Waarom sterft het Gronings langzaam uit, terwijl het Fries floreert?

‘Aine, twije, drije, vare, vieve, zèzze, zeuven, aachte, negen, tiene”, telt Fieke Gosselaar (42) in het Gronings het aantal kinderen in het klaslokaal van de basisschool in Eenrum. In dit dorp geeft ze Groningse les aan kinderen uit groep 3, 4 en 5.

De tien scholieren hebben er zelf voor gekozen om drie woensdagmiddagen na schooltijd anderhalf uur Groningse les te volgen. Door het programma ‘Tijd voor Toekomst’ kunnen kinderen op Groningse basisscholen extra activiteiten kiezen zoals koken, sport en muziekles. Als proef is Gosselaar begonnen met het geven van deze lessen Gronings op de school in Eenrum. Voor het eerst geeft ze les aan kinderen.

Het is belangrijk dat het Gronings blijft. Het verbindt mensen en hoort bij de provincie, bij waar je vandaan komt

Fieke Gosselaar
streektaalconsulent

In het klaslokaal waar Gosselaar lesgeeft, maken de leerlingen spookgeluiden. Gosselaar vertelt tijdens deze laatste les halverwege februari over Groningse volksverhalen. Over de ‘witte wieven’, mysterieuze, spookachtige figuren. Over de ‘borries’, grote, zwarte spookhonden, en over ‘het zeewiefke’, een zeemeermin. Als Gosselaar over de borries vertelt, kruipt een leerling als een hond over de vloer. „Voor borries moet je oppassen”, leest Gosselaar voor. „Ze binnen d’r bie duuster.”

Gosselaar is streektaalconsulent bij het Centrum Groninger Taal en Cultuur. Ook is ze schrijver in het Nederlands en in het Gronings. De meeste kinderen in de klas in Eenrum spreken slechts een paar woorden Gronings. Nog maar weinig kinderen krijgen het Gronings tegenwoordig mee van hun ouders. Terwijl in 1960 nog de helft van de ouders het doorgaf, is dat tegenwoordig nog maar zo’n 30 procent, bleek onlangs uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. Nog maar 17 procent van de inwoners spreekt het thuis. Als er niets verandert, dan sterft het Gronings langzaam uit.

Nedersaksisch

Raoul Buurke (29) promoveerde in februari aan de Rijksuniversiteit Groningen op een onderzoek naar de staat van het Fries en het Nedersaksisch in de afgelopen decennia. Het Nedersaksisch is een erkende regionale taal met verschillende dialecten. Onder andere het Drents, Gronings en het Twents zijn afgeleid van het Nedersaksisch. Het Rijk erkent alleen het Fries als officiële taal.

Uit het onderzoek van Buurke blijkt dat het Fries er beter voor staat dan het Nedersaksisch. Friezen gebruiken de taal vaker thuis en geven deze vaker door aan hun kinderen. Zo’n 70 procent van de ouders leert hun kinderen de Friese taal en ongeveer de helft van de inwoners van Friesland spreekt het thuis. „Friezen zijn heel trots op hun taal. Je ziet het Fries ook meer in de omgeving en er is aandacht voor op school”, zegt Buurke.

Het Gronings wordt minder goed door ouders aan kinderen overgedragen. Er leven ook veel vooroordelen over, weet Buurke. Vaak dachten ouders dat het geen nut had om met hun kinderen Gronings te spreken of dat het voor hun toekomst beter was als ze alleen Nederlands zouden leren. „Tegenwoordig kijken we anders naar het leren van een tweede taal – ook een streektaal – en weten we dat het voor kinderen juist nuttig is. Het heeft cognitieve voordelen, zoals dat het hun taalvaardigheid kan verbeteren. Het geeft kinderen ook de kans om verbinding te voelen met de regio.”

Friezen zijn heel trots op hun taal. Je ziet het Fries meer in de omgeving en er is aandacht voor op school

Raoul Buurke
taalwetenschapper

Dat het Fries beter beschermd is dan het Nedersaksisch heeft eveneens te maken met de financiële ondersteuning die er voor het Fries is. De provincie Fryslân geeft geld uit aan het beschermen van de taal. Zo presenteerde het vorig jaar nog een taalnota waarin 10 miljoen euro per jaar beschikbaar komt voor het beter zichtbaar maken van het Fries, voor de periode 2025 tot 2028.

Het ministerie van Binnenlandse Zaken maakte in 2023 geld vrij om de taal en cultuur van het Limburgs, Nedersaksisch, Papiaments en Fries te versterken. Voor het Limburgs, Nedersaksisch en Papiaments was elk 75.000 euro beschikbaar. Voor het Fries kwam 200.000 euro vrij. Het ministerie gaf aan dat „het Fries als officiële taal in de provincie Friesland een bijzondere positie heeft”.

De komende jaren komt ook geld beschikbaar om het Gronings te bevorderen. In de sociale agenda, de plannen om de kwaliteit van leven in Groningen en Noord-Drenthe te verbeteren na de jarenlange gaswinning, wordt 4 miljoen euro per jaar vrijgemaakt om Gronings (en Drents) te stimuleren. Dat moet onder andere door de Rijksuniversiteit Groningen en regionale media worden gedaan.

Lees ook

Nederlandse streektalen verdwijnen in rap tempo

Bezoekers kijken vanaf de kade van Langweer naar de skûtsjes tijdens het traditionele skûtsjesilen.

Taalpurist

Deze maand wordt in verschillende provincies met allerlei activiteiten extra aandacht besteed aan streektalen. Het project heet ‘Maart streektaalmaand’, of in het Gronings: ‘Meertmoand Streektoalmoand’. In Groningen worden raadsleden aangemoedigd om in de gemeenteraad hun bijdrage in het Gronings te doen en wordt de agenda naast het Nederlands ook in het Gronings gepubliceerd.

Het Centrum Groninger Taal & Cultuur, dat als kennis- en adviescentrum van de Groninger cultuur wetenschappelijk onderzoek doet en publieksactiviteiten organiseert, heeft samen met de Rijksuniversiteit Groningen een gratis online cursus Gronings gemaakt. Sinds begin maart is de cursus ‘Moi, welkom in Grunnen’, beschikbaar. Deelnemers volgen het verhaal van twee Gronings sprekende jongeren die een reis door de provincie maken. Cursisten leren over de taal en het erfgoed van de provincie door video’s te kijken en opdrachten te maken.

Maar Gronings leren is best lastig. „Net als voor elk ander dialect of taal moet je het zoveel mogelijk spreken om het te leren”, zegt Buurke. „Maar in de stad Groningen zijn nog nauwelijks mensen die dat kunnen. In de dorpen in de provincie nog wel.”

Groningers maken het mensen die het willen leren ook niet makkelijk, weet Buurke. „Ze hebben snel het gevoel dat je de draak met ze steekt als je het probeert. Doe maar niet, zeggen ze dan. Dat is iets waar veel mensen tegenaan lopen die het proberen te leren.” Dat weet ook Gosselaar: „De Groninger taalpurist is het grootste gevaar.”

Je begint met een twee-nul achterstand als je het wilt leren op een latere leeftijd, maar het kan wel

Raoul Buurke
taalwetenschapper

Voer voor de Groninger taalpurist is dat er niet één soort Gronings is. In de verschillende streken van de provincie wordt anders gesproken. In het Westerkwartier, dat tegen Friesland aanligt, is het Gronings anders dan in het Oldambt, dat in het oosten van de provincie ligt. Dan zijn er nog het Hogelandsters en het Veenkoloniaals. „Een goed voorbeeld vind ik het woord u. In het grootste deel van de provincie is dat ‘joe’, in het Westerkwartier is dat ‘jim’, wat weer lijkt op ‘jimme’, zoals ze het in Friesland zeggen”, vertelt Buurke.

Blijven proberen, is het advies van Buurke. Zelf leerde hij het, opgegroeid in de stad Groningen, ook pas als twintiger. Buurke deed een cursus, las veel Groningse boeken, bezocht lokale theatervoorstellingen en probeerde het zoveel mogelijk te spreken. „Je begint met een twee-nul achterstand als je het wilt leren op een latere leeftijd, maar het kan wel.”

Zonde

Gosselaar probeert dat voor te zijn door les te geven aan kinderen en het haar eigen dochter te leren. Niet door ze woordjes te laten stampen, maar op een speelse manier. Tegen haar dochter zegt ze elke dag wat zinnetjes in het Gronings. In de klas laat ze de kinderen zelf een Gronings woord kiezen, waar ze Memory mee spelen. Van ‘peerd’ (paard), ‘stoul’ (stoel) tot ‘hoge vieve’ (high five).

Ze hoopt dat de kinderen nu de lessen zijn afgelopen doorgaan met Gronings leren. „Het zou mooi zijn als ze het met hun opa en oma gaan spreken. Je hébt nu nog opa’s en oma’s die het hun kleinkinderen kunnen leren. Iets wat veel ouders niet kunnen. Als je het niet doorgeeft, dan verdwijnt het.”

En dat zou zonde zijn, zegt Gosselaar. „Het is belangrijk dat het Gronings blijft. Het verbindt mensen en het hoort bij de provincie, bij waar je vandaan komt, bij waar je leeft.”

Lees ook

Ga Fries studeren en je hebt meteen een baan

Op basisschool ’t Holdersnest krijgen de leerlingen les in de Friese taal van juf Simone Wijga.


Toen ze eindelijk de brief met ‘U bent géén fraudeur’ kreeg, was alles al kapot

Honderden keren stond ze hier, op de plek die ze haat. Achter de halfgesloten luxaflex in de keuken laat een stukje raamfolie los. Door dat gaatje tuurde Nadine Tavares Monteiro naar het schoolplein tegenover haar huis, in de hoop een glimp van haar zoon te zien. Hij is al drie jaar van school maar de reflex is gebleven. „Elke keer als ik kinderstemmen hoor, loop ik hierheen als een kip zonder kop.”

16 november 2021, een grauwe dinsdagochtend. We staan in haar Rotterdamse appartement op eenhoog en wachten tot het theewater kookt. Nadines nagels zijn rood gelakt, haar kleren zwart. Ze praat razendsnel. „Let niet op de troep”, zegt ze, doelend op de uitpuilende ordners en stapeltjes papier op tafel.

Het is de eerste van zeker tien ontmoetingen. Na een telefonisch interview in NRC in oktober 2021 vroegen we haar verder te praten, ze stemde in. Drie jaar eerder hadden Trouw en RTL Nieuws onthuld hoe de Belastingdienst duizenden ouders onterecht als fraudeur had bestempeld. Nu was er een pijnlijke nieuwe dimensie van het Toeslagenschandaal bij gekomen: de uithuisplaatsingen – de aanleiding voor ons gesprek.

1.115 kinderen uit gedupeerde gezinnen, zo bleek in het najaar van 2021, werden tussen januari 2015 en december 2020 via de rechter weggehaald bij hun ouder of ouders. Een aantal dat later nog veel hoger zou uitvallen en naast verontwaardiging veel vragen opriep: waarom werden deze kinderen uit huis geplaatst? Waar waren ze nu? En vooral: welke rol speelde de Toeslagenaffaire? Het beantwoorden van die vragen duurde jaren. Deze donderdag verschijnt voorlopig het laatste rapport, van een onafhankelijke commissie onder leiding van Mariëtte Hamer.

Nadine Tavares Monteiro (36) moest vanaf 2013 onterecht kinderopvangtoeslag terugbetalen en kwam terecht in een kettingreactie van schulden, stress en conflicten. In 2016 werden haar twee zoons uit huis geplaatst. Ze heeft het gevoel dat ze geen eerlijke kans kreeg zich als moeder te bewijzen en dat haar leven zonder de Toeslagenaffaire heel anders was gelopen. Ze was vastbesloten om te vechten, zei ze in 2021. NRC bleef drie jaar met haar in contact. Hoe zou erkenning eruit zien? Zou ze gerechtigheid krijgen? Kwamen haar kinderen naar huis?

