderpreventieteam cybercrime, herkent de resultaten uit het WODC-onderzoek. Hij ziet dat veel jongeren en hun ouders heel anders tegen cybercriminaliteit aankijken dan tegen traditionele misdaad. Dat komt doordat het motief bij cybercrime soms geen economisch gewin is, maar prestige, of juist het goede denken te doen. „Geen enkele overvaller van een tankstation doet dat om de beveiliging te testen, maar sommige hackers hacken wél om die reden.”

Verschil in reactie

Maar ook de reactie van de maatschappij op digitale delicten is anders, vertelt Klijnsoon. Op een leerling die een baksteen door de ruit van een school gooit, wordt volgens hem veel heftiger gereageerd dan op iemand die probeert de school online aan te vallen, door bijvoorbeeld de website op zwart te krijgen. Dan is de reactie meer gelaten. „We reageren anders op criminaliteit met schermen, ook omdat we de slachtoffers niet meteen zien.”

Jongeren, zegt Klijnsoon, beginnen vaak klein: een videospel manipuleren waardoor je sneller kan winnen. Daarna inloggen op de deurbel met camera van de buurman, of een kleine website plat leggen. „Als dat tot succes leidt, vervagen de grenzen of kunnen ze geronseld worden door anderen om echt serieuze cybermisdrijven te plegen.”

De groep jongeren die met kleine delicten begint heeft lang niet altijd criminele intenties. Daarom is daderpreventie in sommige gevallen een doeltreffender middel dan het vervolgen en voor de rechter brengen van daders. Alle tien politie-eenheden hebben iemand in dienst die zich bezighoudt met interventies rond cybercrime. Zo wordt geprobeerd risicogroepen op het rechte pad te houden. De politie richt zich vooral op jongeren die zich bezig houden met ict, omdat zij verleid kunnen worden door cybercriminelen om hun kennis te misbruiken.

Een doos vol materialen die gebruikt kunnen worden in de les over cybercrime op het mbo in Deventer.
Foto Dieuwertje Bravenboer

Jongeren zoals in de mbo-klas in Deventer.

De studenten op mbo-school Aventus leren in de praktijk hoe verschillende vormen van cybercriminaliteit werken. Bedrijven kunnen de leerlingen bijvoorbeeld in de toekomst vragen om een zogeheten pentest uit te voeren, ofwel ‘penetration’ test. Dan vraagt een bedrijf aan een cybersecurityspecialist om zijn digitale systemen aan te vallen, om te controleren of de beveiliging op orde is. Vervolgens vertelt zo’n specialist aan het bedrijf wat de zwakke plekken zijn en hoe die gerepareerd of versterkt kunnen worden.

De 31-jarige student Jeroen van der Peppel gaat gniffelend op zijn plek zitten. Een van zijn medestudenten had zijn laptop onbemand achtergelaten. „Ik heb snel zijn achtergrond aangepast, je moet nooit je laptop open laten staan in een IT-klas”, zegt hij lachend. Naast hem zit de 19-jarige Mees Froom. Ook een laptop die wél vergrendeld is zou hij zo binnen kunnen komen, zegt hij. „Er is altijd een manier.”

Lees ook

Jeugd niet zo crimineel, alleen wel in cyberspace

Het aantal jongeren dat cyberdelicten zegt te plegen is volgens onderzoekers van het WODC opvallend hoog  in vergelijking met het aantal jongeren dat vervolgd of veroordeeld wordt voor deze vorm van criminaliteit.

De school probeert de balans te bewaken tussen wat studenten leren over het omzeilen van digitale beveiliging, en wat ze daar vervolgens mee doen. Sectordirecteur Petjo Molenaar herinnert zich dat studenten in een les werden uitgedaagd om de pasjes van docenten te kopiëren. Toen dat was gelukt, gebruikte een van de studenten zo’n gekopieerd docentenpasje om gratis koffie te halen – iets dat alleen met een docentenpasje kan. Daarna deelde hij die koffie uit aan medestudenten.

De student vond niet dat hij iets had gestolen van de school, omdat hij de koffie had weggegeven. Uiteindelijk besloot de school een nieuw passensysteem te introduceren. „Wij hopen onze studenten op het rechte pad te houden, door te laten zien hoe mooi het is als je iemand kan helpen met ‘ethisch hacken’”, zegt Molenaar.

Politie organiseert evenementen

Ook de politie probeert die boodschap uit te dragen, onder meer aan jongeren die nog geen delict hebben gepleegd. Zo organiseren agenten evenementen waar jongeren op af komen die interesse hebben in de digitale wereld. Zo kan de politie onder het gamen met hen in gesprek raken. Sharon Veugen is zo’n interventiespecialist. „Wij weten dat jonge mensen vaak niet in de gaten hebben dat bijvoorbeeld de cijferlijst van hun school bewerken al hacken is en niet mag”, zegt Veugen. Daarom probeert ze zoveel mogelijk in gesprek te komen met jongeren die in de risicogroep vallen. „We hopen dat er via een-op-een-contact een sneeuwbal ontstaat die een mentaliteit bij jonge mensen kan veranderen.”

Gefeliciteerd, dan heb je eventjes winst. Maar als je gepakt wordt, heb je ook een aantekening op je strafblad. Succes met het vinden van een baan

Jeroen van Peppel
leerling mbo

Teamleider Wouter Klijnsoon vertelt dat er tienduizenden jongeren zijn die online zoeken naar informatie over een DDoS-aanval, waarbij internetdiensten gebombardeerd worden met een overdosis webverkeer zodat ze ontoegankelijk worden. Via Google en YouTube koopt de politie meerdere keren per jaar advertenties in, die verschijnen naast filmpjes of webpagina’s over zulke aanvallen. „We zien gewoon in de cijfers dat als dit soort advertenties draaien, het aantal DDoS-aanvallen stagneert”, zegt Klijnsoon.

De politie ziet dat de consequenties van jongeren die digitaal het verkeerde pad op gaan groot kunnen zijn. Klijnsoon: „Je verbaast je hoe snel het kan gaan. Ik heb tieners meegemaakt die op hun zolderkamertje ict-systemen van bedrijven hacken en op die manier tonnen aan losgeld proberen los te krijgen.”

Alternatief straftraject

Als er op forums tips worden gedeeld om te hacken, probeert de politie te achterhalen welke jongeren die tips downloaden. Politiemensen sturen vervolgens brieven en voeren stopgesprekken met de betrokken jongeren én hun ouders. Jongeren die al veroordeeld zijn voor een cyberdelict kunnen een alternatieve straf krijgen, waar ze bijvoorbeeld gekoppeld worden aan iemand die in de cybersecuritywereld werkt.

Dat alternatieve straftraject wordt tientallen keren per jaar opgelegd aan first offenders, mensen die voor het eerst de fout in zijn gegaan. Via evenementen worden honderden jongeren bereikt, de advertenties bereiken tienduizenden jongeren. Al met al een zeer beperkte groep, in vergelijking met het totale aantal jongeren dat vatbaar is voor de verlokkingen van cybercriminaliteit.

