50 worden: nog steeds een mijlpaal, maar is het nog wel oud?

De stoet mannen stroomt de kerk in, er komt geen einde aan. Ze lopen het gangpad in en vullen links en rechts rij na rij aan houten stoeltjes. Zo zien vijftigjarige mannen er dus uit. Gewatteerd donkerkleurig jasje boven een spijkerbroek en eronder sportgympen, liefst wit. Hun haren kleuren deels of volledig grijs en zij die bovenop hun hoofden kalen, scheren ook hun slapen kort: geen man uit 1974 wil lijken op Herman van Veen. Sowieso is deze eerste zaterdag van oktober in basiliek Sint Jan de Doper het aantal langharige mannen te tellen op de vingers van één hand. En ze zijn met z’n tweehonderddertigen. Gekomen om Abraham te zien.

Die kleedt zich as we speak om op de orgelzolder boven het voorportaal. Dat wil zeggen: Jaap Oomen kleedt zich om. Oomen (65) is tijdens kantooruren netwerkcoördinator voor het West-Brabants praktijk- en voortgezet speciaal onderwijs maar op deze jaarlijkse feestdag dost hij zich al 22 jaar uit als de Abraham van dienst. Twee maanden later speelt hij met net zoveel plezier de Oosterhoutse Sinterklaas. Hij heeft zich al gestoken in een kreukvrij priestergewaad en slaat daaromheen de grijze poncho die hij eens meenam uit Chili. Over zijn hoofd en schouders drapeert hij een gebroken wit tafelkleed en zijn voeten verdwijnen in de versleten leren pantoffels van zijn overleden grootvader, Louis, geboren in 1899. Om zijn kin gaat een versleten sinterklaasbaard – een nieuw exemplaar bewaart hij voor december – en als finishing touch zet hij een antiek leesbrilletje op de brug van zijn neus. Die was van oma Jo.

Schommelstoel

Dit is de 62ste editie van de Oosterhoutse abrahamdag, die sinds 2017 prijkt op de Nederlandse lijst van immaterieel cultureel erfgoed. De traditie begon in 1963, toen gemeenteraadslid en voorman van het lokale carnaval Leo Wellens besloot om zijn vijftigjarige verjaardag te vieren met Oosterhoutse leeftijdgenoten. Het feest werd een begrip, in dit deel van Brabant. Mannen die allang vertrokken zijn uit Oosterhout komen er voor terug: Abraham zien, pubquiz (‘welke bekende kleinkunstenaar overleed in 1974?’), bitterbal, diner, feest. Sinds een jaar of tien viert de stad ook een Sara-dag.

Links van de deuren van het theater waar de mannen zich zojuist registreerden staat een grote, volgepompte abrahampop die iedereen wel kent van de voortuinen en boerenerven van Nederland. Poppen die in alles ouderdom uitstralen, de abrahammen met hun grijze lange baarden en de sara’s met een grijs knotje, breiend in een schommelstoel.

Het is een typisch Nederlands gebruik: ‘Abraham zien’ zong als gezegde al voor de oorlog rond, losjes geïnspireerd op een passage uit het evangelie van Johannes waarin Jezus ten overstaan van toehoorders beweert dat hij aartsvader Abraham heeft gezien. Abraham is dan al eeuwenlang dood, dus de toehoorders zeggen spottend tegen Jezus: „Jij bent nog geen vijftig, en jij hebt Abraham gezien?” Jarigen kregen vroeger een abrahambrood cadeau en nog altijd verkopen bakkers joekels van abraham- en sarakoeken, al dan niet gevuld met amandelspijs en op te snijden in stukjes thuis of op kantoor ter viering van de bereikte senioriteit.

Maar heeft dit gebruik wel toekomst, nu de mens almaar ouder wordt?

Dat Leo Wellens in 1963 zijn vijftigste verjaardag groots wilde vieren is zeer goed te begrijpen. In zijn geboortejaar 1913 bedroeg de levensverwachting van mannen in Nederland, meldt het CBS, 55 jaar en vier maanden. Wellens had statistisch dus 90 procent van zijn leven achter de rug. Maar de mannen uit 1974 hier in de basiliek mogen van het CBS, nu ze 2024 hebben gehaald, ervan uitgaan nog eens een dikke 32 jaar door te leven. En dat is hen aan te zien. De mannen ogen niet zozeer oud als wel middelbaar. Sommigen zien er zelfs wat jeugdig uit. Het haar van Mark Rijpert, jarig op 22 oktober, is eerder bruinig dan grijs en hij traint twee keer per week in de sportschool met een personal trainer, loopt ook nog eens drie keer per week hard en is naar eigen zeggen fitter dan toen zijn kinderen kleiner waren. „Ik voel me 35”, zegt hij. Giovani Cornelia, vijftig sinds maart, sport elke dag en wordt geregeld een kleine tien jaar jonger geschat, mede dankzij zijn glanzend zwarte haar. En Joep Heinen, een kale Oosterhouter met een fikse baard, zegt: „Om nou te zeggen: o, nu ben ik vijftig, nu ga ik toetreden tot de ouderdom: nee. Ik sta midden in het leven.”

Jaap Oomen (65) verandert in Abraham (175) en loopt langs de vijftigjarige mannen in de basiliek van Oosterhout, vorige zaterdag, 5 oktober.

Foto’s: Hedayatullah Amid

Levenstrap

De dramatische koorzang van Carmina Burana schalt door de kerk. De mannen kijken over hun schouders het gangpad in. Het is zover. Ze zien Abraham. De aartsvader werd volgens de overlevering 175 jaar oud en dat blijkt. Zijn baard is lang, zijn rug krom en hij steunt op een kronkelige wandelstok die lijkt te zijn weggerukt uit de handen van een bijbelse herder. Schuifelend door het gangpad werpt hij dreigende blikken op de mannen links en rechts. Hij houdt halt voor het altaar, draait zich om en begint te spreken. „Lotgenoten!” zegt hij tegen zijn publiek dat drieënhalf keer zo jong is als hij. „We worden oud, heren.”

„Aaien en knijpen”, daar draaien rituelen als deze om, zegt cultuurhistoricus Gerard Rooijakkers (62) aan de telefoon. Stokoude Abraham in de kerk, stokoude sarapop in de tuin: de aandacht voor de jarigen is zowel een blijk van erkenning voor de bijzondere verjaring – respect, vijftig! – als een excuus om even fijntjes de spot met hen te drijven. Zoals met sinterklaasgedichten geregeld oude rekeningen worden vereffend, zegt Rooijakkers, krijgt ook de vijftigjarige plagerige poëzie te verstouwen. ‘Hallo Abraham/verliest niet de moed/ook na 50 is ’t leven supergoed’ en ‘Zet de rollator maar vast klaar/Sara is nu 50 jaar’. Rooijakkers: „De ouderdom wordt uitvergroot tot cartooneske proporties.” De vrouw van Rooijakkers zegt iets op de achtergrond. „Heb je het gehoord?” zegt hij. „Een vriendin van Loes kreeg op haar vijftigste Tena Lady cadeau.”

Wandprent uit circa 1630. Een ‘levenstrap’ als deze hing vroeger in vele Hollandse huiskamers: 50 was de hoogste trede. Eindpunt van de bloei, start van het verval.
Beeld Coll. Maas-Rooijakkers, Museum ’t Oude Slot Veldhoven.

Dat juist vijftig het begin van het oud worden markeert, hangt volgens Rooijakkers samen met de zogenoemde ‘levenstrap’ die in vroeger eeuwen prominent in Hollandse huiskamers hing als prent boven de schouw of borduurwerk aan de muur. De symmetrische trap verbeeldde de levensloop van de mens van 0 tot 100, elke trede een tiental, eerst de opgaande tred langs de jongeman en de gezinsvader en daarna de neergang die uitmondde in de tuimeling van een grijsaard in het graf. De hoogste trede bevond zich in het midden. Vijftig. Eindpunt van de bloei, start van het verval. Niet dat mensen in de zeventiende eeuw honderd werden, maar ambitie is nu eenmaal mens-eigen.

De helft van 100. Dat spreekt tot de verbeelding

Irene Stengs
antropoloog

Vijftig heeft zijn magie nooit verloren. Logisch ook, gezien de Nederlandse voorliefde voor het vieren van verjaardagen, zegt antropoloog Irene Stengs, hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en onderzoeker aan het Meertens Instituut. „Nederlanders hechten aan verjaardagen veel waarde. Denk aan de kalender op de wc en het bezoeken van de jarige – zo ontstond de bekende verjaardagskring.” Met name ronde getallen zijn in trek, zegt Stengs. „De kroonjaren. Die vieren we extra groot.” Onder die tientallen spant vijftig weer de kroon. „De helft van 100. Dat spreekt tot de verbeelding.”

Het opvallende is dat de statuur van ‘vijftig’ zich niet beperkt tot poppen en plaagstootjes. Vanaf je vijftigste heb je recht op een ‘seniorenvoordeelpas’ (‘de beste kortingen voor 50-plussers!’), je behoort tot de doelgroep van de Landelijke Vereniging Gemeenschappelijk Wonen van Ouderen (‘elkaar waar nodig de helpende hand bieden: dat kan in een woongemeenschap’) en in Den Haag behartigt een partij jouw seniorbelangen. De mannen in Oosterhout lopen er niet warm voor, leert een kleine rondvraag. Heel goed dat zo’n 50-pluswoning er is voor de mensen die het nodig hebben, klinkt het, maar dat geldt absoluut niet voor mij.

Foto Hedayatullah Amid

Halleluja

In de kerk is Abraham klaar met praten maar nog niet met zijn act. Het is tijd voor een lied. Op de melodie van Leonard Cohens ‘Hallejulah’ zingt hij:

Gedenk, o mens, van stof zijt gij. Het leven vliegt aan je voorbij. De zeis van Magere Hein staat om de hoek, jaHalleluja, halleluja, halleluja, hallelu-oe-oe-oe-jaaa

Dit ritueel verdwijnt niet zo gauw, denkt Irene Stengs. „Vijftig worden blijft een overgang. Je bent niet oud, maar de jeugd ligt wel achter je. Misschien is dat al een paar jaar eerder het geval, ik las laatst dat de veroudering hard toeslaat op je 44ste. Maar ja: vijftig blijft een kroonjaar.” En een nieuw ritueel erbovenop, later in het leven, ter markering van de échte ouderdom: is dat kansrijk? Gerard Rooijakkers denkt hardop na over het „ingrijpende moment” dat je verhuist naar het verpleeghuis en zegt: „Tja, dat is natuurlijk geen reden voor een feestje. Zo’n ritueel moet natuurlijk wel léúk blijven. Rites de passage zijn bedoeld om veilig over taboes te praten en angsten te bezweren, zoals ouder worden. Op je vijftigste kan dat nog. Je hebt nog weinig kwaaltjes. Aan de kroonjaren die volgen, zit algauw een randje van verlies.”

De mannen lopen de kerk uit en de zon in. Het is markt, mensen kijken op en pakken hun smartphones erbij. Ze filmen een feestelijk tafereel: een stoet vitale mannen en een blaasorkest en gezwaai met een carnavaleske vlag of drie. Dat Magere Hein om de hoek zou staan, maakt op de mannen uit ’74 weinig indruk. „Goed, na twee uur padellen ben ik behoorlijk moe, maar je bent zo oud als je je voelt”, zegt Bas van den Bogaert uit Zundert. Met zo’n veertig dorpsgenoten is hij naar de abrahamdag gekomen. Niet om de ouderdom te markeren, maar „gewoon, voor een gezellige dag.” Zijn oog valt op weer een opgeblazen Abrahampop. „Die lijkt wel tachtig”, zegt Van den Bogaert. Hij is een van de jongsten van allemaal. Jarig op 29 december. Jazeker, zegt hij, dat gaat hij groots vieren. „Met een pop ja.”


Vier vragen over ‘politiek neutrale’ inzamelactie Giro555 voor ‘alle slachtoffers’ Midden-Oosten

Onder de noemer Giro555 collecteren Nederlandse hulporganisaties sinds donderdag voor „alle slachtoffers van geweld in het Midden-Oosten”. Het hoogtepunt moet de ‘Nationale Actiedag’ worden die volgende week woensdag plaatsvindt en waar verschillende omroepen en media aan meewerken.

Vier vragen over de actie.