November 2021

Ze weet nog precies hoe het voelde om hem vast te houden: o-ver-wel-di-gend. De eerste uren na de geboorte van haar oudste zoon G., vertelt Nadine in november 2021 bij haar thuis, kon ze alleen maar huilen. Ze had al nauwelijks kunnen wennen aan het idee dat ze zwanger was – dat ontdekte ze pas rond week twintig, toen ze tijdens haar schoonmaakbijbaan van haar stokje ging – en de baby kwam ook nog te vroeg. Maar één ding wist ze zeker: ze zou een hele goede moeder worden, al was ze pas zeventien jaar.

Misschien moet ze bij het begin beginnen. Ze gaat zitten in een hangstoel, haar tenen raken net de grond. „Ik kom ergens vandaan…” zegt ze. „Dat heeft me vastberaden gemaakt.”

Dit is haar jeugd in vogelvlucht: ze wordt geboren in Praia, de hoofdstad van Kaapverdië. Als ze vijf is vertrekt haar moeder naar Portugal, op zoek naar een beter leven. Nadine blijft, als enige van drie dochters, achter bij haar vader, die ze nauwelijks kent. Pas zes jaar later voegt ze zich weer bij het gezin. Op haar dertiende verhuist ze van Lissabon naar Rotterdam, waar de nieuwe vriend van haar moeder woont. Nadine voelt zich een buitenstaander. Haar stiefvader is een controlfreak: alles moet op zijn manier. Nadine is de enige die de strenge regels in huis ter discussie stelt. Op haar vijftiende kan ze er niet meer tegen. Ze vertrekt.

Rond dezelfde tijd krijgt ze verkering met de vader van haar eerste kind. Hij is anderhalf jaar ouder dan zij en komt uit Spijkenisse. Na wat omzwervingen kan Nadine bij hem en zijn ouders intrekken. Om voor zichzelf te zorgen, doet ze uitzendwerk in de zorg naast haar mbo-opleiding. Ze wil doorleren, ook nu ze moeder is. De relatie tussen Nadine en haar vriend strandt na G.’s tweede verjaardag. Na een tijdje in een vrouwenopvang kan ze met haar kind terecht in een huurhuis in Rotterdam-Zuid.

Dit is Nadine Tavares Monteiro in 2013: een 25-jarige hbo-student maatschappelijk werk en dienstverlening met een zoontje van zeven, vast van plan iets van haar leven te maken. Iemand die droomt van stabiliteit, een fijn huis en een baan waarin ze iets kan betekenen voor anderen. Die geen idee heeft dat ze, puur door wie ze is – moeder, single, Kaapverdiaans – op het punt staat slachtoffer te worden van enorm onrecht.

Het begint, achteraf gezien, als de buitenschoolse opvang van haar zoon failliet gaat. Nadine krijgt in 2013 en 2014 brieven van de Belastingdienst: iets over een registratienummer dat niet klopt, daarna bericht dat ze zo’n 3.000 euro toeslag onterecht heeft gekregen. Maar hoe dan, denkt ze. Ze heeft het geld nooit op haar rekening gehad: het ging altijd direct naar de kinderopvang. Ze levert een jaaropgave en meer bewijs aan, maar krijgt te horen dat de fout bij haar ligt. Ze moet alles terugbetalen.

Avond na avond hangt ze aan de lijn met de BelastingTelefoon, haar zoontje is getuige van haar oplopende frustratie. Na het zoveelste gesprek laat ze het erbij zitten. Ze is hoogzwanger van haar tweede, de relatie met de vader verloopt moeizaam, ze heeft hier simpelweg de energie niet meer voor. Ze treft een betalingsregeling, al kan ze het geld eigenlijk niet missen.

Foto Hedayatullah Amid

In oktober 2014 wordt T. geboren. G. is dol op zijn halfbroertje, maar vindt het ook lastig dat hij zijn moeder nu moet delen. Hij zit in groep 5 en is een druk jongetje: hij houdt zich op school niet altijd aan afspraken en tijdens het voetballen in de pauze loopt het vaak uit op ruzie. In de loop van 2015, zo blijkt uit notities in het leerlingvolgsysteem, valt het leerkrachten op dat hij in de klas vaak boos en verdrietig is. ‘Vandaag meerdere malen heel opvliegend’, staat er bijvoorbeeld in een verslagje van 16 februari. ‘Wilde op de vuist gaan met andere kinderen. We hebben hem vastgehouden om weer rustig te laten worden.’

Diezelfde week vertelt de 9-jarige G. op school dat hij thuis wordt geslagen. Tijdens het buitenspelen is zijn jas kapotgegaan en hij is bang voor straf. Zijn juf nodigt Nadine een paar dagen later uit voor een gesprek: ze legt uit dat ze zich zorgen maakt over G. en dat het haar plicht is die zorgen te delen. Nadine zegt dat ze het boze gedrag van G. herkent. Ze worstelt er zelf ook mee. Als G. stout is, geeft ze toe, krijgt hij weleens een pak rammel. Ze doet het voor op haar bovenbeen: pets, pets, op de billen. „Een corrigerende tik.”

Juf en Nadine komen samen tot de conclusie dat dit averechts werkt. Ze spreken af dat de sociaal maatschappelijk werker van school contact opneemt. Tegen haar zegt Nadine dat ze alles onder controle heeft, maar eigenlijk voelt het alsof ze in drijfzand terecht is gekomen. De belastingschuld legt extra druk op haar toch al stressvolle leven. Het is definitief uit met de vader van T., ze ruziën over omgang en alimentatie. Ze heeft na de komst van de baby haar studie weer opgepakt en werkt daarnaast elk vrij uur als begeleider van kwetsbare mensen in de zorg. Toch kan ze de eindjes niet aan elkaar knopen.

Een jaar later, vlak voor de voorjaarsvakantie, merkt de meester van groep 6 dat G. niet lekker in zijn vel zit. Zijn vermoedens dat er thuis iets aan de hand is, worden bevestigd als hij een mail krijgt van de vader van G.. Er staat in dat zijn zoon vertelt dat hij wordt geslagen. Na de vakantie, met een vriendje erbij, biecht G. bij de meester op dat hij van huis weg wil lopen. Hij heeft weer „klappen” gehad van zijn moeder, zegt hij, met een riem. Hij toont zijn linkerkuit. Die middag stuurt de leraar een bericht naar collega’s: ze moeten actie ondernemen, omdat G.’s veiligheid „in het gedrang” is.

Op 11 maart 2016, een vrijdag, zwaait Nadine haar oudste uit en brengt ze haar jongste naar de opvang. Terwijl ze op haar stage is bij een ggz-instelling, wordt G. uit de klas gehaald en voorgesteld aan een medewerker van Veilig Thuis en een vertrouwensarts. De arts onderzoekt en fotografeert de plek op zijn been. ‘Een zwelling van ongeveer vijf bij vijf centimeter net onder de knieholte’, noteert ze. ‘Het letsel past bij slaan met de riem.’ G. vertelt dat zijn moeder veel stress heeft en vaak boos op hem is.

Als Nadine haar kinderen ’s middags van de opvang komt halen, krijgt ze een post-it met een adres erop

Als Nadine haar kinderen ’s middags van de opvang wil halen, krijgt ze van een medewerker een post-it met een adres in handen. Een kwartier later stapt ze met bonzend hart het moderne kantoorpand van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond binnen. In een kamertje treft ze de vrouw van Veilig Thuis die bij G. op school is geweest. Nadine doet haar best uit te leggen dat ze haar kind weleens een corrigerende tik geeft, maar absoluut niet mishandelt. G. luistert slecht, zegt ze, en is soms niet te handhaven. Ze erkent dat ze één keer een riem heeft gebruikt, twee weken geleden, toen G. zich misdroeg. Na talloze waarschuwingen sloeg ze hem op zijn kuit met een stoffen ceintuur. Ze heeft er spijt van. Maar ze zweert dat ze hem die ochtend zonder blauwe plekken op school heeft afgeleverd.

Een paar dagen later krijgt ze het zwart op wit: ze kan de veiligheid van haar zoon niet waarborgen. Ze kan nauwelijks bevatten wat er vrijdagmiddag gebeurd is: terwijl zij bij Veilig Thuis op kantoor zat, is een spoedprocedure gestart en zijn de 10-jarige G. en uit voorzorg ook de 16 maanden oude T. uit huis geplaatst – vooralsnog zonder toestemming van een kinderrechter. G. is opgehaald door zijn vader, tot ongenoegen van Nadine. T. is ondergebracht bij haar zus. Dat haar jongste naar een pleeggezin gaat, wilde ze tegen elke prijs voorkomen. Ze heeft in allerijl een notaris bezocht.

Om haar kinderen te laten terugkeren, vinden de instanties, is intensieve hulpverlening nodig. In dossiers zal, ook jaren later, vermeld staan dat Nadine die niet accepteert. Zij ziet het anders: ze wil best hulp aanvaarden – ze heeft vorig jaar immers zelf via de huisarts een orthopedagoog ingeschakeld – maar de enige interventie die Veilig Thuis oppert, met vier à vijf keer per week bezoek van een ‘gezinsmedewerker’, is niet te combineren met haar opleiding. Stoppen is geen optie: dit is de toekomst waar ze al een half leven aan bouwt, bovendien is ze afhankelijk van haar studiefinanciering. Alternatieve behandelingen die ze voorstelt – systeemtherapie, Triple P, parent management training – kunnen volgens Jeugdbescherming in haar woonplaats niet worden toegewezen.

Omdat er geen aanwijzingen zijn dat T. is mishandeld, mag hij na acht weken onder toeziend oog van een jeugdzorgwerker weer thuis wonen. Dat G. ondertussen elke dag aan de overkant naar school gaat maar zij niet met hem mag praten, ervaart Nadine als een marteling, zeker als ze later in verslagen leest dat hij zich door haar „sterk afgewezen” voelt. Slechts twee keer gaat in 2016 de omgangsregeling door en zien ze elkaar. Het geeft haar „veel stress”, merkt een hulpverlener op – niet wetend wat er óók aan de hand is.

Wie gaat haar geloven als ze zegt: ‘Het ligt niet aan mij, maar aan de Belastingdienst?’

Dat Nadine financiële problemen heeft, komt in geen enkele rapportage aan de orde. En al helemaal niet dat de fiscus vanaf eind 2016 al haar toeslagen inhoudt. Niet alleen haar kinderopvangtoeslag, maar ook zorg- en huurtoeslag. Ze heeft weer een brief gekregen: er worden nog meer belastingschulden op haar verhaald – onder meer de toeslag die G.’s vader na de uithuisplaatsing krijgt, constateert ze later. Het geld wordt door de Belastingdienst op deze manier geïnd.

Door de terugvordering zit ze elke maand met een gat van honderden euro’s. Om het te dichten, leent ze geld van vrienden en familie. Ze boekt automatische incasso’s terug, haar zorgverzekering bijvoorbeeld, essentiële zaken zoals luiers en kinderkleren koopt ze bij Wehkamp op afbetaling. Vanwege de uithuisplaatsingen, moet ze ook een advocaat betalen. Er is een reden dat ze niet aan de bel trekt. Wie gaat haar geloven als ze zegt: ‘Het ligt niet aan mij, maar aan de Belastingdienst?’