Dat onderkent teamleider Klijnsoon. „Binnen de maatschappij en politie moet het besef groeien dat een goede aanpak van cybercriminaliteit betekent dat we veel breder moeten kijken dan alleen naar opsporing en vervolging. Anders blijven we dweilen met de kraan open.”

In de mbo-klas in Deventer zegt iedereen dat ze hun kennis en vaardigheden nooit zouden misbruiken voor kwaadaardige doeleinden. „Je kan alle skills gebruiken voor het goed of kwaad in het leven”, zegt Jeroen van der Peppel. Als je goed bent opgevoed, doe je dat gewoon niet, vindt hij. Zelfs niet als er geld mee te verdienen valt. „Gefeliciteerd, dan heb je eventjes winst. Maar als je gepakt wordt, heb je ook een aantekening op je strafblad. Succes met het vinden van een baan.”


Begrip voor stakingen in het openbaar vervoer: ‘Soms moet je je tanden laten zien’

Wanneer de klok acht uur slaat, verzamelt zich onder het enorme digitale bord met reisinformatie op station Utrecht Centraal een menigte reizigers met verwarde blikken. Op het witte scherm is te lezen: ‘Landelijke OV-staking. Naar verwachting rijden de eerste treinen weer in de loop van de ochtend.’

Adam maakt deel uit van de menigte. „Ik was een beetje optimistisch. Ik dacht dat de treinen om acht uur weer op gang zouden komen.” De staking was gepland van 04.00 tot 08.00 uur. Hoewel hij overlast ondervindt van de stakingen, vindt hij het heel begrijpelijk: „Ze moeten het toch wel afdwingen.”

Op het nabijgelegen busstation zitten de twee vrienden Flox (21) en Daan (29) naast elkaar op een bankje. Hun trein en bus kwamen niet. „Ik ben er eigenlijk best wel relaxed onder,” vertelt Flox. „We zeiden nog tegen elkaar: als ze nu de hele dag gaan staken, gaan we gewoon terug naar huis en verder slapen.” Daan: „Ik snap wel waarom ze staken. Soms moet je je tanden even laten zien.”

Het treinverkeer tussen Schiphol en Amsterdam Centraal reed vanochtend wel. Dit was de eis van de rechter nadat de luchthaven en de gemeente Haarlemmermeer een kort geding tegen de vakbonden aanspanden.

Reiziger en zelfbenoemde ‘landenverzamelaar’ Arne van der Zande (59) vindt het volledig terecht dat Schiphol en de gemeente gelijk hebben gekregen van de rechter. „Zulke stakingen kosten veel geld. Daarbij zijn er veel gedupeerden, waaronder ik. Ik moest om kwart voor zes al vertrekken vanuit Rotterdam.” Van der Zande is al een tijdje gestopt met werken en heeft zijn „eigen [pensioen]potje geregeld.”

‘Onacceptabel’ voorstel

De stakingen zijn georganiseerd door de vakbonden. Ze willen het kabinet onder druk willen zetten om de huidige vroegpensioenregeling te verlengen en te verbeteren. Via de huidige Regeling Vervroegde Uittreding (RVU), die eind 2025 afloopt, kunnen werkgevers hun personeel met zwaar werk geld meegeven om eerder met pensioen te gaan. De vakbonden willen onder meer dat deze regeling permanent gemaakt wordt en dat werkgevers een hoger bedrag kunnen meegeven dan nu.

Het kabinet liet eerder al weten bereid te zijn hierover te praten met de bonden en werkgevers, maar hun eerste voorstel noemden de vakbonden ‘onacceptabel’. Volgens de FNV heeft het kabinet in een informeel gesprek opnieuw een tijdelijke regeling voorgesteld waarvan maximaal 15.000 werknemers gebruik mogen maken; het maximale bedrag zou 10 procent hoger worden.

Personeelsleden van NS verzamelen zich op Utrecht Centraal, vanwege een staking om aandacht te vragen voor vroegpensioen.
Foto Olivier Middendorp

‘Het station moet ook schoongemaakt worden’

In een overvol NS-kantoor op het station wachten medewerkers tot ze weer aan het werk kunnen. Aan een tafel zit een oudere man met een kop koffie. Lex de Bruin werkt al 49 jaar bij de NS, waarvan 13 jaar als hoofdconducteur – te zien aan de speld op zijn borst „Ik heb niet gestaakt, want voor mij is het al te laat. Ik ben 66 jaar en ga volgend jaar met pensioen.” Toch staat hij achter zijn stakende collega’s: „Het is zwaar werk, veel onregelmatige diensten, weinig pauze en een hoge druk om de treinen op tijd te laten rijden.”

Michel van Ree (62) is een van de vele schoonmakers op het station. Hoewel hij grijs haar en rimpels heeft en slecht ziet, wordt hij naar eigen zeggen vaak jonger ingeschat. Terwijl hij de vuilnisbakken leegt, vertelt hij dat hij ook graag eerder met pensioen zou willen: „Ik heb zwaar werk; ik werk onregelmatig en moet veel lopen.” De nachtdiensten vallen hem zwaar: „Soms kan ik niet in slaap komen.” Hij deed niet mee aan de stakingen, want ‘het station moet ook schoongemaakt worden’.

De logistiek medewerkers van NS beginnen iedere dag om zes uur met werken. Ze zorgen voor bevoorrading, ondermeer van de kiosk. „We hebben zwaar werk”, zegt een man van 38 die zijn naam liever niet geeft. „Veel collega’s hebben last van hun polsen en hun rug. We krijgen maar een halfuurtje pauze tijdens de hele dag. Als je een werkdag hebt van 06.00 tot 14.00, heb je meer pauze nodig.” Hij wist niet van de stakingen, maar staat er volledig achter: „Ik wil ook graag eerder met pensioen. Ik wil niet tot mijn 67ste nog karretjes duwen.”

Lees ook

Mishandeling, onverschilligheid en verwarde reizigers: dit maakt het werk van NS-medewerkers zo zwaar

Amsterdam Centraal Station


Verzet tegen ‘verpretparkisering’ Henschotermeer volhardt, de ene gemeenteraad daagt de ander voor de rechter

Met een flinke ademteug blaast Leon van Montfoort in de tuut van een zwemband in de vorm van een roze flamingo. „Dit is vandaag mijn grote vriend”, zegt de 45-jarige Volendammer aan de rand van het Henschotermeer. „Ik heb hem gisteren gekocht, het was liefde op het eerste gezicht. Heerlijk dobberen, zo kom ik de dag wel door.”

Het is medio augustus, bijna dertig graden, en dus is het druk bij het ‘Hens’. Toeristen als Van Montfoort, die op de camping staat in Doorn, maar ook dagjesmensen uit de buurt komen voor verkoeling naar de plas. Richard en Telle (beiden 67) uit Amersfoort zijn er voor de vijfde keer in twee weken tijd. „Vroeger kwamen we hier met onze kinderen”, zegt Telle, terwijl haar man met een oranje zwemboei het meer induikt voor een rondje om het eiland. „We hebben het meer herontdekt.”

