Als het water stijgt, hoger en hoger, lijkt er lang niets aan de hand. Tot de rivier op het laagste punt van de omliggende maïsvelden volstroomt en je het water over het landweggetje verderop hoort klotsen. Nog een paar uur, weet Joseph Ettema (22): dan is de woning, een oud, statig landhuis gebouwd op de fundamenten van een steenfabriek in Wamel, volledig door het water omringd. Een eiland in de Waal.
Terwijl het water komt, weet het gezin precies wat te doen. Hup, auto en fietsen naar de dijk, vierhonderd meter verderop. Nu het nog kan. Brievenbus ook mee. Twee sloepjes omdraaien en vastbinden aan het gietijzeren traphek voor het huis, peddels uit de schuur.
„En als het water dan zo hoog staat”, – Ettema wijst naar de weg – „moeten we roeien naar de overkant. M’n pa bracht me als kind zo geregeld naar school.” Zuchtend: „Betekende wel twintig minuten eerder van huis.” Maar het was natuurlijk bovenal avontuur. Als kind hutten bouwen met zijn broers op het erf. Zwemmen in de rivier. Schommel aan de boomtak.
Ettema vertelt er kalm over. Want buitendijkers weten wat ze met het water – hoog of laag – aan moeten. Ze deinzen niet terug voor hoge waterstanden en passen zich aan.
Wie zijn die mensen? NRC trok langs de Waal om met ‘buitendijkers’ te spreken. Ze wonen in de uiterwaarden van de rivier, waar het water soms zo hoog staat dat het de kelder in stroomt. Dure spullen zet je op eenhoog. Moestuin? Beter van niet. Parketvloer? Liever tegels. Geen stopcontacten op kniehoogte.
Zij zijn gewend mét het water te leven in plaats van eromheen. Ze passen zich erop aan en kijken dagelijks op een app of Teletekstpagina 720 hoe hoog het water bij Lobith staat – „13,70 meter, we zitten nog oké”.
Zo deden Nederlanders het eeuwenlang. Af en toe natte voeten – het land stroomde ’s winters regelmatig over – en weer door.
Er werd ook eeuwenlang al ingegrepen in de loop van het water, met polders, dijken en Deltawerken. Het idee ontstond dat Nederlanders het water konden beheersen. Maar aan de maakbaarheid zitten grenzen, waarschuwde de minister vorig jaar. De zeespiegel stijgt en extreme droogte wisselt extreme periodes van regenval af. Het veranderende klimaat zet alles op scherp. Dan weer staan de rivieren zo droog dat schepen niet kunnen varen, dan weer zijn de uiterwaarden tot de nok toe gevuld.
Meebewegen
We redden ons niet meer met de beheersing van het water alléén, is onder beleidsmakers het besef. We zullen ons moeten aanpassen, zoals vroeger. Vooruitdenken. Meebewegen. Accepteren. Het woord ‘klimaatadaptie’ valt steeds vaker.
Voor de buitendijker gesneden koek.
„Kijk, tot hier heeft het water ooit gestaan.” Gé van Kouwen (71) wijst naar een streep op de betonnen muur van zijn kelder, 75 cm boven de vloer. Een lichte verkleuring in grijs beton. „Ik heb weleens gedacht aan barricades, maar dat heeft geen zin. Het water komt gewoon van onderen zó door de tegels heen.”
Zijn huis, een van de drie woningen pal naast een scheepswerf, ligt buitendijks in het Gelderse Deest, net onder Nijmegen. Eigenlijk had NRC de reis nóg iets meer stroomopwaarts willen beginnen, bij de buitendijkers verderop aan Uiterwaarden 1 in Winssen. Maar Uiterwaarden 1 was onbereikbaar. Tot kniehoogte stroomde de rivier over beide paden naar het huis. Gebeurt regelmatig, weet Gé van Kouwen. Daarom hadden de vorige bewoners een amfibievoertuig. „Zo’n auto met twee van die schroeven in de achterkant. Die reden zo van de dijk de rivier in.”
