Carson McCullers was een literaire ster die langzaam in stukken brak

Als een biografie een ontmoeting tussen een biograaf en diens held is, wat ik geloof, dan staat een van de beste beschrijvingen van de ontmoeting in My autobiography of Carson McCullers van Jenn Shapland, een geweldig boek dat vier jaar geleden verscheen. Shapland beschrijft daarin hoe ze, werkzaam als stagiair in het kolossale literaire archief van het Harry Ransom Center in Texas aan Carson McCullers gerichte brieven las. Er viel haar iets op in de toon van de brieven, iets intiems: ‘Het was heel mager bewijs, maar toch wist ik het zeker: Carson McCullers hield van vrouwen. Of in elk geval: deze vrouw had van haar gehouden.’

Die schok der herkenning veranderde Shaplands leven. Ze had nog nooit iets gelezen van McCullers (1917-1967), maar dat veranderde snel. Ze beschrijft hoe ze zich in extreme mate met haar ging identificeren. Ze woonde een maand in haar oude huis, besnuffelde in het archief geconserveerde kleding van McCullers om uit te vinden hoe de auteur had geroken. Uiteraard las ze alles wat los en vast zat. En daar wond ze zich over op: steeds weer werd McCullers’ liefde voor vrouwen gerelativeerd of weggeredeneerd. Haar heldin werd door eerdere biografen in de kast geduwd, concludeerde Shapland.

Nu had Shapland ook een voordeel ten opzichte van met name Virginia Spencer Carr, die voor haar biografie The Lonely Hunter (1975) niet kon beschikken over de verslagen van therapiesessies van McCullers met Mary Mercer (ook haar laatste grote liefde) waarin ze, explicieter dan in andere teksten, over haar liefde voor vrouwen sprak.

Hoe fascinerend en biografisch nuttig ook, Shaplands boek was geen biografie. Die is er nu wel: Carson McCullers. A Life van Mary V. Dearborn, die eerder een veelgeprezen biografie van Ernest Hemingway schreef. Het boek verschijnt op een moment dat McCullers volop in de belangstelling staat. Ze heeft een zekere cultstatus als queer auteur, in wier tachtig jaar oude werk het wemelt van de thema’s als gender, identiteit, racisme en seksualiteit. Al is de eenvoudigste verklaring van de belangstelling voor haar onconventionele werk de uitzonderlijke kwaliteit ervan. ‘Ik heb meer te vertellen dan Hemingway en God weet dat ik het beter vertel dan Faulkner’, zei ze in verwijzing naar twee Nobelprijswinnende landgenoten.

Ze had geen ongelijk. McCullers romans en verhalen zijn monumenten voor de mensen die net buiten het vangnet van de maatschappelijke conventies zijn beland. Zoals de grote, ijzersterke Miss Amelia in de novelle De ballade van het trieste café verliefd wordt op een gebochelde dwerg die zich tegen haar keert omdat hij valt voor haar ex-man. Zoals in Het hart is een eenzame jager diep doordringt in de eenzaamheid van buitenstaanders (want homo, want zwart, want meisje) in een kleine stad in het zuiden van de VS.

En helemaal zoals de beeldschone novelle The Member of the Wedding (Op jouw bruilolft). Daarin verlangt de twaalfjarige Frankie Addams er hartstochtelijk naar om deel uit te maken van het huwelijk van haar broer. Minutieus legt McCullers de vele vormen van verwarring vast waardoor deze hyperintelligente puber – die op zeker moment besluit voortaan F. Jasmine te willen heten – wordt bestormd. Dat alles opgeschreven in muzikale zinnen waarin geen woord dissoneert.

Kwetsbare gezondheid

Een genie dus – en dat wist haar moeder al. Die legde de slimme en muzikaal uitzonderlijk begaafde Lula Carson Smith (geboren op 19 februari 1917 in Columbus in Georgia) zonder omhaal in de watten. Dearborn noemt haar eerste hoofdstuk dan ook ‘Wunderkind’, naar een autobiografisch verhaal van McCullers. De grote verwachtingen concentreerden zich in de eerste plaats op haar pianospel, dat van uitzonderlijke kwaliteit was. Van een muzikale loopbaan kwam het niet. Dat had te maken met Carsons (haar minder vrouwelijk klinkende tweede voornaam gebruikte ze vanaf haar vijftiende) kwetsbare gezondheid, maar ook met de plotselinge verhuizing van haar pianolerares waardoor ze zich in hoge mate verraden voelde. Later zou de lerares, Mary Tucker, zich laten ontvallen dat lerares en pupil te zeer op elkaar betrokken waren geraakt, zonder in detail te treden.

Op haar achttiende kreeg Carson kennis aan de vier jaar oudere Reeves McCullers, een beeldschone jongeman met literaire ambities, zij het zonder het talent van de jonge vrouw aan wie hij zijn hart had verloren. Ze trouwden in 1937, scheidden in 1941 en trouwden opnieuw in 1945. McCullers was een bijzondere man, maar ook een ernstig getroubleerde ziel. Hij was verzot op Carson, maar dat ging samen met een deels onderdrukte liefde voor mannen. Hij leed aan depressies en verloor zich in alcohol- en druggebruik tot hij uiteindelijk in 1953 in Frankrijk een eind aan zijn leven maakte.