‘Verpretparkisering’, noemen tegenstanders het

Van de toekomstplannen voor het meer hebben de meeste bezoekers geen of amper weet. Al enkele jaren speelt een verhitte discussie over de uitbreidingsplannen van Mooi Meer BV. De exploitant wil onder andere een restaurant- en evenementenlocatie bouwen waar bezoekers het hele jaar door terecht kunnen, een extra brug over het meer naar het strandpaviljoen en een expositieruimte. „Verpretparkisering”, noemen tegenstanders het.

Toch stemde de gemeenteraad van Woudenberg dit voorjaar in met een wijziging van het bestemmingsplan, waarmee de bouwplannen mogelijk worden gemaakt. Complicerende factor: het gebied ligt voor 60 procent in Woudenberg, en voor 40 procent in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Daar werd minder enthousiast gereageerd. Een meerderheid van die raad wil nu dat de Raad van State het besluit van de buurgemeente van tafel veegt.

Het Henschotermeer werd tot 2018 beheerd door een recreatieschap van samenwerkende gemeenten, dat de grond pachtte van eigenaar Landgoed Den Treek-Henschoten. Maar de huur werd te hoog en ook de beheerskosten liepen op. Besloten werd om het beheer over te dragen aan een marktpartij, die onder strikte voorwaarden het Henschotermeer mocht exploiteren. Een stuurgroep van de provincie, gemeenten en het landgoed spraken in een ontwikkelkader af dat het gebied onder meer openbaar toegankelijk moest blijven en dat enkel ruimte is voor dagrecreatie, tenzij hiervoor het bestemmingsplan zou wijzigen.

Entreeprijs

Over de eerste voorwaarde was in 2018 al veel te doen, toen de nieuwe uitbater besloot om een entreeprijs in te voeren. Anno 2024 betaalt de bezoeker 3,50 euro om een duik te kunnen nemen. De Amersfoortse Telle vond betalen voor toegang eerst maar niks, vertelt ze: „Ik ben van vroeger gewend dat het meer vrij toegankelijk is.” Maar Mooi Meer BV hield zich aan de afspraken: het was mogelijk om de bezoeker een bijdrage te vragen voor een bezoek, om zo het beheer van het Henschotermeer rendabel te houden. De overheid draagt immers niks meer bij. Telle vindt het resultaat positief: „Met de inkomsten heeft de beheerder goede dingen gedaan, zoals het plaatsen van betere toiletvoorzieningen.”

De verdere uitbreidingsplannen werden de afgelopen jaren bestookt met petities en demonstraties van omwonenden en natuurliefhebbers, en lopen nu dus uit tot een zaak bij de bestuursrechter. Vijf partijen met een meerderheid in de raad van Utrechtse Heuvelrug vinden dat de collega’s in Woudenberg nooit hadden mogen instemmen met de uitbreiding van de vierkante meters grond waarop aan het Henschotermeer gebouwd mag worden, van 1.060 naar 1.500 m2. Om de relatie tussen de colleges van de buurgemeenten goed te houden, spanden de raadsleden zelf de zaak aan.

„Er wordt geen rekening gehouden met omwonenden, maar ook niet met de natuur”, zegt raadslid Paul Blom, die namens de lokale Partij voor de Dieren het dossier volgt. „De raad van Woudenberg kiest toch voor de ondernemer. Voor ons is het grootste punt dat er niet met ons gesproken is, terwijl dit wel in 2015 is afgesproken. Het Henschotermeer ligt in de gemeenten Woudenberg en Utrechtse Heuvelrug, maar er is nooit gezocht naar een gezamenlijke aanpak.”

In een gepeperd beroepschrift van 45 kantjes zetten de advocaten van de raadsleden hun kritiek uiteen. Zo zijn er naast procedurele bezwaren ook zorgen over de gevolgen voor de ruimtelijke ordening: de plannen zouden leiden tot natuurschade en tot meer verkeersproblemen rond het park, en het toestaan van evenementen na zonsondergang zou kunnen zorgen voor geluidsoverlast. Daarnaast zou verdere uitbreiding niet in het teken staan van een „toekomstbestendige exploitatie”, maar van het maximeren van rendement.

Betrouwbare overheid

„Ik betreur dat het zo moet lopen”, zegt Björn de Jong over de rechtszaak. Hij stemde namens Gemeentebelangen Woudenberg in met het gewijzigde bestemmingsplan. „Het allerbelangrijkste is voor mij dat we een betrouwbare overheid zijn. In het verleden is de keuze gemaakt om het Henschotermeer aan de markt vrij te geven. De consequentie is dat je de ondernemer vrijheid moet geven om het gebied toekomstbestendig te exploiteren.”

Het verwijt dat de Woudenbergse raad alleen maar oog heeft voor de ondernemer, wijst De Jong af. „Er zijn meerdere plannen geweest. De ondernemer wilde ook huisjes plaatsen om te verhuren. Daarvan hebben wij als raad gezegd dat het niet binnen de afspraken past. En heel sec: vanuit de raad hoefden wij over de plannen op het grondgebied van Woudenberg geen contact te hebben met raadsleden in Utrechtse Heuvelrug. Dat gebeurt in de stuurgroep.” Wel overlegde hij met raadsleden van BVHlokaal uit Utrechtse Heuvelrug, „omdat je de plannen het liefst integraal wilt bekijken.”

Volendammer Leon Van Montfoort reageert enthousiast op de plannen: „Horeca is hier net te weinig. Ik heb gisteren een uur in de rij gestaan voor patatjes.”
Foto Bram Petraeus

Bij het meer maakt de exploitant nog geen aanstalten om aan de bouw te beginnen. Volendammer Van Montfoort is weer op adem na het opblazen van zijn roze flamingozwemband, en reageert enthousiast als hij over de plannen hoort. „Horeca is hier net te weinig. Ik heb gisteren een uur in de rij gestaan voor patatjes.” Zijn medebezoekers Jeroen en Marianne Koning (45 en 48) hopen vooral dat wat wordt gedaan aan de verkeersdrukte: „We hebben gisteren twee uur in de file gestaan om hier weg te komen”.

In het beheerderskantoor voelen ondernemers Martien en Julianne van de Lagemaat zich gedupeerden in de kwestie. De familie runde al langer de naastgelegen familiecamping De Heigraaf, toen ze zeven jaar geleden de vraag kregen of zij het Henschotermeer wilden uitbaten. „We stapten in om de verpretparkisering van het Henschotermeer voor te zijn”, zegt Julianne. „We vreesden de komst van een beheerder die van die grote lelijke glijbanen zou plaatsen. Dat vinden we zonde van het gebied.”

‘Grote, boze ondernemers’

Haar man Martien worstelt met het beeld dat critici van hun plannen hebben. Ze zouden ‘grote, boze ondernemers’ zijn, enkel uit op financieel gewin. „We willen juist iets goeds neerzetten, recreatie en natuur samen laten gaan zodat de bezoeker optimaal kan genieten. De afgelopen jaren hebben we veel achterstallig onderhoud weggewerkt waar het recreatieschap voor ons niets mee had gedaan.”