Juni 2022

De donkergroene deur is pas geschilderd. Het messing naambordje (‘Nadine en familie’) blinkt in de zon. In de woonkamer staat ze tussen de dozen, in Adidas-vest en spijkerbroek, om haar hoofd een doek met blauwe print. Nadine oogt opgewekt. Het is begin juni, 2022. Een paar weken geleden heeft ze de sleutel gekregen van dit rijtjeshuis in een rustige, groene wijk in Rotterdam-Zuid. Gisteren kwamen eindelijk de badkamermeubels binnen. Ze heeft ze in oma-tempo in elkaar gezet. („Ik merk dat de stress op m’n lichaam is geslagen. ”)

Het is ruim een half jaar nadat bekend werd dat veel toeslagengezinnen in aanraking kwamen met Jeugdbescherming. Het CBS heeft net nieuwe cijfers gepubliceerd: er zijn nu 1.675 uithuisgeplaatste kinderen van gedupeerde gezinnen in beeld, bij 555 is de maatregel nog altijd van kracht. Dat er in de afgelopen maanden geen enkel kind is teruggekeerd zorgt voor publieke verontwaardiging, zeker sinds cabaretier Peter Pannekoek in tv-programma Dit was het nieuws een tirade afstak over ‘staatsontvoeringen’.

Hoewel er nog onderzoeken lopen naar het verband tussen het ingrijpen door Jeugdbescherming en het falen van de overheid, eiste de Tweede Kamer vorige maand in een intens debat dat alle lopende uithuisplaatsingen binnen zes maanden worden herzien.

Nadine volgde dat debat vanaf de publieke tribune. Ze had gehoopt te horen dat ze haar oudste kind terug zou krijgen. In plaats daarvan zag ze Mark Rutte – opnieuw premier nadat zijn vorige kabinet was gevallen vanwege de Toeslagenaffaire – het opnemen voor de jeugdzorginstanties en hoorde ze Franc Weerwind (D66), de nieuwe minister voor Rechtsbescherming, zeggen dat gedupeerde ouders „moeilijk te bereiken” waren. Nadine snuift. „Waar had die man het over? Ik zat recht voor z’n neus!”

Ze slaat een zwarte map open en trekt een vel papier tevoorschijn. Het is de officiële excuusbrief van de Rijksoverheid. Dat haar onschuld nu zwart op wit staat (‘U bent geen fraudeur met kinderopvangtoeslag’), heeft niets veranderd aan het feit dat ze haar zoon G. nog altijd nauwelijks ziet. De compensatie die ze vorig jaar kreeg (30.000 euro volgens de Catshuisregeling en 5.000 euro via de Commissie Werkelijke Schade) evenmin. G. is inmiddels 16 jaar en woont ruim zes jaar bij zijn vader. Bij de laatste ontmoeting, bij haar moeder thuis, herkende ze hem bijna niet. Hij houdt zich volgens haar met verkeerde dingen bezig. „Hij loopt rond met messen, hij wordt gepest en bedreigd.” Onlangs zat hij zelfs even in de gevangenis.

De ambtenaar die mee moest naar de meubelwinkel zei: ‘Wees realistisch: hoe groot is de kans dat die ander nog terugkomt?’

Het doet Nadine verdriet dat haar zoons elkaar nauwelijks kennen. Ze begrijpt niet hoe een instantie die in het belang van kinderen zegt te handelen twee broertjes uit elkaar haalt. Hoe kan het dat de jongste weer naar huis mocht en de oudste niet? Het antwoord is deels te vinden in de stapels papier op haar eettafel: wie alle feiten uit die documenten op een rijtje zet, ziet zwakke plekken in de Nederlandse jeugdzorg.

Waar T. snel in aanmerking komt voor ambulante spoedhulp, moest G. vanwege zijn complexere problematiek lang op de juiste behandeling wachten. Door miscommunicaties en personeelswisselingen haperde de omgangsregeling. Er worden conclusies getrokken over Nadines capaciteiten als opvoeder op basis van aannames. De waarheid is ook dat G. zelf niet meer terug wilde en dat er naar hem is geluisterd. In de eerste maanden na zijn uithuisplaatsing gaf hij nog aan dat hij zijn moeder miste en graag bij haar wilde wonen, eind 2016 verbrak hij het contact via een brief.

Nadine rekent het Jeugdbescherming aan dat G. van haar vervreemdde. Ze vindt dat het slaan is uitvergroot tot een onjuiste waarheid die haar leven bepaalt tot op de dag van vandaag. Ze vroeg om een second opinion van haar huisarts en de foto’s van G.’s letsel, ze ging in hoger beroep, voerde klachtgesprekken – alles tevergeefs. Via de lokale Kinderombudsman en een onlangs opgericht ondersteuningsteam hoopt ze alsnog inzage te krijgen in de „ongecensureerde” jeugdzorgdossiers.

Maar eerst, zegt ze, wil ze haar nieuwe huis inrichten. De gemeente Rotterdam kreeg miljoenen van het Rijk om gedupeerde ouders te ondersteunen op allerlei gebieden, maar pakt het volgens haar totaal verkeerd aan door hun geen regie te geven. Een ambtenaar, vertelt Nadine, ging laatst verplicht mee naar de meubelwinkel. „Ze had een lijst gemaakt. Ze wilde per se dat ik een hoogslaper kocht. ‘Ik zei: ik wil dat enkele bed niet mevrouw, ik heb twéé kinderen.’ Weet je wat ze antwoordde? ‘Wees eens realistisch: hoe groot is de kans dat die ander nog terugkomt?’ Het was weer zó vernederend.”

Foto Hedayatullah Amid

Januari 2024

„Doe je ogen dicht. Wat zie je?”

„Een gebouw. Er lopen mensen voorbij, achter de ramen brandt licht.”

„En wat voel je? Kun je dat beschrijven?”

Nadine glimlacht, haar ogen nog steeds gesloten. „Ik voel trots. Omdat het pand van mij is.”

Het was deze oefening waardoor ze tot een inzicht kwam. Na een donkere periode met depressieve klachten zocht Nadine in het najaar van 2022 hulp bij een therapeut. Tijdens een van de sessies vroeg de vrouw of ze zich haar toekomst kon inbeelden en toen zag ze dus dat pand – ze straalt nog steeds als ze erover begint. Ze was gaan nadenken, vertelt ze, over wat haar was overkomen en wie ze daarvóór eigenlijk was geweest. „Anderen helpen, dát is wat ik altijd wilde. De therapeut zei: ‘Waar wacht je nog op?’”

Nadine zit in een minuscuul kamertje in de kelder van een kapperszaak aan een drukke Rotterdamse winkelboulevard. Op een spiegel aan de muur hangen stickers met de tekst Anything is possible en You can do more than you think. Ze draagt een bril en een grijze hoodie en lijkt vol energie te zitten. Ze heeft een doosje baklava gehaald voor het bezoek.

Dit was een opberghok, zegt Nadine. „Nu is het mijn plekje.” Vanuit hier runt ze Boa Esperança (‘goede hoop’), de stichting die ze in 2017 oprichtte om mensen taalondersteuning te bieden. Sinds kort helpt ze vooral gedupeerden van de Toeslagenaffaire, onder wie veel vrouwen uit de Kaapverdiaanse gemeenschap. Ze doet het vrijwillig, als reïntegratie. „Ik wilde de regie terugpakken. Instanties moeten niet meer bepalen hoe ik door het leven ga.”

Het is januari 2024 en het ‘afhandelen’ van de schade van de Toeslagenaffaire verloopt zo wanordelijk dat het zelf op een schandaal begint te lijken. De kosten worden geschat op ruim 7 miljard euro, de deadline voor de operatie (eind 2026) liet het kabinet in 2023 na drie maanden alweer los. Voor het definitieve antwoord op de vraag wat het verband was tussen de Toeslagenaffaire en duizenden uithuisplaatsingen is een nieuwe, onafhankelijke commissie in het leven geroepen.

Met ieder rapport en verslag wordt duidelijker welke patronen er schuilgingen achter chaos in levens als die van Nadine. Toonde het rapport Ongekend onrecht in 2020 al hoe meedogenloos overheidsbeleid kwetsbare gezinnen over de rand duwde, nu komt ook de impact van de Toeslagenaffaire op kinderen en hun veiligheid in beeld. Een in het najaar van 2023 verschenen onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid constateert bijvoorbeeld op basis van twintig casussen hoe armoede leidt tot jarenlange stress in gezinnen en overbelasting van opvoeders. Ouders gingen extra werken om de schulden af te lossen en waren minder emotioneel beschikbaar. Kinderen waren getuige van „escalerende ruzies” over geld en soms van huiselijk geweld.

Als het over haar oudste zoon gaat, begint Nadine vandaag iets zachter te praten. Ze denkt diep na over wanneer ze hem voor het laatst zag, het moet nog voor de zomer zijn geweest. Ze vertelt dat hij een tijdje af en toe kwam aanwaaien. Ze probeerde er voor hem te zijn, ook als ze zag dat het misging. „Maar ik denk eigenlijk dat het dit keer over is. Op een gegeven moment moet je gewoon een streep trekken.”

G. is opnieuw verdachte van een misdrijf, dit keer poging tot doodslag. Bijna een maand zat hij in voorarrest in een jeugdgevangenis in Nijmegen, Nadine reed er meerdere keren heen. De dag dat hij vrijkwam – Nadine en zijn vader bevestigden zijn alibi – had hij niet gebeld en dat had haar diep gekwetst. Na een paar momenten van toenadering (hij had gezegd dat hij heus wel zag dat ze haar best deed) gingen ze toch weer met ruzie uit elkaar.

Over een paar dagen is G. jarig: hij wordt achttien. Nadine beseft dat het tijd is om hem los te laten. Hij zal zijn jeugdzorgdossier krijgen en zelf kunnen lezen hoe alles is gegaan. Ze hoopt, zegt ze, dat hij de juiste keuzes zal maken en op het rechte pad blijft. Op zijn verjaardag gaat ze hem via de tablet van T. een berichtje sturen. De tekst zit al in haar hoofd: ‘Je broer en ik wensen je een fijne verjaardag. We houden van je.’

Maart 2025

Op het plein voor het Huis van de Wijk in Hillesluis voetballen jongens van een jaar of acht in dikke winterjassen. Binnen, op haar nieuwe werkplek, vist Nadine een roze agenda uit haar tas. Ze bladert naar dinsdag 11 maart. Een gesprek met een bedrijfscoach van het UWV, ’s middags haalde ze T. uit school. Acht jaar lang, zegt ze, beheerste de uithuisplaatsing haar gedachten op deze datum. Dit keer ging de dag voor het eerst onopgemerkt voorbij.

Ze is een ander mens geworden sinds we elkaar voor het eerst spraken. Rustiger. „Ik zat in de knoop. Ik was aan het vechten. Ik kon het onrecht niet bevatten, nam het iedereen kwalijk, ook mezelf.” Ze was, zegt ze, zo graag een betere moeder geweest: „De strijd die ik heb gevoerd, had bij mij moeten eindigen.” In plaats daarvan stond, of nee, stáát ze in de overlevingsstand. Nog altijd heeft ze vragen. Was het bij een Nederlands gezin anders gegaan?

G.’s vader laat NRC weten dat het goed gaat. G. is 19 jaar, werkt naast zijn technische opleiding. Ze hebben verder geen behoefte om te reageren.

Nadine toont een foto van zichzelf en T. (10), genomen toen ze laatst voor haar stichting in Kaapverdië waren. Ze dragen hoedjes tegen de zon. Ze stralen.


Onder het spoor is het voor de beschermde das goed toeven, maar hoe bescherm je het spoor tegen de das?