Het begin van hun relatie viel samen met het succès fou van Carson McCullers in de literaire wereld. Na de publicatie op haar 23ste van The Heart is a Lonely Hunter (1940) werd ze door de literaire wereld op het schild gehesen als uitzonderlijk literair talent. Bovendien was haar productiviteit groot. In 1941 Volgde Reflections of an Golden Eye, twee jaar later was er de tijdschriftpublicatie van The Ballad of the Sad Café en in 1945 verscheen The Member of the Wedding. McCullers werd een ster in het literaire en culturele leven. Ze verhuisde naar New York, maar bracht veel tijd door in Yaddo, een schrijverskolonie ten noorden van de stad. Ze was bevriend met collega’s als Tenessee Williams en Truman Capote, ontving Marilyn Monroe en Isak Dinesen voor de lunch bij haar thuis.

De evidente sterrenstatus van McCullers is niet de hoofdzaak in Dearborns biografie. Dat is de fysieke en mentale gezondheid van haar heldin en haar vele, vaak vergeefse liefdes. McCullers ziekelijkheid als kind bleek de aankondiging van een leven vol ellende. Op haar 24ste kreeg McCullers een beroerte, in 1947 een tweede waardoor haar linkerarm goeddeels verlamd raakte. Decennia van grotere en kleinere kwalen, hersteloperaties en andere ingrepen volgden, die de stap voor stap verzwakkende McCullers in steeds grotere hulpbehoevendheid onderging.

Zo’n kwetsbaar lichaam moet met liefde worden onderhouden, maar McCullers woonde het uit. Ze rookte en dronk zonder veel beperkingen, aansluitend bij een familietraditie: ook haar ouders en zus spuugden er niet in. Een en ander werd versterkt doordat Carson en Reeves elkaar vaak verloren, maar elkaar bij de drankkast weer terugvonden. Bij Reeves speelden ook andere verslavingen net als bij Carsons grote liefde Annemarie Schwarzenbach (die van de brieven in het Henry Ransom Center), die jong overleed na een fietsongeluk.

Veeleisend en humeurig

De combinatie van fysieke afhankelijkheid en doorlopend drankgebruik maakte van McCullers een in niet alle opzichten even prettige persoon. Ze kon eigenwijs, veeleisend en humeurig zijn. Ze paarde een talent om nieuwe mensen aan zich te binden aan onhebbelijkheden die maakten dat iets minder nieuwe mensen zich van haar afkeerden. Dearborn ziet een parallel tussen de vertroeteling van Carson als ‘wonderkind’ en de verzorging die ze later in haar leven nodig had. Altijd werd ze omringd door mensen die haar ondersteunden én die haar briljant vonden – soms heb je de indruk dat de biograaf McCullers een beetje verwend vindt.

Los van de vraag hoe terecht dat is, wordt de biografie steeds meer de beschrijving van iemand die langzaam in stukken breekt – lichamelijk en mentaal – temidden van nogal wat mensen die ook maar moeilijk bij elkaar te houden zijn. Reeves is daarvan het pijnlijkste voorbeeld. Kort voor zijn dood ziet Carson twee stukken touw in hun auto liggen; hij zegt dat hij een mooie boom heeft uitgezocht voor hen beiden. Zij is doodsbang dat hij haar zal proberen te dwingen samen uit het leven te stappen, slaat uiteindelijk op de vlucht. Wanneer Reeves kort daarna sterft, verwijten haar vrienden haar de verlating en een gebrek aan medeleven.


Lees ook

In de verhalen van Carson McCullers gebeurt niets en dat maakt ze betoverend

Carson McCullers in 1947

McCullers slechte gezondheid – ze haalde de vijftig, maar stierf op 29 september 1967 – had uiteraard gevolgen voor haar werk. Haar productie nam na de beroerte in 1947 sterk af, al was er mogelijk ook een verband met de gemengde ontvangst die The Member of The Wedding ten deel viel en die haar aangreep: zelf noemde ze het haar dierbaarste boek. Nadat een theaterversie ervan wel een succes werd, ging ze zich meer op toneel richten.

Dat had de wereld op een haar na iets heel bijzonders opgeleverd, want in de jaren vijftig was McCullers een voorname kandidaat om het dagboek van Anne Frank voor toneel te bewerken. Otto Frank was diep van haar onder de indruk en zij vond dat hij wel iets weg had van Gandhi. Haar interpretatie van Anne Frank had ongetwijfeld geweldig kunnen worden: de puberale stuursheid die het dagboek bevat, zou McCullers’ Anne tot een karakter maken met de scherpe randjes van Frankie uit The Member of the Wedding. Uiteindelijk ging de klus naar Frances Goodrich en Albert Hackett die, in de woorden van Dearborn, op de proppen kwamen met ‘funny, hopeful, happy Anne’.

Dearborns boek is een sterke, zij het door de enorme parade aan personages soms uitputtende biografie. Tussen alle feitelijkheid verlang je soms naar de heldere gedrevenheid van Jenn Shepland, maar Dearborn wekt geen moment de indruk McCullers ‘terug in de kast’ te willen duwen. Ze zoekt de verschillende liefdes zo precies mogelijk uit. Ze bespreekt genderzaken als een opmerking van McCullers dat ze ‘als jongen’ was geboren en haar voorkeur voor overhemden en broeken zonder daar radicale conclusies aan te verbinden. McCullers onttrok zich aan de meeste etiketten; uiteindelijk komt Dearborn uit bij ‘queer’, wat als bijkomend voordeel heeft dat queerness hoe dan ook een centraal begrip in McCullers fenomenale oeuvre vol afwijkelingen is.

Steeds weer worden haar personages tastend neergeplant in een wereld vol conventies waarin ze net niet thuis zijn. Daarin gaan ze, met vaak niet meer dan een zekere intuïtie, op zoek naar een uitgang, naar een vorm van harmonie die niemand je voordoet.