„Toen we de pachtovereenkomst tekenden, moesten we ook akkoord gaan met het ontwikkelkader”, zegt Julianne. „We hebben altijd onze plannen gedeeld met de stuurgroep, waar ook Utrechtse Heuvelrug in zit, en waar nodig aangepast. Daar zijn de plannen ook goedgekeurd.” Ook luisterden de ondernemers naar eigen zeggen naar omwonenden en andere belanghebbenden. „Op basis van informatieavonden en participatie zijn onze plannen afgeslankt.” De eerder genoemde huisjes, maar ook camperplekken en een kinderboerderij verdwenen van de bouwkaart.

Jaarlijks komen er zo’n 300.000 bezoekers naar het Henschotermeer.
Foto Bram Petraeus

Leiden de plannen tot meer verkeersproblemen, zoals de raadsleden van Heuvelrug stellen? „Juist niet”, denken de Van de Lagemaats. „Bezoekers kunnen langer blijven hangen bij het horecagebouw, waardoor niet iedereen op hetzelfde moment komt en weggaat. Bovendien is voor de in het ontwikkelkader afgesproken seizoensverlenging een binnenruimte nodig, die is er nu niet”. Ook op andere bezwaren hebben ze een antwoord klaar. Zo wijzen ze op een, overigens door tegenstanders betwiste, natuurrapportage die ze hebben laten verrichten. De door tegenstanders opgestelde schaduwbegroting die aantoont dat ook zonder de uitbreiding het gebied toekomstbestendig te exploiteren, klopt volgens hen niet. „Neem het reinigen van de waterbodem, hoge kostenpost. Mensen zien dat niet”, aldus Martien.

In het kielzog van Utrechtse Heuvelrug stappen ook bewonersverenigingen Maarn Maarsbergen Natuurlijk en de Vereniging Bewonersbelangen Maarn Maarsbergen, en de beheerder van het naastgelegen vakantiepark, Noord West Kanje BV, naar de Raad van State. De bestuursrechter buigt zich op 15 oktober eerst over een voorlopige bouwstop, voor de inhoudelijke behandeling van de zaak is nog geen datum vastgesteld.

Lees ook

Het kost nu 5 euro om te zwemmen op het Thornerstrandje: waar kun je nu nog gratis zwemmen?

MRT Beach  in Thorn is sinds juni een privéstrand met een hek eromheen.


De Bijlmerramp is nog steeds gehuld in mysteriën. Gaan de openbaar gemaakte dossiers en opnames nu eindelijk zaken ophelderen?

Eigenlijk zouden ze tot 2068 of nóg later achter slot en grendel blijven in het Nationaal Archief. Maar na een Kamermotie van Pieter Omtzigt (NSC) en een daaropvolgend rapport van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding, zijn sinds dinsdag 27 van de 91 dossiers, audio- en video-opnames over de Bijlmerramp tóch openbaar gemaakt.

Bij de vliegramp op 4 oktober 1992, waarbij een van Schiphol vertrokken Israëlisch vrachtvliegtuig neerstortte en twee flats in de Amsterdamse Bijlmer doorboorde, kwamen 43 mensen om het leven. Ook vielen 26 gewonden en ontwikkelden talloze omwonenden en hulpverleners mysterieuze gezondheidsklachten. Ondanks een onderzoek van de Raad voor de Luchtvaart en een parlementaire enquête wordt de Bijlmerramp nog steeds door mysteriën omgeven. Welke vragen leven bij de betrokkenen? En liggen de antwoorden daarop in het Nationaal Archief?

Lees ook

Advies: maak meer van het Bijlmerramparchief openbaar, zodat burgers ‘hun eigen verhaal kunnen vinden’

Flat Kruitberg, vlak bij  de plek van de Bijlmerramp, dertig jaar later.

Rob van Gijzel (70) – voormalig Tweede Kamerlid‘Waarom vlieg je in godsnaam over de stad met een toestel waar twee motoren af zijn gevallen?’

„Het grote raadsel is wat er aan boord heeft gezeten. Dat, in combinatie met het uitblijven van een verklaring voor de vluchtroute”, zegt Rob van Gijzel. Als Tweede Kamerlid voor de PvdA verwierf hij de bijnaam ‘Bijlmerboy’ omdat hij zich jarenlang sterk maakte voor onderzoek naar de ramp.

Zijn queeste leidde onder meer tot een parlementaire enquête, maar niettemin zit Van Gijzel ruim dertig jaar na het ongeluk nog altijd vol vragen. Hij wijst erop dat de El Al-vlucht „een heel rare route” vloog. „Er werd gekozen voor een noodlanding op de Buitenveldertbaan met rugwind, terwijl je het liefst tegen de wind in landt – zeker met zo’n zwaar toestel. Die keuze is gemaakt nadat de piloten contact met Israël hadden gehad. Dat gesprek moet op de cockpitvoicerecorder staan, maar die is nooit gevonden.” Opmerkelijk, vindt Van Gijzel: vindt men na een vliegramp het toestel, dan vindt men vrijwel altijd ook de recorder.

„Waarom vlieg je in godsnaam over de stad met een toestel waar twee motoren af zijn gevallen?”, zegt Van Gijzel. Hij meent dat veel ‘circumstantial evidence’ de theorie onderschrijft dat de Boeing 747 iets aan boord had wat geheim moest blijven.

Maar wat? De oud-burgemeester van Eindhoven verwacht niet dat het antwoord in het Nationaal Archief ligt. „Als het bijvoorbeeld echt om nucleair materiaal gaat, is dat in strijd met het Non-proliferatieverdrag [dat beoogt verspreiding van kernwapens te voorkomen]. Dan staat het niet op de vrachtbrieven en zit het ook niet in het archief. Ik ben bang dat we die antwoorden nooit krijgen.”

Rinus de Haan (68) – slachtoffer‘Mijn gehoor is onherstelbaar beschadigd door de blow van het vliegtuig’

„Ik heb de Boeing op mij af zien komen en ben door de klap met het achterhoofd tegen de salontafel terechtgekomen. Daar heb ik een hersenbeschadiging aan overgehouden waardoor mijn kortetermijngeheugen en gezichtsherkenning werden aangetast”, vertelt Rinus de Haan, die in flatgebouw Klein Kruitberg woonde. Hij spreekt moeizaam. „Mijn gehoor is onherstelbaar beschadigd door de blow van het vliegtuig. Ik blijf cortisol aanmaken en geen melatonine, waardoor ik slaapmedicatie moet gebruiken. Waar ik blij mee ben, is dat ik dankzij EMDR-therapie [traumaverwerking] de beelden nu niet meer kan terughalen.”

Toen hij bij de tiende herdenking van de vliegramp een krans legde, nam hij zich voor het boek van de ramp te sluiten. Maar mede door zijn fysieke problemen wordt hij nog dagelijks met de ramp geconfronteerd. Afgelopen vier jaar komt hij zelfs niet meer buiten, als gevolg van die verwondingen.