Van Kouwen, een geboren Deestenaar, is opgegroeid met de rivier. Hij kent elk strandje en elke kribbe aan de Waal. Het brede, licht meanderende rivierbed, het weidse uitzicht, de kronkelende dijkweggetjes, „het is hier prachtig”.
Van origine is de Waal een ‘werkrivier’. Aan de oevers staan de ruïnes van steenfabrieken en oude scheepswerven en op de rivier trekt een constante stroom aan binnenvaartschepen voorbij. De rivier is steeds drukker geworden, ziet Van Kouwen vanuit zijn woonkamer. Schepen varen nog steeds af en aan met ijzererts en steenkool voor Duitsland, en hebben gezelschap gekregen van riviercruises en plezierjachten. „Er wordt zelfs gekanood langs de oevers.”
Van Kouwen leerde er zwemmen als kind, bij het huis van zijn oom – de baas van de steenfabriek in het dorp, eveneens een buitendijker. Zijn oom spande een net tussen twee kribben zodat kinderen er konden zwemmen. De ouders hielden de boel scherp in de gaten. De rivier kon gevaarlijk zijn. „Als een schip voorbij komt, dan trekt dat aan het water. Het water trekt zich terug en je kon meegetrokken worden.” De stoerste jongens van het dorp zwommen tot aan de overkant, of klauterden op een vrachtschip en voeren een stukje mee. „Zelf was ik niet zo’n held.”
Maar angst voor het water heeft Van Kouwen niet. Nee, als buitendijker zie je het water langzaam stijgen, dus kun je maatregelen nemen. Hij vreest bij hoogwater juist voor zijn familie die woont aan de andere kant van de dijk, enkele meters lager. „Als de dijk doorbreekt, ben je daar echt de klos.” Zijn huis ligt, zoals dat van veel buitendijkers, iets hoger en is dus relatief veilig als het echt mis gaat. Een besef dat wel meer buitendijkers hebben opgedaan sinds de dreigende dijkdoorbraak in 1995.
Rampjaar
Rampjaar 1995: het jaartal staat in het geheugen van veel oudere rivierenlanders gegrift. Bij een waterstand van 16,68 meter bij Lobith dreigden dijken langs Maas en Waal door te breken met als mogelijk gevolg tot vijf meter waterhoogte in de polders. Een kwart miljoen mensen werd door het leger geëvacueerd.
Een wake-upcall. De rijksoverheid gaf daarna 2 miljard euro uit aan dijkverzwaringen en -verbredingen en aan projecten als ‘Ruimte voor de rivier’. De bijna-watersnoodramp veranderde ook de directe omgeving van waaldorpen als Druten, Zuilichem en Sleeuwijk, waar eeuwenlang de dijk het centrum van de dorpen was. Aan beide zijden van de dijkweg stonden huizen, winkels en fabrieken, hier was de reuring. Na 1995 maakten ze plaats voor dijkverbreding.
Veel dorpscentra verschoven naar het achterland en buitendijkers als Gé van Kouwen werden plots de uitzondering. Outsiders, in elke zin. Glimlachend: „Met activiteiten van de buurtvereniging vragen ze me er altijd als laatste erbij.”
Helemaal verdwenen is de buitendijker zeker niet. Integendeel, meer dan 100.000 huizen staan nog altijd buitendijks. Langs de kust, aan de monding van rivieren en aan de randen van de uiterwaarden. En er wordt nog bijgebouwd. In Rotterdam liggen plannen voor 17.500 woningen buitendijks en ook Dordrecht en Arnhem loeren naar zulke gebieden om te bouwen.
Zou je dat nou wel doen?
In een Kamerbrief liet minister Mark Harbers (Infrastructuur en Waterstaat, VVD) vorig jaar weten buitendijks bouwen „in het licht van klimaatverandering” niet zo’n best idee te vinden. De kans op weersextremen – zoals langdurige regenval – neemt toe waardoor rivieren vaker buiten hun oevers treden. Bovendien stroomt door de verwachte zeespiegelstijging het water straks minder goed weg. Gemeenten mogen nu nog zelf besluiten waar ze bouwen, maar Harbers wil de voorwaarden voor buitendijks bouwen aanscherpen.