De das is, eigenlijk net als het Nederlandse treinwezen, een storingsgevoelig dier. De zwart-witte marterachtige zoekt daarom een rustige plek waar hij lekker kan foerageren, een droge burcht kan graven en het belangrijkst: waar zo min mogelijk mensen komen. Het spoortalud, de verhoging waar veel sporen op aangelegd zijn, is de ideale plek. De voorspelbaarheid van de dienstregeling maakt dat hij aan het denderen van de trein went. Dat wil zeggen: áls die trein kan denderen. Want zo’n burcht in het talud is voor de das ideaal, maar de ondergrondse tunnels en kamers veroorzaken verzakkingen, met als gevolg storingen op het spoor.

En nu blijkt uit onderzoek van spoorwegbeheerder ProRail ook nog eens dat de das veel vaker actief is rond het spoor dan tot nu toe werd gedacht. „Een paar jaar geleden ging het om tientallen burchten, nu hebben we opeens vijfhonderd waarnemingen van dassenactiviteit rond het spoor geteld”, zegt ProRail-woordvoerder Aldert Baas. „Maar het is logisch dat wie beter kijkt, ook meer ziet.”

De afgelopen jaren was er veel te doen over de das en het spoor. Op een aantal drukke trajecten, waaronder tussen Amsterdam en Eindhoven, konden in 2023 treinen niet of langzamer rijden omdat er verzakkingen in het spoor zaten door dassenburchten. ProRail heeft daarom uitgebreid onderzoek gedaan, om te herstellen waar nodig en te voorkomen waar mogelijk. „Vijfhonderd kilometer spoor aan twee kanten, duizend kilometer in totaal, is onderzocht.”

Verbaasd dat daarbij meer dassenactiviteit is ontdekt, is Baas niet. „Als je een verspreidingskaart van de das in Nederland pakt en je legt daar de spoorkaart overheen, weet je het eigenlijk al”, zegt Baas. „Er wordt zelfs gedacht dat de das zich over het land verspreidt dankzij het spoortalud.”

Lees ook

Vanaf de grens is het boemelen voor de goederentrein naar Oberhausen

Vanaf de grens is het boemelen voor de goederentrein naar Oberhausen

Tuinman

Peter Klaver is de landelijk inspecteur voor het das- en beverprogramma van ProRail. Hij is „natuurlijk” slechts één van de vele inspecteurs die rond het spoor werken. De meesten kijken naar het technische aspect. „De bovenleiding, de baan, het seinwezen. Maar als je iets verder kijkt dan het spoor zelf, zie je dat er ook een spoorberm is. Dat is waar ik naar kijk en waar we met het hele das- en beverprogramma onderzoek naar doen.” Klaver werkte ooit als boswachter, daarna werd hij manager. „Ik dacht op een zeker moment: wat ga ik de laatste tien jaar van mijn werkzame leven doen? Toen kwam er een vacature voorbij: ‘ProRail zoekt een tuinman’. Dat vond ik wel leuk klinken.”

Nu loopt hij, stevige laarzen en neon hesje, samen met Baas langs het talud bij Ravenstein. Ook hier zorgde een burcht voor verzakkingen, waardoor het treinverkeer langzamer moest rijden. Dat is, dankzij de investing van 1 miljoen euro, nu opgelost. Baas: „Het is in de kwestie van de das een constante zoektocht naar een balans die spoorveiligheid garandeert, financieel te behappen is en zorgt voor zo min mogelijk ongemak voor de reiziger én de das.”

ProRail heeft de afgelopen twee jaar honderden dassensporen ontdekt langs het treinspoor.
Foto Jeroen Jumelet / ANP

Omdat de das beschermd is, mag ProRail het dier, als het zich eenmaal in zijn ondergrondse kasteel heeft gevestigd, niet zomaar verjagen. Dus is er bij Ravenstein, aan de voet van het talud, in samenwerking met Stichting Das & Boom een kunstmatige burcht aangelegd van vierkante houten dozen die aan elkaar verbonden zijn door aardewerken buizen met daaroverheen wilgentakken. Nadat de burcht af was, is er een ontmoedigingsbeleid gestart, waarbij begroeiing rond de oorspronkelijke burcht werd weggehaald. Pas toen de das uit zichzelf vertrok – hij verkoos uiteindelijk een zelfgebouwde burcht naar eigen smaak ingericht boven de kunstmatige burcht – kon het spoor hersteld worden.

Ecoloog en dassenexpert Bert Hesse, betrokken bij Stichting Das & Boom, is lovend over de manier waarop ProRail omgaat met de das. „Kijk, vanuit de das bezien is het natuurlijk geweldig dat iemand zo’n mooie terp voor ze heeft aangelegd, en zo lekker lang ook”, zegt hij. „Maar vanuit maatschappelijk belang is het logisch dat hij daar niet kan blijven zitten.” Hoe er vervolgens gezocht wordt naar een oplossing, stemt hem tevreden. „Het is een geweldige samenwerking.”

De status van de das beschermt de dieren namelijk niet altijd en overal. Dagelijks krijgt de stichting meldingen binnen van aangereden dassen. „We ramen het aantal verkeersslachtoffers op ruim duizend dassen per jaar.” Dat is een vijfde tot een kwart van het totaal. Vooralsnog lijkt dat de populatie niet onder druk te zetten, maar er komen meer bedreigingen aan voor ’s lands grootste landroofdier. „De energietransitie, de behoefte aan nieuwe woningen, het drukt allemaal op het dassenleefgebied.”

Anti-graaf-gaas

De dassen van Ravenstein hebben naast de kunstmatige burcht zelf ook een burcht gegraven, tegenover het treintalud. Om te voorkomen dat ze zich toch weer richten op de aarde onder het spoor, heeft ProRail, verstopt onder een laagje aarde en gras, een onzichtbaar anti-graaf-gaas aangebracht. „Hier heeft een das toch een poging gewaagd”, wijst Peter Klaver. In de ondiepe kuil heeft de das in kwestie, één van de naar schatting zevenduizend dassen die Nederland telt, een duidelijke pootafdruk achtergelaten. Hij is tot op het gaas gekomen, waarna hij zijn graafwerk heeft moeten staken.

Door het aangebrachte anti-graaf-gaas in het talud kan de das op deze plek niet verder graven.
Foto Jeroen Jumelet / ANP

Dit talud is, net zoals de das, nu beschermd. Hopelijk lukt het overal waar dassen zitten tot een voor iedereen passende oplossing te komen. „We hebben hier nu weer een mooie, stevige en gladde spoordijk. Gewassen en gestreken, spic en span.”, zegt Baas tevreden. Op dat moment raast er een trein voorbij, op de normale snelheid. „Zo zien we het graag.”

Lees ook

Als het spoor ziek is, zie je bij Zwolle de meeste symptomen

Station Zwolle vanuit de lucht gezien. Dit is de flessenhals naar het noorden: vanuit hier loopt het enige spoor naar Groningen en Leeuwarden. Hier komen verbindingen samen uit acht richtingen en rijden treinen van drie vervoerders. Foto Eric Brinkhorst


Terschellingers willen woningen, maar de gemeente gaf een ‘internationaal kenniscentrum’ ruim baan

Ook op een heldere dag lijkt het glorieus klinkende ‘Campus Victoria’ vooral op een slecht onderhouden jeugdherberg met zeezicht. De vervallen balkons van het voormalige internaat van de zeevaartschool hangen los. Een paar jaar geleden vertrok de laatste student uit het complex aan de Dellewal, net buiten West-Terschelling, naar de nieuwe campus.

Sinds 2013 staan de drie gebouwen leeg. Sindsdien is eilander en ondernemer Martin Boekeloo in gesprek met de gemeente om op die locatie 44 starterswoningen voor jonge eilandbewoners te realiseren. Terschelling kent grote woningnood. Op meerdere plekken zijn plannen voor nieuwbouw, maar door stikstofnormen, natuurgebieden en het al overbelaste stroomnetwerk vallen veel locaties af of loopt de procedure enorme vertraging op. De gebouwen aan de Dellewal hebben een woonbestemming, water- en elektra-aansluitingen zijn er al.

Het is hopen dat de raad nu bij zinnen komt en luistert naar de wens van de eilanders

Martin Boekeloo
Terschellinger ondernemer

Elke centimeter van het eiland wordt benut door Terschellingers die niet „naar de wal” willen. Kinderen van eilanders slapen op zolders, in pensions van hun werkgever of vertrekken naar Harlingen. Dat overkomt ook Gerdien Cupido. Haar dochter keert na een studietijd „aan de wal” terug op het eiland. Ze wordt verliefd op een andere Cupido, de zoon van de Cupido’s die de supermarkt in het dorpje Lies uitbaten. „Géén familie hoor”, verzekert Gerdien. Binnen een jaar krijgt het stel hun eerste kind.

Met het vooruitzicht om supermarkt Cupido op termijn over te nemen, zoekt het jonge stel in 2023 naar een huis op het eiland. Gerdien hoort rond diezelfde tijd over het plan van Boekeloo. Ze schrijft haar dochter in voor een woning en zegt toe te willen investeren in ‘Wooncoöperatie Victoria’, zoals Boekeloo zijn stichting in oprichting noemt. Volgens hem hebben inmiddels „zeker tweehonderd eilanders” hetzelfde toegezegd.

„Het is een A-locatie”, zegt Boekeloo. Vanuit zijn eigen vakantiebungalowpark kijkt hij uit op het terrein ‘Victoria’ aan de Dellewal. „Met een stevige renovatie kunnen hier binnen twee jaar jonge eilanders wonen.”

Als de gemeente in augustus 2024 ineens aankondigt dat op het terrein een ‘internationale kenniscampus’ van hogeschool NHL Stenden zal komen, valt dat niet goed bij Gerdien Cupido en andere eilanders. Geboren Terschellinger Douwe Wiegman roept begin september op tot een demonstratie. Zeker honderd Terschellingers verzamelen zich bij het gemeentehuis. „In de 73 jaar dat ik leef had ik zoiets nog nooit gezien”, zegt Wiegman, die met Boekeloo samenwerkt. Via een burgerinitiatief – ze zamelen achthonderd handtekeningen in – proberen eilanders de verkoop aan investeerder FB Oranjewoud en NHL Stenden te voorkomen.

Wethouder Wonen Danny Ruige zegt dat hij verrast was door de plotselinge onrust. Volgens Ruige heeft de gemeente vanaf 2017 onderzocht of woningen op het oude campusterrein gebouwd konden worden, maar dat bleek niet rendabel. „Toen heeft de gemeente hogeschool NHL Stenden benaderd”, zegt Ruige.

Woonvisie

Een paar jaar eerder, in 2019, stelt de gemeenteraad in de ‘Woonvisie Terschelling’ nog vast dat er permanente bewoning zou komen op de oude campus. De gemeente liet in een mail in 2017 aan Boekeloo weten dat ze de verkoop openbaar wil aanbesteden en dus niet direct aan hem kan gunnen. Maar tot die openbare aanbesteding komt het niet.

De gemeente raakt in 2019 via woningcorporatie WoonFriesland in gesprek met NHL Stenden, de hogeschool achter het Maritiem Instituut Willem Barentsz, de zeevaartschool die al 150 jaar op Terschelling zit. Omdat de hogeschool zelf geen middelen heeft voor de aankoop, wordt een samenwerking aangegaan met de Friese investeringsmaatschappij FB Oranjewoud (FBO).

Waarnemend burgemeester Roel Cazemier stelt in maart dat het uitbreiden van het hoger onderwijs goed is voor de „werkgelegenheid op het eiland” en past binnen de wens van het college om „de eilandeconomie te verbreden”. De studentenaantallen van de zeevaartschool lopen al jaren terug en het nieuwe onderzoekscentrum richt zich op circulariteit, duurzaam toerisme en klimaatadaptatie. „Vraagstukken die voor de toekomst van Terschelling belangrijk zijn”, zegt Cazemier. De gemeente heeft niet onderzocht of de school op een andere locatie gerealiseerd kan worden. De afspraken met NHL Stenden lagen er al, stelt Cazemier.