Wat verwacht hij van de dossiers? „Ik ben benieuwd wat uit de dossiers komt. Ik wil bijvoorbeeld weten wat met de cockpitvoicerecorder is gebeurd.” Ook vraagt De Haan zich af of meer bekend wordt over de mannen in witte pakken, die enkele getuigen bij het terrein van de ramp zouden hebben gezien. Hij heeft zo zijn twijfels. „Een gedeelte van de stukken wordt nog steeds geheimgehouden. Misschien staan daar wel de antwoorden op de prangende vragen in.”

Vincent Dekker (73) – auteur van Going down, going down…‘Er wordt nu echt niet vermeld dat in het vliegtuig onderdelen voor atoombommen zaten’

Hooggespannen verwachtingen heeft hij niet, zegt Vincent Dekker. Sterker nog: „Ik heb geen enkele hoop dat de stukken nieuw licht op de geheime lading doen schijnen”, vertelt de voormalige journalist van Trouw die de Bijlmerramp al sinds 1992 onderzoekt en twee jaar geleden het boek Going down, going down… Dertig jaar na de Bijlmerramp publiceerde, waarin de ramp wordt gereconstrueerd. Dekker heeft „heel sterk het idee” dat het vliegtuig een geheime lading vervoerde. „Daar heb ik aanwijzingen voor, zoals de geheimzinnigheid tijdens de eerste nacht, toen niemand mocht zien wat er werd geruimd. En verklaringen van het onderzoekspersoneel.

Maar in de dossiers, die Dekker deze woensdag bij het Nationaal Archief gaat bestuderen, zal daar niets over staan. „Die lading was zo geheim. In de stukken die we nu te zien krijgen, wordt echt niet vermeld dat er bijvoorbeeld onderdelen voor atoombommen in het vliegtuig zaten.”

Wel hoopt Dekker puzzelstukjes aan te treffen over de giftige stoffen aan boord. Zo worden archiefstukken over bodemvervuiling vrijgegeven, waardoor misschien „iets meer” naar buiten komt over welke stoffen werden aangetroffen.

Ook is hij benieuwd of meer duidelijk wordt over de route die het vliegtuig heeft afgelegd. „Ik denk dat ik goede argumenten heb dat die anders is dan officieel is beweerd”, zegt Dekker. Hij wijst erop dat meteen na het afbreken van de twee motoren volgens de radarkaart – die de dag na de ramp werd gepubliceerd – het toestel nog een minuut rechtdoor zou zijn gevlogen. Dit terwijl volgens de zwarte doos het toestel tien seconden rechtdoor vloog en toen een bocht maakte. „Dat kan niet allebei kloppen. Ik weet dat er foto’s zijn gemaakt, misschien dat die in de vrijgekomen dossiers zitten.”

Henk van de Belt (75) – voorzitter Comité Herdenking Vliegramp Bijlmermeer‘Stukken met betrekking op mensen die ziek zijn geworden, zouden niet geheim mogen blijven’

„Vanaf de eerste minuut ben ik actief met die ramp”, vertelt Henk van de Belt. Met zijn videorecorder in de hand snelde hij naar buiten toen hij op 4 oktober 1992 een enorm lawaai hoorde. De opnamen haalden het achtuurjournaal en gingen de hele wereld over.

Een jaar na de ramp publiceerde hij met de Werkgroep Vliegverkeer Bijlmermeer een ‘tegenonderzoek’ naar de toedracht van de ramp en naar de veiligheid voor omwonenden. Hij leerde door de ramp dat de luchtvaart zeer invloedrijk is. „Blue privilege, als variant op white privilege, noem ik het tegenwoordig”, zegt hij, verwijzend naar de bedrijfskleur van KLM.

Van de Belt, tegenwoordig voorzitter van het Comité Herdenking Vliegramp Bijlmermeer, is nog altijd kritisch over de macht van de luchtvaart. Zo verschaft het luchtvaartverdrag van Chicago – op grond waarvan verschillen stukken over de Bijlmerramp voor 75 jaar geheim blijven – geen enkel recht aan vliegveldomwonenden en grondslachtoffers van vliegrampen. „Wij zijn blij dat er een begin van openbaarmaking is, maar begrijpen dat een deel van de dossiers nog steeds niet voor 2070 zal worden vrijgegeven”, zegt hij. „Stukken die betrekking hebben op mensen die ziek zijn vanwege een vliegramp, zouden nooit geheim verklaard mogen worden.”

Dat brengt Van de Belt bij een van de grootste vragen over de ramp: wat vervoerde vrachtvlucht LY-1862? „Wat wordt er vrijgegeven over de lading? Is het mogelijk dat door die lading ziekmakende stoffen zijn vrijgekomen?” Van de Belt benadrukt dat al sinds 1992 onduidelijk is wat het El Al-vliegtuig vervoerde. „Maar of die onduidelijkheid nu gespeeld was of echt, weten we niet. En of er met informatie gesjoemeld is, weten we ook niet.”

Lees ook

Reconstructie: Bijlmerramp, van minuut tot minuut

Reconstructie: Bijlmerramp, van minuut tot minuut


‘Radicale online content moet beter gemodereerd worden om aanslag te voorkomen’

Zonder internet hadden deze verdachten elkaar waarschijnlijk nooit ontmoet, zegt terrorismeonderzoeker Elanie Rodermond. Dan waren ze mogelijk nooit zo geradicaliseerd dat ze volgens justitie een terroristische aanslag zouden hebben beraamd. Rodermond heeft het over de vier tieners uit België die in maart werden opgepakt op verdenking van het online voorbereiden van een aanslag. Volgens het Belgische OM zouden de jongeren – van wie een vijftien jaar oud was – een jihadistisch motief hebben.

Deze zaak toont hoe krachtig internet en sociale media zijn wanneer het gaat om het samenbrengen van aanhangers van extremistisch gedachtengoed, vindt Rodermond, universitair hoofddocent aan de Vrije Universiteit Amsterdam en onderzoeker aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR).

Samen met Charlie Stoeldraaijers (junior-onderzoeker aan de VU) en het NSCR onderzocht Rodermond, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC, een kennisinstituut van het ministerie van Justitie) hoe extremistische groepen online rekruteren. Daartoe maken ze gebruik van allerlei populaire sociale mediaplatforms, zo blijkt uit hun rapport, dat woensdag is gepubliceerd.

De onderzoekers richtten zich op extreemrechtse, jihadistische, anti-institutionele en extreemlinkse groepen, een selectie die ze baseerden op de recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland en AIVD-jaarverslagen. Ze analyseerden zeven openbare online groepen op Facebook en Telegram.

