De Tweede Kamerleden Rob Jetten (D66) en Mohammed Mohandis (GroenLinks-PvdA) houden dinsdagochtend voor een groep camera’s een bonnetje omhoog met daarop de prijs van de btw-verhoging op cultuur, boeken, sport en kranten. Ze staan voor een grotere versie van de bon, van twintig meter, die net is uitgerold over de stoep en de gevel van museum Huis van het Boek, in Den Haag.
De sectoren die getroffen dreigen te worden door de btw-verhoging presenteren op de ochtend van Prinsjesdag samen een ‘kassabon voor de samenleving’, met de prijs van activiteiten met en zonder btw-verhoging. Bijvoorbeeld een jaarkaart boulderen (klimsport), gaat van 480 naar 532,80 euro. Of een kaartje voor de musical Soldaat van Oranje: van 75 naar 83,25 euro. De btw-verhoging van 9 naar 21 procent wil het kabinet invoeren vanaf 2026.
Jetten (D66) heeft maandag al samen met het CDA duidelijk gemaakt dat de btw-verhoging op sport van tafel moet, anders blokkeren de partijen de coalitieplannen in de Eerste Kamer. Het tegenvoorstel van de partijen is een hogere belasting voor e-sigaretten. Voor elke btw-verhoging die nu op de bon staat willen CDA en D66 een tegenvoorstel indienen, legt Jetten uit op de stoep naast de btw-bon. Ze zien alternatieven voor de btw-verhoging op cultuur. Bijvoorbeeld „een paar nieuwe fossiele subsidies niet invoeren, maar er is ook extra geld te halen bij het tegengaan van belastingontwijking”.
De jonge zanger Jefferson Yaw Frempong-Manson, artiestennaam Jefferson, heeft net als de andere betrokken makers, sporters en politici een bonnetje in de vorm van een sjerp omgekregen. Hij legt uit dat de prijsstijging van een concertkaartje misschien niet dramatisch lijkt, maar dat het voor zijn jonge publiek juist het verschil kan maken tussen wel of geen avond uit.
Rond lunchtijd wordt de enorme bon nog eens uitgerold, langs de route van de Glazen Koets, aan de gevel van Museum Escher.
Foodtrucks, een optreden van een bekende artiest à la André Rieu op het Plein bij het Binnenhof, een popgroep in de Koninklijke Stallen, ontbijt met Kamerleden. Het lijstje met ideeën om Prinsjesdag te moderniseren, dat de NOS dit voorjaar publiceerde, bevatte er meer dan twintig. Achter de schermen, meldde de omroep, zou er door de Eerste en Tweede Kamer, ministeries, de gemeente Den Haag én de Oranjes worden gewerkt aan een plan om Prinsjesdag „weer een publiekstrekker” te maken.
Want dat de belangstelling vorig jaar langs de route van de Glazen Koets geringer was dan voor de coronapandemie kon iedereen constateren. Het boe-geroep en gefluit van demonstranten was voor iedereen in paleis Noordeinde duidelijk hoorbaar. Deze derde dinsdag van september zouden de eerste contouren van een gemoderniseerde Prinsjesdag te zien moeten zijn.
Alleen, wie straks kijkt zal net als voorgaande jaren koetsen en hoeden zien, en een Koninklijke Schouwburg vol Kamerleden die luisteren naar het staatshoofd dat de regeringsplannen voorleest. Veranderingen zijn er wel, maar heel subtiel.
Alle betrokkenen noemen het „superprematuur” om te zeggen dat Prinsjesdag zal veranderen. Ze spreken van een brainstorm of een evaluatie waarin „duizend bloemen mochten bloeien”. De koning zelf zei tijdens een persgesprek in juni dat hij allerlei wilde plannen had gelezen die hij niet herkende uit de gesprekken die híj had gevoerd.
Maar Willem-Alexander wees er ook op dat Prinsjesdag staatsrechtelijk een belangrijk moment is, en dat de Eerste Kamer het belang daarvan duidelijker onder de aandacht wil brengen.
Artikel 65 van de Grondwet
Daar zit de crux. Want is Prinsjesdag een serieuze aangelegenheid, namelijk de opening van het parlementaire jaar? Een dag die is vastgelegd in artikel 65 van de Grondwet en al sinds 1815 op min of meer dezelfde wijze en met dezelfde rituelen wordt omkleed?
Of is het meer? Bijvoorbeeld een kans voor de gemeente Den Haag om zich als koninklijke stad te afficheren? Een dagje uit, waarop bezoekers ook nog even een glimp opvangen van de koninklijke familie? Met een vorstelijke buitenbioscoop en koninklijke rondvaarten op de Hofvijver, en allerlei Prinsjes-aanbiedingen in de horeca? Al enkele jaren geleden had de gemeente het in haar ‘Kanskaart Toerisme’ over „het vermarkten van koninklijke activiteiten in de dagen voor Prinsjesdag”.
Tien dagen duurt Prinsjesdag inmiddels, met de avond ervoor (dat is wel nieuw) „een spetterend muziekfeest” in Haagse kroegen. Met een ontbijt voor mensen én voor de paarden (zaterdag, ook nieuw). Waarin de strandoefening van het Cavalerie Ere-Escorte met alle paarden (op de maandag) – georganiseerd door de koninklijke marechaussee – als onderdeel van „Royal September” wordt gepresenteerd.
Of is Prinsjesdag een viering van de democratie? In 2013 bedacht een zestigtal mensen werkzaam in politiek en publiciteit het Prinsjesfestival. Nadat de koninklijke stoet weer op het paleis was, zakte de dag als een plumpudding in, vonden zij. Terwijl dán de volksvertegenwoordiging aan de slag gaat. Er kwam een politiek cabaret, een politieke boeken- en fotoprijs (aangevuld met podcastprijs), er werden debatwedstrijden georganiseerd, en er is een hoedjesparade. Om mensen „laagdrempelig” kennis te laten opdoen over democratie.
Eerste Kamer
Het antwoord op wat Prinsjesdag is: al het bovenstaande. En tegelijkertijd: er is niet één enkele organisatie verantwoordelijk voor alles dat Prinsjesdag is of kan zijn, noch voor bezoekersaantallen. Niemand weet hoeveel bezoekers er komen. Alle verschillende organisatoren vinden wel dat er iets moet gebeuren om Prinsjesdag in de belangstelling te houden. Ieder coördineert zijn eigen deel.
Officieel is de Eerste Kamer leidend. Maar alleen voor „wat er binnen gebeurt”, zegt voorzitter Jan Anthonie Bruijn. Hij is de voorzitter van de Verenigde Vergadering van de Eerste en Tweede Kamer, waarin de Koning de troonrede uitspreekt. De regering is grondwettelijk verplicht om aan de volksvertegenwoordigers te vertellen welke plannen ze heeft.
„Het is onze taak om te blijven uit te leggen waarom dat moment belangrijk is. De Kamerleden vertegenwoordigen de mensen in het land”, zegt Bruijn. „Het is een manier van openbaar bestuur die onder druk staat, en breekbaar is.”
Dat kan beter uitgelegd, erkent hij. De Eerste Kamer nodigt al elk jaar twee burgers per provincie uit om aanwezig te zijn. En er komt een korte animatie over wat Prinsjesdag is. „Geen aardverschuiving”, zegt zijn woordvoerder.
Een gedetailleerde beschrijving van het ‘buitengebeuren’, het ceremonieel en de stoet, liet Willem I in 1815 optekenen. „In wezen is dat sindsdien niet veranderd”, zegt Thijs van Leeuwen, auteur van Pracht en praal op Prinsjesdag. De kleine veranderingen die er waren, noemt hij „pragmatisch”.
Zo gaat de stoet sinds enkele decennia deels te voet, in plaats van helemaal te paard. Is wegens de verbouwing van het Binnenhof niet de Ridderzaal maar de Koninklijke Schouwburg de locatie van de Verenigde Vergadering. En is de Gouden Koets, wegens discussie over het koloniale zijpaneel, ingeruild voor de Glazen Koets.
De organisatie van de rijtoer en de balkonscène na afloop zijn in handen van de Dienst Koninklijk Huis. De organisatie rondom de route ligt dan weer bij de gemeente Den Haag. Die zet dranghekken neer. Tot ongenoegen van andere organisatoren hebben sommige daarvan zwart plastic waardoor je de stoet niet kan zien. Het is een overblijfsel uit coronatijd toen het publiek moest worden geweerd.
Veiligheidsmaatregelen
In de binnenstad zijn ook veiligheidsmaatregelen van kracht. Voorgaande jaren werden families met jonge kinderen door agenten vriendelijk doch dringend verteld een ander plekje uit de buurt van de demonstranten te zoeken. Voor de Raad van State werd het toen even grimmig. De politie mag tassen controleren, er liggen barricades in doorgaande wegen, en Kamerleden kwamen vorig jaar in geblindeerde bussen aan.
En de tribunes voor het publiek? Alle organisatoren verwijzen naar Peter Boelhouwer van DB Evenementen. Hij zet ze neer langs het Lange Voorhout. Twee tribunes waarvoor al decennialang kaartjes gekocht kunnen worden bij het toeristisch promotiebureau van de gemeente Den Haag. De tribunes die dit jaar door de organisatie van het Prinsjesfestival worden gevuld met 300 mbo’ers, die een quiz spelen en een Prinsjesdag-bingo. De tribunes die worden gehuurd door bedrijven, lobbyisten en bestuurders. Voor hen is Prinsjesdag een netwerkevenement.
Boelhouwer: „Dan hebben ze een inhoudelijk programma, een lunch en kijken ze naar de koets. Het nadeel is dat ze staan te kletsen en dan gesommeerd worden dat ze naar buiten moeten. Dan zijn ze soms te laat.” Vorig jaar stonden lokale bestuurders vast in het Haagse verkeer en bleef hun tribune deels leeg.
Boelhouwer regelt koffie en een klapstoel voor groepen uit Staphorst en Scheveningen die sinds jaar en dag in klederdracht langs de route staan. Hij weet over het high tea-arrangement bij Hotel Des Indes, en de lunch van de gemeente Den Haag in de Kloosterkerk. Ook daar regelt hij de tribunes.
Poncho’s
De tribunes waren vorig jaar leger, zag ook Boelhouwer. „Ik doe dit al twintig jaar. Vorig jaar stond de publieke tribune op een onhandige plek, het was lastig om daar bij te komen.” Maar het kwam eerder voor: „We hebben ook een jaar gehad dat het regende, mensen in poncho’s zaten, en snel weg waren.” Wat gaat helpen, denkt hij, is meer schermen langs de route.
„Dit is een uniek evenement. Als Hagenaar moet je er rete-trots op zijn. Dit heeft niemand in Nederland”, zegt hij. Maar hij is niet dé organisator.