Het burgerinitiatief en de aangetekende bezwaren worden in oktober 2024 niet ontvankelijk verklaard door Cazemier.

Didam-arrest

Deze verkoop had niet gemogen, oordeelt de voorzieningenrechter maandag. Volgens het Didam-arrest uit 2021 moeten overheden de keuze voor een koper van gemeentelijk vastgoed volgens „objectieve, toetsbare en redelijke criteria” in de openbaarheid bekendmaken. In het vonnis tikt de rechter de gemeente Terschelling op de vingers: „De gemeente heeft deze criteria namelijk niet voorafgaand aan de onderhandelingen met de belangstellenden voor de gronden vastgesteld, maar achteraf, om daarmee de voorgenomen verkoop van het perceel aan FBO te rechtvaardigen.”

Ook stelt ze dat de gemeente „op geen enkele wijze toelicht” waarom FB Oranjewoud de enige partij zou zijn en dat het niet duidelijk is waarom de gemeente is afgestapt van de Woonvisie Terschelling die permanente bewoning voorschrijft. De rechter wijst toe dat er een openbare aanbesteding moet plaatsvinden bij de toekomstige verkoop van Campus Victoria.

Of de 44 starterswoningen van Wooncoöperatie Victoria er komen is met het vonnis niet beklonken. De criteria voor de openbare verkoop liggen niet vast, de gemeente kan besluiten om op iets anders dan woningen aan te sturen. „Het is hopen dat de raad nu bij zinnen komt en luistert naar de wens van de eilanders”, zegt Boekeloo na de uitspraak. Hij zegt verder te gaan met de plannen voor Woningcorporatie Victoria.

Voor de familie Cupido komt de eventuele oprichting sowieso te laat. Dochter en kleinkind wonen inmiddels in Harlingen. Gerdien en haar man zijn bereid om zelf naar de wal te verhuizen, zodat hun kleinkind een „Terschellinger opvoeding” kan krijgen.

Lees ook

Zes ton voor een kleine visserswoning: huizen op ‘Schier’ zijn te duur voor eilanders

Er wordt gebouwd op Schiermonnikoog


Journalisten weten: wees rond 1 april op je hoede. Toch ging het mis met een (hardnekkige) grap van de gemeente Vlaardingen

Onder journalisten is het een welbekende regel: wees rond 1 april op je hoede voor woordvoerders en types uit de reclamewereld die met onzinverhalen proberen de media te foppen. Eigenlijk moet je vanaf half maart ieder sterk nieuwsverhaal met een flinke dosis zout nemen. Ook voor de sceptische journalist wordt het echter lastig, wanneer een woordvoerder glashard tegen ze liegt dat iets écht geen grap is.

Dat overkwam deze week onder meer de NOS, het Algemeen Dagblad en RTL Nieuws. Zaterdag meldden deze media dat de gemeente Vlaardingen een brief had gestuurd aan de eigenaar van café Mes aan de Schiedamseweg. De gemeente zou de eigenaar hebben gevraagd de naam van zijn zaak te veranderen, om „verwijzingen naar wapens” uit het straatbeeld te weren.

Er zullen vast wat mensen in zijn getrapt, maar dat waait ook weer over

Marcel Boogers
bestuurskundige

Hoewel de journalisten van deze media meermaals expliciet aan de gemeente vroegen of het een grap betrof, bleef ze volhouden dat het verhaal echt was.

Tot maandag. Toen schreef de gemeente Vlaardingen in een verklaring dat café Mes „uiteraard” de naam niet hoefde te veranderen. De stunt was bedoeld om aandacht te vragen voor wapengeweld. In februari overleed een dertienjarige scholier van het Geuzencollege in Vlaardingen na een steekpartij. Een eveneens dertienjarig klasgenootje bekende. Twee weken later werd in buurgemeente Schiedam een vijftienjarige jongen neergestoken. Hij overleefde het incident ternauwernood.

Lees ook

‘Ik heb zo veel vragen’, zegt de moeder van de dertienjarige jongen die werd doodgestoken in Schiedam

Politieagenten op de plaats waar een dertienjarige jongen zwaargewond raakte door een steekpartij. Later kwam hij te overlijden.

‘Dom’

Het nepnieuws over café Mes leidde tot verontwaardigde reacties. De gedupeerde media schreven een boze brief naar de gemeente. Thomas Bruning, algemeen secretaris van journalistenvakbond NVJ, noemt de grap „schadelijk en smakeloos”. Maandag spraken zowel minister Eppo Bruins (Cultuur, NSC) en premier Dick Schoof hun zorgen uit over het risico dat de burger hierdoor het vertrouwen in de overheid verliest: „Je wil als overheid betrouwbaar overkomen”, zei Bruins. „Dan helpt dit niet.”

Meerdere bestuurskundigen die NRC sprak, nuanceren het beeld dat het bedrog van de gemeente Vlaardingen het vertrouwen in het openbaar bestuur beschadigt. Marcel Boogers van de Universiteit Utrecht noemt het „buitengewoon dom” dat de gemeente journalisten voorloog, maar volgens hem lag het er „dik bovenop dat het hier om een grap ging”. „Er zullen vast wat mensen in zijn getrapt, maar dat waait ook weer over. Het zal ook niet zo zijn dat mensen in Vlaardingen nu het gemeentebestuur minder vertrouwen.”

Wim Voermans, hoogleraar staatsrecht in Leiden, sluit zich bij Boogers aan. Hans Vollaard, hoofddocent politicologie aan de Universiteit Utrecht, schrijft aan NRC dat hij „aanneemt dat het een 1-aprilgrap is” dat de krant een artikel aan de kwestie wijdt.

Hoax

Te midden van alle ophef heeft de burgemeester van Vlaardingen – Bert Wijbenga – spijt betuigd. „Ik wil benadrukken dat wapenbezit geen grap is en dat we deze actie niet hebben opgezet om mensen voor de gek te houden. De 1-apriltraditie is een uitgelezen moment om hier aandacht voor te vragen.”

Overigens is niet de eerste keer dat woordvoerders omwille van een grap tegen de media liegen. Zo beweerde scholierenactiegroep LAKS in 2017 mee te gaan doen met de Tweede Kamerverkiezingen van dat jaar. En in 2014 beweerde de gemeente Tilburg – nota bene in juni, jaarlijkse Pride Month – dat de stad een speciale homowijk zou krijgen. Het ging toen om een ludieke actie van de lhbti-actiegroep Roze Maandag.

In beide gevallen kregen de liegende partijen veel kritiek te verduren. De gemeente Tilburg ontving een boze brief van NRC en de NOS, die hadden bericht over de hoax met de homowijk. Persbureau ANP zette Tilburg naar aanleiding van de stunt zelfs tijdelijk op een lijst met dubieuze bronnen.

Lees ook

Douanekatten, figurantlijken en dinoarcheologie – opvallend veel 1-aprilgrappen met een lange aanloop

Het Rijksmuseum verspreidde deze foto waarop De Nachtwacht het beste vanuit de ballenbak te zien zou zijn.


Waarom kloppen ouderen opeens massaal aan bij de GGD’s voor het gordelroosvaccin? En vier andere vragen

Wachtlijsten. Extra vaccinatiedagen. Overboekte spreekuren. De vraag naar het vaccin tegen gordelroos is plots sterk toegenomen. GGD Hollands Midden, regio-Leiden, zette alleen al in februari 145 prikken, vier keer zoveel als in het laatste kwartaal van 2024. GGD Twente zo’n 180 op een extra ingelaste, maandelijkse prikdag, maar zelfs daarvoor is nu een wachtlijst van „ongeveer een maand”.

De vraag stijgt zo’n beetje sinds december, kort na een aflevering van tv-programma Radar. Boodschap van die uitzending: de ziekte is héél naar en pijnlijk en al enkele jaren te voorkomen met een vaccin. Bent u een zestigplusser, zei een arts voor de camera, dan raad ik aan dat u dat vaccin neemt. Het punt is alleen, benadrukte Radar: het vaccin wordt niet vergoed. En het kost honderden euro’s.

De gestegen vraag brengt de GGD’s in verlegenheid: al prikkend bevoordelen ze mensen met geld. Vier vragen over gordelroos, inclusief waarom vaccinatie niet wordt vergoed.

1 Wat is gordelroos?

Een infectieziekte die begint met „jeuk, tintelingen of een hevige, brandende of stekende pijn”, zo schrijft het RIVM gordelroos. Na een paar dagen ontstaan „in groepjes, meestal rond de buik of middel” rode, jeukende blaasjes. Meestal gaat de ziekte vanzelf over. Maar een mogelijk ernstige complicatie is een zenuwpijn die maanden of zelfs jaren aanhoudt. „Alsof iemand je steekt met een mes”, weet Chantal Tesson (48) – voorzitter van de stichting Pijn na gordelroos – uit eigen ervaring. Regionale krant Tubantia schreef afgelopen september over een gordelroospatiënt die vanwege „helse zenuwpijnen” koos voor euthanasie.

2 Hoe ontstaat de ziekte?

Boosdoener want aanstichter is het varicellazostervirus. Dat veroorzaakt ook waterpokken. Heb je die ziekte gehad, dan sluimert het virus in je lichaam. Het kan opvlammen door bijvoorbeeld een lage weerstand en dan leidt het tot gordelroos.

Jaarlijks krijgen tussen de 50.000 en 85.000 mensen gordelroos, vooral zestigplussers. Verwachting is daarom dat het aantal patiënten door de vergrijzing sterk toeneemt.

3 Hoe voorkom je gordelroos?

Er is dus een vaccin. De Gezondheidsraad bracht in 2019 een positief advies uit over zestigplussers inenten met dit RZV-vaccin (merknaam: Shingrix). Het voorkomt circa 90 procent van de ziektegevallen en is jarenlang werkzaam.

Het vaccin, toe te dienen met twee prikken, is verkrijgbaar bij de GGD en via de huisarts bij de apotheek. De kosten variëren enigszins, maar komen grosso modo per twee prikken uit op 400 à 550 euro.

4 Waarom wordt het vaccin niet vergoed door het Rijk?

De Gezondheidsraad stelde in 2019 dat de ‘kosteneffectiviteit’ van vaccinatie ‘ongunstig’ was door de hoge prijs van het vaccin. Daarom is het vaccin vooralsnog niet opgenomen in het rijksvaccinatieprogramma. Zou je elk jaar alle zestigjarigen inenten én – bij wijze van ‘eenmalige inhaalactie’ – alle zestigplussers, schreef staatssecretaris Vincent Karremans (Preventie, VVD) onlangs aan de Kamer, dan kost dat naar schatting 185 miljoen euro in de eerste vijf jaar, daarna jaarlijks 32 miljoen. De nu bespaarde kosten schat het kabinet op 11 miljoen euro per jaar.

Kanttekening: dat betreft alleen de zorgkosten. Andere bespaarde kosten – denk aan werknemers die zich ziek melden of mantelzorgers die noodgedwongen stoppen met zorgen – zijn niet meegerekend, omdat ze „niet beschikbaar” zijn, aldus de staatssecretaris.

Jaarlijks krijgen tussen de 50.000 en 85.000 mensen gordelroos. Vooral zestigplussers

Niettemin is Karremans zich „zeer bewust” van „alle narigheid die door vaccinatie kan worden voorkomen”, benadrukt de woordvoerder. In een Kamerdebat vorige maand zei Karremans op vragen van Kamerleden Julian Bushoff (GroenLinks-PvdA) en Wieke Paulusma (D66) dat hij in de aanloop naar de Voorjaarsnota kijkt of financiële dekking mogelijk is.