1 Waarom een Nationale Actiedag?

„Het conflict escaleert steeds verder”, zegt Giro555-woordvoerder Wouter Booij. „De nood om de vele slachtoffers te helpen is dus ontzettend hoog.” Een jaar na de aanval van Hamas in Israël, waarbij zeker 1.139 mensen werden gedood en ruim tweehonderd mensen werden gegijzeld, doodde Israël zeker 42.000 Palestijnen. Het geweld elders in het Midden-Oosten, zoals op de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever, in Libanon en in Noord-Israël, is het afgelopen jaar verhevigd.

Verschillende organisaties, ook Nederlandse, gaven het voorbije jaar al noodhulp. Dat is met name lastig in Gaza, dat veruit het zwaarst is getroffen. Israël laat maar zeer beperkt goederen en hulpverleners toe. „Je haalt geen geld op om het daarna jaren op een bankrekening te laten staan”, zegt Booij van Giro555. „Hoewel we nog altijd te weinig toegang hebben tot Gaza, zijn onze organisaties de afgelopen maanden steeds bedrevener geworden in bijvoorbeeld voedseldistributie, de reparatie van watervoorzieningen en het aanbieden van medische zorg.”

Achter Giro555 zitten de organisaties CARE Nederland, Cordaid, Kerk in Actie, Nederlandse Rode Kruis, Oxfam Novib, Plan International, Stichting Vluchteling, Terre des Hommes, Unicef Nederland en World Vision. Met de Nationale Actiedag willen zij komende woensdag extra aandacht vragen voor alle slachtoffers in het Midden-Oosten. Op radio en televisie zullen spotjes verschijnen. Ook in radio- en televisieprogramma’s komen slachtoffers en hulpverlening aan bod. Of eveneens een gezamenlijke uitzending volgt, zoals bij eerdere Giro555-acties, is nog niet bekend. De Nationale Actiedag wordt ondersteund door de NPO, RTL, Talpa, DPG Media en Mediahuis.

2 Voor wie is de hulp bedoeld?

De Giro555-actie is nadrukkelijk bedoeld voor „alle slachtoffers” van „het escalerende geweld in het Midden-Oosten”. De actie moet geld ophalen voor hulpprojecten in Gaza, Libanon, de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever, Syrië en Israël. De aanstichters van het geweld worden in het midden gelaten: Giro555 wil ‘politiek neutraal’ zijn. Het gaat om de slachtoffers.

„Laat duidelijk zijn dat de humanitaire nood het hoogste is in Gaza en Libanon”, zegt Booij. „Daar zal het grootste deel van de hulp logischerwijs naartoe gaan.”

Maar er zal ook geld naar Israël gaan. „Ons basisprincipe is dat we mensen in nood helpen”, zegt Booij. „Als in Israël ook hulp nodig is, is het duidelijk dat we die hulp bieden. Het schuurt eigenlijk helemaal niet.” Booij noemt medische transporten en psychosociale ondersteuning als voorbeelden van hulp die in Israël met 555-donaties kan worden gefinancierd.

In een vergadering met omroepen zou woensdag een verdeelsleutel zijn besproken, meldde De Telegraaf. 60 procent van de hulp zou naar Gaza gaan, 35 procent naar Libanon en 5 procent naar Israël. Booij nuanceert dat. „Die percentages waren meer ter illustratie. Uiteindelijk maken we een professionele inschatting van de hulpbehoeften.”

3 Wat vinden de omroepen?

Voor de radio- en tv-uitzendingen van Giro555-acties slaan publieke omroepen de handen ineen. „Er zijn zorgen bij sommige omroepen over de balans in de berichtgeving tijdens de actie”, zegt EO-directeur Arjan Lock. Hij zit ook het College van Omroepen voor en heeft de kwestie daarin donderdag besproken. „Als je terecht aandacht vraagt voor slachtoffers in Libanon, hoe zorg je dan dat je ook slachtoffers in Israël niet vergeet?”

Welke omroepen hun zorgen hebben geuit, wil Lock niet zeggen. Alle omroepen zijn het er volgens hem over eens dat mensen in nood moeten worden geholpen. „Daarom willen we wegblijven van de politieke insteek.”

4 Wat zeggen andere organisaties?

Oxfam, een van de Giro555-organisaties, benadrukt dat het wel hulp biedt in Gaza, Syrië, Libanon en de bezette Westelijke Jordaanoever, maar niet in Israël. „Oxfam financiert en werkt nauw samen met Israëlische mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor de verdediging en bevordering van de mensenrechten van Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever, in Oost-Jeruzalem en Gaza”, zegt Oxfam-woordvoerder Roos Groen.

Ook Save the Children, niet meer betrokken bij Giro555, ziet de moeilijkheid van noodhulp aan Israël. „Er komt bij mensen ook gevoel bij kijken”, zegt woordvoerder Jos de Voogd. „Maar de burgerbevolking heeft hier geen debet aan en onze hulpverlening is strikt neutraal.” Een woordvoerder van Artsen zonder Grenzen, dat jaren geleden ook uit Giro555 is gestapt, zegt: „Wij kiezen geen partij bij conflicten. Iedereen moet de zorg krijgen die nodig is, dus ook in Israël.”

Belangengroep CIDI (Centrum Informatie en Documentatie Israël) stelt dat het „bizar” zou zijn mocht Israël niet een deel van het gedoneerde geld ontvangen. „De oorzaak van het probleem, de aanvallen van Hamas en Hezbollah op Israël, zou anders worden weggepoetst”, zegt directeur Naomi Mestrum. Ze pleit voor medische zorg voor gijzelaars en hulp aan door aanvallen van Hamas en Hezbollah ontheemde Israeliërs.

Lees ook

Nederland geeft extra 4 miljoen uit aan hulp in Libanon

Minister Reinette Klever voor het Catshuis.


Coalitie van Palestijnse en Nederlandse ngo’s klaagt staat aan omdat Nederland te weinig doet om ‘genocide’ in Gaza te voorkomen

Een coalitie van Palestijnse en Nederlandse maatschappelijke organisaties klaagt de Nederlandse staat aan omdat Nederland niet genoeg zou doen om „genocide in Gaza en andere Israëlische schendingen van het internationaal recht” te voorkomen.

Advocaat Wout Albert maakte de aanklacht bekend tijdens een speciale editie van het wekelijkse ambtenarenprotest voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Elke donderdag om twaalf uur verzamelen ambtenaren zich daar voor een ‘sit in’ tegen de oorlog in Gaza en Libanon. Tijdens deze speciale editie waren onder meer zangeres Eefje de Visser en voormalig minister van Buitenlandse Zaken Jan Pronk aanwezig om stil te staan bij een jaar lang „ambtelijke tegenspraak en protest”.

Op een klein podium met achter hem de woorden „CEASE FIRE NOW” prees advocaat Albert de „ambtenaren die al een jaar lang onvermoeibaar protesteren” en zich uitspreken in de „hoofdstad van het internationaal recht”. Enkele tientallen mensen kwamen kijken. Er werd koffie geschonken en er hingen grote tekeningen van kinderen uit Gaza. Albert zei in zijn toespraak dat Nederland zich op een „keerpunt” bevindt: „Het is onze morele en juridische plicht om op te komen voor het Palestijns recht om te bestaan.”

De aanklagers eisen onder meer een verbod op de export en doorvoer van wapens, wapenonderdelen en andere militaire goederen. Ook eisen de Palestijnse belangenbehartigers een verbod op „alle Nederlandse handelsactiviteiten en investeringen die Israëls illegale bezetting van en nederzettingen in Palestijns gebied ondersteunen”.

De advocaat spreekt voor een coalitie van maatschappelijke organisaties, zoals Een Ander Joods Geluid, het European Legal Support Center en Stichting Palestina.

Ondergrens

„We hebben nog nooit zo duidelijk te horen gekregen dat Nederland actieve stappen moet nemen om het geweld in Palestina te ontmoedigen en te verbieden”, zegt Daan de Grefte, jurist bij de betrokken organisatie European Legal Support Center (ELSC), tegen NRC. Een rechtszaak is nodig, stelt De Grefte. „De staat zegt dat ze genoeg doet om genocide te voorkomen en andere schendingen van het oorlogsrecht door Israël te ontmoedigen, wij vinden dat onjuist.” Met deze rechtszaak wil de coalitie de Nederlandse staat verplichten om de bepalingen van het internationaal recht op te volgen.

„De regering heeft altijd de vrijheid om te bepalen op wat voor manier ze aan juridische verplichtingen voldoet. Maar er is een ondergrens. Het is aan de rechter om te toetsen of de Nederlandse regering die haalt en of er genoeg wordt gedaan om de verplichtingen te waarborgen die Nederland volgens het internationale recht heeft.”

Het ministerie van Buitenlandse Zaken wilde niet reageren op de aanklacht van de Palestijnse en Nederlandse ngo’s.

Internationaal recht

Het Internationaal Gerechtshof (ICJ) oordeelde in januari dat Israël er alles aan moet doen om genocide tegen Palestijnen in Gaza te voorkomen. Het risico op genocide was volgens het Gerechtshof „reëel”. Alle staten hebben volgens internationaal recht de verplichting om genocide te voorkomen. In juli deed het ICJ de uitspraak dat Israëls aanwezigheid in de Palestijnse gebieden illegaal is. Israël moet van het hof de situatie van vóór de bezetting herstellen. ‘Derde staten’, waaronder Nederland, hebben een beschermingsplicht en moeten volgens het internationale recht actief beleid voeren om mensenrechtenschendingen in de bezette gebieden te voorkomen.

Volgens Geert-Jan Knoops, advocaat werkzaam bij het Internationaal Strafhof, is het een „onjuiste aanname” om uit het tussenvonnis van het ICJ te concluderen dat het „aannemelijk” is dat Israël genocide pleegt in Gaza, zoals de demonstranten doen. Hij wijst daarbij op een interview van de BBC met Joan Donoghue, die president was van het gerechtshof ten tijde van de rechterlijke uitspraak. Daarin maakte ze duidelijk dat volgens het ICJ Palestijnen een „plausibel recht hebben om te worden beschermd tegen genocide” en dat Zuid-Afrika het recht heeft om daarover een claim bij het hof in te dienen. Maar het ICJ heeft volgens Donoghue toen niet beslist of het wel of niet aannemelijk is dat er genocide wordt gepleegd.

In het licht van dat BBC-interview zet volgens Knoops het persbericht van de Nederlandse en Palestijnse organisaties de lezer op het verkeerde been. De advocaat kan op dit moment geen oordeel geven over de haalbaarheid van de zaak. Wel zegt hij dat het een complexe zaak is waar internationale gerechtshoven zich nog over buigen. Daarbij is het „niet te vergelijken met de F-35 zaak”: dat betrof een ander internationaal verdrag, namelijk het Wapenhandelsverdrag.

„De rechter moet niet op de stoel van de regering gaan zitten”, stelt De Grefte. „Wij stellen de vraag of de Nederlandse staat genoeg doet om haar verplichtingen na te leven. Een rechtszaak is effectief, kijk maar naar de klimaatzaak van Urgenda.” Daar concludeerde de Hoge Raad in 2019 dat de Nederlandse overheid niet genoeg deed om de CO2-uitstoot te verminderen. De staat moest vervolgens extra maatregelen nemen om de CO2-uitstoot te beperken.

Lees ook

Mag de ambtenaar demonstreren? ‘Ik ben niet louter een radertje in het apparaat

Met een sit-in in Den Haag roepen rijksambtenaren op tot het uitspreken van steun voor een staakt-het-vuren in Gaza door de Nederlandse regering.


Tijdens zijn eerste begrotingsdebat ging het meer over de premier zelf dan over een blauwe envelop voor de Koning

Het is de kleinste begroting, maar ook de begroting die voor de meeste ophef kan zorgen. Wat de koning doet, hoeveel geld hij en zijn echtgenote, moeder en dochter krijgen voor hun werk, wie de renovatiekosten van de paleizen betaald, wat de andere leden van het Koninklijk Huis wel of niet doen – het leverde vaak een levendig debat op.

Dit jaar lag daar een motie uit januari, aangenomen door een meerderheid van de Tweede Kamer waaronder coalitiepartijen PVV en NSC, om de koning inkomstenbelasting te laten betalen over de uitkering die hij van het Rijk krijgt. In 2025 gaat het om 2,7 miljoen euro voor koning Willem-Alexander, koningin Máxima, prinses Beatrix en prinses Amalia.