Platforms

Het online domein biedt veel mogelijkheden voor extremistische groeperingen, vertellen Rodermond en Stoeldraaijers. Deze groepen zitten op veelgebruikte platforms – van Facebook en YouTube tot berichtendienst Telegram en zelfs de game Roblox. Vooral Telegram is populair, omdat het gebruikers meer privacy biedt in versleutelde gesprekken en minder actief content modereert. Mainstreamplatforms als Facebook, YouTube en Instagram daarentegen zijn al een aantal jaren bezig met het modereren en reguleren van online materiaal. Wel benadrukken Rodermond en Stoeldraaijers dat deze mainstreamplatforms nog steeds een cruciale rol spelen in online radicalisering, want veel mensen komen daar voor het eerst met extreem gedachtengoed in aanraking.

Naast de Belgische terreurverdachten gebruiken ook andere extremisten besloten chatapps als Telegram om plannen te maken.

Bijvoorbeeld de rechts-extremisten die in 2023 tijdens de jaarwisseling antisemitische teksten projecteerden op de Erasmusbrug in Rotterdam. Aanhangers van de rechtsextremistische White Lives Matters-Telegramgroep claimden dat ze achter de actie zaten. Op datzelfde platform werd opgeroepen tot nieuwe acties.

Lees ook

Wie projecteerde de racistische teksten op de Erasmusbrug?

De geprojecteerde teksten op de Erasmusbrug terwijl het vuurwerk de lucht inknalde.

Ook de veiligheidsdiensten zien dat internet een belangrijke rol speelt bij radicalisering en terrorisme. Zo staat in het laatste AIVD-verslag dat sommige verijdelde aanslagen waren bedacht door online gevormde groepen. In het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland benoemt de NCTV dat de online wereld bijdraagt aan radicalisering, netwerkvorming en het aantrekken van jongeren met een al bestaande ‘geweldslust en drang om te choqueren’.

Kameraadschap

Charlie Stoeldraaijers zegt dat werving vaak begint op een openbare plek. „Over het algemeen zoekt een individu eerst zelf naar een openbare groep met berichten die extreem gedachtengoed bevatten”, legt ze uit. Daar vinden gelijkgestemden elkaar en delen ze ideeën. Er wordt in de beginfase niet heel expliciet over geweld gesproken.

Een dergelijke openbare groep wordt door de extremisten gepresenteerd als een plek waar mensen informatie kunnen uitwisselen en kameraadschap kunnen vinden, zegt Rodermond. Het gaat vaak niet om terrorisme, maar om groepsvorming. Extremistische groepen gebruiken in deze beginfase van rekrutering sociale cohesie en gedeelde ideologieën om nieuwe leden te werven voor extremere besloten groepschats, op bijvoorbeeld Telegram. Een individu komt in de openbare groep al snel een linkje tegen naar die radicalere chats.

De onderzoekers interviewden professionals op het gebied van radicalisering en rekrutering, onder wie jongerenwerkers en mensen van de politie, AIVD en het Landelijk Steunpunt Extremisme. „Ze vertelden dat nieuwkomers getest worden”, zegt Rodermond. Aspirant-leden moeten bewijzen dat ze achter een bepaald extremistisch gedachtengoed staan, door bijvoorbeeld heftig beeldmateriaal te kijken zonder af te haken. Pas als iemand echt serieus blijkt, mag diegene lid worden van de extremere harde kern.

Veel extremistische groepen organiseren offline bijeenkomsten, zoals lezingen, benefietavonden en sportevenementen. Sommige mensen gaan zich online extremer uiten, omdat ze bij de groep willen horen, bleek uit de gesprekken die de onderzoekers voerden met de professionals.

Vatbaarheid

„Tegenwoordig is iedereen online en komt iedereen op een zeker moment in aanraking met extreme content”, zegt Rodermond. Of iemand online verder radicaliseert en op zoek gaat naar een extremistische groep, hangt mede af van zijn of haar levenssituatie, legt ze uit. „Niet iedereen die een groep opzoekt waar extremistische content wordt gedeeld, is daarvoor vatbaar.” Wel vatbaar voor beïnvloeding blijken de risicogroepen die deskundigen al kennen uit eerdere onderzoeken naar offline radicalisering. „Mensen die geïsoleerd zijn, die minder sociale contacten hebben”, legt Rodermond uit. „En de jongeren onder hen hebben vaak problemen thuis.”

Afgelopen jaren werden al preventieve weerbaarheidsprogramma’s uitgerold. In het bijzonder op scholen, om jongeren te informeren over het gevaar van gewelddadig extremisme en grooming, waarbij een vertrouwensband wordt gecreëerd met een aspirant-lid om die te kunnen werven. Of deze programma’s effect sorteren, is nog nauwelijks onderzocht, zeggen de onderzoekers.

Borderlinecontent

Intussen wordt het steeds moeilijker voor de politie en online platforms om extremistische uitingen op te sporen en te reguleren, blijkt uit het onderzoek van Rodermond en Stoeldraaijers. De onlangs door de Europese Unie ingevoerde Digital Services Act (DSA) verplicht grote sociale mediabedrijven als Meta en TikTok om illegale content te bestrijden. Die handhaving zorgt ervoor dat extremistische groeperingen hun expliciete beelden, geweldsoproepen en instructiemateriaal voor het bouwen van bommen verplaatsen naar besloten groepen op platforms als Telegram. Volgens Stoeldraaijers is juist Telegram – ondanks de DSA – minder actief op het gebied van content-moderatie.

De Telegram-oprichter Pavel Doerov werd eind augustus gearresteerd in Frankrijk, omdat zijn berichtendienst te weinig zou doen tegen criminaliteit op het platform. Volgens de Franse autoriteiten is Pavel medeplichtig aan de verspreiding van onder meer kinderporno en andere illegale praktijken zoals fraude en witwassen op Telegram. Door niet te modereren en geen of nauwelijks informatie te delen over gebruikers met de autoriteiten, zou de dienst vrij spel bieden aan criminelen.

Rodermond: „De DSA zorgt ervoor dat platforms hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor strafbare content. Maar het is nog niet duidelijk wat ze moeten doen met niet-strafbare content die wel bijdraagt aan het ondermijnen van onze democratische rechtsorde.” Het is juist deze zogeheten ‘borderlinecontent’ die extremistische groeperingen op openbare platforms delen, zegt Rodermond; verwijzend naar grapjes, symbolen en andere online uitingen die niet illegaal zijn maar toch extremistische verhalen promoten, geweld aanwakkeren of polariseren. „Borderlinecontent speelt een belangrijke rol bij de groepsvorming, verspreiding van extremistische boodschappen en uiteindelijk de rekrutering van nieuwe leden.”

Geweldsbereidheid

De onderzoekers stellen dan ook voor een taskforce borderlinecontent op te richten. Daarin zouden de online platforms, extremisme-experts, juristen en ethici moeten plaatsnemen en zich moeten richten op het bestrijden van de onwenselijke gevolgen van content die net langs het randje gaat.

Wel brengt dat het risico met zich mee dat de grenzen van de vrijheid van meningsuiting worden overschreden. „Dat risico moet nu wel worden genomen”, vindt Rodermond. Uit het recente dreigingsbeeld blijkt dat de voorstelbare terroristische dreiging de afgelopen maanden licht is toegenomen. „Het jihadisme blijft de belangrijkste terroristische dreiging tegen Nederland”, schrijft de NCTV.