Intussen zitten de GGD’s (en apothekers) met de kwestie in hun maag. Niet alleen doordat ze de vraag niet aankunnen, zo blijkt uit een rondvraag onder GGD’s, maar dus ook vanwege de prijs: „Wij horen regelmatig aan de telefoon dat mensen de vaccinatie duur vinden”, zegt een woordvoerder van GGD Haaglanden. „En sommigen besluiten na het horen van de prijs niet te vaccineren.”

Over de politiek laten de meeste GGD’s zich niet uit – „wij zijn een uitvoerende organisatie” – maar GGD Amsterdam neemt geen blad voor de mond: „Het is belangrijk dat wordt geïnvesteerd in gelijkwaardige behandeling. Nu groeit de gezondheidskloof.”

Lees ook

Eerder dood aan kanker met een laag inkomen: ‘We zouden arme en rijke patiënten eigenlijk niet gelijk moeten behandelen’

Frank van Lenthe: „De dieperliggende oorzaken voor deze verschillen liggen buiten het ziekenhuis.”


‘Je bent in Dordrecht niet onveiliger dan waar ook in Nederland. Maar hier weten ze wél wat ze moeten doen als het misgaat’

Het is, zegt deltacommissaris Co Verdaas, „een taboe” om te zeggen dat we ook in een goed beschermd land als Nederland te maken kunnen krijgen met een grote overstroming. Verdaas: „Ik probeer naast het verhaal over hoe we overstromingen kunnen voorkomen, ook het verhaal te vertellen over acceptatie, leren leven met water, en dat het ook wel eens een keer mis kan gaan. Daarbij krijg ik wel eens het verwijt, met name van mensen die al lang bezig zijn met het beveiligen van ons land, dat ik suggereer dat we de strijd tegen het water opgeven. Of er wordt gevraagd: gaat die ramp dan echt een keer gebeuren?”

Deltacommissaris Co Verdaas in Dordrecht, met Noor Pruijn (links) en Ellen Kelder.
Foto Merlin Daleman

Daarom is de deltacommissaris, die het kabinet adviseert over watervraagstukken, vandaag in Dordrecht. Want hier doen ze wat elders in Nederland nauwelijks gebeurt: praten over wat te doen in geval van een ramp. „Jullie zitten in de kopgroep”, zegt Verdaas tijdens een wandeling door de binnenstad met gemeentelijke en regionale waterbeheerders. „Krijgen jullie van de bevolking niet vaak de reactie dat die niet elke dag herinnerd wil worden aan de kans dat het fout kan gaan?”

Winkelstraat is ook een dijk

Dat valt mee, zegt Ellen Kelder, programmamanager water van de gemeente Dordrecht. Want de geschiedenis van het Eiland van Dordrecht is getekend door overstromingen en door lichtere vormen van wateroverlast waarmee bewoners vertrouwd zijn. Vooral in de historische binnenstad. Een gedeelte van het centrum ligt buitendijks en een ander gedeelte wordt beschermd door de Voorstraat, die bekendstaat als de langste winkelstraat van Nederland en tevens fungeert als dijk. Een unicum. Als het water flink stijgt, loopt dit via openingen aan de achterkant van de panden naar de voorkant, om daar te worden tegengehouden door vloedschotten – ongeveer dertig centimeter hoge planken die in de gevel worden gehangen om erger te voorkomen. Een enkele middenstander heeft daarnaast de vloer van zijn winkel verhoogd. „Maar dat zijn er niet veel”, vertelt Kelder.

Foto Merlin Daleman

De ‘waterkerende functie’ van de winkelstraat wordt regelmatig gecontroleerd door waterschap Hollandse Delta, zodat de kans dat het water achter de straat belandt nooit hoger is dan één op tienduizend. „De hoogte van de vloedschotten is nu nog voldoende”, vertelt Noor Pruijn, adviseur waterveiligheid bij het waterschap. „Maar er komt een moment waarop dat niet meer hoog genoeg is.” Dat hangt vooral af van de mate waarin de zeespiegel blijft stijgen. Voor de bescherming van onder meer Dordrecht dient de Maeslantkering in de Nieuwe Waterweg. Maar wat als die aan het einde van haar levensduur komt? Pruijn: „Dan ontstaat een complexe situatie. Je kunt de schotten niet nog hoger maken. Dus moet je met elkaar bespreken of er andere manieren zijn om de binnenstad te beschermen.” Er bestaan wel ideeën voor, zoals de bouw van een twee kilometer lange ‘boulevardkering’, om de binnenstad heen.

Lees ook

Een reis langs het hoogwater: ‘De grenzen van het waterbeheer komen in zicht’

Een polder bij de Smalle Ee, bij Drachten, wordt onder water gezet, op 4 januari. Waterschap Friesland benut wateropvanggebieden om overstromingen te voorkomen. Foto Jilmer Postma/ANP

Vluchten kan nog wel

Een van de belangrijkste boodschappen die waterbeheerders aan de Dordtenaren overbrengen over het scenario van een eventuele ramp: dat ze kunnen vluchten. Die boodschap verspreiden ze tijdens trainingen op scholen en op een jaarlijks festival, en met filmpjes over het gebruik van zandzakken. Niettemin blijft het lastig om in geval van een watersnoodramp weg te komen van het eiland dat Dordrecht is. Je moet maar afwachten of in dat geval in zuidelijke richting de Moerdijkbrug nog beschikbaar is, en of de wegen ten noorden van de stad niet overvol staan met mensen die Rotterdam zijn ontvlucht. Maar vluchten bínnen de gemeente kan wel. Dordrecht is bezig shelters te ontwikkelen; vluchtplaatsen waar evacués naartoe kunnen, voor enkele dagen, tot het water weer is gezakt en zij kunnen terugkeren naar hun woningen.

Foto Merlin Daleman

Bijvoorbeeld in De Staart, een buitendijks gelegen wijk die hoog genoeg ligt om bescherming te bieden tegen overstromingen als dijken die lager gelegen delen van Dordrecht moeten beschermen, zijn bezweken. Daar, in De Staart, is in zo’n geval nog drinkwater en elektriciteit, en zijn de wegen nog begaanbaar. Ook een nieuw te bouwen wijk, het Maasterras naast het Centraal Station, vier meter hoog, moet voor tienduizenden watervluchtelingen zo’n plaats worden. In die hoger gelegen vluchtwijken wonen bovendien mensen die in geval van calamiteit de watervluchtelingen kunnen helpen opvangen. „Dat is een groot voordeel”, aldus Kelder. Overigens ligt Dordrecht precies op de plaats waar zee en rivier bij elkaar komen. „Dus hier stroomt het water niet snel. Het water gaat op en neer, dat maakt het veilig, buitendijks. Bij elke overstroming die je op het televisiejournaal ziet, wordt alles meegesleurd. Dat kan hier niet gebeuren.” En toch, als een beschermende dijk doorbreekt, kan dit tot een catastrofale overstroming leiden. „Maar door een goede voorbereiding kan het aantal slachtoffers beperkt blijven.”

Gevoel van onveiligheid

Foto Merlin Daleman

De Tweede Kamer bespreekt woensdag, onder anderen met deltacommissaris Verdaas, de kosten en de impact van klimaatverandering in Nederland. De „paradox” van het Nederlandse waterbeheer, stelt Verdaas tijdens zijn bezoek aan Dordrecht, is dat je enerzijds alles doet om de veiligheid tegen overstromingen te vergroten, maar dat als je gaat spreken over mogelijke overstromingen, er een gevoel van onveiligheid ontstaat. Verdaas: „Je bent in Dordrecht niet onveiliger dan waar ook in Nederland. Maar anders dan in de rest van Nederland weten ze hier wel wat ze moeten doen als het onverhoopt een keer mis gaat.”

Lees ook

Hoge waterstanden en hoge golven, ook deze mini-Oosterscheldekering moet alles kunnen weerstaan

Een schaalmodel van de Oosterscheldekering, in een bassin bij kennisinstituut Deltares. Compleet met speelgoedautootjes.


Kerken zien meer jongeren komen. ‘Wij denken dat de heilige geest aan het waaien is’

De eerste keer dat Stan Boddeke (24) een dienst bijwoonde in de Heilige Nikolaas van Myrakerk was hij overweldigd. De heen en weer zwaaiende wierookvaten aan kettingen, de geur van wierook, koorzang, mannen in rijk geborduurde gewaden, mensen die iconen kussen of biechten – een cultuurshock, noemt hij het. De dienst van de oosters-orthodoxe kerk in Amsterdam was in het Slavisch, Boddeke verstond er niks van, maar het raakte hem diep. Zozeer dat hij niet goed nog eens durfde te gaan. „Een deel van mij vond dat eng, ik was er nog niet klaar voor.”

Boddeke is niet religieus opgevoed. Als puber was hij zelfs „heel nihilistisch en een soort van extreem atheïstisch”, vertelt hij. Hij gebruikte veel drugs, belandde op straat. Op een gegeven moment besefte hij dat hij fout bezig was, zegt hij, en begon online influencers als Jordan Peterson te volgen. Hij ging zich verdiepen in onder meer filosofie en religie en kwam in contact met de Bijbel? Anders dan hij had verwacht bleek het boek voor hem meer te bevatten dan „dom fundamentalisme”, vertelt hij. Hij bezocht meerdere kerken en liep de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella in Spanje. „Op een gegeven moment besefte ik: ik geloof in God. Maar ik had geen idee wat dat betekende.”

Verschillende kerkgenootschappen signaleren een toenemende religieuze belangstelling van jongeren, blijkt uit een rondgang van NRC, al zijn er geen precieze cijfers van. „Pastoors van parochiekerken merken steeds vaker dat er jonge mensen op de stoep staan die meer over het geloof willen weten”, vertelt Zaklina Melis aan de telefoon. Zij is beleidsmedewerker jongeren van de Rooms-Katholieke Kerk. De Stichting Orthodoxe Kerk in Nederland en de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) laten weten dat meer jongeren voor het eerst naar een dienst komen of zich laten dopen. Vorig jaar meldden de Theologische Universiteiten Utrecht en Apeldoorn een recordaantal eerstejaars. En uit een rondgang van het Nederlands Dagblad bleek onlangs dat de verkoop van bijbels in de lift zit. Onder de kopers zijn volgens boekhandelaren opvallend veel twintigers zonder christelijke achtergrond.

Wat trekt jongeren naar deze oude godsdiensten met niet per se moderne regels en gebruiken?

„We wensen dat de jongeren de wegen van God mogen vinden, die hen begeleidt in het leven”, zegt priester Gauthier de Bekker (33) tijdens een mis op zondagochtend in de rooms-katholieke Sint Catharinakathedraal in Utrecht. Een aantal jongeren zit netjes gekleed in de kerkbanken, strak in het pak of in een lange mantel, en zoekt elkaar na de dienst op voor een kopje koffie.

Stan Boddeke (24) sloot zich in 2023 aan bij de oosters-orthodoxe kerk en zingt nu wekelijks in het koor.
Foto Jagoda Lasota

‘Wie ben ik?’

Diezelfde zondag komen ’s avonds zo’n tien andere jongeren bij elkaar in de Utrechtse Sint-Aloysiuskerk. Ze eten samen, priester De Bekker houdt een korte lezing en er is een moment van bezinning in de kapel. Het zijn studenten natuurkunde en journalistiek, en jongeren die net zijn gaan werken, bijvoorbeeld als leraar. De groep, Jongeren Utrechtse Katholieken (JUK) genaamd, is eind vorig jaar ontstaan uit behoefte aan verdieping, zegt Stan Dujardin (23), een van de groepsleiders. Een bid- en borrelgroep bestond al, zegt hij, maar die was meer borrel dan bid. „ Ik denk dat wij hier komen om de levensvragen te stellen die we ergens anders niet kunnen stellen.”