Maar de dynamiek van de week zorgde voor een ander debat. Want naast de begroting van de Koning wordt tegelijk de begroting van het ministerie van Algemene Zaken behandeld. De premier is verantwoordelijk voor beide. En waar het in voorgaande jaren meestal over de koning ging, ging het woensdag vooral heel vaak over de premier zelf.

Over zijn eerste honderd dagen, die volgens Jesse Klaver (GroenLinks-PvdA) in „ruzie, onvermogen en complete chaos” waren verlopen. Dat raakte volgens het Kamerlid „het ambt van de premier”: „Gezag herstel je niet door te zeggen dat je de baas bent.” Laurens Dassen (Volt) vergeleek Schoof met de Byzantijnse keizer Romanos IV (1067-1071) die door zijn generaals werd ondermijnd: „De echte macht was in handen van anderen.”

Tweet van Wilders

Het ging over een bericht op X van PVV-leider Geert Wilders over burgemeester Halsema van Amsterdam, en een motie eerder op de dag van PVV-Kamerlid Marco Deen, die wil dat Halsema wordt ontslagen. Was dit niet een overschrijding van de rechtstaatverklaring die de coalitie had ondertekend, wilde de oppositie weten?

Schoof zei dat het „klip en klaar” was dat het ontslag eisen van een burgemeester „veel te ver ging”. Tegelijkertijd wilde hij niet ingaan op sociale media-berichten van „individuele Kamerleden”, of daar consequenties aan verbinden. Noch wilde hij zeggen dat de grenzen van de rechtstaatverklaring waren overschreden.

Hij was, zo zei hij meerdere keren, alleen verantwoordelijk voor het gedrag van het kabinet. En nee, hij is ook niet bang voor fractievoorzitters van coalitiepartijen, zei Schoof op een opmerking van Klaver.

Toen de premier toekwam aan de beantwoording van de vragen over het Koningshuis, leek de pit uit het debat verdwenen. De kwestie van belasting noemde Schoof „superingewikkeld”. Dat was hoe zijn voorganger Mark Rutte ook jarenlang koningshuisvragen beantwoordde; iedere verandering die werd voorgesteld door de Kamer, was „geweldig complex”.

Het was heus „geen onwil” om de motie niet uit te voeren, zei Schoof. Maar wat wilde de Kamer nu: dat de koning belasting betaalt of minder gaat verdienen? Joost Sneller van D66, indiener van de motie, zei dat het hem om het principiële punt ging dat iedereen in Nederland belasting moet betalen. En 108 van de 150 Kamerleden hadden ingestemd met de motie.

Belastingvrijdom

Maar niet alle Kamerleden gaat het om de blauwe envelop, sommigen willen niet „brutering maar halvering”. De PVV diende een amendement in op de begroting om het inkomen van de koning komend jaar te bevriezen. „Er is irritatie in het land dat de koning er warmpjes bijzit, en de gewone man met tranen in de ogen afrekent bij de kassa”, zei Kamerlid Marco Deen. Zijn voorstel riep bij andere Kamerleden zoveel vragen op dat hij beloofde eerst advies te vragen bij de Raad van State over of zo’n amendement wel kan.

Voor een verandering van de zogeheten belastingvrijdom is in elk geval een grondwetswijziging nodig, en daarvoor is een twee derde meerderheid in beide Kamers vereist én verkiezingen. „Voor we dat pad met elkaar willen doorlopen, moet de Kamer zich daarover uitspreken. Het moet helder zijn waar we aan werken”, zei premier Schoof. Hij raadde de Kamer aan zelf met een intitiatiefwetsvoorstel te komen.

Bij het andere heikele punt kocht Schoof eveneens tijdwinst. De afgelopen maanden was er discussie over de maatschappelijke functies van leden van het Koninklijk Huis, die soms botsten met kabinetsbeleid. Zo ontstond er onrust op het ministerie van Financiën over de manier waarop prinses Laurentien opereerde als voorzitter van de Stichting (Gelijk)waardigherstel, die toeslagenouders bijstaat. Verschillende Kamerleden hadden het over „onwenselijke situaties”.

Schoof erkende dat er „inherente spanning” is tussen het feit dat Laurentien, net als haar echtgenoot Constantijn en straks ook de prinsessen Alexia en Ariane, een eigen inkomen moeten verdienen, maar „waarbij hun handelen gevolg kan hebben voor het kabinet”. Ze vallen onder de ministeriële verantwoordelijkheid, wat betekent dat de premier verantwoordelijk is voor wat ze doen en zeggen.

„Het is complexe materie”, zei Schoof ook hierover. En: „Ik zou graag ruimte willen om hierop te reflecteren.” Die kreeg hij.

Lees ook

Wie is er verantwoordelijk voor de rollen van Laurentien?

Foto Robin Utrecht


Utrecht groeit, maar liefst zonder anonieme blokkendozen. ‘Hoe geef je liefde, hoe maak je de stad?’

Het is druk in de Lange Elisabethstraat. Studenten zijn op weg naar de universiteit, een man wurmt zich met zijn BMW langs een hoogwerker. Gehaast komt wethouder Eelco Eerenberg (Ruimtelijke Ontwikkeling, D66) aangefietst, met voorop een kinderzitje met Nijntje-knuffel. Hij verontschuldigt zich voor zijn vertraging. Er moest nog een kind naar de sportdag worden gebracht.

Wethouder Eelco Eerenberg en de stedenbouwkundige Sanneke van Wijk.
Foto Dieuwertje Bravenboer

Utrecht wil bouwen – móet bouwen. De stad verwacht tussen 2024 en 2040 te groeien van 374.000 naar 450.000 inwoners. In het Utrecht van de toekomst moet iedere inwoner binnen tien minuten wonen van winkels en voorzieningen als een huisarts of school. Maar hoe zet je tienduizenden extra woningen snel neer, zonder over tien of twintig jaar spijt te hebben van wat er allemaal is gebouwd, en waar? Een stad vol blokkendozen en andere ‘lelijke’ functionele architectuur, dat is het doembeeld van de gemeente.

Nu ligt er een stedenbouwkundige visie, waarin de gemeente vastlegt aan welke voorwaarden nieuwe gebouwen en grootschalige renovaties moeten voldoen. Stedenbouwkundige bij de gemeente Utrecht Sanneke van Wijk en wethouder Eerenberg laten deze ochtend – op de fiets – plekken in de stad zien die in het verleden goed, of juist minder goed zijn gelukt. Te beginnen in de Lange Elisabethstraat.

LOCATIE 1Herenmodezaak Broekman

Boven herenmodezaak Broekman zijn twaalf appartementen gebouwd. Een goed voorbeeld van stedelijke verdichting, vindt Van Wijk. „Boven winkels zit nu nog vaak opslagruimte, terwijl je daar ook woningen kunt toevoegen. Zo krijg je meer inwoners op hetzelfde oppervlak.” De gekozen steensoort past in het straatbeeld. Ook wijst ze op de gevel, die grotendeels open is: „Voorbijgangers moeten in een straat lopen die aangenaam is. Dichtgeplakte gevels met reclame van de winkel zorgen voor een gevoel van onveiligheid.”

„Hoe geef je de stad liefde, hoe maak je de stad?”, vraagt Eerenberg. „Veel beleid gaat over hoeveel woningen erbij moeten, welk percentage sociale huur er moet zijn, hoe groot en hoe hoog gebouwen mogen zijn”, vertelt de wethouder. „We willen een stad die niet alleen groeit, maar ook fijn blijft. Het is het verschil tussen een plek waar je kunt leven en spelen, en een plek waar je alleen kunt wonen.” Daarom dus die stedenbouwvisie.

De tocht gaat verder naar de Zijdebalen, waar ooit de Utrechtse zijdefabriek stond. Van Wijk legt uit dat aan de hand van het visiestuk projectontwikkelaars en inwoners al vroeg in het bouwproces kunnen letten op de impact van hun plannen op de stad. „Je hebt in Utrecht wel de commissie Omgevingskwaliteit, maar die beoordeelt de plannen pas als ze al grotendeels vaststaan. Dan kunnen vaak alleen de details nog worden aangepast.”

LOCATIE 2Zijdebalen

Een woontoren steekt zo’n acht verdiepingen boven het gebouw ernaast uit. Op straat liggen fietsen. „Als het hier waait is het akelig, een windgat”, zegt Van Wijk. Wil Utrecht de hoogte in, dan kan een ontwikkelaar beter kiezen voor ‘getrapte bouw’. „Als je de bovenste verdiepingen ‘teruglegt’, verder van de straat, ten opzichte van de rest, dan neemt de overlast van wind af. Daarnaast voelt het vriendelijker, de toren valt niet over je heen.”

Het naastgelegen appartementenblok lijkt het toonbeeld van de hedendaagse stedelijke woonvorm: een groene, gemeenschappelijke binnentuin zorgt voor een oase van rust. Maar schijn bedriegt, zegt stedenbouwkundige Van Wijk: „Bewoners vinden de akoestiek niet goed, waardoor de plek weinig gebruikt wordt.” Een les voor toekomstige bouwprojecten, vindt ze.

Even lijkt de fietstocht voortijdig te eindigen. De deur naar de groene binnenplaats van het appartementenblok is dichtgevallen. Terwijl een meegefietste landschapsarchitect op zoek gaat naar een uitweg, valt Eerenbergs oog op Lego in een raamkozijn. „Daar woont vast de stedenbouwkundige van de toekomst”, grapt hij. Al snel komt de architect terug, hij heeft een poort gevonden.

Toen Utrecht in 2021 de Ruimtelijke Strategie voor 2040 presenteerde, kon niet iedereen zich daarin vinden. Sommige inwoners vonden dat de gemeente te gemakkelijk aannam dat de stad met tienduizenden mensen zou groeien. Hoewel een petitie voor een referendum over de verdichting van de stad niet de benodigde tienduizend handtekeningen haalde, drong de kritiek door bij politici in het stadhuis. De gemeente zou te weinig oog hebben voor het behoud van de leefbaarheid van de stad, en bovendien inwoners te weinig hebben betrokken.

Nu heeft de gemeente extra aandacht gehad voor participatie door Utrechters, met enquêtes en „diverse verdiepende gesprekken”. Volgens Van Wijk heeft dat vier stelregels opgeleverd voor stadsontwikkeling. De mens moet voorop staan, er moet ruimte zijn voor „rust, ruis en reuring”, de omgeving moet groen en aangenaam zijn en er is ruimte voor ontmoeting. Voortuintjes bij nieuwbouw zoals in de Laan van Chartroise moeten daaraan bijdragen.

LOCATIE 3Ondiep

De ruimtelijke structuur van volkswijk Ondiep werd begin vorige eeuw ontworpen door de beroemde architect Hendrik Petrus Berlage (1856-1934). Langs de Laan van Chartroise staat een lang lint aan nieuwbouw, met elementen van de kenmerkende Amsterdamse school. Behalve het oog voor detail en de ramen gericht op de straat roemt Van Wijk ook de zogeheten „intermediaire zone” tussen de woning en de openbare ruimte. De huizen hebben een klein voortuintje van een paar vierkante meter, waar bewoners een bankje kunnen plaatsen of juist tegels kunnen wippen voor meer groen. „Zo’n ruimte zorgt voor ontmoeting”, stelt ze. „Anders ga je van buiten meteen naar binnen.”

De focus op kwaliteit kan in stedenbouw ook ongewenste effecten hebben. Hoe meer eisen of beperkingen, hoe hoger de kosten. Voor een projectontwikkelaar kan het reden zijn om af te zien van de bouw van een groot wooncomplex. Van Wijk erkent dat mogelijke gevolg: „Het zal misschien duurder uitvallen, maar de woningen gaan wel honderd jaar mee. In die tijd moet de stad leefbaar blijven.” Bovendien, stelt ze, veel van de eisen worden de afgelopen jaren al gesteld bij inmiddels opgestarte projecten in Utrecht.

De wethouder vreest niet dat ontwikkelaars zullen afhaken en projecten in andere steden zullen verkiezen boven bouwen in Utrecht. „Spelregels helpen ontwikkelaars ook: het zorgt voor meer samenhang in de omgeving, en minder gedoe bij de bouw.” Of de gemeentelijke visie zal leiden tot minder burgers die bezwaarprocedures starten vanwege woningbouwplannen in hun achtertuin? „Dat weet ik niet. Er zal altijd een laatste bezwaarmaker zijn die naar de Raad van State stapt.”