„Vroeger kwamen mensen met koelboxen aan uit de trein. Langzaam is dat minder en minder geworden. De dalende populariteit van de koning en de aversie tegen ‘Den Haag’ tekent zich af op de tribunes”, zegt Evalien Timmers van het Prinsjesfestival.
„Hard gezegd: de tribunes zijn niet mijn probleem. Als Prinsjesfestival willen we het wel trekken, maar de landelijke overheid heeft nu al geen budget over voor wat we doen. We draaien dit jaar verlies.” Ze zegt dat álle organisatoren dezelfde wens hebben: meer belangstelling. „Maar wie geeft de opdracht? Niemand pakt écht die handschoen op. Of alleen een beetje op de eigen onderdelen.”
‘Dit bord moet nog weg.” In de grote hal van de Bibliotheek Neude staat een krijtbord, waarop met roze letters een bijeenkomst over welke fondsen kunstenaars allemaal kunnen aanspreken. „Dit was gisteravond”, zegt Deirdre Carasso, directeur van Bibliotheek Utrecht, terwijl ze om zich heen kijkt, speurend naar een medewerker die het bord kan weghalen.
De Bibliotheek Neude is gevestigd in het oude postkantoor, een iconisch gebouw in de stijl van de Amsterdamse School. In de hoge hal met glas-in-looddak klinkt klassieke muziek van een pianospelende bezoeker. Een groepje dames op leeftijd verzamelt zich voor een rondleiding. De groep moet in tweeën worden opgesplitst, het is druk vandaag.
„In de weekenden herken je deze hal niet meer terug”, zegt Carasso, die inmiddels heeft plaatsgenomen aan een tafeltje. „Een tijdje terug hadden we een stripboekenmarkt. Daarvoor een queer culture-festival met voguedans. En één keer per jaar hebben we een kampeernacht voor kinderen, razend populair. Staat de hele hal vol met kleine tentjes.”
Dupe
De tijd van uitsluitend boeken lenen in de bibliotheek is voorbij. Bibliotheken organiseren ieder jaar meer activiteiten, met uitzondering van de coronaperiode. Vorig jaar organiseerden de 133 Nederlandse bibliotheekorganisaties bijna 406.000 activiteiten, zo blijkt uit de nieuwste cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Een stijging van 84 procent ten opzichte van 2019, het jaar voor corona. Cursussen, filmvertoningen, tentoonstellingen: het is allemaal onderdeel geworden van het bibliotheekaanbod.
In de bibliotheekwet werd in 2015 de nieuwe functie van deze openbare instellingen vastgelegd: naast boeken uitlenen moeten ze meer bijdragen aan de maatschappij, door bijvoorbeeld debatten te organiseren. Volgend jaar krijgen gemeenten ook een zorgplicht, wat betekent dat alle inwoners toegang moeten hebben tot een volwaardige openbare bibliotheek. Eerder werden bibliotheken vaak de dupe van gemeentebezuinigingen, die lijken voorlopig van de baan. „Een erkenning van onze taken”, vindt directeur Carasso.
In alle bibliotheken van Utrecht werden vorig jaar 4.628 activiteiten georganiseerd, gemiddeld meer dan twaalf per dag
Ook het aantal mensen dat lid is van een bibliotheek, is voor het tweede jaar op rij gestegen: met 5 procent naar 3,6 miljoen in 2023. Het aantal uitgeleende boeken is niet terug op het peil van voor corona, maar het neemt wel weer langzaam toe: vorig jaar werden 53,6 miljoen boeken uitgeleend.
In alle bibliotheken van Utrecht werden vorig jaar 4.628 activiteiten georganiseerd, gemiddeld meer dan twaalf per dag. Op de website van Bibliotheek Utrecht staat op de agenda: een maandelijkse workshop over digitale thema’s in Overvecht (digi-dinsdag), vragen over het verduurzamen van je woning (het Energiecafé), een cursus theaterteksten schrijven en een voorleesuurtje voor kinderen in het Turks of Servisch. De meeste bijeenkomsten zijn gratis, mensen moeten wel reserveren.
Lees ook
Miljoenen euro’s extra naar gemeenten om bibliotheken voor iedereen bereikbaar te houden
Mini-stroopwafeltjes
In de hoek van de grote hal zit Hans Muller (67) uit Utrecht. De koffiekannen en bekertjes staan op tafel, mini-stroopwafeltjes liggen klaar. De Wiki-kring, een instructiecursus voor het bewerken van Wikipedia-pagina’s, kan beginnen. Muller is archivaris, natuurkundige en ervaren Wikipedia-editor. Het eerste lemma dat hij bewerkte, in 2006, ging over Albert Einstein. „Zijn vader was beddenverkoper. Punt. Dat stond er. Maar vader Einstein verkocht ook elektrische apparaten.” Sinds 2013 geeft Muller cursussen, vooral in bibliotheken.
Vandaag heeft de Wiki-kring vrije inloop. Een jongen vraagt aan Muller of hij zijn telefoon mag opladen. Een ander waar de wc is. Dan komt er een vrouw aangelopen. Muller veert op. „Wilt u koffie of thee?” Waar het Binnenstadskrantje ligt, vraagt ze, waarna ze een stroopwafeltje neemt.
Er zijn programmamakers, maar vrijwel alle activiteiten zijn initiatieven van de mensen zelf, legt Carasso uit. Voorlezen in andere talen wordt gedaan door mensen uit de wijk waar dat initiatief is ontstaan. Carasso wil de bieb „democratiseren”, zegt ze. Iedereen mee laten doen. „De bieb gaat over delen”, zo legt ze uit. „Niet alleen kennis halen, maar ook kennis brengen.”
„Daar”, Carasso wijst naar een open ruimte die grenst aan de grote hal, „wil ik een bibliotheek openen voor ongepubliceerde boeken. Er wordt zoveel geschreven, maar niet alles wordt uitgegeven. Kinderen schrijven ook veel.” Hoe ze de inhoud ervan gaat controleren? „Het gaat over vertrouwen. Als iets niet werkt, kunnen we er altijd mee stoppen.”
Kletsen
Twee voorbijgangers hebben zich inmiddels bij de Wiki-kring gemeld. „Mist u iets op Wikipedia?”, is Mullers openingszin. Elly van Laar (66) en haar partner Peter Cox (73) komen uit Maastricht en zijn een dagje in Utrecht. Van Laar wil iets weten over de heermoesplant. Ze begint elke dag met een uurtje studeren, vertelt ze. Dan pakt ze elementen uit het nieuws of uit tijdschriften en gaat die uitzoeken. Ze werkt in de gezondheidssector, maar is geïnteresseerd in van alles. Vaak kijkt ze op Wikipedia. „Hoe zat dat ook alweer, wie is familie van wie?” En soms ziet ze een fout in een lemma.
„Iedereen kan op de bewerk-knop drukken en iets verbeteren”, legt Muller uit, terwijl hij het voordoet. „Mensen denken vaak dat het in marmer gebeiteld is.”
„Dat zou ik alleen doen als ik héél zeker ben van mijn zaak”, antwoordt Van Laar. „Laatst wist ik iets zeker, dat kwam uit een documentaire.” Ze houdt haar rugzakje om, alsof ze elk moment weer door kan lopen, na een tijdje gaat ze toch zitten. „Hoe zit dat dan met betrouwbaarheid? U bent ‘Wikipediaan’? Wat een mooi woord. Ik zie mezelf ook wel Wikipediaan worden hoor, na mijn pensioen.”
Van Laar staat na een tijdje kletsen weer op. „U bent een heel slimme man volgens mij.”
„Nou, ú bent zelf slim.”
Van Laar en haar partner lopen weer door. „Het begint bij interesse en eindigt vaak in gezelligheid”, zegt Muller.
Lees ook
Amsterdam verhoogt maximumleeftijd gratis bibliotheeklidmaatschap en bouwt nieuwe ‘toekomstbestendige’ bibliotheek
De boodschappen zijn duurder, de kamerprijzen onverminderd hoog (gemiddelde huurprijs in Amsterdam: 630 euro). Maar (méér) werken naast je studie is lastig: de langstudeerboete wordt mogelijk ingevoerd, dus je wilt geen studievertraging. Je wilt alleen wel naar dat festival waarvan de tickets de afgelopen paar jaar tientallen euro’s duurder zijn geworden. En die vakantie met je vriendengroep wil je ook niet missen. Dan maar lenen bij ‘ome DUO’ (Dienst Uitvoering Onderwijs)? Maar dan krijg je later misschien lastig een hypotheek, als je überhaupt al een huis kunt vinden.
Makkelijk is het financiële leven van studenten niet. Toch is het vrijdag verschenen Studentenonderzoek van het Nibud overwegend positief over de financiële situatie van studenten. Vanaf 2009 doet het budgetinstituut elke drie jaar onderzoek naar de financiële positie van mbo-, hbo-, en wo-studenten.
Van de hbo- en wo-studenten zegt 57 procent (heel) makkelijk rond te kunnen komen, 35 procent niet moeilijk en niet makkelijk, en 9 procent (heel) moeilijk. Hoewel hun uitgaven hoger zijn, zijn deze percentages vergelijkbaar met die uit 2021. Dat komt door de herinvoering van de basisbeurs afgelopen collegejaar voor hbo- en wo-studenten. Bijna driekwart ontvangt die. Uitwonende studenten krijgen 302,39 euro per maand en tot 1 september gold een tijdelijke koopkrachtregel waardoor ze daarbovenop elke maand 164,30 euro ontvingen. De basisbeurs voor thuiswonende studenten bedraagt 121,33 euro. Voor mbo-studenten is de basisbeurs nooit afgeschaft. Ook de meeste mbo-studenten zeggen (heel) makkelijk rond te kunnen komen.
Kanttekening
Cora van Horssen, hoofd Kennisteam van het Nibud, maakt gelijk een belangrijke kanttekening bij deze bevindingen. „Kamerhuur kan een enorm verschil maken voor het huishoudboekje van een student. Studenten met een huur van 700 euro per maand kunnen het financieel echt lastig hebben. Sowieso komen uitwonende studenten vaak minder goed rond dan thuiswonende. Het leven is gewoon duurder geworden en zij hebben veel meer vaste lasten en noodzakelijke uitgaven.”
Bovendien, zegt Van Horssen, zijn er ook studenten die graag op kamers zouden willen wonen, maar thuis blijven wonen omdat de kamers te duur zijn. 44 procent van de hbo- en wo-studenten die nog thuis wonen, doet dat vanwege de betaalbaarheid van woonruimte, bleek eerder deze maand uit de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting van kenniscentrum Kences. Amsterdam, Den Haag en Rotterdam zijn de duurste steden. Daar betalen studenten gemiddeld meer dan 600 euro per maand voor hun woonruimte.
