Cabaretier Mylou Frencken: ‘En nou moeten jullie effe naar míj luisteren’

‘Mijn haar is vies”, zegt Mylou Frencken als ze het restaurant binnenkomt, haar turquoisekleurige muts afzet en met haar handen haar haren in model kneedt. Ze ziet er kleurrijk uit, precies zoals de kijkers van Met het mes op tafel haar kennen. In die televisiequiz is ze al 26 jaar de barvrouw die glazen wast en liedjes zingt. „Vies haar zit beter. Dat kun je in vorm kleien. Anders heb ik van dat statische kleuterhaar.”

Mylou Frencken (57) is, zegt ze spijtig, misschien wel bekender van die quiz dan van haar echte werk: cabaretier en liedjesschrijver. Ze begon als televisiebarvrouw toen haar dochter klein was en ze een tijdlang niet optrad. Later, na het overlijden van haar man (cabaretier en regisseur Bert Klunder) in 2006, zorgde het voor een basisinkomen en kreeg ze „meer respect voor dit bijbaantje”.

„Ik heb natuurlijk heus weleens gedacht: nu moet ik ermee stoppen, zeg. Ik sta daar toch een raar ongeëmancipeerd beeld af te geven met het poetsen van die glazen.” Maar ze merkt ook dat mensen haar inspirerend vinden, ze krijgt veel post. Niet alleen kaartjes, ook sieraden en broches. „Dat betekent iets. Ik zeg kennelijk: kleed jezelf leuk aan en laat je niet wegzetten als oud wijf.”

Twee dagen na deze lunch is de première van haar theaterprogramma Minnares. In Theater de Liefde in Haarlem, haar eigen theater, dat ze een paar jaar geleden samen met vier anderen oprichtte. Daarmee creëerde ze een eigen plek om nieuwe dingen te proberen, zoals afgelopen december een Nedercountry-voorstelling met Brigitte Kaandorp en Niki Jacobs. Dankzij dit theater voelt ze zich niet langer afhankelijk van programmeurs die ervan moeten worden overtuigd dat ze echt iets kan. „Ik word ouder en er komen allemaal nieuwe, te gekke, jongere talenten en die moeten ook een plek in de theaters. Ik gun ze dat van harte, dat is het leuke van ouder worden, maar doordat ik een eigen podium heb gaat dat gunnen wel gemakkelijker. Anders word je zo’n vervelende, argwanende ouwe doos die denkt: zij mogen allemaal op tournee en ik niet.”

Het is lawaaiig in het restaurant, ze heeft er last van. Eigenlijk wilde ze afspreken in café Schiller aan het Rembrandtplein, omdat ze in die buurt geboren is. Ze kwam er veel met haar vader. Maar daar serveren ze geen lunch. Verder kent ze niet veel lunchgelegenheden in Amsterdam, waar ze graag wilde afspreken, en ook niet in Haarlem, waar ze woont, want ze luncht niet vaak en al helemaal niet buiten de deur. „Lunchen past nooit in een schema. En ik denk er ook niet aan, ik ben er te chaotisch voor. Helemaal niet goed, want dan ga ik om vijf uur heel veel eten.”

Bij de laatste try-out fluisterde haar regisseur Leoni Jansen na afloop in haar oor: „Eén kilootje afvallen.” Frencken lacht hard. „Nu volg ik een ketogeen dieet, ik mag bijna geen koolhydraten. Maar dat doe ik natuurlijk wel heel slordig.” Ze kijkt naar de kaart. „Oooh, dit is lekker, avocado met toast. Dan neem ik gewoon de toast niet. Maar ik ga toch voor eggs benedict.”

Wat vind je ervan, vraag ik, als iemand zegt dat je moet afvallen? „Nou ja, ik vind dat wel liefdevol.” Ze is makkelijker geworden voor zichzelf. „Ik ben veel body-positiever dan een paar jaar geleden. En het is ook niet te doen, dat zie ik ook bij vriendinnen. Die overgang, die armen, die borsten, die vetjes hier en daar, het is veel fijner om daar lief voor te zijn.”