LOCATIE 4Wisselspoor

Op het oude bedrijventerrein van de NS, vlak bij Utrecht Centraal, verrijst een nieuwe woonwijk, Wisselspoor. „Een gebied dat altijd gesloten was, wordt nu bij de stad betrokken”, zegt Van Wijk. Het is er autoluw, elementen van oude industrie zijn hergebruikt en bewoners hebben de vrijheid gekregen om woningen met een aansprekende architectuur neer te zetten. Even verderop wordt wat meer de hoogte in gebouwd, met daarbij dertig procent sociale huur.

De fietstocht eindigt bij het stationsgebied, waar de torens de lucht in klimmen. Eerder stelde Utrecht al een hoogbouwvisie vast, waarin per stadsdeel is vastgelegd tot welke hoogte mag worden gebouwd. 105 meter, bijna de hoogte van de Domtoren, is daarbij het maximum, een enkele uitzondering daargelaten. „Vanaf 2005 was the sky the limit, nu zijn we weer iets strenger”, zegt Van Wijk.

LOCATIE 5Stationsgebied

„Als de stad verdicht, is dat een kans voor woningzoekenden en een zorg voor huidige bewoners”, zegt Eerenberg naast de groene gevel van nieuwbouwcomplex Wonderwoods. „Maar als de hele wijk er groener van wordt, dan is de weging van mensen al anders. We moeten weg bij discussies die alleen gaan over hoeveelheden en percentages.”

Woontoren Wonderwoods is volgens Van Wijk het schoolvoorbeeld van hoogbouw. Het dertig verdiepingen tellende gebouw is trapsgewijs gebouwd, is klimaatadaptief en er groeit een hectare aan groen langs de gevel. Ook de skyline van het stationsgebied is volgens haar een voorbeeld: „Je wilt bouwen op verschillende hoogtes, waardoor de stad echt een compositie wordt.”

„Sinds ik mij met stedenbouw bezighoud, zie ik overal interessante ontwikkelingen. Ook op vakantie moet ik altijd even dat ene wijkje in”, zegt wethouder Eerenberg. Dan stapt hij weer op de fiets. Op naar de volgende afspraak.


Daklozen die leven in auto’s, stacaravans, hotels of vakantiewoningen blijven vaak onder de radar

Gemeenten hebben nauwelijks zicht op het aantal dakloze arbeidsmigranten in hun stad. Vaak wíllen gemeenten dat ook niet weten, uit angst dat er nog meer druk komt te staan op het zorg- en huisvestingsaanbod in de stad. De meeste dakloze arbeidsmigranten maken daar ook geen gebruik van. Ze leven vaak in auto’s, stacaravans, hotels of vakantiewoningen. Dat blijkt uit de tweede ‘alternatieve daklozentelling’ in zes regio’s met 55 gemeenten: Iedereen telt mee, dat woensdag is gepubliceerd.

De telling vond plaats in de regio’s Breda, Hart van Brabant, Holland Rijnland, Westelijke Mijnstreek, Gelderland-Zuid en West-Friesland. Aan deze zogeheten ETHOS-telling (European Typology of Homelessness and Housing Exclusion) onder verantwoordelijkheid van de Hogeschool Utrecht en het Kansfonds, deden 377 ‘telorganisaties’ mee, waaronder gemeentelijke diensten, maatschappelijke opvangorganisaties, huisartsen en woningcorporaties.

Een derde van de getelde volwassen dak- of thuislozen is vrouw. Zij verblijven vaak met hun kinderen bij familie of vrienden, in een tijdelijke opvang of in een vakantiewoning of stacaravan. De ETHOS-tellingen moeten op termijn de CBS-data over dakloosheid aanvullen. Begin 2009, het eerste jaar waarin het CBS cijfers over het aantal daklozen publiceerde, waren dat er volgens het CBS zo’n 18.000. Voor het merendeel zijn het mensen met een psychiatrische aandoening of verslavingsproblematiek. Over 2023 telde het CBS ruim 30.000 dak- en thuislozen.

Lees ook

Dakloosheid neemt toe, vooral onder vrouwen en jongeren. Hoe is het in de ‘ramvolle’ opvang?

Het William Boothhuis in Rotterdam is een opvang voor thuisloze vrouwen. Ashanti is een van de bewoners.

Maar over het werkelijke aantal dak- en thuislozen bestaat al jaren discussie. Al voor de coronacrisis en de toenemende woningnood kwam er een nieuwe, snel groeiende groep bij: de economisch daklozen, zelfredzame mensen zonder verslavings- of psychische problemen. Hoeveel er daarvan zijn, weet niemand: in de statistieken waren ze tot nu toe niet zichtbaar. Die zijn ook beperkt. Het CBS baseert zich op gegevens van de daklozenopvang, het aantal daklozen dat bijstand ontvangt en het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem. Volgens experts zijn de schattingen van het CBS daardoor veel te laag, hun schattingen lopen op tot minstens 100.000 verborgen daklozen.

Spookarbeiders

Vorig jaar stelde de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) al dat de kennis over het daklozenprobleem zo beperkt is dat er lokaal nauwelijks effectief beleid te maken valt. Gemeenten hebben te weinig gegevens, of mogen die om privacyredenen niet met derden delen. Vorig jaar mei telden 96 organisaties in de regio’s rond Oss en Den Bosch, volgens die ETHOS-methode, zo’n vijftienhonderd daklozen. Toen bleek, net als nu, dat het aantal dakloze vrouwen veel hoger is dan de CBS-cijfers tot dan toe aangaven (29 procent versus 18 procent van het CBS). Ook bleek toen, voor het eerst, dat de meeste dak- en thuislozen niet op straat of in de opvang leven, maar minder zichtbaar zijn en verblijven bij vrienden, familie, in een auto, garage of stacaravan.

Dat is ook nu in het tweede telonderzoek het beeld. Ongeveer een derde van de getelde volwassenen (in totaal 6.000) verblijft bij familie of kennissen; een vijfde in auto’s, schuren, tuinhuisjes of andere plekken die formeel niet geschikt zijn om in te wonen. Dak- of thuisloze arbeidsmigranten, zo’n 35 procent van het totale aantal dat op straat leeft, zijn vooral afkomstig uit Polen, Bulgarije of Roemenië. Ze staan vaak nergens ingeschreven, waardoor er ook nauwelijks zicht is op hun leefsituatie. „Formeel zijn ze niet eens in Nederland”, zo wordt een provinciaal medewerker in het onderzoek geciteerd. „Zo hebben we veel spookburgers: spookarbeiders die overal buiten vallen.” Veel gemeenten erkennen dat probleem, zo wordt in het onderzoek vermeld. „Maar ze hebben onvoldoende mogelijkheden voor handhaving, alternatieve huisvesting of ondersteuning.”

Versnipperd beleid

Van de mensen die wel op straat leven, zo leert de telling, is 35 procent EU-burger met een niet-Nederlandse nationaliteit. Het overgrote deel van deze mensen is volgens betrokken professionals (voormalig) arbeidsmigrant, wat strookt met eerdere cijfers. Volgens de onderzoekers is het „bijzonder moeilijk” om zicht te krijgen op de groep dak- en thuisloze arbeidsmigranten in de laatstgenoemde leefsituaties. Volgens de onderzoekers is er ook weinig zicht op het aantal dak- en thuislozen op campings en vakantieparken. De meeste mensen die er noodgedwongen verblijven schrijven zich er niet in en toezicht of beleid is vaak „versnipperd over gemeentelijke afdelingen”. Vaak gaat het om caravans of huisjes die helemaal niet geschikt zijn om in te wonen. „Je zakt er zo door de vloer heen”, zegt een gemeentemedewerker. „Daar wonen mensen met een grote rugzak die soms ook ziek zijn. Het is niet uit te leggen dat je mensen daar laat wonen.”

Volgend jaar volgt een derde telling volgens de ETHOS-methode. Dan wordt ook in kaart gebracht hoeveel dak- en thuislozen er in grote steden als Amsterdam en den Haag zijn en waar ze verblijven.

Lees ook

Steeds meer jongeren in de knel, gemeenten draaien op voor stijgende kosten van jeugdzorg

Met tijdige „interventies”, zoals hier bij School2Care in Rotterdam, kan voorkomen worden dat jongeren in de gesloten jeugdzorg terecht komen.


In dit stukje Rotterdam staat op elke kindertekening een dronken man

Voor een meisje van elf kent Doriane opvallend veel verhalen waarin een mes voorkomt. Het bekendst is wat kinderen hier in Schiebroek-Zuid de ‘moord bij de metro’ noemen. Op 1 oktober 2022 kregen twee mannen ruzie op straat. Ze kwamen van de instelling voor verslavingszorg, waar ze woonden, en waren dronken. Bij het metrostation stak de een de ander in zijn hals – die overleed. Het was een zaterdagmiddag, rond half vier. Kinderen speelden op het gras. Doriane: „Ik zag de man liggen, onder het bloed. Ik rende naar huis en vertelde het aan mijn ouders”.

Er gebeuren meer „slechte dingen” in haar buurt, zegt ze. „Een keer rende een meisje uit mijn klas stotterend naar me toe dat een meneer met een machete bijna iemand had doodgemaakt.” Die man woont er nog. Doriane zegt dat hij zijn vrouw slaat. Hoe weet ze dat? „Mensen vertellen erover. En soms hoor je gegil, daar.” Ze wijst naar zijn flat.

Het broertje van haar vriendin Sofia werd een keer bedreigd met een mes in het speeltuintje. Nu komt ze daar niet meer. Het ‘blauwe plein’ naast haar basisschool, de Stephanusschool, is voor de grote jongens. En op de bankjes aan de vijver, iets verderop, zitten de dronken mannen. „Dan roepen ze tegen mijn vriendinnen dingen als: leuke strakke broek.”

Naar de Lidl loopt ze om.

Het blauwe plein

Niet veel mensen kennen de buurt waar Doriane woont. Hij ligt in het noorden van Rotterdam, in een van de rijkste stadsdelen: Hillegersberg-Schiebroek. Kinderen in Schiebroek-Zuid groeien op in armoede. Woningen bevatten schimmel en asbest en hadden allang gesloopt moeten worden. Voor oudere tieners is niets te doen. De buurt heeft veel overeenkomsten met andere kwetsbare buurten en wijken in het land. De talrijke nationaliteiten, armoede, hangjongeren, overlast. Alleen: Schiebroek-Zuid bestaat niet. Niemand weet waar de buurt begint of ophoudt. En dus komen de problemen niet voor in welke statistiek dan ook. De villa’s in Hillegersberg en de vooroorlogse koopwoningen in het noorden van Schiebroek poetsen de schimmelhuizen van de kaart.

Hier speelde Nadal tegen Krajicek. Nu liggen er blikjes en peuken. Na de regen blijven plassen liggen

Twaalf jaar geleden speelde Rafael Nadal hier nog tegen Richard Krajicek. De Spaanse toptennisser was uitgenodigd om, omgeven door camera’s, de honderdste playground van de Krajicek Foundation te openen.

De stichting liet de blauwe laag verf op het plein, een tennisnet en sportattributen achter voor de buurtkinderen. Ze beloofde hen „minimaal twee keer per week” op het plein te laten begeleiden en er zouden studiebeurzen klaarliggen voor jongeren die daarbij zouden helpen.

Het ‘blauwe plein’ naast de Stephanusschool.
Foto Merlin Daleman

Maar op een middag in maart 2024 is het plein bedekt met een laag zand, langs de randen liggen geplette blikjes en peuken. De struiken groeien door de hekken en de stoeptegels eromheen liggen los. Als het geregend heeft, blijven er plassen liggen op de playground. In het portiek ertegenover ligt huisraad tot op heuphoogte.

In het half jaar dat NRC in Schiebroek-Zuid rondloopt, vallen de welwillende bewoners op, de goede bedoelingen, de mooie plannen. Waarom lukt het dan toch niet? Hoe onttrek je een buurt aan armoede, geweld en overlast – problemen die elkaar juist versterken?

De vrouwen van ‘Wijkie’

Doriane heeft een vrolijk gezicht en een knot op haar hoofd. Ze wil rechter worden, of stewardess. Vanaf haar vierde komt ze bij Wijkie, een soort kinderbuurthuis tegenover het blauwe plein. Marie-José Eldering en Anita Broos runnen het. Om de kinderen te helpen omgaan met nare ervaringen lieten de vrouwen ze de moord bij de metro en andere akelige straatervaringen naspelen, waarbij ze een betere afloop mochten bedenken. De kinderen tekenden storyboards. Marie-José: „In elke scène kwamen dronken mannen voor.”