In het Nibud-onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen hbo- en wo-studenten en mbo-studenten, omdat het mbo een ander studiefinancieringsstelsel kent. Daar komt bij dat mbo-studenten gemiddeld een stuk jonger zijn en het grootste gedeelte nog thuis woont (80 procent, volgens de Monitor Studentenhuisvesting). Een mbo-student heeft per maand gemiddeld 755 euro (beroepsopleidende leerweg) of 1.340 euro (beroepsbegeleidende leerweg) te besteden.
Ouders dragen minder bij
Hbo- en wo-studenten hebben gemiddeld 1.348 euro per maand te besteden. Het grootste gedeelte daarvan komt van studiefinanciering (550 euro) en van een bijbaan of betaalde stage (560 euro). In vergelijking met 2021 ontvangen relatief minder studenten een financiële bijdrage van hun ouders. Het aandeel is gedaald van 68 naar 58 procent. Van Horssen heeft de indruk dat die daling te wijten is aan de herinvoering van de basisbeurs. „Het is begrijpelijk dat ouders de bijdrage heroverwegen, zeker als een huishouden zelf al weinig financiële ruimte heeft. Maar de bedoeling van de herinvoering is natuurlijk ook dat studenten minder hoeven te lenen.”
Het is ook een stukje cultuur: van alle Europese landen werken studenten in Nederland het meest
Verder valt op dat een groot deel van de studenten werkt naast de studie. 88 procent van de hbo- en wo-studenten heeft een bijbaan en/of een betaalde stage en gemiddeld werken ze dertien uur per week. Bij de mbo’ers is dat 89 procent en twaalf uur (beroepsopleidende leerweg). „Ik denk dat het deels een financiële reden heeft, want de basisbeurs dekt natuurlijk niet alle kosten”, zegt socioloog Lonneke van den Berg. Zij doet onderzoek naar de jongvolwassen levensloop bij demografisch onderzoeksinstituut Nidi. „Maar het is ook een stukje cultuur. Van alle Europese landen werken studenten in Nederland het meest. We vinden het belangrijk voor de zelfontplooiing en werk wordt ook gezien als een plek waar je nieuwe sociale contacten opdoet.”
Hbo- en wo-studenten geven het meeste geld uit aan huur (561 euro), collegegeld (217 euro) en vrije tijd (228). Onder die laatste noemer vallen bijvoorbeeld bioscoopbezoek, etentjes, hobby’s, vakanties. Vanwege de lockdowns in de coronacrisis is deze categorie moeilijk te vergelijken met de bevindingen uit het onderzoek van 2021.
Studieschuld
Eén op de vijf hbo- en wo-studenten leent bij DUO. Het aandeel studenten met een studieschuld dat zich zorgen maakt over de hoogte en het afbetalen ervan is vergelijkbaar met 2021: respectievelijk 44 en 40 procent. Het percentage dat zich zorgen maakt over de gevolgen van de schuld voor latere financiële beslissingen, zoals het kopen van een huis, is gestegen van 56 naar 58 procent. Van den Berg: „Studenten zien nu bij eerdere studentengeneraties dat die tegen hun studieschuld aanlopen bij het aanvragen van een hypotheek.”
Wat betreft de financiële positie van mbo-studenten valt in het rapport op dat een kwart te maken zegt te hebben met schulden (exclusief leningen bij DUO), betalingsachterstanden of roodstand. „Verder constateren we bij mbo’ers een gebrek aan kennis over de regels rondom studiefinanciering”, zegt Van Horssen. „Dat is niet gek, want hun studiefinancieringsstelsel is ook een stuk ingewikkelder. Maar dit laat allemaal wel zien dat meer financiële educatie voor studenten noodzakelijk is.”
Daan van de Graaf: ‘Ik heb nog geen geluk gehad met hospiteren’
„Sinds kort heb ik een bijbaan in een café. Daar werk ik 24 uur per week: twee doordeweekse avonden en een lange weekenddag. Ik verdien er zo’n 1.300 euro per maand mee. Ik heb geen recht op een basisbeurs, omdat Mechatronica niet mijn eerste studie is. Ik heb ook geen recht meer op studenten-ov. Eerder leende ik maximaal bij DUO, maar ik heb inmiddels zo’n schuld opgebouwd dat ik niet meer wil lenen.
„Ik werk zoveel uren, omdat alles steeds duurder wordt en ook omdat ik dan een duurdere kamer zou kunnen betalen. Tot september had ik een kamer in Breda, maar ik ben eruit gegooid door mijn huurbaas. Mijn tijdelijke contract werd niet verlengd vanwege allerlei nieuwe wetgeving voor verhuurders. Ik heb nog geen geluk gehad met hospiteren. Op de betaalbare kamers komen tientallen reacties. Ik denk dat het de meest stressvolle zomer van mijn leven was. Door mijn baantje kan ik op duurdere kamers gaan reageren. In de tussentijd woon ik weer bij mijn ouders in Papendrecht. Dat is anderhalf uur heen en terug naar de hogeschool in Breda, dus ben ik veel kwijt aan reiskosten de komende tijd.”
Linda Ruijs: ‘Mijn ouders betalen meestal mijn collegegeld’
„Ik woon nog bij mijn ouders in Zevenaar. Het is niet ver van Nijmegen en de kamers in Nijmegen zijn schaars en prijzig. Bovendien heb ik activiteiten in Zevenaar waarvoor ik daar moet wonen. Zo word ik er binnenkort beëdigd als lid van de Raadscommissie Ruimte. Verder ben ik lid van het ROCOV, het adviesorgaan voor openbaar vervoer in Gelderland. En binnenkort ben ik ook doelgroepenraadslid bij CNV Jongeren. Ik denk dat ik met al die nevenactiviteiten ongeveer 150 euro per kwartaal verdien.
„Verder ontvang ik de basisbeurs en een klein beetje aanvullende beurs. Mijn ouders betalen meestal mijn collegegeld. Ik moet wel zelf mijn boeken betalen. Dat is best een grote kostenpost bij bestuurskunde: sommige boeken kosten wel 60 euro. Dus kijk ik altijd eerst of ik het boek als pdf-bestand kan vinden op internet.
Ik leen bewust niet. Voorheen zeiden ze dat de rente op een studie altijd nul procent zou blijven, maar dat is niet het geval gebleken. Je moet opletten dat je niet te hoge schulden maakt als je ooit nog een hypotheek wil krijgen.”
Matthijs van Teeffelen: ‘Niemand leent voor z’n plezier, maar ik vond het ’t wel waard’
„Tijdens mijn bachelor heb ik vrij veel geleend. Ik had nog één jaar recht op de basisbeurs. Nu heb ik een studieschuld van enkele tienduizenden euro’s. Niemand leent voor z’n plezier, maar ik vond het ’t wel waard. Ik heb er ongelofelijk leuke dingen van gedaan, mooie herinneringen gemaakt. Ik heb wel spijt dat ik de rentetruc niet toegepast heb. De stijging van de rente op studieschuld ontdekte ik te laat. Politici hielden ons lang voor dat die altijd nul zou blijven.
„Tijdens mijn master wil ik niet meer lenen, dus heb ik twee bijbaantjes genomen. Het studentenleven kost veel geld. Ik ga werken bij de ict-desk van mijn universiteit, zo’n tien uur per week, en ik zit in een procedure om werkstudent te worden bij het ministerie van Defensie, voor één dag per week. In principe is mijn master fulltime, maar ik hoorde van studenten die de master al deden dat je er wel wat naast kunt werken. En bij Defensie kan ik ongelofelijk veel leren.
„Ik ken heel veel studenten die naast hun studie werken. Het aanbod van baantjes is groot en veel zijn leuk, flexibel, interessant. Ik ken jongens die een bijbaan in de consultancy hebben. Daar leer je echt veel van.”
Hakan: ‘Ik wil niet eens weten hoe hoog mijn schuld nu is’
„Ik heb altijd veel gewerkt naast mijn studie, zo’n achttien uur per week, want ik wilde genoeg geld hebben om ook nog een beetje een sociaal leven te leiden. Ik werkte eerst in een magazijn en toen in de horeca. Maar de horeca vond ik lastig te combineren met school. Toen ben ik pakketjes gaan bezorgen, maar kreeg ik een ongeluk met mijn bestelbus. De bestuurder van een Ferrari verloor de macht over het stuur en botste tegen de flank van mijn busje aan. Daar heb ik flinke rugklachten aan over gehouden; zowel staan als zitten doet pijn.
„Nu moet ik lenen bij DUO om alles te kunnen betalen. Daar sta ik liever niet te lang bij stil. Ik wil niet eens weten hoe hoog mijn schuld nu is. Stel, ik wil een huis, leuk en aardig, maar dan gaan ze natuurlijk wel naar mijn schuld kijken. Nu woon ik nog bij mijn ouders, want dat is gebruikelijk in mijn cultuur; ik heb Turkse roots.
„Op de basisbeurs heb ik geen recht, want ik heb hiervoor al een paar andere hbo-studies geprobeerd. Ik heb nu gelukkig wel een studie gevonden die ik écht leuk vind.”
‘Wat doe jij het goed, poppie”, zegt dierenarts Françoise Reij (49) tegen de Duitse herder Amy. De hond krijgt een vaccinatie in een omgebouwde vrachtwagen op een parkeerplaats naast de molen in Winsum. Met Susanne Smit (37) is Reij de Regio Dierenarts, een rijdende dierenartspraktijk begonnen. Sinds de eerste week van september staan ze op vijf plekken in de gemeente Het Hogeland in Groningen.
Ze willen de zorg op het Groningse platteland persoonlijk, betaalbaar en toegankelijk maken. Zeventien jaar werkten ze samen in een praktijk in Winsum. Reij als dierenarts, Smit als dierenartsassistent. Maar toen de praktijk zes jaar geleden werd overgenomen door investeerder IVC Evidensia, die meer dan driehonderd dierenartspraktijken, spoedziekenhuizen en dierencrematoria in Nederland bezit, merkten ze dat het werk veranderde. „Het management zat op afstand en we mochten de roosters niet meer zelf maken”, zegt Smit. Reij: „Het werd minder persoonlijk.”
Ook merkte Smit, die achter de balie zat, dat steeds meer klanten klaagden over de hoge kosten. Televisieprogramma Kassa nam in 2022 een enquête af over dierenartskosten. Daaruit bleek dat 34 procent van de ruim 2.300 ondervraagden het moeilijk vond om de medische kosten van hun dier te betalen. Volgens veel respondenten waren die gestegen nadat de praktijk was overgenomen.