De kans dat een lid van een extremistische online groepering daadwerkelijk een strafbaar feit begaat, is bijna nihil, zegt Rodermond. „Maar als het toch gebeurt, heeft het grote gevolgen. Wanneer je dan een manier vindt – met inachtneming van ieders rechten en vrijheden – om toch die content te modereren, dan moet je dat verkennen.”


‘Laaggeletterdheid vinden we een belangrijk probleem, maar dat zie je bedroevend weinig terug in het onderwijsbudget’, zegt de expert

Volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken telt Nederland ongeveer 2,5 miljoen laaggeletterden. Ze kunnen problemen ondervinden bij het vinden van een baan, omdat ze geen sollicitatiebrief kunnen schrijven. Ook is het bedienen van smartphones, tabletcomputers of een pc lastig, evenals het invullen van formulieren, bijvoorbeeld van de Belastingdienst. En hun kinderen lopen een groter risico op een taalachterstand, omdat laaggeletterde ouders minder vaak voorlezen en niet kunnen helpen met huiswerk.

Voorgaande alinea had stukken eenvoudiger kunnen worden geschreven, zegt Martijn Jacobs van communicatiebureau Loo van Eck. Het bureau ontwikkelde het programma ‘Klinkende taal’ en dat telt maar liefst zeven moeilijke woorden, twee lange zinnen (waarvan één ingewikkelde), drie hulpwerkwoorden (‘kunnen’) en drie keer een naamwoordstijl (onder meer ‘het vinden van’). Op A2-niveau, waarmee je laaggeletterden kunt bereiken, suggereert hij de volgende alinea:

„Er zijn bijna 2,5 miljoen mensen die niet goed kunnen lezen en schrijven. Deze informatie komt van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze mensen vinden moeilijk een baan. Ook vinden ze het moeilijk om met het internet te werken. Of om formulieren in te vullen. Hun kinderen kunnen ook vaak niet goed lezen en schrijven. Dat komt omdat ze minder vaak aan hun kinderen voorlezen. Of ze helpen met hun huiswerk.”

Willem-Alexander

Jacobs specialiseert zich „al dertig jaar” in begrijpelijk communiceren. Waar moet je op letten? Veelvoorkomend misverstand is dat een grafiek of schema altijd helpt. Hij moest eens een folder over het zorgsysteem maken waarin alle Nederlanders hun eigen situatie konden vinden. „Ik dacht aan een stroomschema”, waarbij de invuller door het beantwoorden van ja/nee-vragen een route aflegt en uitkomt bij de voor hem geldende situatie. „Maar dat gaat ook verkeerd, want visuele communicatie vereist ook geletterdheid.” Andere tips: vermijd beeldspraak en woorden met meerdere betekenissen. Die zijn met name lastig voor mensen die de taal nog moeten leren. „Als je het woord ‘bank’ nog niet zo vaak hebt gehoord, is het vreemd dat je er geld op kunt zetten, maar ook op kan zitten.”

Een voorbeeld van hoe het mis kan gaan, vindt Jacobs, is de persconferentie bij de verloving van kroonprins Willem-Alexander en Máxima, in 2001. Ze is het Nederlands dan net een beetje machtig. Journalist Sven Kockelmann vraagt: „Heeft u enig idee waaraan u begint?”

Ze kijkt Willem-Alexander vragend aan. Die vertaalt voor haar: „Do you know what you starting with, what you’re actually doing?” Maxima begint te vertellen dat ze nog werkt. Waarop de kroonprins zegt: „Nee, nee, what you’re doing to yourself.’ Maxima begrijpt er niets meer van.

Jacobs: „En dan probeert RVD-voorlichter Eef Brouwers de boel nog te redden met ‘Heeft u zich gerealiseerd welke toekomst voor u ligt?’ Dan weet ze het natuurlijk helemaal niet meer.”

Het ‘NOS Journaal in Makkelijke Taal’, een dagelijkse bulletin voor laaggeletterden, is een belangrijke stap. „Gemaakt door goede, gedreven mensen”, weet onderzoeker Maurice de Greef. Maar het is volgens hem ook een symptoom van hoe Nederland de problematiek van laaggeletterdheid aanpakt. „We worden steeds beter in het ontsluiten van informatie op een begrijpelijke manier, in bijvoorbeeld overheidscommunicatie”, zegt De Greef. „Maar structureel is er te weinig aandacht voor deze 2,5 miljoen mensen.”

Onderwijsbudget

De Greef houdt de UNESCO Leerstoel Volwasseneneducatie aan de Vrije Universiteit in Brussel. Wat het bijscholen van laaggeletterden betreft steekt Nederland schril af bij Vlaanderen en andere Europese landen, zo liet hij afgelopen juni zien in zijn Staat van de Nederlandse Volwasseneneducatie (2024). Met deze jaarlijkse studie vult hij de Staat van het Onderwijs aan, die niet ingaat op deze vorm van onderwijsbehoefte. Duidelijk is dat circa 350.000 inwoners in Vlaanderen aan hun basisvaardigheden (taal, rekenen en digitale vaardigheden) werken, waar in Nederland 50.000 mensen hun weg vinden naar dit type volwasseneducatie.

Nog meer getallen: 80 procent van die cursisten hebben Nederlands niet als eerste taal. Terwijl de meerderheid van de laaggeletterden, ruim 60 procent, wél van huis uit Nederlands spreekt. „Heel veel mensen uit deze categorie bereiken we niet.” In de vijf regio’s waar de meeste NT1’ers, ofwel mensen voor wie Nederlands de eerste taal is, leertrajecten volgen, blijkt een ROC nog altijd de plek waar ze aan hun basisvaardigheden werken.

Als ik aan internationale collega’s vertel over het Nederlandse onderwijsbudget, schieten ze in de lach

Maurice de Greef
Vrije Universiteit Brussel

Wat is er gebeurd, volgens De Greef? Vanaf 2015 hebben ROC’s (Regionale Opleidingscentrum) geen wettelijke taak meer bij de zogeheten trajecten basisvaardigheden voor volwassenen. De overheidsmiddelen waren vanaf het begin van de eeuw naar onder de 100 miljoen geslonken, een derde van wat het in 2003 was. Van het onderwijsbudget gaat nu 0,5 procent naar volwasseneneducatie. „Als ik dat aan internationale collega’s vertel, schieten ze in de lach”, zegt De Greef. „Maar dat is bedroevend. Elk jaar, in de Week van de Alfabetisering, wordt de problematiek altijd heel belangrijk gevonden. Maar als je naar de middelen kijkt, zie je daar weinig van terug.”

De infrastructuur is volgens De Greef grillig geworden doordat de aanbestedingsrondes rond volwasseneneducatie elke twee of vier jaar opnieuw lopen. „In de grote vier steden begrijp ik dat je differentieert, omdat je wil specialiseren in wijken en onderwerpen.” In de rest van het land levert dit niet de gewenste resultaten op, volgens De Greef. In Nederland springen commerciële taalinstellingen en bibliotheken in het gat. „Maar een bibliotheek, dat vinden mensen juist spannend. Die willen niet in eerste instantie bij boeken zijn. Die willen een goed schoolgebouw, met gekwalificeerde docenten.”