Ze was kindercoach bij de welzijnsinstantie in Schiebroek-Zuid, tot die zo’n elf jaar geleden een aanbesteding verloor en zij weg moest. Op haar laatste dag beloofde ze de kinderen: „Ik laat jullie niet in de steek.” De woensdagmiddag erna ging ze op een bankje zitten tegenover de Lidl, siroop en koekjes in haar tas. Twee meisjes kwamen opdagen, ze kletsten wat. De week erop kwamen meer kinderen. Ze nam een voetbal mee. „Toen het regende gebaarde de man van de snackbar: kom binnen. Ook die ruimte werd te klein.”

Marie-José’s oud-leidinggevende bij de welzijnsorganisatie, Anita, leverde een werkdag in om haar te helpen. In 2018 richtten ze stichting JAN op, met een eigen pand. Sindsdien zijn ze er drie dagen in de week, in hun vrije tijd. De kinderen hebben hun 06-nummers. Ze zeggen ‘José’ en ‘Anita’ en slaan hun armen om hun middel. Als Anita een jongetje op een woensdagmiddag naar zijn schooldag vraagt, wrijft die zijn rechterhand traag van kruin tot voorhoofd, kin omhoog en zegt: „Nou, niet héél goed.” En dan begint hij te vertellen.

De vrouwen blijven met iedereen contact houden, sommigen zijn al ver in de twintig. Anita zegt trots dat nog geen van de meiden die ze tot de groep van Wijkie rekent zwanger is. Een jongen die op straat was toen in de oudejaarsnacht 2021 de Stephanusschool in brand ging, appte Marie-José vlak ervoor: „Wijkie laten we met rust hoor”.

Foto’s: Merlin Daleman

Zoals Anita en Marie-José zijn er meer. Ubah Moussa – haar dochter Ilham zit bij Doriane in groep 8 – geeft elke week naailes aan vrouwen. Loes Zwarts zet zaterdags om 10 uur kratten eten in haar voortuin voor bewoners die net niet in aanmerking komen voor de voedselbank. Er is een bewoonster die in de gaten houdt of iemand eten nodig heeft, of babykleding, of nu echt weg moet bij haar gewelddadige man. Er is een vader die elke zondag huiswerkbegeleiding gaf aan tieners, tot de pandemie daar een eind aan maakte. Daarna kreeg hij ze niet meer bij elkaar. Een ondernemer op de Teldersweg, de winkelstraat van de buurt, gaf jaren geleden vechttrainingen aan jongeren die anders maar voor zijn deur hingen.

„Je kunt mensen niet helpen zonder iets van jezelf te geven”, zegt Anita. „Je moet er langdurig voor de kinderen zijn, in hun eigen buurt, ook als het even niet uitkomt. Pas dan komt het vertrouwen.”

Schiebroek-Zuid bestaat niet. Niemand weet waar de buurt begint of ophoudt

Het werk put de vrouwen soms zichtbaar uit – om het over geld maar niet te hebben. De moeder van Marie-José doneert 150 euro per maand aan de stichting. Loes betaalt zelf mee aan de boodschappen in de kratten. De ondernemer die vechttrainingen organiseerde vroeg een bijdrage van de gemeente, maar kreeg niks. De huur van het lokaal, de handschoentjes, alles moest hij zelf betalen. „Toen ben ik ermee gestopt.”

Nu hangen de jongens weer voor de winkel.

En dan heb je Ben en Henny Kleijweg. Ze runden als vrijwilligers 24 jaar het uitgiftepunt van de voedselbank. Via Facebook moesten ze vorig najaar vernemen dat die uit de wijk zou vertrekken; de 34 uitgiftepunten in de stad zouden samensmelten tot drie of vier supermarkten. Bewoners moesten voortaan naar Crooswijk, vier kilometer verderop.

Als dank kreeg het echtpaar bij de laatste levering een doosje Merci.

Lees ook

‘Geen geld en dan verdwijnt ook nog de voedselhulp uit de buurt’

Een voedselkrat van de voedselbank in Rotterdam.

Hooguit twee setjes kleding

Tientallen bekers glimmen op een appelgroene plank aan de muur van het noodgebouw van de Stephanusschool. De kinderen wonnen ze met de mini finals, de jaarlijkse voetbaltoernooien tussen scholen, met stadsfinales in Ahoy.

„In het begin werden onze kinderen daar echt uitgejouwd”, zegt schooldirecteur Astrid van Gogh. „Heel naar. Pas later veranderden ook andere scholen in de wijk van samenstelling.” Ze kocht de mooiste sporttenues die ze kon vinden. Daar gelooft ze in. „Als je wil dat kinderen zich als prinsen gedragen, moet je ze ook een mooie, nette omgeving geven.” Naast het noodgebouw groeit een nieuw schoolpand; camera’s bewaken het bouwterrein. Met oud en nieuw in 2021 én 2022 werd de school in brand gestoken, door jongens uit de buurt. Ook het nieuwe pand werd al beklad.

Van de 225 kinderen op de basisschool hebben veruit de meesten een niet-westerse achtergrond. Marokkaans, Turks, Antilliaans, Surinaams, Ghanees, Congolees, Eritrees, Kaapverdiaans. In de schakelklassen zitten Oekraïners en Syriërs. „Ik denk dat we zo’n vijftig Syriërs hebben lesgegeven”, zegt Van Gogh. Twee kinderen op deze basisschool zijn wit, een broer en zus. O nee, ze weet er nog een. Drie dan?

Zeven van de tien komen uit een gezin met een laag inkomen; het landelijk gemiddelde is nog geen twee op de tien. Kinderen delen een slaapkamer met een broer of zus of met hun ouders. Soms delen ze een bed. Ze hebben geen plek om huiswerk te maken, of geen computer, of ze hebben er geen tijd voor omdat ze op broertjes of zusjes moeten passen. Ze zijn moe van de stress of omdat ze laat naar bed gaan. Er zijn kinderen met één of hooguit twee setjes kleding, kinderen die de school binnenlopen zonder te hebben ontbeten. Ze komen de buurt bijna niet uit. Als ze op schoolreisje gaan, zegt Van Gogh trots, gedragen deze kinderen zich het best van iedereen. „Je ziet hun verwondering.”

Er werd nauwelijks gebruikt gemaakt van boterhammen op school: kinderen wilden niet laten merken dát ze thuis niets kregen.

Voor hongerige kinderen had de school boterhammen in de koelkast. Er werd nauwelijks gebruik van gemaakt: kinderen wilden niet laten merken dát ze thuis niets kregen. Dus stopte de leverancier ermee. In de gang staat fruit, van EU-geld, maar die subsidie is maar voor een half jaar. Achteraf misschien niet zo’n goed idee. „Ouders leren nu af om hun kinderen fruit mee te geven, terwijl dat best goed ging.” Na de zomervakantie biedt de school lunch aan voor álle kinderen, maar er zijn maar 75 kinderen die er door hun ouders voor zijn opgegeven – minder dan de school verwachtte.

Soms is er verwaarlozing, huiselijk geweld. „Maar veel ouders verdienen ook juist een lintje”, zegt Van Gogh „Zoveel problemen, al die kinderen en ze dan elke dag opnieuw opgepoetst en op tijd op school afleveren.”

En de schimmel. Aan de telefoon vooraf zegt Van Gogh dat ze het vooral daarover wil hebben. „We hebben kinderen die voortdurend last van hun longen hebben, echt ziek zijn. Het is schandalig! Zet je ramen open, zegt de woningstichting. Weet je wat het kost om je huis warm te stoken?”

Als kinderen niet komen opdagen, krijgt de school hen maar moeilijk terug in de lokalen. Één kind kwam afgelopen schooljaar zestig dagen niet opdagen, eentje dertig, een ander twintig. En dan? Niets, zegt Van Gogh. Ze meldt het bij de leerplichtambtenaar, het wijkteam, Veilig Thuis, ze vergaderen erover, maar de kinderen krijgt ze er niet mee terug in de klas.

Je kunt ook denken: school is om te leren. Dan houd je de buurt buiten en daarmee ook de omgangsnormen en ruzietjes.

Waarom haalt de school ze niet op? „We zijn geen ophaalservice”, zegt Van Gogh resoluut. In een zo kwetsbare buurt móét je als schooldirecteur een keuze maken. Je kunt de buurt binnenhalen: welzijnswerkers in de pauze, activiteiten na school, een koffiekamer voor de ouders. Zo was het voor haar komst. Goed voor de samenhang in de buurt.

Je kunt ook denken: school is om te leren. Dan houd je de buurt buiten, en daarmee ook de omgangsnormen en ruzietjes. Dat werd háár keuze. Sommige ouders vinden dat nog altijd jammer. Ze leerden elkaar kennen op school, wisten wat speelde, goed voor hun Nederlands.

Maar de prestaties van de kinderen vlogen de afgelopen jaren omhoog.

Één keer dit voorjaar haalden twee schoolmedewerkers toch een jongetje op. Zijn moeder had gebeld: de buurman op de galerij liet hem niet gaan. Toen de twee vrouwen aanbelden, bedreigde de buurman hén met een machete. De juf vluchtte met het jongetje naar beneden, de moeder bonkte tot bloedens toe haar hoofd tegen de deur en gaf de buurman de schuld. Hij spugen, zij spugen. De andere schoolmedewerker suste. Weer kwam er een mes bij kijken. Daarna mocht het echt nooit meer.

Geen voedselbank meer

In het noordelijk deel van Schiebroek is het anders. Op Koningsdag hangen daar de vlaggen uit, er zijn buurtapps en straatfeesten. In januari 2023 maakte een lid van de bewonersvereniging zich er zorgen om de wijkgenoten verderop, na „corona, Oekraïne en de hoge energierekeningen. Er móést iets gebeuren.” Betrokkenen en organisaties haalden met een crowdfunding 15.000 euro op voor hen die hulp nodig hadden.

Maar naar wie moest dat geld eigenlijk? En hoe kregen ze het daar?

Daar gaat het sindsdien elke maand over in een vergaderruimte, waar spritsen en koffie in kartonnen bekertjes op een grote ovalen tafel staan. De wijkcoördinator, de wijkmanager, de wijkregisseur, de wijkconciërge, wijkraadsleden, de welzijnsorganisatie, de bewonersorganisatie, de woningstichting, de belbus, de kerken – iedereen schuift aan. Schiebroek Hillegersberg Solidair heet de stichting die ze hebben opgericht.

Het gaat vaak over hóé te helpen. „Hoe krijg je die mensen in beeld?” klinkt het dan. Of: „Weten we eigenlijk wat hun hulpvraag is?” Dat het vooral om bewoners in Schiebroek-Zuid gaat, weet iedereen, maar dat wordt niet altijd uitgesproken, het kan stigmatiserend zijn. In het noorden van Schiebroek zijn ook slechte straten. In Hillegersberg, het rijke, oostelijk deel van de wijk, hebben ze óók mensen met schulden, alcoholverslaving, ook van daar komen bewoners bij de voedselbank.

Soms verzanden gesprekken in bureaucratie en jargon. De stichting wil „onderkoepelen” in plaats van „overkoepelen”. Er moeten „infopleinen” komen en „klankbordgroepen”. Maar als het om de voedselvoorziening in de wijk gaat, is iedereen het met elkaar eens.

Een koelkast op de Teldersweg waar bewoners voor elkaar eten in doen en uithalen
Foto Merlin Daleman

Het ging altijd goed. De voedselbank leverde wekelijks kratten aan Ben en Henny in Schiebroek-Zuid en die vulden ze, na giften van lokale ondernemers en kerken, aan met verse groente, fruit, kaas, toiletpapier en shampoo. Wie net niet in aanmerking kwam, kon terecht bij Loes Zwarts en de kratten die ze elke zaterdag in haar voortuin zette. Op de Teldersweg staat een koelkast met eten: „Free Food”, staat erboven. Bewoners die wat over hebben doen het er in, de groenteboer en leerlingen van een vakschool vullen op vaste tijden aan. Wie honger heeft, pakt er iets uit.