Lees ook
Een prikje voor de hond? Dat is dan 846 euro. Hoe de zorg voor je huisdier véél duurder is geworden
Visgraatparket
Adviesbureau Berenschot concludeerde in 2022 dat de opmars van commerciële klinieken inderdaad een „opwaartse druk op de tarieven” veroorzaakt. In december 2022 nam de Tweede Kamer een motie aan van Kamerlid Sandra Beckerman (SP) om de prijsontwikkelingen in de dierenzorg te onderzoeken. Uit onderzoek van NRC bleek dat drie commerciële ketens van dierenartspraktijken grote invloed uitoefenen op dat externe onderzoek. De ketens schreven met ambtenaren mee aan de onderzoeksvragen, waardoor voor hen ongunstige onderwerpen buiten het onderzoek bleven. Het onderzoek loopt nog.
Reij en Smit willen „goede zorg verlenen voor een eerlijke prijs”, zegt Reij in de spreekkamer in de vrachtwagen. Met een kleine praktijk, zonder veel personeel en een duur pand, leek hen dat mogelijk. In maart kochten ze een kleine vrachtwagen, die ze met hulp van vrienden verbouwden tot een spreekkamer.
Op de vloer van de rijdende praktijk ligt visgraatparket. Een inbouwkast bevat lades vol met medicijnen. Daarbovenop staan plastic bakken met hulpmiddelen als hechtdraad, steriele gaasjes en een muilkorf. Er is een kast met een plek voor een computer en twee krukken. Aan de muur hangt een inklapbare behandeltafel. Op de grond staat een grote weegschaal. Steriliseren, castreren, inenten, bloedonderzoek uitvoeren, echo’s en röntgenfoto’s maken: het kan allemaal in deze beperkte ruimte. „De meeste spreekkamers in praktijken zijn niet groter”, zegt Reij. Voor grote operaties van honden huren ze vanaf oktober een ruimte van een andere dierenarts.
Bedum, Winsum, Zuurdijk
Met de mobiele praktijk kunnen Reij en Smit verschillende dorpen in Het Hogeland aandoen. Per dagdeel wisselt het of ze in Winsum, Warffum, Uithuizen, Bedum of Zuurdijk staan. De wagen parkeren ze dan bij een dierenwinkel- of pension. „Dorpspraktijken verdwijnen. Wij willen juist zo veel mogelijk in de dorpen werken”, zegt Reij.
Al in de eerste week had de Regio Dierenarts veel afspraken. „We hebben nu al zo’n twintig patiënten op een dag”, zegt Smit. Veel klanten die ze hielpen in de praktijk waar ze eerder werkten, gingen met ze mee. „Mensen kennen ons, omdat we al lang in deze regio werken”, zegt Reij.
De tweede klant van de middag is een man uit Uithuizen. Hij is naar Winsum gereden, zo’n achttien kilometer verderop, met zijn hondje Romy. Na onderzoek van Reij blijkt het diertje een ontsteking te hebben. Haar baasje krijgt een antibioticakuur mee en moet daarvoor 66,35 euro betalen. Opgelucht verlaat de man de vrachtwagen.
Een consult bij de Regio Dierenarts kost 45 euro, een spoedconsult 60 euro. Een consult in het weekend en de avond tot 23.00 uur, kost 180 euro. Sterilisatie van een poes 160 euro. Castratie van een kater 70 euro. De tarieven van een andere dierenarts van IVC Evidensia zijn volgens de website hoger. Een consult kost daar 54,50, een uitgebreid consult 85 euro, een spoedconsult 90 euro en een spoedconsult buiten openingstijden tot 23.00 uur 200 euro. Sterilisatie van een poes kost „inclusief narcose, pijnstilling en nazorg” 216 euro. Castratie van een kater 108 euro.
Nageltjes
„Van ons hoeft het allemaal niet zo massaal en groot”, zegt Reij. En de rijdende artsen zien een belangrijk voordeel van hun praktijk: de dieren zijn relaxter. „Katten in een wachtkamer is echt een ding. Dat vinden ze niet fijn. Honden komen hier geen andere honden tegen. Dat is voor de dieren prettiger”, zegt Reij. Baasjes wachten in hun auto of op de parkeerplaats tot hun dier aan de beurt is.
Voor ons hoeft het allemaal niet zo massaal en groot
En wanneer het regent, dan wachten ze maar in zijn zaak, zegt mede-eigenaar Johan Korsaan van dierenspeciaalzaak Discus Profauna in Winsum, waar de Regio Dierenarts drie dagdelen in de week op de parkeerplaats staat. Hij is blij met de mobiele praktijk. „Van klanten horen we vaak dat ze veel geld aan de dierenarts kwijt zijn. Sommige mensen gaan niet eens meer, uit angst voor de kosten. De prijzen zijn in korte tijd heel hard gestegen.”
Korsaan krijgt vaak „best specialistische vragen” van klanten, over „bijvoorbeeld oorontsteking of vieze ogen”. Hij heeft het idee dat ze dan eerst bij hem controleren of het echt nodig is om naar de dierenarts te gaan. „Daar ben je meteen geld kwijt aan een consult. Maar niet alles hoeft voor geld. Als iemand een kat heeft waarvan de nageltjes geknipt moeten worden, dan doe ik dat gewoon gratis. Het huisdier is de dupe als mensen het geld niet hebben. Dan kun je wel zeggen: dan moet je maar geen huisdier nemen. Maar voor veel mensen is een dier heel belangrijk.”
Lees ook
Katten domineren finale grappige- huisdieren- fotowedstrijd 2024
Daphne Stam is theoretisch natuurkundige en planeetonderzoeker, en ze werkte aan de TU Delft bij luchtvaart- en ruimtevaarttechniek toen ze ruim een jaar geleden ontslag nam. In de Volkskrant zei ze dat ze het zat was om niet serieus te worden genomen door de mannen om haar heen. Keer op keer liep ze aan tegen het „old boys network” dat haar en haar expertise niet op waarde schatte. Ze bleef gezien worden als een vrouwelijke wetenschapper. Hoezo? Ze is wetenschapper.
Nu heeft ze een boek gepubliceerd, maar dat gaat niet over haar ervaringen aan de universiteit. Dat komt misschien nog, zegt ze. „Ik ben er al wel mee bezig.” Het boek dat is verschenen is haar vertaling, uit het Latijn, van Cosmotheoros van de wis-, natuur- en sterrenkundige Christiaan Huygens (1629-1695), die zijn eigen telescopen bouwde, als eerste een maan bij Saturnus ontdekte en begreep dat die planeet enorme ringen om zich heen had. Ze schreef er een inleiding bij en 96 pagina’s met uitleg.
We zitten in een lunchroom vlak bij haar huis in Voorburg, eind augustus. Huygens’ Hofwijck, de buitenplaats waar Huygens Cosmotheoros schreef, ligt 140 meter verderop, aan de andere kant van de A12. Ze is net terug van een kampeervakantie in de Alpen, met haar man en jongste zoon, en ze vertelt over de excursie naar CERN die ze gemaakt hebben, de deeltjesversneller in Genève. Die wereld was ook haar wereld geweest, zegt ze. Nu was ze een bezoeker. Ze had zich buitengesloten gevoeld.
Ze is in Den Bosch geboren en opgegroeid in Heerhugowaard. Haar moeder was kleuterleidster en schoolhoofd, behalve in de eerste jaren van haar huwelijk, toen vrouwen nog werden ontslagen als ze trouwden. „Daar was ze op haar tweeëntachtigste nog boos over”, zegt ze. Haar vader was tekenaar en werkte in de reclame. Ze tekende zelf ook graag en daarom vond de decaan op de middelbare school sterrenkunde wel wat voor haar. „Sterrenkundigen, zei hij, zijn eigenlijk ook kunstenaars.”
Zelf dacht je ook aan sterrenkunde?
„Nee, aan geneeskunde, ik had me zelfs al ingeschreven. Maar geneeskunde is heel veel uit je hoofd leren en dan oplepelen, en ik houd van dingen bedenken. Ik weet nog dat ik na het eindexamen tegen mijn natuurkundeleraar zei dat ik natuurkunde ging doen. Hij schrok zichtbaar en daar schrok ik weer van. Had ik iets over het hoofd gezien? Ik had dikke negens voor alle bètavakken, dus wat was het probleem? Na die korte aarzeling zei hij: o, o, maar dat kan je wel. Het was de eerste keer dat ik dacht: doe ik hier wel goed aan? Maar verder was er niemand die er wat van zei of het vreemd vond.”
Met hoeveel meisjes begon je?
„Drie, op zestig jongens. We hebben het alle drie afgemaakt. Nooit vervelende dingen, nooit rare opmerkingen. Nu denk ik: we waren met zo weinig dat we geen bedreiging vormden.”
Wat trok je het meest in de studie?
„Computerprogramma’s schrijven om natuurkundige verschijnselen uit te rekenen en voorspellingen te doen over wat er met telescopen en ruimtemissies gemeten zou kunnen worden. En ik vond planeetkunde heel leuk. Daar viel nog zo ontzettend veel in te ontdekken.”
In de tijd dat jij studeerde werd de eerste planeet buiten het zonnestelsel ontdekt.
„In 1995, ik was net begonnen aan mijn promotieonderzoek, naar de verstrooiing van zonlicht in de aardatmosfeer. Voor het eerst was er een planeet gevonden bij een ster zoals de zon. In mijn vak was het heel lang: gaan we die planeten ooit vinden? In Cosmotheoros speculeert Christiaan Huygens al over het bestaan ervan. Nu werd het: hoe zien ze eruit en hoe kunnen we daar kennis over krijgen?”
Je hebt veel onderzoek naar Venus gedaan.
„Als je een alien zou zijn en je zou van een afstand naar Venus en de aarde kijken, dan zou je kunnen denken dat Venus een prima planeet is om op te leven. Dat maakt Venus zo interessant. Ze staat dichter bij de zon, maar is helemaal bedekt met wolken, wat Huygens al dacht, en die reflecteren het grootste deel van het zonlicht terug naar de ruimte, wat de temperatuur daaronder gematigd zou kunnen houden.
„Pas halverwege de vorige eeuw zijn we erachter gekomen dat de Venusatmosfeer ontzettend dik is en voor 96,5 procent uit koolstofdioxide bestaat, CO2. Wij hebben minder dan 0,05 procent CO2 in de atmosfeer en dat is al een enorm probleem. Op Venus is het broeikaseffect helemaal uit de hand gelopen. Het is daar overal op het oppervlak 500 graden. Als er ooit al water is geweest, dan is dat allemaal verdampt. De wolken bestaan uit zwavelzuur. Dus je hebt twee planeten die ongeveer even groot en even oud zijn, bestaande uit hetzelfde rotsachtige materiaal, maar hun evolutie is een heel andere kant opgegaan.”
Vanaf wanneer?
„Dat weten we niet. En dat maakt exoplaneten, planeten buiten ons zonnestelsel, zo ontzettend interessant. Misschien vinden we daar wel heel veel Venussen, en dat geeft informatie over hoe gemakkelijk een Venus ontstaat. Er zullen ook planeten zijn die op de aarde lijken, of jongere en oudere versies daarvan. Daar kunnen we ontzettend veel van leren.”