Opkontje

Haar nieuwste voorstelling is een eerbetoon aan de minnares. Ze zingt over minnaressen, en over de kunst van het beminnen, en ze vertelt verhalen uit haar eigen leven en over bekende minnaressen uit de geschiedenis. Zoals Monica Lewinsky, in het tijdperk voor #MeToo publiekelijk weggezet als foute vrouw. „Thát woman. Maar dat meisje was negentien. Misschien was ze wel een slachtoffer. Het voelt empowerend om te zeggen: zo’n relatie kan gebeuren, maar zorg goed voor jezelf als minnares. Laat je niet uitmaken voor slet. Maak jezelf niet minder belangrijk dan zo’n man. Het zal verbeterd zijn door #MeToo, maar je moet nog steeds uitkijken dat je als vrouw niet wordt behandeld als mindere, als object. De minnares kan best een opkontje gebruiken. Ik wil het woord zijn originele betekenis teruggeven: zij die bemint.”

Het was de bedoeling, vertelt ze terwijl ze het ei en de ham van haar briochebroodje haalt en het broodje naar de rand van haar bord schuift, om het nu eens een keer niet over haarzelf te hebben. „Want dat is soms zo vermoeiend.” In de kleinkunst, zegt ze, ben je vaak zelf het uitgangspunt. Het gaat over wat jíj meemaakt, wat jou beweegt, wat jouw kijk is op de wereld. „Het is zo’n egocentrisch vak. Maar ik kon er niet omheen. Het móét wel, om het over iets wezenlijks te hebben.”

En dus werden haar eigen ervaringen onvermijdelijk toch een belangrijk onderdeel van de voorstelling. Zo vertelt ze over de vrouw die te dicht bij haar eerste man kwam en over haar dochter ging moederen. Een vrouw die alles was wat zij niet was. Nuchter, zorgzaam, praktisch. „Ze nam in ons gezin veel te veel ruimte in en ik liet dat gebeuren. Dat is een pijnlijk besef.” De vrouw maakte hun huis schoon, zorgde dat de koelkast gevuld was en bracht veel tijd door met haar geliefde.

Ze weet niet wat zich precies heeft afgespeeld tussen hen. Een paar jaar na de dood van haar man hoorde ze dat deze vrouw terminaal ziek was en ging bij haar op bezoek. „We voelden allebei wel aan waarom ik daar zat. Maar we besloten om het te laten. Dat was echt een mooi moment.” Ze hoefde het niet te weten, zegt ze, omdat ze inzag dat het geen zin had. Ze wilde niet verder leven met wrokgevoelens. „En ik geloof ook niet zo in waarheidsvinding. Ik denk dat ik de diepe laag ervan zo ook wel snap.”

Hoop tegen beter weten in

De andere kant kent ze ook. In de jaren dat ze zelf „Monica Lewinsky-achtig jong was” werden er getrouwde mannen verliefd op haar. „Ik had de illusie dat ik veel interessanter was dan hun vrouw van 40. Ha! Oud wijf!” Ze lacht hard. „Zo kinderlijk. Ik denk dat veel minnaressen dat hebben: een soort mistaxatie van hoe een gebonden man vastzit in zijn clubje, in dat verbond met zijn vrouw en zijn kinderen. Daar kom je als minnares maar zelden op een gelijkwaardige manier tussen. Het is ongelooflijk hoeveel geduld en hoop vrouwen kunnen hebben tegen beter weten in. Hoe vaak moet je wéér in de steek gelaten worden, wéér alleen zijn met Kerst, wéér degene die niet mee mag op vakantie? En maar hopen dat het toch zal veranderen. En waarom?”

Ja, vraag ik, waarom?

„Omdat dat afwachtende misschien makkelijker is dan opeisen wat je zelf wilt. Omdat ik denk dat veel vrouwen niet zo goed zijn in het uiten van hun eigen wil. Dat herken ik zelf ook. Doodzonde. Want reken maar dat die vrouwen iets willen. Ze kunnen er alleen niet goed bij. Dat wordt meisjes snel afgeleerd. Een meisje met een sterke wil werd – in elk geval in mijn jeugd – brutaal of dwingend genoemd. Niet lief. Een meisje leert om te pleasen. Gehoorzaam te zijn. En juist omdat we werden geprezen als we gehoorzaam waren en niet lastig, werden we zulke lastige vrouwen. Dat maakte van míj een lastige vrouw. Ik heb geleerd om makkelijk te zijn en afgeleerd om mijn grenzen aan te geven.”