Een goed werkend, maar kwetsbaar systeem. Toen in oktober vorig jaar de voedselbank uit de wijk vertrok en bewoners voortaan naar Crooswijk moesten, dreigde het stelsel in te storten. De kerken verhoogden snel hun giften, waardoor Ben en Henny kratten konden blijven vullen, maar dan eens per maand, in plaats van elke week. De belbus reed mensen die niet naar Crooswijk konden – omdat ze slecht ter been waren, of geen geld hadden voor vervoer – drie dagen per week heen en weer. De stichting SHS betaalde daaraan mee. Loes bracht voedselpakketten naar degenen voor wie ook de belbus geen oplossing was, bijvoorbeeld omdat ze te ziek waren om te reizen of met een partner of kind dat niet alleen kon zijn.

Na de zomer rijdt de belbus door tijdgebrek nog maar één dag op en neer naar Crooswijk.

Maar al direct raakten mensen zoek. Bewoners van wie ze wisten dat die gebruikmaakten van de voedselbank, maar nu uit zicht verdwenen. Twaalf in het begin, vertelt de manager van de belbus. De Voedselbank en de welzijnsorganisatie gaven geen namen meer door, om privacyredenen. Niemand in de wijk wist nog wie welke hulp nodig had. De 36 nieuwe klanten van de voedselbank dit jaar wisten niet dat ze bij Ben en Henny extra’s konden halen. Of dat ze erna wellicht bij Loes terechtkonden.

Daar kwam bij dat de uitdeellocatie van Ben en Henny werd gesloopt. Hun nieuwe ruimte is ook weer tijdelijk. Bij elke verandering haken mensen af, weet een hulpverlener.

Na de zomer rijdt de belbus door tijdgebrek nog maar één dag op en neer naar Crooswijk. Jongeren moeten ook naar school, ouderen naar de dagopvang.

En ondertussen hapert de gezondheid van Henny en Loes. Henny belandde dit voorjaar in het ziekenhuis, Loes moest naar de intensive care met longproblemen.

Een week later zat ze alweer in het zonnetje in haar voortuin, op een rollator. Haar man Henk bracht koffie. De kratten met chocolade paashazen, shampoo, wraps en groenten stonden als vanouds klaar. „Ze moeten me eerst onder de grond aanstampen, van mij komen ze niet zomaar af”, zei Loes, voordat ze een nieuwe hap lucht nam.

Sustainable Schiebroek-Zuid

Kijk, zegt Ubah Moussa in haar flatwoning op de eerste verdieping tegenover het blauwe plein. Ze wijst naar de spoelbak met een laagje water erin. „Ik blíjf het water weghalen.”

De meivakantie is begonnen. Ilham, haar dochter, kijkt in pyjama naar een nagesynchroniseerde Amerikaanse serie op Nickelodeon, het is nog vroeg. Ubah’s man en oudste dochter zijn niet thuis. In de keuken zoekt ze naar oploskoffie, in een van de kastjes moet nog een sachet liggen. Ze kent de buurt goed. Ze werkte hier in de thuiszorg, was overblijfjuf en volgt computerles.

„En hier is de wc, kom mee.” Het water uit het kraantje drupt via de leiding van de wasbak op de vloer. Als ze de woningstichting belt, duurt het soms weken voor iemand komt. Die gipsplaat boven haar hoofd? „Daar zit een lekkage onder. De woningstichting verstopte die. De schimmel komt steeds terug. Ze zeggen: we kunnen niets doen. Of: het is úw huis, mevrouw.” Ook op het balkon staat schimmel op de muur. Daar haalt ze haar schouders over op, dat is buiten.

Ook op het balkon staat schimmel op de muur. Daar haalt Ubah haar schouders over op, dat is buiten

Haar woning zou net als veel andere in de buurt gesloopt worden. Op internet zwerven nog uitzinnige plannen rond die woningstichting Vestia al in 2011 had voor een „sustainable Schiebroek-Zuid”. Hangplanten langs gevels met diepe, glazen balkons. Een visvijver met een paleisvormig paviljoen en terras. Ontspannen bewoners op bankjes. Het onderhoud van de huizen in Schiebroek-Zuid werd vanwege die plannen jarenlang uitgesteld. Maar Vestia ging bijna failliet door wanbeleid en Ubahs nieuwe huurbaas werd in 2023 Hef Wonen.

Zo zou Schiebroek-Zuid eruit gaan zien, beloofde Vestia.  
Except Integrated Sustainability / Except.eco

Dat kondigde snel renovaties aan. Een eerste huizenblok iets verderop wordt nu opgeknapt, daar hoort Ubah goede verhalen over. Maar het duurt nog zeker tien jaar voor haar blok aan de beurt is. „Ik knap veel zelf op”, zegt ze. „Ik heb geen zin om te zeuren.” Ze woont óók fijn, zo dicht bij de school en de metro.

Hef Wonen laat weten te doen wat ze kan om bewoners te helpen. „We gaan langs, geven advies en stellen materialen beschikbaar om schimmel tegen te gaan. Bewoners moeten zelf ook moeite doen. Sloop en renovatie alleen zijn niet de oplossing voor vocht- en schimmel.” De huren van de woningen die niet gesloopt of gerenoveerd worden, gaan elk jaar omhoog.

De problemen in de buurt neemt Ubah ook maar voor lief. De drugsdeals onder het raam van haar dochter. Pistoolschoten, soms. Auto’s die in brand worden gestoken. Vuurwerk en geschreeuw in de nacht. De woningstichting die „iedereen maar in de buurt propt”.

Ilham, in haar pyjama, vanuit haar stoel voor de televisie: „Een dronken man heeft hier achter de garage, daar bij de metro, een keer iemand doodgestoken.”

Waaróm zeurt Ubah eigenlijk niet?

Ze zucht. Anita vroeg het ook al eens. Niemand lijkt te protesteren. „Mensen sjouwen al genoeg problemen met zich mee. Iemand moet naar voren stappen, iemand die de taal goed spreekt, maar niemand doet dat.” En zeg nou zelf. De gemeente, de politie, de woningstichting, de bewoners, iederéén kent de problemen in deze buurt. De vochtige huizen, de gezondheidsproblemen, de drugsdealers, de overlast en criminaliteit. Waarom moet zíj dat melden, en wat gebeurt er dán? „De politie komt altijd te laat.” Ze hoopt op camera’s in de buurt. „Dan heb je bewijs.”

En ze weet wat er gebeurt met melders. Er gaat vuurwerk door je raam. Er moest een gezin verhuizen.

Onzichtbaar in de statistieken

Onzichtbaarheid heeft gevolgen. Het is een belangrijke reden waarom de buurt maar niet vooruitgaat. Bewoners en organisaties die zich inzetten voor Schiebroek-Zuid zeggen harder dan andere wijken te moeten vechten om aandacht en geld van de gemeente, omdat hun buurt in geen enkele statistiek voorkomt. Niet in de leefbarometer, de kerncijfers van het CBS, de wijkprofielen, de veiligheidsindex. De gemeente baseert zich voor beleid op die cijfers. Zijn ze ook bepalend voor het aantal agenten in de wijk? „Zeker”, zeggen de wijkagenten, Desiree Groenland en Regina Wilmink.

NRC vroeg cijfers op maat op bij het CBS (zie kader). Dan blijkt dat in geen andere buurt of wijk in Rotterdam zo veel mensen in de bijstand zitten als in Schiebroek-Zuid: 10,9 procent. Van de 7.295 bewoners is bijna één op de drie geboren buiten Nederland, met een niet-Europese afkomst. Dat is vergelijkbaar met andere kwetsbare buurten en wijken in Rotterdam. Het gros van de woningen is van voor 1965, gebouwd in de wederopbouw. Ruim driekwart is van de corporaties.

In Schiebroek-Zuid kijken ze daarom met afgunst naar Rotterdam-Zuid. De ongelofelijke hoeveelheid aandacht en geld die dáárnaartoe gaan. Nu ook weer, via het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid, waar honderden miljoenen in omgaan. Wijkagent Groenland: „Het lijkt alsof Schiebroek-Zuid het vergeten kindje is. Al dertig jaar wordt geroepen dat de huizen verouderd zijn. Er zijn panden waar de vloeren nog van hout zijn. Als daar een gezin woont en daaronder iemand met ggz-problematiek, krijg je vanzelf problemen. Als je dan ziet hoeveel in Rotterdam-Zuid al veranderd is, verbeterd, gerenoveerd. In Overschie eigenlijk nu ook. Schiebroek-Zuid hobbelt daar achter aan.”

In Schiebroek-Zuid kijken ze met afgunst naar Rotterdam-Zuid: de ongelofelijke hoeveelheid aandacht en geld die dáárnaartoe gaan.

En terwijl bewoners in en om de buurt hun best doen om er wat van te maken, maakt de gemeente juist op deze kwetsbare plek steeds weer ruimte voor zo’n beetje alle kwetsbare groepen die je kunt bedenken. In Schiebroek-Zuid is opvang voor verwarde mensen, dronken mensen, verslaafde jongeren, jongeren met een verstandelijke beperking, jongeren die net uit de gevangenis komen, statushouders, vrouwen die op de vlucht zijn voor hun ex-partners (of voor andere mannen met duistere plannen), tienermoeders en volwassen alleenstaande moeders. Eind mei kregen bewoners rond de winkelstraat een brief in de bus dat opnieuw Oekraïners in de buurt zouden worden opgevangen.

Er is ook een ruilprogramma, vertellen de wijkagenten. Bewoners die elders in de stad voor problemen zorgen, komen naar Schiebroek-Zuid en andersom. „Het is soms dweilen met de kraan open.”

De moord bij de metro, de dronken mannen op de bankjes, de kinderen die moeten omlopen naar de Lidl, een schoolklas die weet dat een psychotische man ontweken moet worden – mensen in de opvang zorgen voor problemen én trekken nieuwe problemen aan. Voor de flat met tientallen jonge, alleenstaande moeders verzamelen zich jonge vaders, zeggen bewoners. Ze mogen niet naar binnen, wat soms tot onrust leidt (de instelling die de moeders begeleidt, ontkent de onrust).

Een welzijnswerker op de Teldersweg woont zelf met veel plezier in een evengoed kwetsbare Rotterdamse wijk, op Zuid: Charlois. Maar dáár kijkt ze niet om als ze in het donker naar huis loopt. Die paar dronken en verwarde mensen kent ze goed en zij kennen haar. Ze maakt een praatje, een grapje en loopt door. In Schiebroek-Zuid zou ze voor geen geld willen wonen. „Als ik hier na mijn werk in het donker bij de tramhalte sta, zie ik telkens een ándere dronken man.”

Medewerkers van Hef Wonen zeggen hun best te doen om de instroom van kwetsbare mensen in de buurt te beperken. Ze ervaren wel een toenemende druk van de gemeente. De corporatie verwacht binnenkort ook dak- en thuisloze mensen in Schiebroek-Zuid van een woning te moeten voorzien.

De gemeente Rotterdam laat weten aandacht te hebben voor Schiebroek-Zuid. Bij de opvang van kwetsbare groepen kijkt ze onder meer naar het wijkprofiel. Dat is het profiel van Schiebroek als geheel. De gemeente is zich daarbij „bewust van de sociaal-maatschappelijke tweedeling” in de wijk. „Over het algemeen is het wel zo dat de sociale huurwoningen waar deze mensen op aangewezen zijn in Schiebroek-Zuid staan.”

Subsidie is altijd tijdelijk

In augustus begint de dominee erover, in een vergadering van de in Schiebroek-Noord opererende stichting. Waarom praten de mensen om wie het gaat toch niet mee? „Dat hele frame van ‘wij gaan mensen helpen’, dat zit me dwars. Er gaat een hiërarchie van uit.” Marco Visser is sinds twee jaar predikant in de Goede Herderkerk, precies op de grens van noord en zuid. Vanaf de kansel ziet hij op zondag door het ene raam de sociale huurwoningen, en, zo zegt hij, „aan de andere kant de Tesla’s”. Hij organiseert in de wijk bijeenkomsten over verkiezingen, mensen zonder verblijfsvergunning, de hectische samenleving. Hij vroeg ook of de kinderen van Wijkie eens wilden komen koken voor kerkgangers.

Zijn oproep om hulpbehoevende bewoners te laten meepraten, loopt vast in een gesprek over hoe moeilijk dat is.

„Hoe krijg je ze in beeld?”

„Als je weet hoeveel brievenbussen dichtgespijkerd zijn.”

„We kunnen die mensen niet bereiken.”

De vergaderruimte is op nog geen anderhalve kilometer van het blauwe plein.