In ‘Cosmotheoros’ geeft Huygens tal van argumenten waarom er op de andere planeten die hij kent leven moet zijn, intelligent leven zelfs, en hij beschrijft uitvoerig hoe dat eruit zou kunnen zien – allemaal onzin.
„Geen onzin. Op de andere planeten in het zonnestelsel is tot nu toe geen leven gevonden, al kán het nog dat er op enkele manen van Jupiter en Saturnus primitief leven is. Ze zijn bedekt met een kilometers dikke laag ijs en daaronder zit hoogstwaarschijnlijk water. Huygens zei het al: leven zoals wij dat kennen heeft water nodig. Zelf denk ik dat de kans op leven daar heel erg klein is, en hoe vind je het, onder al dat ijs? Maar op planeten buiten het zonnestelsel, waarom niet? Er zijn meer planeten in het heelal dan sterren en een deel ervan zal op de aarde lijken. Statistisch gezien kan het eigenlijk niet anders dan dat er ergens leven is en daarin heeft Huygens gelijk.”
Dat je ging promoveren, was dat uitzonderlijk?
„Mijn promotor, Joop Hovenier, hij is in juli overleden, had relatief veel vrouwelijke promovendi en hij heeft ons nooit anders behandeld dan de mannen. Hij adviseerde me wel om bij artikelen alleen mijn initialen te gebruiken, niet mijn voornaam, anders zou ik minder geciteerd worden. Dat is later ook aangetoond, hè. Artikelen met vrouwennamen erboven worden minder vaak geciteerd.”
Wanneer begon je wel het gevoel te krijgen dat er anders naar je gekeken werd?
„Toen ik zwanger werd. Ik deed een postdoc en had voor drie jaar een Veni-beurs uit het Talentenprogramma van de NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) gekregen en daarin was geen rekening gehouden met zoiets als zwangerschapsverlof. Bij de Universiteit van Amsterdam, waar ik toen werkte, zeiden ze: verlenging is niet mogelijk. Mijn onderzoek moest binnen die drie jaar zijn afgerond.
„Dus ben ik doorgegaan tot vlak voor de geboorte van mijn zoon en daarna was het: werken zodra hij sliep. Kolven op het instituut kon alleen op de wc. Ik ging meteen weer naar een conferentie aan de andere kant van de wereld. Ik dacht: het moet maar. En ik dacht: zolang niemand er last van heeft dat ik een kind heb zal het niet tegen me worden gebruikt. Maar het hielp niet. Vanaf die tijd begon ik te merken dat ik buiten belangrijke beslissingen werd gehouden, ook als die mij of mijn werk betroffen.”
Je kreeg na je postdoc wel een Vidi-beurs, zeer prestigieus.
„Voor mijn onderzoek naar exoplaneten, ja. Op de UvA was me een vaste positie toegezegd als ik die Vidi kreeg, en toen ik de Vidi had, bleek die positie al aan een ander te zijn gegeven, een man, met als argument dat hij kostwinner was. Zijn vrouw had een deeltijdbaan. Daarna hoorde ik op een conferentie van een vrouwelijke collega uit Leiden dat ze hem ook nog bijzonder hoogleraar hadden gemaakt in Nijmegen. Op jouw gebied, zei ze, en ze hadden jou willen hebben. Maar ik wist van niets. Dat was in 2006.
„Toen ben ik met mijn Vidi-beurs naar Delft gegaan. Mijn baas aan de UvA was daar heel erg boos over. Hij zei dat hij het me persoonlijk heel erg kwalijk nam. Als je niet in het stramien blijft en niet vriendelijk lachend alles maar accepteert, dan vinden ze je niet meer leuk. Je moet je mond houden, het brave meisje zijn. En ik houd mijn mond niet.”
Echt goeie mannen, nemen je wel serieus, als je werk goed is
De competitie in de wetenschap is voor mannen ook moordend.
„Zeker, en het is niet zo dat ik de competitie niet aankon. Het punt is dat je als vrouw vaak buiten de competitie wordt gehouden en niet als een volwaardige wetenschapper wordt gezien. En ik ben niet de enige die dat zo heeft ervaren. Eerder dit jaar concludeerde de Onderwijsinspectie na langdurig onderzoek dat het bestuur van de TU Delft de sociale veiligheid ernstig verwaarloosd had. Er waren bij de inspectie bijna honderdvijftig meldingen binnengekomen van intimidatie, seksisme, racisme en pestgedrag, en het waren vooral vrouwen die daaronder te lijden hadden gehad.
„In het jaar dat ik wegging is een kwart van de vrouwelijke hoofddocenten vertrokken en een van de twee vrouwelijke hoogleraren, bij dezelfde faculteit. Zij gaven er verder geen ruchtbaarheid aan en zelf heb ik de publiciteit ook niet gezocht. Maar toen ik werd gebeld door de Volkskrant dacht ik: vooruit dan maar, misschien heeft mijn vertrek zo nog enig nut.”
Waarom worden vrouwen in de wetenschap, of in jouw vak, niet serieus genomen?
„Echt goeie mannen, de excellente wetenschappers, die nemen je wel serieus, als je werk goed is. Die hebben het niet nodig om je klein te maken en tegen te houden. Het is de groep eronder, de mannen die van zichzelf wel weten dat ze geen topwetenschapper zijn.
„Die voelen zich bedreigd en willen er geen vrouwen bij. Het betekent meer concurrentie en het aanzien van het vak gaat omlaag. En dan hoor je: voor jou als vrouw is het natuurlijk gemakkelijker om een prestigieuze beurs te krijgen. Of: Daphne, ik hoor dat je kinderen hebt, hoe kun jij dit werk doen? Je moet toch thuis zijn als ze uit school komen?”
Er is de afgelopen twintig jaar toch wel íéts veranderd?
„Mensen denken vaak dat het opgelost is, ook jonge vrouwen. En ja, er worden meer jonge vrouwen aangenomen als promovendus of postdoc. Punt is dat ze beginnen op een juniorpositie en dan verwacht je niet dat je meebeslist over dingen. Het begint als je ouder wordt en wel wilt meebeslissen.”
Hoe nam je het besluit om weg te gaan?
Ze aarzelt even en zegt dan dat er vijf jaar geleden borstkanker bij haar werd geconstateerd. Het was in een vroeg stadium, ze kwam er met een operatie vanaf en na drie dagen, zegt ze, zat ze weer achter haar bureau, met verband en al. „Ik had niets gezegd op mijn werk, want je weet dat dit soort privédingen tegen je kunnen worden gebruikt. De consulente in het ziekenhuis schrok toen ik dat vertelde en bij elke jaarlijkse controle vroeg ze: werk je daar nu nog steeds? Dat heeft me over de drempel geholpen. Vorig jaar januari dacht ik: als ik nu ontslag neem, met drie maanden opzegtermijn, kan ik in mei tegen haar zeggen dat ik weg ben. Toen ben ik bij mijn baas naar binnen gelopen: ik ga weg. O, zei hij, dat had ik wel verwacht. Hij had gemerkt dat ik werd tegengewerkt. Ik heb geen exitgesprek gekregen en niemand van de leiding heeft nog iets tegen me gezegd. Mijn baas zei nog wel: het schijnt dat er mensen zijn die afscheid van je willen nemen. Daar was eventueel budget voor.”
En toen kwam Christiaan Huygens.
„Ik kende Cosmotheoros al, zijn laatste boek, zijn testament eigenlijk, maar alleen in de Nederlandse vertaling uit 1699. In mijn colleges gebruikte ik vaak een citaat: dat alle sterren in het universum eigenlijk zonnen zijn en dat er geen reden is om aan te nemen dat die zonnen geen planeten en manen hebben. Huygens noemt ook de reden waarom het nog lang zou duren voordat die planeten gevonden zouden worden: vanaf de aarde gezien zijn ze heel lichtzwak en staan ze heel dicht bij hun ster.”
Zestig jaar daarvoor kreeg Galileo Galilei nog huisarrest omdat hij volhield dat de aarde om de zon draait in plaats van andersom.
„Er zullen vast lezers zijn, schrijft Huygens, die denken dat dat nog helemaal niet bewezen is. Maar die wil hij niet veroordelen. Ze hebben het misschien te druk met werk of staatszaken om zich in dit soort dingen te verdiepen. Of het ontbreekt hun aan de middelen of het talent om te leren. Alleen vindt hij het wel belachelijk als ze dan toch menen te weten hoe het zit en kritiek op zijn werk hebben. Hij heeft Cosmotheoros geschreven in de vorm van een brief aan zijn broer en richt zich tot mensen die meer over het zonnestelsel willen weten en zich afvragen of andere planeten ook intelligente bewoners hebben.
„Een paar jaar geleden vroeg een Franse onderzoeker waar dat citaat over exoplaneten nu precies stond en toen heb ik Cosmotheoros voor het eerst helemaal gelezen. Tegen mijn man en mijn zoons zei ik steeds: zo interessant, dit moeten jullie ook lezen. Gingen ze natuurlijk nooit doen, in die vertaling uit 1699. Daarom ben ik het opnieuw gaan doen, eerst uit het Frans en daarna uit het Latijn, om zo dicht mogelijk bij de bron te zijn. Toen ik uit Delft weg was heb ik er een project van gemaakt.”
Ben je dichter bij Huygens gekomen?
„Je ziet zijn persoonlijkheid door de tekst heen schemeren, bijvoorbeeld als hij schrijft wat het leven de moeite waard maakt: nieuwe dingen leren, vriendschappen, liefdesrelaties. Of als hij schrijft dat intelligentie wat we nu depressie noemen met zich mee kan brengen. Zijn relativerende houding vind ik mooi. Alles op aarde is zo nietig als je er van veraf naar zou kunnen kijken. Dat zouden keizers en andere machthebbers ook eens moeten bedenken. Dan waren er, schrijft hij, misschien minder oorlogen.”
Bäckerei Duesmann’s Schmugglerhaus, smokkelaarshuis, staat langs de Enscheder Strasse in het stadje Gronau, nog geen dertig stappen voorbij de grens met Nederland, maar de verkoopsters spreken er al geen Nederlands meer en in de vitrine liggen Frikadellen en panierte Putenfilets. „Gerne ein Stück Pflaumenkuchen”, zegt de vrouw die aan de beurt is met een nauwelijks hoorbare Nederlandse tongval. En nee, geen slagroom, dank u wel. De man naast haar wijst een hard wit broodje filet americain aan, al had hij eigenlijk, zal hij later lachend zeggen, dat harde witte broodje ernáást gewild, met Zervelatwurst. „Dat is Duits.”