Lees ook

Bij lezen staat Nederland nu bijna onderaan in de EU

Bij wiskunde staat Nederland relatief hoog in de PISA-ranglijst


‘Woooow, zo veel indrukken en ik kan alles volgen’, zegt Damla over het NOS Journaal in Makkelijke Taal

„Véééél rustiger dit!” Damla Ersöz glimlacht als de presentatrice van de NOS het tweede item van de uitzending aankondigt. Het gaat over de Paralympische Spelen. „Bij de Paralympische Spelen zijn de sporters blind”, zegt de voice-over. Een paar seconden stilte. „Ze missen een been.” Weer is het even stil. „Of hebben een andere beperking.” Vanaf vandaag wordt elke dag een NOS Journaal in Makkelijke Taal uitgezonden. Het is bedoeld voor mensen die moeite hebben met de Nederlandse taal, zo’n 2,5 miljoen mensen in totaal.

Damla Ersöz (32) en Irma van Leerdam (57) zijn ervaringsdeskundigen. Allebei kwamen ze er zo’n vijf jaar geleden achter dat hun taalniveau zo ver achter lag, dat ze er in het dagelijks leven echt last van hadden. Inmiddels hebben ze taallessen gevolgd en hun niveau opgekrikt, maar, zo zegt Ersöz: „Beter kan het altijd nog.”

Ze volgen in de studio van Omroep MAX de eerste NOS-uitzending, omdat ze zijn gevraagd daar later in de talkshow Tijd voor MAX kort over te vertellen. In de gastenruimte, een halfuur voordat het eerste journaal begint, vertellen ze aan elkaar hun levensverhaal.

‘Duwtje’

Irma: „Ik had er nooit last van, totdat de digitalisering kwam. Dan moest ik iets opzoeken via Google en dan spelde ik de woorden verkeerd. Dus dan vond ik niks. Of het verkeerde.”

Damla: „Ik kwam in een depressie en kwam daarna niet meer uit mijn woorden. Ik wist dat ik meer kon, maar het is zo frustrerend als dat dan niet lukt.”

Irma: „Ik heb het lang kunnen verhullen. Dan belde ik mensen, in plaats van een kaartje te schrijven. Of ik vroeg mijn vriendin om hulp.”

Damla vraagt aan Irma of ze het ziet aan mensen, als ze moeite hebben met lezen of schrijven. Irma lacht. „Ik herken het aan hoe ze kijken. Net iets langer dan andere mensen.” Damla knikt. „Dat ze het niet snappen, maar dan wel ‘ja, ja, ja’ zeggen.”

Dan moest ik iets opzoeken via Google en dan spelde ik de woorden verkeerd. Dus dan vond ik niks. Of het verkeerde

Irma van Leerdam (57)

Soms spreken Irma en Damla zo iemand aan, het kan soms een eerste duwtje zijn voor een persoon om taallessen te volgen. „Ik zeg vaak als eerste dat ik het zelf lastig vind om te lezen of schrijven”, zegt Irma. „Dan durven ze het daarna zelf ook toe te geven.”

Een apart journaal kan volgens allebei een uitkomst zijn. „Ik kijk op nu.nl, maar dat kost me wel moeite”, zegt Damla. „Verder volg ik het Jeugdjournaal en korte filmpjes op TikTok.” Ze wil het nieuws wel volgen, zegt ze. „Ik wil kunnen meepraten, onderdeel zijn van de maatschappij.” Irma kijkt wel vaak het gewone journaal. „Maar dat gaat eigenlijk zo snel, dat het ik het vaak twee keer kijk om het helemaal te begrijpen.”

Goochelaar

Wanneer de uitzending begint, zitten ze al in de televisiestudio; soms moeten ze om de opnameleider heen kijken om alles te kunnen volgen. Damla en Irma wisselen af en toe een blik. „Woooow”, zegt Damla. „Zo veel indrukken en ik kan alles volgen.”

Irma knikt. Het nieuwe journaal straalt rust uit, vindt ze.

Het eerste item gaat over het vroegpensioen. „Deze week staken ze ook bij de NS, hè”, zegt Damla tegen Irma. Als de presentatrice dat even later in het item herhaalt, lacht ze. „Zie je wel, ik volg het nieuws al wel!”

Er wordt in dit journaal echt rekening met ons gehouden

Damla Ersöz (32)

Daarna gaat het over de Paralympische Spelen en het derde item, kort voor het weer, gaat over de bruinvissen die geteld zijn tijdens de walvistelling.

In de studio worden ze niet aan de tafel gezet, daar zit goochelaar Steven Kazàn en zijn vrouw: ze zijn ambassadeurs van Stichting Lezen en Schrijven. Irma komt wel even kort aan het woord, vanuit het publiek. Ze komt terug op politiek duider Kees Boonman die kort daarvoor aan de talkshowtafel het woord ‘eufemisme’ had gebruikt. Dat kende Irma niet, zegt ze. „Maar gelukkig werd het wel meteen uitgelegd.” Damla wordt niets gevraagd in de uitzending.

Stiltes

Dat vond ze wel fijn eigenlijk, zegt ze na afloop. „Ik had zoveel spanning.” In de gastenruimte hebben ze het samen nog uitgebreid over het nieuwe NOS Journaal. „Heel respectvol”, zegt Irma. „Ik vind het belangrijk dat het niet op een kinderjournaal lijkt. Je wordt als een volwassene aangezien, maar kan het toch helemaal volgen.” Damla knikt, ze vindt het knap van de presentatrice dat ze „de switch” heeft kunnen maken, om het journaal rustiger te presenteren. „Er wordt echt rekening met ons gehouden.”

Ze sommen de grote verschillen met het gewone journaal op. De presentatrice praat rustiger. Weinig Engelse woorden. Veel stiltes tussen de zinnen. Weinig teksten of titels in beeld.

Irma en Damla zeggen allebei dat ze dit journaal zo veel mogelijk gaan volgen. „Ik hoop dat het goede kijkcijfers krijgt”, zegt Damla. Wel mag het NOS Journaal in Makkelijke Taal nog iets langer en uitgebreider, vindt ze. „Iets meer onderwerpen zou ik fijn vinden. Nu waren het er maar drie. Met meer items krijg ik nog meer mee van de wereld en kan ik nog meer begrijpen.”

Lees ook

Wat merken bedrijven nu al van een dalende leesvaardigheid?

Wat merken bedrijven nu al van een dalende leesvaardigheid?

<dmt-util-bar article="4865070" headline="‘Woooow, zo veel indrukken en ik kan alles volgen’, zegt Damla over het NOS Journaal in Makkelijke Taal” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/09/09/woooow-zo-veel-indrukken-en-ik-kan-alles-volgen-zegt-damla-over-het-nos-journaal-in-makkelijke-taal-a4865070″>