Hulp aan kwetsbare bewoners blijkt taai. De vaste gezichten in de buurt zijn onmisbaar, maar hoelang houden zij het vol? Een pandemie, geld- of gezondheidsproblemen en het kan zomaar klaar zijn. De hulp van enthousiastelingen buiten de buurt houdt de voedselvoorziening lang in stand, er zijn zelfs plannen voor een eigen voedselbank. Maar zonder de bewoners zelf komen ze maar moeilijk verder.

Als er wél contact is, leidt dat tot inzichten. Op woensdag rijdt een vaste chauffeur naar de voedselbank. De manager: „Hij vroeg de mensen waar ze zich hadden aangemeld, en wat bleek? Negen van de tien hadden maanden gewacht voor ze om hulp vroegen, omdat ze niet wisten waar ze in godsnaam terecht moesten. Bizar!”

De subsidies gaan vaak naar grotere organisaties en zijn altijd tijdelijk. Anita en Marie-José zien het als een subsidiepotje opent, dan trekken er nieuwe, opgewekte gezichten met mooie plannen aan hun raam voorbij. ‘Het subsidiecircus’ noemen ze het. De plannen worden groots aangekondigd en verdwijnen geruisloos. Voor kleine, rotsvaste initiatieven, zoals dat van hen, bestaat geen vaste financiering. Het kost telkens vele uren werk om wat geld voor zomerse uitjes voor de kinderen bijeen te sprokkelen.

Foto’s: Merlin Daleman

Ongevraagde hulp bereikt z’n doel niet. Er was gratis soep of een gratis voorstelling in het noorden, waar vanuit het zuiden niemand kwam opdagen. Op een dag stond er een metershoog kunstbeeld van een struisvogel in de visvijver – ook dat was een gift.

De speeltuin die kinderen mochten helpen ontwerpen en waar ze graag speelden tot oudere jeugd het speelhuisje opeiste, werd door de organisatie ontmanteld. Nu is het weer gewoon een grasveld.

Met het blauwe plein ging het ook zo. Van Gogh had de Krajicek Foundation in 2012 nog geadviseerd om het plein goed af te laten wateren. Daar was geen tijd meer voor, „er was haast bij.” In de pandemie waren jongeren er tot in de avond en in de nacht te vinden. Omwonenden begonnen te klagen: die bal tegen de hekken, dat geschreeuw. En dus plaatste de gemeente er een mosquito, met een pieptoon die alleen jongeren horen. Die gaat om tien uur ’s avonds aan, tot vroeg in de ochtend. Sindsdien is er minder overlast én minder voetballende jeugd. Waar het net en de attributen zijn gebleven, weet niemand.

Op de site van de Krajicek Foundation wordt het blauwe plein nog altijd genoemd als playground. Directeur Gerlinde van Raalte zegt met gemeenten af te spreken dat professionele partijen op hun veldjes „twee, liefst drie keer per week met de kinderen spelen”. Dat ging volgens haar goed tot een grote aanbesteding zo’n twee jaar geleden alles overhoop gooide.

Wat zou de buurt vooruit helpen? Het antwoord dat bewoners geven is verrassend eenstemmig: een buurthuis!

Het programma kwam op het blauwe plein niet zo van de grond, erkent Hasan Abaka, regiomanager Rotterdam van de Krajicek Foundation. Hoeveel jongeren hier een studiebeurs kregen? „Dat weet ik niet. In ieder geval twee in coronatijd en volgens mijn voorganger hebben we ze eerder ook gehad.” Hoeveel? „Die gegevens hebben we niet bewaard.”

De stichting is flexibel, zegt hij. Geduldig, „we kijken naar perspectief”. Maar als dit najaar nog niets is veranderd, als er dan nog geen zicht is op studiebeurzen of voldoende activiteiten per week, „dan halen we het bord eraf.” En dan? „Dan is het gewoon weer een plein.” Begin oktober zijn er weer nieuwe plannen.

Wat zou de buurt vooruit helpen? Het antwoord dat bewoners geven is verrassend eenstemmig: een buurthuis! Ruim zevenduizend bewoners en er is geen enkele plek waar ze elkaar kunnen ontmoeten, even kunnen bijkletsen, zelf activiteiten kunnen bedenken, zich kunnen organiseren, samen koken. Zo’n beetje elke andere buurt heeft er wel een, of twee. Een buurthuis dus. Schimmelvrije huizen. Minder kwetsbare mensen in de buurt. En een sportzaal voor jongeren?

Een bordje pasta voor José

Als om half vijf Dries Roelvink optreedt voor het winkelpubliek in Schiebroek-Noord zitten vijftien kinderen uit Schiebroek-Zuid in een zaal van de Goede Herderkerk. Ze snijden, verdeeld over een salade- en een pastatafel, kaas en augurken voor vijftig genodigden in stukjes. Op de kop van de tafels staan opwarmstellen met pruttelende pannen.

Ze lopen achter op schema. Om één uur zouden ze met z’n allen vanaf Wijkie naar de kerk wandelen. Maar één kind had zich verslapen en vijf anderen moesten alsnog thuis worden opgehaald. Doriane en Ilham zijn net terug van schoolkamp en praten na. Sofia doet crème fraîche in de pannen en proeft. Superlekker, vindt ze. Een jongetje staat erbij, saus kleeft aan zijn wang.

Zodra tegen zessen het eten op het kerkplein buiten op tafel staat, stort Marie-José binnen achter de pastatafel in. „Ik kán niet meer.” Dat is niet overdreven: ze krijgt haar armen niet meer omhoog. Laatst was haar heup paars, ze was gaan skaten met de kinderen. Erna werd ze ziek, nu is er een abces, ze had moeten rusten.

Een jongen sprint naar een bordje, naar de pasta, naar haar tafel. „Hier, José.”

De spoelbak achter de bar raakte verstopt. Het eten kwam te laat. Kerkgangers haakten af, sommige ouders kwamen niet opdagen. Maar de pasta smaakt uitstekend. Ouders, kinderen en kerkgangers schuiven bij onbekenden aan tafel, en daarna komen de gesprekken moeiteloos op gang.

Sofia heette iedereen welkom. Dat wilde ze graag.


Mag minister Faber uitgeprocedeerde asielzoekers op straat zetten?

Vier van de vijf gemeenten gaan de bed-bad-brood-opvang zelf bekostigen, nu minister Marjolein Faber (Asiel, PVV) de financiering heeft stopgezet. Maar een nieuwe uitspraak van het Europese Hof van Justitie kan Faber mogelijk dwingen om de opvang alsnog te bekostigen, zeggen deskundigen. Al moet nog blijken hoe dit oordeel van de hoogste Europese rechter precies zal doorwerken in de Nederlandse situatie.

De zaak waarover het Europese Hof in september oordeelde, draait om een vreemdeling die al jaren illegaal in Bulgarije verblijft, zonder dat hij wordt uitgezet. De vraag is of Bulgarije hem aan zijn lot mag overlaten. Nee, zegt het Hof: de overheid moet voorkomen dat mensen terechtkomen in een situatie van ‘extreme materiële armoede’ die hun ‘menselijke waardigheid’ aantast. In zulke gevallen moet de staat vreemdelingen voorzien in de meest essentiële levensbehoeften – bed, bad en brood, dus. Het oordeel van het Hof geldt voor alle Europese lidstaten.

Een „baanbrekende uitspraak”, noemt Carolus Grütters het, migratierechtexpert aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. „Dit betekent dat ook Nederland enige vorm van opvang moet bieden aan illegaal verblijvende vreemdelingen zonder dak boven hun hoofd. Precies de mensen die in de bed-bad-broodopvang zitten, die Faber niet meer wil bekostigen.”

Lees ook

Uitgeprocedeerd? Je krijgt alleen een bed als je zegt dat je terug wil

Faycal Kada uit Algerije.

Met deze nieuwe uitspraak in de hand kan volgens Grütters opnieuw in Nederland worden geprocedeerd voor het recht op opvang. „Daar zal dan, met dit arrest in het achterhoofd, uitkomen dat het besluit om de bekostiging van de voorziening op te doeken niet juist is.”

In 2014 vormde een Europese procedure die advocaat Pim Fischer namens de Protestantse Kerk Nederland aanspande en won, aanleiding om de bed-bad-broodopvang in te stellen. Nog altijd voert hij tal van procedures voor de opvang van uitgeprocedeerden. Het nieuwe arrest zet volgens Fischer al deze zaken „in een compleet nieuw daglicht”. Tot nu toe waren altijd voorwaarden verbonden aan de bed-bad-broodopvang: alleen vreemdelingen die wilden meewerken aan hun eigen terugkeer, konden er terecht. „Maar die wil om terug te keren wordt in dit arrest niet meer genoemd als voorwaarde. Dat is cruciaal.”

Toch niet verplicht?

Of deze uitleg door Nederlandse rechters ook wordt gevolgd, moet nog blijken, zegt jurist Rafael Baroch, gespecialiseerd in asielrecht. Hij wijst erop dat de uitspraak van het Hof gaat over vreemdelingen die ‘buiten hun wil en persoonlijke keuzen om’ in schrijnende situaties belanden. „Maar als iemand weigert te vertrekken, wordt dat in de rechtspraak vaak beschouwd als een persoonlijke keuze”, zegt Baroch. „En daardoor zou de staat niet meer verplicht zijn om verdere opvang te bieden.”

Ook blijft het volgens Baroch „zeer moeilijk” om aan te tonen dat Nederland uitgeprocedeerden volledig aan hun lot overlaat. De overheid stelt in dergelijke zaken namelijk dat vreemdelingen zonder verblijfsrecht altijd nog terecht kunnen in een zogeheten Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL). Vanwege het gebrek aan vrijheden, slechte leefomstandigheden en de terugkeerdrang op de VBL, willen mensen daar meestal niet heen. Maar rechters beschouwen de VBL vaak wel als een minimale voorziening voor uitgeprocedeerden, zegt Baroch. „Zo kan de overheid in elk geval zeggen dat er in Nederland enige vorm van opvang is, hoe beperkt ook.”

Lees ook

Zonder papieren geen huis, geen geld, geen recht. ‘Maar niemand keert vanaf de straat terug naar zijn thuisland’

 Zonder papieren geen huis, geen geld, geen recht. ‘Maar niemand keert vanaf de straat terug naar zijn thuisland’


Vogelaar Gerard Steinhaus zag als eerste 500 soorten in Nederland: ‘Als twitcher laat je alles uit je handen vallen voor een dwaalgast’

Een bijzondere historische natuurgebeurtenis speelde zich afgelopen zaterdagmiddag 5 oktober af bij de Wassenaarse Slag, een afgelegen strandopgang bij duingebied Meijendel. Een paar honderd mannen behangen met alle mogelijke verrekijkers waren er getuige van. In een bosperceel speurden ze in het herfstzonnetje opgewonden naar een vogel met de omvang van een grijs bolletje.

Om 16.35 uur zag vogelaar Gerard Steinhaus, die na een alarmmelding in de appgroep voor zeldzame vogels halsoverkop vanuit zijn woonplaats Zeist naar deze plek was afgereisd, het beestje zitten: een roetvliegenvanger (Muscicapa sibirica). Het dertien centimeter grote zangvogeltje zat soms minutenlang stil op het uiteinde van een takje. „Niet de meest spannende vogel qua kleurstelling, maar wel verschrikkelijk zeldzaam”, zegt Steinhaus.

Een roetvliegenvanger (Muscicapa sibirica) in het wild, op een tak.
Foto Arnoud B. van den Berg

Het is voor het eerst dat de normaal in Siberië broedende en in Indonesië overwinterende soort in Nederland werd waargenomen. Een primeur voor het land en voor Steinhaus in het bijzonder. Hij vestigde zaterdag een record. Sinds dit weekeinde is Steinhaus de eerste Nederlander die in eigen land vijfhonderd vogelsoorten heeft waargenomen. Geen gering aantal in een land waar in totaal 541 soorten ooit werden gesignaleerd.

Steinhaus (67) werkte 43 jaar op de financiële administratie van de Vogelbescherming in Zeist. Hij geldt als een zeer ervaren twitcher. Dat is een vogelaar die gericht op zoek gaat naar bijzondere exemplaren. Via appjes houden deze soortenjagers elkaar op de hoogte van de laatste vogelbewegingen en wisselen ze coördinaten uit. Nederland telt tussen de vijfhonderd en duizend twitchers, schat Steinhaus. „Mensen die het hele jaar door alles uit hun handen laten vallen om een dwaalgast [een vogelsoort die maar zelden Nederland aandoet] te bekijken.”