Het is woensdag eind van de ochtend, twee dagen na het nieuws dat Duitsland in de strijd tegen „illegale immigratie” en „islamistisch terrorisme” vanaf maandag weer al zijn grenzen gaat controleren. Vanuit de serre van de bakkerij, waar de vrouw en de man aan een tafeltje zijn gaan zitten, is de grensovergang naar Nederland te zien, naar het dorp Glanerbrug, ooit berucht om zijn kort aangebonden bevolking – ‘Glanerbrug, mes in je rug’ – en zijn smokkelaars. Nu is het een aangeharkte buitenwijk van Enschede, al werden er eerder deze week wel twee lijken gevonden in een maisveld aan de Gronause kant van de grens. Een hond groef een laars op, de politie kwam kijken en toen bleken er twee mannen onder de aarde te liggen, identiteit onbekend. Afdeling moordzaken doet onderzoek.
„Ik ben vandaag vrij”, zegt de vrouw, „en vanochtend dachten we: laten we gaan fietsen. Altijd grappig om dan in Duitsland wat te eten. Je bent toch even in het buitenland.” Marije heet ze. Ze is vijfenvijftig en woont in Enschede, waar ze ook werkt. Ze is psychiater en wil liever niet met haar achternaam in de krant. De man met wie ze hier is heet Bart Kuipers. Hij heeft zijn hele leven in Glanerbrug gewoond en tot voor kort werkte hij in de gevangenis in Almelo, op het laatst als hoofd beveiliging. „Nu ben ik met pensioen”, zegt hij. „Ik kon nog net gebruik maken van de zwaarwerkregeling.” Hij is vierenzestig.
Wat vinden ze van de Duitse maatregel?
„Ehm, bijzonder”, zegt Marije.
„Om niet te zeggen belachelijk”, zegt Bart.
„Polariserend en angstverhogend”, zegt Marije. „Een poging om iets onder controle te krijgen dat zo niet onder controle te krijgen is. Economisch onverantwoord en juridisch onhaalbaar.”
Bart wijst naar buiten, naar het punt waar de Enscheder Strasse verandert in de Gronausestraat. „Zie je het voor je? Er is geen slagboom meer en die zal er maandag ook niet zijn. Hoe gaan ze dat doen? En wie gaat dat doen? Hoeveel mensen heb je daar wel niet voor nodig?” Zijn oudste broer was vroeger douanebeambte, zegt hij. „Hij heeft jarenlang daar op die plek gestaan.” Een vluchtheuvel tussen twee rijbanen over de Glanerbeek, die in 1618 al de grens vormde tussen het bisdom Utrecht en het bisdom Münster. Er rijden veel auto’s, maar geen vergelijk met vroeger, zegt Bart, toen de A35/N35 er nog niet was. Het duurde tot 1999 voordat die van Enschede-Zuid om Glanerbrug heen was doorgetrokken naar Gronau. „Tot die tijd stonden hier altijd files, ook nadat de grenscontroles waren afgeschaft.” Dat was in 1992.
Dat de controles nu misschien weer gaan terugkeren, in elk geval voor een halfjaar, vindt hij een enorme stap terug. „Waar blijft de Europese gedachte? We wilden toch vrij verkeer van personen en goederen?” Marije zegt dat het haar doet denken aan toen ze nog klein was en op zondag met haar vader mee mocht naar de bakker over de grens. Ze woonden toen in Maastricht. „Op de terugweg moest je zeggen of je iets had aan te geven. Ja, een volkorenbrood.” Ze lacht. Ze denkt ook aan haar Duitse collega’s die in Nederland werken, dat zijn er nogal wat, en moeten die vanaf maandag gaan staan wachten tot ze de grens over kunnen? „Gronau heeft een groot psychiatrisch ziekenhuis, daar is het een en al witte jas en een eigen koffiezetapparaat voor Herr Doktor Professor of Frau Doktor Professorin. En over de dood mag niet gesproken worden. Bij ons, een paar kilometer verderop, is het allemaal zo anders.” Zelf is ze hoofd van een afdeling, acute psychiatrie. Ze zou het vreselijk vinden als mensen om haar heen liepen te knipmessen.
Jan Cremer
De dichter en zanger Willem Wilmink komt hier vandaan en de dichter Bert Schierbeek, een van de Vijftigers. De cabaretier Herman Finkers, geboren in Almelo, maakte eens een sketch over Glanerburg: ze zouden hier kabeltelevisie krijgen, maar wanneer de riolering werd aangelegd was nog niet bekend. Tommy Wieringa beschreef in zijn roman De heilige Rita de ruige schoonheid van de streek – de houtwallen, de beekjes, het hoge mais in de zomer – en Jan Cremer, van Ik Jan Cremer, beschreef in zijn autobiografische trilogie De Hunnen hoe gruwelijk het er hier aan toeging in de Tweede Wereldoorlog. En daarvoor ook al, toen Roemenen, Oekraïners en Wit-Russen hier aan de grens bij duizenden „als vluchten kraaien” neerstreken, „stinkend naar knoflook, uien en zweet”, en geronseld werden voor de textielindustrie. Uitgebuit werden ze, onderdrukt en door de locals vol achterdocht aangestaard.
Jan Cremer was hier in 1940 geboren, op 20 april, de verjaardag van Adolf Hitler, en in een vraaggesprek met De Groene in 2011 vertelde hij over zijn moeder, een Hongaarse ballerina die op haar twintigste zwanger werd van een veertig jaar oudere Nederlander. Ze verhuisde voor hem naar Enschede, naar een groot voormalig winkelpand in de Emmastraat, en ging een vreselijk leven tegemoet. Jan Cremers vader overleed in november 1942, het winkelpand werd leeggeroofd en Jan Cremer groeide op in „totale armoede”. Vluchten naar Hongarije kon niet, want de grens was gesloten en toen zijn moeder het toch probeerde werden ze opgepakt en teruggebracht. „Om ons heen”, zei Jan Cremer, „was het één grote roversbende”. Na de oorlog stak hij „via illegale routes” vaak de grens over omdat de mensen daar „veel aardiger” waren en hem weleens wat te eten gaven. Smokkelen deed hij ook, „iederéén smokkelde in die tijd”. Balen koffie, sigaretten en landgenoten die in de oorlog fout waren geweest. Die bracht hij door velden en bossen naar de andere kant. Een rijksdaalder per persoon, per keer.
Vlaggenkunde
Bart Kuipers heeft voordat Marije en hij weer op de fiets stapten zijn broer de douanebeambte gebeld en die komt nu over de Gronausestraat aangereden uit Enschede, waar hij woont. Hij heet Gerard Kuipers, hij is zeventig en ja, een kop koffie graag, met suiker en melk. „Op een dag kwam ik uit school”, zegt hij, „en toen zei mijn vader dat hij een interessante advertentie in de krant had zien staan. O, zei ik, van de douane misschien?” Hij lacht. Het was meant to be. Vexillologie was toen al zijn hobby, vlaggenkunde. Thuis heeft hij tweehonderd boeken over vlaggen in de kast staan. En hij heeft nog een exemplaar van de groene vlag van de EEG, de Europese Economische Gemeenschap, voorloper van de Europese Unie. En de twaalf gouden sterren op de vlag nu hebben dus géén relatie met het aantal lidstaten, mocht iemand dat soms denken. Ze symboliseren de idealen van eenheid, solidariteit en harmonie tussen de Europese volkeren.
Gerard was de jongste douanebeambte ooit toen hij op de dag na zijn negentiende verjaardag begon. De leeftijdsgrens voor indiensttreding was net verlaagd. Hij werd geplaatst in Lobith: schepen controleren op de Rijn. „Gek verhaal, maar ik werd zeeziek.” Zo werd het Zevenaar: patrouilleren in de bossen. Douaneambtenaren mochten niet te dicht bij hun werk wonen wegens corruptiegevaar. Toen die regel was geschrapt werd hij geplaatst in Glanerbrug. Dat was in 1979.
Twee aan twee stonden ze in de abri. Twee Nederlanders, twee Duitsers. Door het glas heen konden ze met elkaar praten en zo raakte hij langzaam zijn aversie tegen „die rotmoffen” kwijt, want ja zeg, Gerards vader had nog in Westerbork gezeten – hij weigerde zich te melden voor de Arbeitseinsatz – en daar hadden ze hem geschopt en geslagen. „Foto zien van mij in functie?”, zegt Gerard terwijl hij zoekt in zijn telefoon. „Kijk, toen had ik nog een baard en hier” – hij vergroot de foto met zijn vingers – „zie je mijn wapenstok, verborgen in mijn uniform, en mijn pistool. We hadden pistolen gekregen nadat er op 1 november 1978 bij de grens in Kerkrade twee douanebeambten waren doodgeschoten door de Rote Armee Fraktion.”
Nee, hij heeft zijn pistool nooit hoeven gebruiken. Zijn wapenstok ook niet. Het gevaarlijkste dat hij in al die jaren heeft meegemaakt was een schietpartij net over de grens, op een zonnige zondagmiddag begin jaren tachtig. „Mijn Duitse collega’s hadden een auto aan de kant gezet op verdenking van aanwezigheid van verdovende middelen. Een van de verdachten stapte uit en zette het op een lopen. Ik hoorde knallen en ben zo vanuit de abri” – hij maakt een duikbeweging – „het douanekantoor in gerend.”
Laten ze dan maar proberen of dit helpt
Wat vindt hij van de Duitse maatregel?
„Beetje dubbel. Het doel van de Duitsers vind ik goed, namelijk vermindering van het risico op terroristische aanslagen en bestrijding van illegale immigratie. Dus ik begrijp ze wel. Maar is dit het beste middel?” Hij steekt zijn handen uit en weegt ze tegen elkaar af. „Wat zijn de kosten? Wat zijn de baten?” Soms denkt hij: waren de grenscontroles in de Europese Unie maar nooit afgeschaft. Dat was misschien wel beter geweest. Hij kan zich natuurlijk vergissen, maar zou het vrije verkeer van personen en goederen misschien een van de oorzaken kunnen zijn van de toegenomen criminaliteit in heel Europa? „Dus ik denk: laten ze maar proberen of dit helpt”, zegt hij. „En dan over een halfjaar evalueren.”
Hij loopt naar buiten en wandelt naar de brug over de Glanerbeek, die hier maar een paar meter breed is. „De grens is precies in het midden”, zegt hij. „Enschede ontleent zijn naam eraan.” An die Schede. Aan de scheiding. Scheiding in de betekenis van grens. Daarna wandelt hij naar de vluchtheuvel, vlakbij het punt waar vroeger de abri stond, en gewoontegetrouw kijkt hij naar de bestuurders van de auto’s die passeren. „Hield je er veel aan, dan was je een fanatiekeling. Deed je het te weinig, dan was je lui.” Hij wijst naar het verpleeghuis verderop, het Liberein Ariënshuis: daar was vroeger het parkeerterrein waar de vrachtwagens ter controle naar verwezen werden. Alle open plekken ter weerszijden van de grens zijn volgebouwd, nergens kunnen nog vrachtwagens staan. Hij vraagt zich af hoe de Duitsers dat denken te gaan oplossen.