De consequentie was dat ze zich in haar relatie met Bert Klunder, en ook in andere relaties, afhankelijk opstelde van haar partners en nooit echt voor zichzelf koos. Dat is, zeg ik, eigenlijk ook een beetje minnaresachtig gedrag. Ze knikt. „Dat iets naar achteren geleunde leven. Dat afwachtende. Omdat je gewend bent dat je niet zelf de dienst uitmaakt. Ik moet nog steeds opletten dat Frénk (journalist Frénk van der Linden, haar man, red.) niet alles bepaalt. Hij vindt het heerlijk om voor mij te zorgen, en dat is heel lief, maar niet altijd goed. Ik moet het soms ook even zelf uitzoeken. Mijn eigen behoeftes leren herkennen.”

Ik had de illusie dat ik veel interessanter was dan hun vrouw van 40. Ha! Oud wijf!

In haar werk ging het ook zo. „Ik wist, toen ik op de kleinkunstacademie zat, niet eens dat het Cameretten Festival bestond.” Dat is het oudste en een van de bekendste cabaretfestivals van Nederland. „Het was dat ik Bert tegenkwam en dat hij zei”, ze bootst zijn stem na en klinkt opeens heel zelfverzekerd: „Je moet gewoon meedoen, want dat ga je mákkelijk winnen.” En dus deed ze mee, in 1991, en ze won de persoonlijkheidsprijs. Haar act heette ‘Ik durf niet maar ik doe het toch’. „Heel grappig, maar kennelijk toch niet zo overtuigend dat de impresariaten voor me in de rij stonden.” Dat ze toch al snel kon gaan optreden in theaters kwam doordat zij en Bert hun programma’s samenvoegden en ze met z’n tweeën verder gingen. „En dus was het begin van mijn relatie eigenlijk ook in een soort afhankelijke positie.”

Slalommen

Dat veranderde pas echt na zijn dood, hij stierf aan de gevolgen van een hersenbloeding. Ze was veertig, hun dochter tien. Ze begon met het maken van haar eigen voorstellingen en muziek. „Heel wrang. Maar zo liep het wel.” Wrang, zeg ik, maar er kwam toch ook iets moois voort uit iets ergs. „Ja, zo is het ook. Maar het was wrang voor mezelf omdat het me daarvoor in mijn eentje niet echt lukte.”

Het gevoel dat ze moest knokken voor haar plek is evengoed altijd gebleven. En dat komt, denkt ze, vooral door haarzelf. „Doordat ik nooit echt helemaal heb kunnen geloven in wat ik doe. Ik heb daar toch iemand als Frénk bij nodig, die zegt: ‘Ja, maar het is echt bijzonder, gun jezelf dat nou’.” Het opnemen van een cd durfde ze bijvoorbeeld pas toen ze zag dat Wende, die tien jaar later van de kleinkunstacademie kwam, dat deed. „Toen pas kon ik denken: waarom ook eigenlijk niet?” Wat ook niet hielp, was dat ze begon in een tijd waarin liedjes minder populair waren. „Het moest altijd cabaret heten, want dan verkocht het beter aan theaters. Maar dan kwam ik met mijn liedjes en dan vonden mensen dat niet echt cabaret. De laatste jaren hebben kleinkunstenaars als Wende, Yentl en de Boer, Jeroen van Merwijk en natuurlijk Acda en de Munnik liedjes weer wat meer zichtbaar gemaakt. Daar heb ik ook weer profijt van.”

Heimelijk ziet ze Minnares als deel twee van een trilogie – haar vorige voorstelling heette Meisje. De volgende moet gaan over vrouwen die doorgeven wat ze hebben geleerd. „Dat lijkt me heerlijk. Ik ben daar zelf nog nét niet. Ik loop nog zo te slalommen.” Dat komt ook door de aard van haar werk, denkt ze. „Een voorstelling maken is zenuwslopend. Het moet worden verkocht, het moet iets worden, er moeten muzikanten bij en die moeten betaald. Dat maakt het leven niet smooth.” Haar sterkste drijfveer is de kick die ze krijgt als ze een goed lied heeft geschreven. „Ik voel me met een paar mooie liedjes op een podium het meest wie ik ben. Iemand met een verhaal. Iemand die dat met veel poëzie en muzikaliteit kan verspreiden. Als ik dat niet zou doen, dan ben ik gewoon een kledingverslaafde, zeurderige, tobberige dweil. Ik wil toch dat mensen naar mij luisteren.” Met luidere stem: „En nou moeten jullie effe naar míj luisteren. Die behoefte zat er al vroeg in, maar ik heb het me laten afpakken door het leven. En ik wil het gewoon terug. Het is niemands schuld. Een beetje misschien, een beetje de schuld van het patriarchaat. Sorry, jongens.”