Lees ook

Speuren naar vogels: ‘Ik zag hem! Die met dat gele kontje!’

 Klaas de Jong (r.) met zoon Gideon en deelneemster Amber Koehoorn.

De pier van IJmuiden

Het begon voor Steinhaus met de ijsvogel. Op zijn vijftiende zag hij het kleurrijke vogeltje vliegen terwijl hij naar het station van Driebergen-Zeist fietste. Het waren de jaren dat je tussen Zeist en Wijk bij Duurstede nog zomertortels en klapeksters zag. „Je ging steeds verder kijken.” In het najaar van 1975 reisde Steinhaus met twee vogelvrienden elke zaterdag met de bus naar IJmuiden om daar op de pier te spieden naar alken, Jan-van-genten of een grauwe pijlstormvogel. „Ik zag er mijn eerste zwarte zeekoet.”

In 1979 richtte Steinhaus met vrienden de Dutch Birding Association op. Doel van de stichting is het stimuleren van het bestuderen van wilde vogels. De belangrijkste activiteit is de uitgave van het tijdschrift Dutch Birding. „Eerst was het een stenciltje voor enige tientallen mensen en nu hebben we een website en een professioneel tijdschrift dat zes keer per jaar verschijnt en 1.500 abonnees telt.”

In het begin moest je altijd een zak met kwartjes bij je hebben en weten waar de telefooncellen stonden, zodat je anderen kon verwittigen

Gerard Steinhaus
vogelaar

Destijds is Steinhaus zelf begonnen met het maken van ranglijsten: wie heeft waar welke vogel gezien? Dan belde hij vogelaars en stelde ook spelregels op. Categorie C-soorten, de geïntroduceerde soorten, tellen bijvoorbeeld niet mee, zoals de fazant, nijlgans of halsbandparkiet. „Je kan niet out of the blue in de top-25 verschijnen. Je moet het lang doen om veel soorten te zien. De gemiddelde leeftijd van de topvogelaars is 64 jaar.”

Twitchers zijn in overgrote meerderheid mannen. Ook in Wassenaar kwam vrijwel geen enkele vrouw speuren naar de, om onduidelijke redenen duizenden kilometers de verkeerde kant opgevlogen, roetvliegenvanger. Evenwel rukt heel langzaam de vrouwelijke vogelaar op. „De oudere, bebaarde mannen met afritsbroeken” hebben het rijk niet meer voor zich alleen, concludeerde presentator Menno Bentveld van Vroege Vogels afgelopen zondag. Het radioprogramma bracht een reportage over de VogelVrouwen, een „community” van exclusief vrouwelijke vogelaars van tussen de achttien en veertig jaar.

Vuurtorentje

Niet alleen de identiteit van de vogelaar verandert, ook de techniek. „In het begin moest je altijd een zak met kwartjes bij je hebben en weten waar de telefooncellen stonden, zodat je anderen kon verwittigen.” Veel romantiek is verdwenen, maar er zijn ook minder frustraties. Steinhaus: „Vroeger werd je gebeld: ha, er is net een bosgors gezien in de Eemshaven, bij dat kleine vuurtorentje, je weet wel. En dan kwam je na twee uur en een kwartier ter plekke en dan hoorde je: ja, tien minuten nadat we je belden, is hij weer weggevlogen.”

De mooiste vogel die Steinhaus ooit zag, is de groene bijeneter. „De vogel die ik het liefste nog zou willen tegenkomen, is het steppehoen. Een mythische soort. Een heel mooie vogel.” Hoe het de vogels in zijn algemeenheid in Nederland vergaat, vindt Steinhaus moeilijk te zeggen. Bos- en moerasvogels gaan vooruit, maar boerenlandvogels gaan achteruit. „Toen ik vijftig jaar geleden begon, was er geen zeearend te bekennen, maar toen zag je wel nog broedende ortolanen.”

Dat Steinhaus nu als eerste Nederlander vijfhonderd vogelsoorten zag, is volgens hem vooral te danken aan de tipgevers en zijn werkgever. Vogelbescherming heeft veel begrip voor de aandrang van werknemers om het ongewone te willen zien vliegen. „Als ik administrateur bij de Remia was geworden in Den Dolder en ik had dan op het werk verteld dat ik even naar Schiermonnikoog moest om een steppekievit te zien, dan zouden ze ook zeggen: ‘Ja, dikke doei. Ga maar in het weekend.’”

Lees ook

Vogels en seks: van vreemdgaan bij de vleet tot één keer per jaar zin

Begijn Le Bleu (l.) en Jeroen Denaeghel,  makers van vogelglossy Fwiet, op zoek naar bijzondere vogels in natuurgebied Groot Rietveld nabij Antwerpen.

<dmt-util-bar article="4868580" headline="Vogelaar Gerard Steinhaus zag als eerste 500 soorten in Nederland: ‘Als twitcher laat je alles uit je handen vallen voor een dwaalgast’” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/10/08/vogelaar-gerard-steinhaus-zag-als-eerste-nederlander-vijfhonderd-soorten-in-eigen-land-als-twitcher-laat-je-alles-uit-je-handen-vallen-voor-een-dwaalgast-a4868580″>

Het kabinet bewijst alleen ‘lippendienst’ aan het belang van sterke regio’s en gemeenten, vinden deze bestuurders

Eva Boswinkel zet lachend twee witte sticks met lippenbalsem op tafel. De vraag aan haar en de man naast haar, Sjoerd Potters, was wat ze van de plannen van het nieuwe kabinet vinden. Zij, wethouder te Zutphen (GroenLinks), heeft hem, burgemeester van De Bilt (VVD), eerder op de dag opgevolgd als voorzitter van de M50 – een samenwerking tussen oorspronkelijk zo’n vijftig en inmiddels bijna zeventig ‘middelgrote’ gemeenten (dertigduizend tot tachtigduizend inwoners). Het nieuwe kabinet, zegt Potters, bewijst alleen een „lippendienst” aan het belang van sterke regio’s en gemeenten. Dus vandaar, zegt Boswinkel, de lippenbalsem. Ze wijst op de tekst die op de sticks is gedrukt: „Tegen verschraling van de regio.”

Twee jaar was Potters voorzitter en steeds merkte hij, zegt hij, „dat we als gemeenten heel goede ideeën hebben en veel kunnen uitvoeren. De middelgrote gemeenten vertegenwoordigen samen zo’n zeven miljoen inwoners. Maar in Den Haag worden we niet gezien en gehoord”.

Dat zit in kleine dingen, zoals het gebrek aan werkbezoeken van Kamerleden – wat Potters, zelf oud-Kamerlid, ergens nog snapt, want het is ook lastig om uit de „Haagse bubbel” te breken. Het zit in projecten die alleen in grote steden worden georganiseerd, bijvoorbeeld over de leefbaarheid in zwakke wijken, terwijl middelgrote gemeenten daar óók problemen mee hebben. En het zit vooral in het verdelen van geld. „Qua inwoners hebben wij relatief de laagste rijksbijdrage.”

Miljoenennota

Twee jaar lang bonsden gemeenten op de Haagse deur, zegt hij. „Inmiddels is de regio hot, iedereen heeft het erover.”

Boswinkel valt hem bij: „Daardoor is het rapport Elke regio telt eens een keer níét in een la beland.” Dat rapport over regionale ongelijkheid, van onder meer de Raad voor Openbaar Bestuur, wordt in het hoofdlijnenakkoord vier keer genoemd.

Alleen: als Boswinkel en Potters naar de coalitieafspraken en de Miljoenennota kijken, dan constateren ze dat er weliswaar van alles wordt verwacht van gemeenten, maar dat het toch weer ontbreekt aan geld. Van de bouw van één miljoen woningen tot de opvang van asielzoekers tot een grotere bestaanszekerheid: „80 procent van het regeerakkoord kan niet zonder gemeenten worden uitgevoerd”, zegt Boswinkel. Maar in de begroting trof ze een „lege enveloppe” aan.

80 procent van het regeerakkoord kan niet zonder gemeenten worden uitgevoerd

Eva Boswinkel
huidige M50-voorzitter

Dat voedt een ontwikkeling waar gemeenten al jaren op wijzen: ze krijgen meer taken van de Rijksoverheid overgeheveld, maar niet het geld om ze goed uit te voeren. Daarbij dreigt 2026 het zogeheten ‘ravijnjaar’ te worden: vanaf dan worden gemeenten anders bekostigd door het Rijk, waardoor ze zeker 2,3 miljard euro per jaar mínder krijgen.

In aanloop naar dat ‘ravijn’ maakten gemeenten hun begrotingen voor komend jaar al sluitend. Ze gaan daarbij met name bezuinigen op het sociaal domein, de taken die zwakke inwoners moeten helpen, blijkt uit een analyse door adviesbureau BMC.

Lees ook

Slechts een op de zes gemeenten denkt in 2026 genoeg geld te hebben

Beeld van Oost-Vlieland. De gemeente Vlieland behoort tot de financieel minst gezonde gemeenten van Nederland.

Jeugdwerk

De ruimte om zélf keuzes te maken, toch al slechts zo’n 10 tot 15 procent van de gemeentelijke begrotingen, krimpt verder, constateren Potters en Boswinkel. Die laatste begint over een dilemma waar ze in Zutphen voor kan komen te staan. „We hebben best veel eenzaamheid onder jongeren, het aantal zelfdodingen stijgt. Daarom investeerden we in jeugdwerk en sociale wijkteams. Tegelijkertijd hebben we een buurtcentrum waar we ervoor zorgen dat migrantenvrouwen, terwijl de kinderen opgevangen worden, een mbo-diploma kunnen halen.” Tussen die twee programma’s moet ze kiezen. „Zeg het maar.”

Potters knikt, hij kent het dilemma. Bij hem kan het gaan om twee bibliotheken, waarvan een in een dorpskern. „Dat is dicht bij de inwoners, mensen komen er samen. Maar dat verliezen we als we ’m sluiten. Doodzonde, want je krijgt het niet snel weer terug.” En als die bezuinigingen onvoldoende blijken, denkt hij, dan ga je naar de subsidies voor verenigingen kijken. „Terwijl dat het bindmiddel van een gemeenschap is.”

Boswinkel: „Of neem gezondheidspreventie, ook een taak voor de gemeenten. Moet je eens voorstellen wat het op termijn gaat kosten dat we daar nu op bezuinigen.”

Toch draait een betere verhouding tussen Rijksoverheid en gemeenten niet alleen om geld, zeggen Potters en Boswinkel – hoewel het bijplussen van de 2,3 miljard euro zou helpen. Het gaat ook om samenwerking. Soms gaat dat goed, zeggen ze. Zoals toen de M50 bij toenmalig minister van Volkshuisvesting Hugo de Jonge (CDA) aan tafel kwam. Zijn plannen, vonden de gemeenten, maakten het vooral voor grotere gemeenten aantrekkelijker om te bouwen. Ze stelden een wijziging van de financiering voor en kregen hun zin. Boswinkel: „Wij kunnen sneller bouwen, omdat onze grond goedkoper is. Hij was blij, want hij kon extra huizen bijschrijven. En wij waren blij, omdat we konden bouwen voor onze inwoners.”

Inmiddels is de regio ‘hot’, iedereen heeft het erover

Sjoerd Potters
scheidend M50-voorzitter

Maar steeds meer wordt de relatie tussen gemeenten en Rijk er een van „opdrachtgever en opdrachtnemer”, ziet Boswinkel. „Terwijl we een gelijkwaardige partner moeten zijn.”

„Het gaat ook om vertrouwen en een partnerschap voor de lange termijn”, vult Potters aan. „Waar willen we met Nederland over tien jaar staan en welke rol hebben gemeenten daarin te vervullen? Aan zo’n visie voor de lange termijn ontbreekt het.”

Het kabinet benoemt het belang van sociale samenhang, van sterke gemeenschappen, maar, zegt Boswinkel, „als je bij ons die verschraling laat toenemen, de dorpshuizen en de sociale infrastructuur weg laat vallen… Het kost generaties om dat te herstellen.”

Lees ook

Steeds meer jongeren in de knel, gemeenten draaien op voor stijgende kosten van jeugdzorg

Met tijdige „interventies”, zoals hier bij School2Care in Rotterdam, kan voorkomen worden dat jongeren in de gesloten jeugdzorg terecht komen.