In 1986 is hij vertrokken bij de douane. Hij durft het bijna niet te zeggen, maar hij werd belastingdeurwaarder. „Niet iedereen heeft daar evenveel waardering voor.” In no time kwam hij 10 kilo aan, want hij hoefde nooit meer ’s nachts te werken en op straat te staan.
‘Konden we maar aan ze vragen wat ze er zelf van vinden hè.” Maarten Reesink kijkt naar een jonge orang-oetan die op zijn kop aan een brandweerslang hangt in zijn verblijf in Ouwehands Dierenpark. Reesink vraagt zich in de dierentuin constant af wat de dieren die hij ziet van hun verblijf vinden, of ze een fijn leven hebben en of ze iets tekort komen. „Ongetwijfeld ontbreken er dingen, maar wat?”
Reesink, die Animal Studies doceert aan de Universiteit van Amsterdam en zich omschrijft als mensdierwetenschapper, bezoekt eens per jaar de grote Nederlandse dierentuinen. Zo ook het dierenpark in Rhenen, waar hij ook zonder plattegrond zijn weg vindt. Hoewel hij er regelmatig is, staat hij „ambivalent” tegenover het concept dierentuin, zegt hij. „Er zijn dingen in de dierentuin die me heel blij maken, maar ook zaken waar ik erg verdrietig van word.” In geen van die sentimenten staat hij alleen.
Volgens de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) kent Nederland 65 dierentuinen met een vergunning, waarover in toenemende mate discussie wordt gevoerd. Uit een enquête, uitgevoerd door de RDA voor het rapport Dierentuin van de Toekomst die later dit jaar verschijnt, blijkt dat 70 procent van de Nederlanders positief denkt over dierentuinen, maar óók dat de helft van mening is dat het welzijn er niet voor alle dieren optimaal is. Ook denkt de helft dat sommige diersoorten beter niet meer in de dierentuin gehouden kunnen worden.
De Partij voor de Dieren in de gemeenteraad van Amsterdam trekt dat verder door. In een initiatiefvoorstel van begin dit jaar, dat binnenkort besproken wordt in de gemeenteraad, stelt zij voor Artis „om te vormen tot openbaar stadspark”. Fractievoorzitter Anke Bakker vindt het onvoorstelbaar dat „honderden diersoorten op 15,1 hectare wonen”, in „kleine, kunstmatige verblijven waarin zij hun natuurlijke gedrag niet kunnen uiten”. En dat terwijl „ze door meer dan een miljoen mensen per jaar bekeken worden”.
Het is goed dat dit thema op de kaart wordt gezet, zegt Reesink. Maar de mening dat de dierentuin ‘uitgefaseerd’ zou moeten worden, die deelt hij niet. „Dierentuinen kunnen niet blijven zoals ze zijn, maar ik denk niet dat ze moeten verdwijnen. Ik denk dat ze moeten transformeren naar iets dat we nu eerder een opvang of asiel zouden noemen. We moeten weg van de dierentuin voor het vertier van de mens en toe naar een dierentuin ten behoeve van het dier.”
Geen mensennaam
Het is precies om die reden dat hij zijn ronde door Ouwehands wil beginnen bij het Berenbos. Hij loopt over de brug boven het bos, waar aan de reling tekstbordjes over de individuele beren en hun geschiedenis bevestigd zijn. „Van het Berenbos word ik bijna emotioneel, dit vind ik zo mooi”, zegt hij. De beren hier hebben allemaal een grimmig verleden. De een moest dansen in een restaurant, een ander zat opgesloten in een kleine kooi bij een tankstation, een volgende moest optreden in het circus.
Hij staat stil bij het bordje over de 22-jarige bruine beer Pesho, waarop staat hoe lang hij hier is en waar hij vandaan komt. „Hier is alles goed aan.”
In het Berenbos komt alles samen wat Reesink zou willen van een dierentuin. De beren hier kunnen niet meer in het wild leven, door trauma, maar ook omdat ze gewoonweg nooit hebben geleerd hoe het moet. In hun ruim opgezette verblijf is water om in te spelen, holen om in te slapen en heuvels om op te klauteren.
Foto’s: Hedayatullah Amid
Net zo belangrijk als hun leefomgeving vindt Reesink dat de bezoekers niet alleen informatie krijgen over het soort beer. Anders dan het overgrote deel van de andere dieren hebben ze ook een naam en een individuele geschiedenis. „Het geven van een naam is geen vermenselijking, het is het erkennen van een individu.” Een extra positief punt in het Berenbos is dat de beren geen ‘mensennamen’ hebben gekregen. „Het is belangrijk ze een naam te geven met dezelfde herkomst als het dier.”
Hij zou willen dat dit bij alle diersoorten wordt gedaan. Als voorbeeld haalt hij een Amerikaanse dierentuin aan waar ze een piranha met een opvallend vlekpatroon hebben uitgekozen en die een bordje met een naam en geschiedenis hebben gegeven. „Deze is geschikt!”, zegt Reesink over een piranha met opvallend grote neusflappen. Zo valt er voor elke diersoort, zelfs daar waar er heel veel samen zitten, wel een kandidaat te onderscheiden die extra reliëf kan krijgen.
Het gaat erom dat de bezoeker moet weten waar het individuele dier vandaan komt, wat zijn geschiedenis is. Wat is zijn levensverhaal, vraagt Reesing zich bij de rode panda af. „Ik wil weten hoe hij heet. Hoe oud hij is. Of hij onderschept is op Schiphol. Of hij in gevangenschap geboren is, of gevangen genomen om hier te zijn.” En bezoekers willen dat óók weten, zegt hij. „Ook als het pijnlijk is.”
Dierenwelzijn
Een van de meest gehoorde argumenten tegen de dierentuin is dat deze een gevangenis voor dieren is. Maar is dat zo? „Voor grote dieren wel”, denkt Reesink. „Maar eigenlijk weten we nog niet genoeg om hier daadwerkelijk iets over te kunnen zeggen. Pas in 1986 werd de Britse Donald Broom benoemd tot eerste hoogleraar dierenwelzijn in de wereld. En pas sinds een kwart eeuw wordt er structureel en georganiseerd onderzoek gedaan naar het welzijn van dieren in de dierentuin. We moeten nog zoveel leren.”
Critici halen vaak aan dat dieren in dierentuinen te weinig ruimte hebben. Dit is ook de redenering in het PvdD-voorstel voor Artis. „Zij zeggen dat olifanten in het wild vele tientallen kilometers per dag afleggen, wat ze hier duidelijk niet kunnen doen.” Anderen brengen daar tegenin dat olifanten die grote afstanden puur overbruggen om eten te zoeken. In gevangenschap hoeven ze dat niet. „De conclusie is: we wéten het gewoon nog niet.”
Wel ziet Reesink dat wat er al wel geleerd is, vaker snel wordt toegepast. „Tot voor kort deelden dierentuinen olifanten uit ten behoeve van het fokprogramma, zonder te kijken naar onderlinge familiebanden. We keken alleen maar naar de genenpoel. Maar met de kennis van nu weten we dat twee olifantenzussen aan elkaar gehecht zijn, en dat je die dus niet uit elkaar moet halen.”
Het fokprogramma, de educatieve functie en het belang van de dierentuindieren voor de biodiversiteit, zijn de argumenten van veel dierentuinen om hun bestaan te rechtvaardigen. De dieren kunnen dienen om de populatie van bedreigde diersoorten te ondersteunen, maar het fokken draagt aan de populatie in het wild nauwelijks bij. „Dieren die al generaties in gevangenschap leven, kunnen hun nakomelingen heel moeilijk leren in het wild te overleven.”
De naamloze dierentuindieren worden daarnaast gezien als ambassadeurs voor hun soort. „Maar biodiversiteit is een mensenidee. Deze olifanten hebben helemaal geen notie van ‘hun soort’.” De biodiversiteit in stand houden door middel van dierentuindieren wordt niet gedaan voor het dier, maar voor de soort.
Niet-menselijk persoon
Minstens zo belangrijk als de vraag of de dierentuin een gevangenis is, zegt Reesink, is de vraag: wat geeft ons het recht om dieren op te sluiten? „Daar heb ik geen goed antwoord op. Volgens mij hebben we dat recht niet. Zelfs niet als je het hebt over een klein prooidier dat het in de dierentuin verhoudingsgewijs heel goed heeft.”
Het is mede daarom volgens hem de vraag hoe lang dierentuinen in deze vorm nog houdbaar zijn. „Op diverse plekken in de wereld worden rechtszaken gevoerd en gewonnen om mensapen uit de dierentuin te krijgen. Zo besloot een rechter in Argentinië dat orang-oetan Sandra in de dierentuin van Buenos Aires onrechtmatig opgesloten was.”
Foto’s: Hedayatullah Amid
Orang-oetans hebben voor 97 procent hetzelfde dna als de mens, Sandra werd daarom als „niet-menselijk persoon” gezien. De rechter besloot dus dat je iemand niet onrechtmatig mag opsluiten. „Maar bij welk dier stopt dat? Wanneer lijkt het dier niet genoeg meer op ons? Waar ligt de grens?”
Het is koffiedik kijken, maar Reesink denkt dat binnen tien tot twintig jaar mensapen niet meer in dierentuinen te zien zullen zijn. „Het uitfaseren van zeezoogdieren is al begonnen, die zijn te intelligent en we kunnen ze gewoonweg niet genoeg water bieden. Dan volgt de discussie over de mensapen, dan de grote intelligente dieren zoals de olifant, dan de grote roofdieren zoals de beren en katachtigen en vervolgens de grote vogels.”
De verwachting ten aanzien van dierentuinen moet veranderen, zegt hij. „Dierentuinen zeggen nu dat van hen verwácht wordt dat ze leeuwen en olifanten hebben. Dat ze dan een goede dierentuin zijn. Ik denk dat we er naartoe moeten dat we beseffen dat een goede dierentuin een dierentuin is die géén leeuwen en olifanten heeft.”
Bij de berberapen blijft Reesink nog even staan kijken. Op de rand van de gracht die de aapjes scheidt van de mensen zit een geïnteresseerd exemplaar. Van over de gracht heen lijkt hij ook naar Reesink te kijken.
Zacht zegt Reesink: „Ik zou zo graag willen weten wat hij van ons denkt.”
De politie is dit weekend op twee plekken druk met demonstraties. Dat terwijl de politievakbonden zélf actievoeren voor verlenging van de vroegpensioenregeling. Dat brengt complicaties met zich mee.