Hij waarschuwt voor het platslaan van de bezieling van jongeren als een ‘trend’. „God heeft mij geroepen om tot zijn kerk te horen. Die keuze heb ik niet per se zelf gemaakt.”

„Wij denken dat de heilige geest aan het waaien is in Nederland”, zegt Zaklina Melis. „Een antwoord op onze langdurige gebeden.” In gesprekken met jongeren merkt ze dat die op zoek zijn naar houvast. „Wie ben ik, waar sta ik voor? Dat proberen ze uit te vinden in de kerk.”

Jan Martijn Abrahamse (39), lector theologie aan de Christelijke Hogeschool Ede, denkt dat ook maatschappelijke ontwikkelingen een rol spelen: de oorlogen, geopolitieke onrust, klimaatverandering. „Sinds corona gaan we van crisis naar crisis. Toen ik opgroeide, was er een algemeen idee dat alles beter ging worden. Deze generatie leeft in een tijd waarin er steeds meer tekenen zijn dat het slechter wordt. Er zit een bepaalde hopeloosheid in deze tijd. Die maakt dat je op zoek gaat naar iets wat groter is dan het nu.”

Influencers

Vooral jongeren uit Generatie Z (geboren tussen 1997 en 2012) wenden zich tot het geloof, ziet Abrahamse. „Mijn generatie en die daarboven is opgevoed met een vrij negatieve houding tegenover religie. Mensen wilden loskomen van de kerk, van een bepaald rollenpatroon.” De jongere generatie heeft die negatieve blik niet. „Ze zijn al zo los dat ze niet meer de neiging hebben om zich af te zetten tegen het geloof.”

Sociale media spelen een „heel sterke” rol, zegt hij. „De laatste decennia kwam je eigenlijk niet in aanraking met religie als je er niet naar op zoek ging. Op sociale media kun je door het algoritme zomaar bij een christelijke influencer terechtkomen. Of bij christelijke muziek.”

Op sociale media zijn het vooral radicaal-rechtse influencers die hun geloof actief uitdragen, zoals Eva Vlaardingerbroek – sinds 2023 lid van de katholieke kerk – en de Canadese Jordan Peterson, voorstander van een strakke, traditionele rolverdeling tussen man en vrouw. Daar is Abrahamse niet zo blij mee. „Bewegingen als die van Peterson gebruiken het christelijke geloof om rigide ideeën over mannelijkheid en vrouwelijkheid te propageren. Ze koesteren een nostalgie die niet per se inherent is aan het christelijk geloof. Traditionele rolpatronen zijn in Nederland binnen het mainstream christendom al lang niet meer vanzelfsprekend.”

Of jongeren die langskomen na het zien van filmpjes op sociale media ook bij de kerk blijven – priester Gerben Zweers (56) vraagt het zich af. „Het is een soort wensdenken van de kerken”, zegt hij in een telefoongesprek. „Er zijn meer jongeren die naar de kerk gaan, maar vooral in de grote studentensteden. Je ziet dat mensen op zoek zijn naar houvast en naar een thuis. Maar komt de werkelijkheid van de katholieke kerk overeen met wat ze op sociale media hebben gezien?”

Traan

In een oosters-orthodoxe kerk zijn geen banken. Kerkgangers staan gedurende de dienst, die tot wel twee uur kan duren. De geestelijken lezen voor, lopen soms de kerk in of staan aan de zijkant voor mensen die willen biechten. Kerkgangers slaan een kruis of buigen al biddend voorover. Sommigen blijven lange tijd geknield zitten op de stenen grond.

Na afloop van de dienst in de Nikolaas van Myrakerk in Amsterdam vertelt Stan Boddeke in een zaaltje het verhaal van zijn bekering. Na zijn eerste overweldigende ervaring keerde hij uiteindelijk terug voor een paasdienst. Die begon om elf uur ’s avonds, in een volle, donkere kerk. Op het altaar brandde één kaars. „Het koor zong heel zachtjes en op een gegeven moment gingen de priesters rond met die kaars, om de kaarsen aan te steken die de bezoekers vasthielden. Het was zo mooi om die kerk te zien oplichten.” Hij zag bij een vrouw die naast hem stond een traan over haar wang rollen. „Dat bracht me in verwarring. Ik zag de Bijbel en religie als een – heel nuttig – verhaal. Maar zij rouwde echt om Christus, ze lééfde dit. Zo had ik niet eerder naar religie gekeken.”

In 2023 sloot Boddeke zich bij de kerk aan, een halfjaar later begon hij met zijn studies filosofie en psychologie. Vorig jaar is hij gedoopt, hij zingt nu wekelijks in het koor.

Colin Mandos (21) wil priester worden en begint volgend jaar met een studie theologie.
Foto Jagoda Lasota

Naast Boddeke zijn ook Colin Mandos (21) en Chrika Tofik (24) aangeschoven. Ict-student Mandos groeide net als Boddeke op in een atheïstisch gezin, zijn vader was voorheen katholiek. Omdat zijn vader niet zo positief was over het geloof, kreeg Mandos er een afkeer van. Maar toen hij zich er meer in verdiepte, merkte hij dat het hem juist aansprak. Hij wil nu priester worden, volgend jaar begint hij met een studie theologie.

Chrika Tofik (24) geloofde altijd al in een God, maar dacht lange tijd dat ze moslim was. Haar moeder is moslim, de islam was als klein meisje de enige religie die ze kende. Haar vader is atheïstisch. Op haar negende keerde het gezin terug naar Koerdistan, waar ze woonde tot haar zestiende. Terug in Nederland viel ze van haar geloof – door de chaos van het tiener-zijn, zegt ze. „Ik was net terug in Nederland en ging nog niet naar school. Mijn hele leven was een vraagteken.”

Een droom – ze wil die liever niet beschrijven – bracht haar het verlossende antwoord. „Daarin werd me duidelijk dat er maar één waarheid kan zijn. En dat die in Christus ligt.” Zeven jaar lang beschouwde ze zich als christen, zonder verbonden te zijn aan een gemeenschap of kerk. Tot een vriend haar vertelde over de oosters-orthodoxe kerk. Ze bezocht een dienst en voelde zich er thuis. Vorig jaar is ze gedoopt.

Bevlieging

Hun omgeving begrijpt hun bekering niet altijd, vertellen de drie. Mandos’ ouders dachten dat het een bevlieging zou blijken. „Mijn vader moest wel even slikken toen ik hem vertelde dat ik priester wilde worden.” Inmiddels steunen zijn ouders hem. Mensen tonen ook wel nieuwsgierigheid, zegt hij. „Al is het moeilijk om over te brengen wat de kern van orthodoxie is als je het niet zelf hebt ervaren.”

Ook de katholieke jongeren in de Sint Aloysiuskerk stuitten op onbegrip bij hun ouders. Die gingen vaak niet naar de kerk, omdat zij of hún ouders zich er juist van af hadden gekeerd. „Mijn vader snapt het niet echt”, zegt Susanna Schellenbach Bueno (23). Ze is in zijn bijzijn maar gestopt met hardop bidden voor het eten, omdat het tot ongemakkelijke momenten kon leiden. „Hij vond het gek om dankbaar te zijn voor een God, aangezien we het eten zelf hadden gekookt.”

Schellenbach Bueno liep tot voor kort stage op de redactie van kinderkrant Kidsweek en is daar de enige die naar de kerk gaat. Haar leeftijdgenoten weten weinig over religie, merkt ze. Tegelijk vindt ze ook niet altijd makkelijk aansluiting bij andere jongeren in de katholieke kerk. „Er zijn wat conservatieveren onder mijn peers. Zo zijn onderwerpen als abortus en homoseksualiteit controversiële onderwerpen – gesprekken daarover roepen moeilijke gevoelens op. Ik heb er zelf ook even over gedaan om te snappen hoe ik er over dacht. Bijvoorbeeld abortus: ik vind het verdrietig dat het gebeurt , maar verbieden lijkt mij ook niet de beste oplossing.”

Dienst in de oosters-orthodoxe Nikolaas van Myrakerk in Amsterdam.
Foto Jagoda Lasota

Priester Gauthier de Bekker kijkt niet op van de conservatieve opvattingen van jongeren in zijn kerk. „Als iemand net katholiek wordt, dan doet hij dat waarschijnlijk met meer bezieling en vuur dan iemand die al jaren naar de kerk gaat”, zegt hij, terwijl de jongeren pasta klaarmaken in een ander zaaltje van de Sint Aloysiuskerk. Hij wil niet gezegd hebben dat conservatievere jongeren eerder door het geloof aangetrokken worden. Wél beaamt hij voorzichtig dat een voorliefde voor religieuze structuur of regels niet heel ver af staat van het verlangen naar traditie, regels en structuur in „maatschappelijk conservatief denken”. Hij en zijn medepriesters proberen jongeren mee te geven dat de katholieke kerk een wereldwijd instituut is met een diversiteit aan meningen – ook over moeilijke thema’s als abortus.

Uiteindelijk gaat het om je individuele relatie met God of Jezus, zeggen de katholieke én de oosters-orthodoxe jongeren.

Na de pasta komt bij de katholieke jongerengroep de tiramisu op tafel, na de tiramisu leest priester De Bekker het laatste schrijven van paus Franciscus voor. Tussendoor doen ze de afwas. Een voor een lopen de jongeren daarna naar de kleine kapel, half verlicht, die grenst aan de donkere koepelkerk. Sommigen knielen op de grond, anderen zitten op een stoel, allemaal met het gezicht richting het altaar. Tien minuten blijven ze zitten, sommigen twintig, in volledige stilte. En een voor een buigen ze voor het altaar en lopen terug naar de zaal, waar ze met een biertje nog wat nakletsen – nu over werk en school.


Deze boer kapte ermee: geen kalverstallen meer, maar lekker werken op de rupskraan

Toen het kabinet aankondigde dat er een landelijke uitkoopregeling zou komen voor veehouders, greep Arjan Duits zijn kans. Hij huurde iemand in om het papierwerk te doen en zodra het loket opende op 3 juli 2023 diende hij, als een van de eersten, zijn aanvraag in. „Boeren uit de omgeving lachten me uit, ze zeiden dat er toch niets van die regeling terecht zou komen”, zegt hij. „Maar alles is heel netjes verlopen, precies volgens afspraak.”

Ruim anderhalf jaar later liggen er grote hopen zwarte aarde en zand op de plek waar vorig jaar nog zijn twee grote stallen stonden, waarin hij 1250 kalveren hield. De rupskraan – een machine om grote en zware lasten mee te dragen, bijvoorbeeld bij bouwprojecten – die hij kocht om zijn geld mee te verdienen, staat er bovenop, langs de omheining staat een deel van het land nu onder water. „Daar komt nieuwe aarde in”, wijst Duits, die alles zelf sloopte en zijn hele terrein opnieuw gaat inrichten. Alleen aan het ingangshek hangt nog een verwijzing naar zijn tijd als boer. Daar hangt een poster van boerenbelangenorganisatie Agractie met daarop de tekst ‘stop de stikstofwaanzin’.

Die stoppersregeling kwam gewoon heel goed uit

Arjan Duits
gestopte kalverboer

De landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties, nog opgetuigd door het kabinet Rutte-IV, werd in het leven geroepen om snel de uitstoot van stikstof te verminderen. „Woest aantrekkelijk”, volgens toenmalige minister Christianne van der Wal (Natuur en Stikstof, VVD), omdat het kabinet stoppers 100 procent van de waarde vergoedt, en piekbelasters zelfs 120 procent. Voor de regeling, die open stond tussen 3 juli 2023 en 1 december 2024, hebben zich bijna 1700 bedrijven aangemeld. In totaal zouden zo’n 13.000 bedrijven in aanmerking komen.

Duits was zo’n piekbelaster. Zijn terrein, aan de rand van Lunteren in Gelderland, ligt op negenhonderd meter van Natura-2000 gebied, in de gemeente Ede, waar het op een na hoogste aantal boeren zich aanmeldde om vrijwillig te stoppen. Voor hem speelt mee dat hij zich aan steeds meer regels moest houden. „Ik moest zóveel investeren om mijn stikstofuitstoot te verminderen, zoals luchtwasinstallaties op de verschillende stallen, om door te kunnen gaan. En om aan de eisen voor dierenwelzijn te voldoen had ik overal welzijnsvloeren moeten aanleggen”, zegt Duits. „In alle eerlijkheid: dat zag ik niet meer zitten. Die stoppersregeling kwam gewoon heel goed uit.”

De twee grote stallen zijn helemaal weggehaald.
Alleen uitingen van Agractie herinneren nog aan zijn vroegere beroep als boer.

Foto’s Dieuwertje Bravenboer

Voor veel boeren speelt mee dat ze ouder worden en het niet vanzelfsprekend is dat hun kinderen het bedrijf willen overnemen. Duits valt, als 43-jarige, niet in die categorie. „Ik heb mezelf gewoon eerlijk afgevraagd hoe ik de toekomst voor me zag. En ik ben gaan rekenen. Als piekbelaster ontvang ik 120 procent van de waarde van mijn bedrijf. Daardoor eindig ik nu met die rupskraan, die twee ton kostte, en een klein plusje op mijn rekening. Zo kan ik schuldenvrij helemaal opnieuw beginnen.”

Het was voor Arjan Duits nooit vanzelfsprekend dat hij boer zou worden. Hij groeide op als enige zoon van een kalverboer, maar was vanaf jonge leeftijd vooral gefascineerd door grote trekkers. „Alles wat bromde vond ik geweldig”, zegt hij. Hij hielp zijn ouders altijd met de jonge kalfjes, maar haalde zijn machinistendiploma en ging werken in de bouw. In 2014 besloot hij toch het bedrijf over te nemen en het boerenbestaan een kans te geven. „Ik bleek het hartstikke leuk te vinden.”

Duits laat een foto zien van zijn voormalige kalverenbedrijf.
Foto Dieuwertje Bravenboer

Daarom heeft hij dubbele gevoelens over het stoppen. „Je geeft je bedrijf eigenlijk weg, ook al krijg je er geld voor,” zegt hij, „maar fysiek en geestelijk voelt het alsof ik het heb moeten afstaan.” Duits zit nu in de laatste fase van de regeling. Hij ontving 20 procent van het bedrag na zes weken en 60 procent nadat de dieren en de mest waren afgevoerd en de stal was gesloopt. De laatste 20 procent volgt als alles helemaal formeel is, met een akte van sluiting die moet worden ondertekend bij de notaris.

„Op papier moest ik 1193 kalveren inleveren, precies het aantal dat ik er op dat moment had staan,” zegt Duits. In ruil daarvoor kreeg hij een vergunning om een bedrijfshal te bouwen waar ook zijn rupskraan in past – onderdeel van de regeling is dat deelnemers 15 procent van de al vergunde ‘stikstofruimte’ mogen gebruiken voor ‘alternatieve economische activiteiten’.

Voor veel deelnemers aan de stoppersregeling kan precies dat laatste deel spannend worden. In december deed de Raad van State een uitspraak die er nu voor zorgt dat veel vergunningen niet meer kunnen worden afgegeven. De hoogste bestuursrechter oordeelde dat deze manier van stikstof verplaatsen door het binnen een bestaande vergunning te hergebruiken voor iets anders (het zogeheten intern salderen), niet meer mag en dat daarvoor nieuwe vergunningen nodig zijn.

Weekendje Center Parks

Hoewel die uitspraak ook met terugwerkende kracht tot 2020 geldt, maakt Duits zich geen zorgen. „Ik heb zwart op wit staan dat ik mijn bedrijfshal mag bouwen”, zegt Duits. „Ik ga ervan uit dat ik de daadwerkelijke bouwvergunning op grond daarvan ook krijg.”

Zijn terrein van twee hectare verhuurde hij aan een hoveniersbedrijf. In zijn huis, waar hij zelf werd geboren, kan hij blijven wonen. Als zelfstandig ondernemer verhuurt hij nu zijn kraan met zichzelf als machinist, voor sloop- of bouwwerkzaamheden door heel Nederland.

Ik ga ervan uit dat ik de daadwerkelijke bouwvergunning ook krijg

Arjan Duits
gestopte kalverboer

Die kant van deze ontwikkeling, dat Duits nu niet meer zeven dagen per week verantwoordelijk is voor levende dieren en een bedrijf dat nooit stopt, daar kan hij wel aan wennen. „Ik kon nooit zomaar een weekendje naar Center Parks met mijn gezin, dat kan nu wel.”

Als alles straks helemaal is afgewikkeld, mag Duits geen boer meer worden in Nederland en ook niet in andere Europese landen. Althans, hij tekende ervoor geen rundvee meer te mogen houden en zijn kinderen ook niet. „Maar als ik de kolder in mijn kop krijg en boven Groningen een kippenbedrijf koop met hondervijftigduizend leggen”, zegt hij, „dan is dat geen probleem”.

Materiaal dat uit de stallen kwam, ligt op een hoop en moet nog afgevoerd worden.
Foto Dieuwertje Bravenboer

Lees ook

Stikstofuitspraak Raad van State kan probleem worden voor uitkoop van veehouders

Een boer in Klaaswaal rijdt mest uit over zijn akker.


Beleid Trump bedreigt uitwisseling Nederlandse studenten in VS: ‘We zijn te bang om te demonstreren’

Toen Sacha Gyapjas (23) New York voor het eerst bezocht, had de bruisende stad zó’n aantrekkingskracht op haar dat ze dacht: hier wil ik wonen en studeren. Het leek niet meer dan een wensdroom, want haar ouders hadden bij lange na niet genoeg geld om haar te sponsoren. In de Verenigde Staten betaal je al snel tienduizenden euro’s per jaar aan collegegeld.

Tot Gyapjas hoorde van het Fulbright-programma. Dat is een prestigieus beurzenprogramma voor de uitwisseling van studenten tussen de VS en andere landen. Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd het in het leven geroepen om „wederzijds begrip” tussen landen te bevorderen.

Elk jaar krijgen zo’n 25 Nederlanders de beurs – om les te geven, promotieonderzoek te doen of een master te volgen. De selectie is streng. Als student moet je je ‘broadness of development’ aantonen met de juiste extracurriculaire activiteiten, hoge cijfers hebben gehaald, indruk maken tijdens een toelatingsgesprek. Je moet aanbevelingsbrieven aanleveren, een studieplan, een motivatiebrief.

Het lukte Gyapjas: in september 2024 mocht ze beginnen aan haar tweejarige master international relations aan New York University (NYU). „Ik was trots. En ik dacht: als je maar hard genoeg werkt en veel passie hebt, is er veel mogelijk, ook als je de financiële middelen niet hebt”, zegt Gyapjas via een videoverbinding vanuit een hostel in Colombia, waar ze op vakantie is tijdens spring break, de Amerikaanse voorjaarsvakantie.

Financiering opgeschort

Nu vreest ze dat haar droom in duigen valt. Afgelopen maand schortte de regering van de Amerikaanse president Donald Trump de financiering van internationale uitwisselings- en studieprogramma’s op, waaronder het Fulbright-programma. Onduidelijk is of die financiering wordt hervat. Volgens The New York Times staat Fulbright op een lijst met programma’s waarvan de regering wil onderzoeken of die bijdragen aan „marxistische gelijkheid, transgenderisme en Green New Deal-sociaal-engineeringbeleid”.

Daarnaast is een groot deel van de medewerkers van het Institute of International Education (IIE) sinds 14 maart met verplicht verlof gestuurd. Dat instituut regelt praktische zaken voor internationale studenten, zoals het formulier om een visum aan te vragen. Ook moeten ze van IIE toestemming krijgen voor een bijbaan of stage.

Beurs niet gestort

Caya van der Sluis (26) doet ook mee aan het videogesprek. Ze zit op haar studentenkamer in de New Yorkse wijk Chelsea. Ook zij studeert sinds september met een Fulbright-beurs aan NYU; ze volgt een master in animal studies. Ze vertelt dat de communicatie gebrekkig was en is. „We moeten met z’n allen de puzzelstukjes bij elkaar leggen.” In februari was er al onrust, zegt Van der Sluis. „Maar het IIE bleef zeggen dat iedereen zijn beurs gestort zou krijgen. Toen dat eind februari, begin maart niet was gebeurd, werd de stress groot onder de internationals.”

Gyapjas en Van der Sluis waren minder gespannen, omdat Nederlandse Fulbright-studenten de gehele beurs aan het begin van het studiejaar krijgen uitgekeerd in plaats van maandelijks, om belastingtechnische redenen. Tot er een bericht verscheen op de IIE-website dat een flink deel van de IIE-medewerkers vanaf 14 maart op non-actief zou worden gesteld, vanwege „vertragingen” in de financiering van de organisatie.

Gypajas: „Mijn eerste reactie was paniek. Hoe zorgen we dat ons visum verlengd kan worden? Wij kunnen dat echt alleen doen met hun steun. Ik ben bang dat mijn enige mogelijkheid om hier te studeren wordt afgenomen.” Bovendien zit ze momenteel in Colombia. Op de website van de IIE wordt nu afgeraden om de VS uit en in te gaan. Gyapjas vreest dat ze het land niet meer binnenkomt. Ook maken de studenten zich zorgen om volgend studiejaar: wordt hun collegegeld nog vergoed? „Eén vak volgen aan NYU kost al gauw 9.000 dollar”, zegt Van der Sluis. „Dus dat telt snel op.”

Sacha Gyapjas (23) volgt een master international relations aan NYU. Foto met dank aan de geïnterviewde
Caya van der Sluis (26) doet een master animal studies aan NYU. Foto met dank aan de geïnterviewde

De Nederlandse tak van Fulbright antwoordt op vragen van NRC dat Fulbright The Netherlands zelf de beurzen betaalt en de uitbetaling ervan dus ook zelf „in de hand” heeft. Maar Gyapjas en Van der Sluis maken zich alsnog zorgen om hun collegegeld. Dat wordt volgens Gyapjas door NYU „kwijtgescholden” als je Fulbrighter bent. Gebeurt dat volgend jaar nog steeds?

In de strijdmodus

Voor Fulbrighters uit andere landen is het probleem urgenter, omdat zij de beurs maandelijks uitbetaald krijgen. Gyapjas: „Wat me het meest raakt zijn mijn medestudenten die nu in financiële nood zitten. Bovendien komen zij vaak uit landen waar studeren in New York een nog uniekere mogelijkheid is dan dat het voor Nederlandse studenten is. Ik heb een goede vriendin uit Jordanië voor wie dat geldt. Ze heeft er zó hard voor gewerkt.”

„Gelukkig”, zegt Van der Sluis, „schieten de meeste studenten gelijk in de strijdmodus. We bestoken de IIE, de universiteit en consulaten met vragen. Maar je merkt ook dat sommigen moedeloos worden. Je voelt je niet meer gewenst in dit land. Zij denken nu: het is dat het om mijn diploma gaat, anders was ik nu weg.”

Het liefst zou Van der Sluis „in Washington Square Park gaan zitten”. „Maar we zijn te bang om te demonstreren, want Trump heeft op zijn sociale netwerk gedreigd met het uitzetten van studenten die aanzetten tot ‘illegale protesten’.”