1. Wat is er zaterdag aan de hand in Den Haag?
Actievoerders van Extinction Rebellion gaan de A12 in Den Haag zaterdag weer bezetten, om een ‘alternatieve troonrede’ voor te dragen uit protest tegen subsidies voor fossiele industrie. De groepering laat overigens weten dat zij deze actie al van plan waren vóór bekend was dat de politie ging staken. Om eraan toe te voegen: „De keuze van de politie om juist bij de A12-blokkade verstek te laten gaan, laat zien dat men zelf ook beseft dat de gebruikelijke grootscheepse politie-inzet disproportioneel en overbodig is.”
De politie is na de staking zaterdagmiddag weer vanaf 17.00 uur paraat om demonstranten eventueel van het asfalt te verwijderen. Bezetting van de A12 is verboden maar of eer wordt ingegrepen „hangt af van de situatie” , aldus de woordvoerder van de burgemeester. Volgens een woordvoerder van de politie zal de situatie rondom de demonstratie gemonitord worden: „We blijven in contact met de burgemeester en zullen dan ook voortdurend overleggen.” De politie blijft beschikbaar voor noodsituaties buiten de demonstratie om.
Rijkswaterstaat, verantwoordelijk voor het beheer van het wegennet, laat weten dat de actie van Extinction Rebellion in afwezigheid van de politie geen andere aanpak betekent. „Wij sluiten gefaseerd de rijbanen af op de A12, zodat verkeer vanaf de afrit 3 [Bezuidenhout] niet meer de tunnelbak in kan. Dat doet een aannemer voor ons, zoals gewoonlijk.”
2 Waarom hebben Ajax-supporters een demonstratie aangekondigd?
Zondag hebben Ajax-supporters een demonstratie gepland op het Leidseplein in Amstedam. Dit is een reactie op de politieacties, die in het prille voetbalseizoen nu al tot twee afgelaste wedstijden van de club hebben geleid. Ajax laat weten niets met de actie te maken te hebben. De gemeente Amsterdam zegt dat de demonstratie niet gemeld is. Dat is weliswaar verplicht, maar niet-melden heeft geen consequenties: het demonstratierecht is wat betreft vreedzame acties ruim. „We zijn uiteraard op de hoogte”, meldt een woordvoerder van de burgemeester. De politievakbonden laten weten geen stakingsactie te houden rond deze demonstratie. De politie Amsterdam zegt er te zullen staan „als de burgemeester het vraagt”.
3 Mikt de politie bewust op beeldbepalende evenementen?
De staking richt zich alleen op de wedstrijd Ajax – FC Utrecht, zegt een woordvoerder van het Landelijk Actiecentrum Politieacties (LAC), waarin de politiebonden verenigd zijn. Die wedstrijd werd op last van burgemeester Femke Halsema afgelast. Eerder al werd Feyenoord – Ajax om dezelfde reden afgelast. „Wij snappen heel goed dat Ajax-supporters teleurgesteld zijn, maar dat zijn wij ook. Daarom voeren we actie.”
Consequenties horen bij het actievoeren, aldus LAC. „Als de vuilnismannen het vuilnis niet ophalen omdat ze staken, stinkt het op straat. Als de treinen niet rijden omdat ze staken, hebben de forenzen daar last van. Nu doet onze actie helaas pijn, terwijl we in de eerste maanden hebben geprobeerd de maatschappij zo veel mogelijk te ontzien.” De politie schreef maandenlang minder bonnen en voerde eerst acties bij wedstrijden met een kleinere politie-inzet.
De politiebonden gaan door met actievoeren, ook rond het voetbal. Welke wedstrijden ze daarvoor uitkiezen, wordt van week tot week bekeken. „We hopen dat er snel ontwikkelingen zijn die maken dat we weer aan tafel kunnen.”
4 Hoe ver gaat het stakingsrecht voor de politie?
Dat is beperkt. „Het stakingsrecht zoals we het hebben ziet niet op politie”, zegt hoogleraar Arbeidsrecht Evert Verhulp (Universiteit van Amsterdam). Nederland kent geen stakingswet, maar in een democratische samenleving bestaat het recht om te staken, dat voorvloeit uit het Europees Sociaal Handvest. „Maar daarin is ook vervat dat de openbare orde niet in gevaar mag komen”, zegt Verhulp. „De politie kan dus wel staken, maar de mogelijkheden zijn zeer beperkt.”
In Nederland, zegt Verhulp, zijn ‘we’ – in dit geval rechters – rond staken al snel geneigd tot verbieden. „We vinden het vervelend. En we zijn heel snel bang voor maatschappelijke onrust, waar dat in het buitenland minder is. In Frankrijk is staken tot kunst verheven”, zegt hij. Waar in Nederland tien per duizend werknemers per jaar staken, is dat in Frankrijk 230. „Maar dat verschil zie je niet terug in politiestakingen. Die zijn bij de Franse politie ook heel zeldzaam.”
Ruben Houweling, hoogleraar Arbeidsrecht aan de Erasmus Universiteit, zegt dat zolang de burgemeester op een andere manier de openbare orde kan beschermen, bijvoorbeeld het afgelasten van een wedstrijd, de inperking van het stakingsrecht niet snel aan de orde zal zijn. Dat is ook wat er afgelopen weken is gebeurd rond Ajax-wedstrijden. „Maar mocht er dan toch onrust uitbreken, dan zal de politie in actie moeten komen.”
M.m.v. Janneke Hakvoort en Tan Tunali
Lees ook
Begrip voor stakingen in het openbaar vervoer: ‘Soms moet je je tanden laten zien’
Hij had zich voorgenomen er niets meer over te zeggen. De aanbevelingen in zijn rapport spraken voor zich, vond hij, en zouden allemaal worden uitgevoerd. Daar moest hij het kabinet niet bij voor de voeten lopen.
Maar nu moet Emile Roemer, architect van de aanpak tegen uitbuiting van arbeidsmigranten, tóch iets kwijt. „Omdat ik bang ben dat er dingen verkeerd gaan”.
De voormalig SP-leider, tegenwoordig commissaris van de koning in Limburg, deed in 2020 voor het vorige kabinet onderzoek naar arbeidsmigranten. In zijn rapport kwam hij met vijftig concrete maatregelen om uitbuiting tegen te gaan, zoals een certificaat voor uitzendbureaus en eisen aan huisvesting van migranten. Zijn rapport werd omarmd door iedereen die erover ging – kabinet, Tweede Kamer, werkgevers, vakbonden. Alle aanbevelingen zouden één op één worden uitgevoerd. Er zijn al diverse nieuwe wetsvoorstellen ingediend of nog in de maak. Het huidige kabinet wil de ‘Roemer-aanpak’ voortzetten, zo staat in het hoofdlijnenakkoord.
Maar Emile Roemer zelf maakt zich ondertussen zorgen over de uitvoering van de aanpak. „Dat komt omdat een van de meest cruciale aanbevelingen uit mijn onderzoek dreigt te sneuvelen”, zegt hij.
Illegaal op de arbeidsmarkt
Het gaat om de registratie van arbeidsmigranten in Nederland. Dat loopt via het Register Niet Ingezetenen (RNI), een loket waar arbeidsmigranten een burgerservicenummer kunnen krijgen. Donderdag berichtte NRC over de zwakte van dit register: het wordt op grote schaal gebruikt door illegale arbeidsmigranten. Er lopen vier onderzoeken van de arbeidsinspectie en justitie naar tussenpersonen die via dit register duizenden migranten aan een Nederlands burgerservicenummer hielpen, zodat die vervolgens illegaal de arbeidsmarkt konden betreden.
Volgens Roemer beschermt het register óók de legale arbeidsmigrant niet. Bij hun registratie hoeven ze geen verblijfsadres op te geven. „Daardoor weet de overheid niet waar ze wonen of werken. Vraag je aan het ministerie hoeveel arbeidsmigranten er in Nederland zijn, dan zeggen ze: geen flauw idee. Om díe groep gaat het, die slecht wordt gehuisvest en uitgebuit. Wil je die bereiken, dan zul je dat moeten doen op een huisadres in Oost-Europa.”
Roemer had er verschillende oplossingen voor bedacht. Zo zouden arbeidsmigranten bij het aanvragen van hun burgerservicenummer verplicht hun adres moeten opgeven. Het kabinet weigert dit tot nu toe verplicht te maken, tot onvrede van Roemer. „Zolang dat niet gebeurt, kun je de rest van het toezicht op je buik schrijven, want dan gebeurt er niks.”
Daarnaast had Roemer aanbevolen werkgevers een zorgplicht mee te geven, waarbij ze gedwongen worden om arbeidsmigranten zich correct te laten registreren. „Zodat je hen erop kunt aanspreken als het niet klopt.” Maar dit plan komt niet meer voor in een wetsvoorstel om de toelating van arbeidsmigranten te regelen. Ernaar gevraagd zei minister Eddy van Hijum (Sociale Zaken, NSC) vorige week in de Kamer dat hij „juridische bedenkingen” heeft bij zo’n zorgplicht. Het zou volgens Van Hijum een „papieren tijger” worden. „Als werkgever kun je namelijk heel makkelijk zeggen dat je al aan de zorgplicht hebt voldaan, terwijl er dan nog steeds geen harde norm is waar je uitzenders aan kunt houden.”
We halen toch ook niet alle stoplichten weg omdat we niet van iedereen kunnen controleren of hij door rood loopt?
Onzin, zegt Roemer. „Het ligt er maar helemaal aan hoe je zo’n zorgplicht vastlegt en controleert. We halen toch ook niet alle stoplichten weg omdat we niet van iedereen kunnen controleren of hij door rood loopt? Het systeem hoeft niet volledig waterdicht te zijn, maar je moet wel íets in handen hebben waarop je werkgevers kunt aanspreken.”
Cherrypicking uit aanbevelingen
Roemer heeft de indruk „dat men aan het cherrypicken is uit mijn aanbevelingen. Zo van: we breiden de Arbeidsinspectie flink uit, maar laten die lastige maatregelen zitten. Maar dan stort de hele aanpak als een kaartenhuis in elkaar. Alle aanbevelingen hangen met elkaar samen. Je kunt de inspectie uitbreiden tot je een ons weegt, maar er moet wel een wettelijk kader onder liggen waar je werkgevers op kunt controleren. Anders kun je nog niks.”
Roemer weet zich gesteund door gemeenten die al langer lobbyen bij het ministerie van Binnenlandse Zaken om de registratie aan te passen. Ook misbruik van het register door illegale arbeidsmigranten zou daarmee worden tegengegaan, zegt Roemer. „Want als je iedereen goed registreert, krijg je ook zicht op de groep die er misbruik van maakt.”
Tegenkrachten zijn er ook, merkt Roemer. „Een deel van de uitzendbranche zit er niet op te wachten dat dit goed geregeld wordt. Logisch: het is hun inkomstenbron.”
Lees ook
Advies: stel maximum aan aantal arbeidsmigranten met oog op samenleving als geheel. ‘Te lang stonden werkgeversbelangen voorop’