Toch is buitendijks bouwen gezien de woningnood geen gek idee, „mits je verstandig bouwt”, zegt Bas Jonkman, hoogleraar waterbouwkunde aan de TU Delft. „Dat betekent hoog genoeg, en niet de afvoermogelijkheden blokkeren.” Ook liggen buitendijkse gebieden vaak relatief hoog. Dan kan het – vanwege mogelijke dijkdoorbraken – zelfs veiliger zijn dan in diepe polders erachter.
Je moet het als overheid de burger wel goed uitleggen, vindt Jonkman ook. Want nu weet het gros van de mensen die buitendijks wonen vermoedelijk niet eens dat ze in een ander ‘risicoprofiel’ vallen. „De Nederlandse overheid geeft haar burgers – anders dan in Amerika en Japan – weinig informatie over hun waterrisicoprofiel”, zegt Jonkman, dat online wel te vinden is. „De houding was altijd van: de overheid regelt het wel voor u. Maar nu dat moeilijker wordt zou je burgers in zulke gebieden actiever willen informeren, zodat ze voorbereid zijn en bijvoorbeeld geen dure parketvloer nemen.”
Boomstronken in de tuin
Coby Krol had er eigenlijk niet zo bij stilgestaan, de risico’s van het buitendijkse leven. Ze werd verliefd op het uitzicht, de schepen en de achttiende-eeuwse smederij in het Gelderse Zuilichem, veertig kilometer stroomafwaarts. Ze kocht het huis met oude balken in het plafond samen met haar man vier jaar geleden.
Als NRC aanbelt, is het hoogwater en knabbelt de rivier aan de randen van haar tuin. Bij de buren staan de tuin en de toegangsweg al blank. Krol heeft haar tuintafel uit voorzorg verzwaard en metalen schuiven geplaatst in een betonnen muurtje om het terras. Sowieso staan er niet te veel spullen in haar tuin, want het water neemt van alles mee en zet ander spul weer af. Boomstronken, bakstenen van steenfabrieken, plastic afval. „Een groentetuin lukt hier eigenlijk niet.”
Mocht het water verder stijgen, dan stroomt het allereerst de keuken in. De eetkamer, het woon- en slaapgedeelte: alles zit steeds een paar traptredes hoger. De kostbaarheden – zelfgemaakte schilderijen, beeldhouwwerken en andere kunstwerken – staan op de eerste verdieping. „En als het water écht hoog staat, dan zit er op zolder een deur die naar buiten leidt.”
’s Zomers hoort ze langsfietsende dagjesmensen weleens tegen elkaar zeggen: „welke gek gaat dáár nou wonen?” Maar zij en haar man houden wel van het avontuur. „Als je ouder wordt leer je dat het allemaal wel goedkomt.”
Hoogzwanger
Zelfs als je hoogzwanger bent en aan vier kanten omringd door water? Ja hoor. In Wamel is Adelaide, de moeder van de 22-jarige Joseph Ettema en nog vier kinderen, net terug van de boodschappen als ze vertelt over het hoogwater in 1995. Ze was door de autoriteiten verzocht te vertrekken, tot kniehoogte stond het water in de woonkamer. „Ik ben gebleven.” „Hang bij nood dan een rode vlag op het dak”, had een politieagent gezegd. „Dan komen we jullie ophalen met de helikopter.” „Was niet nodig”, zegt Adelaide.
Het gezin heeft wel voor hetere vuren gestaan. Adelaide groeide op in Togo en heeft haar man, een kunstenaar, leren kennen op een van zijn reizen door Afrika. Ze zijn met het gezin vaak teruggegaan. Vanaf Wamel met een Peugeot 505 tot aan Marokko, Mauritanië en Mali.
Ook dat kwam goed. En natuurlijk houdt het gezin in spannende tijden de waterstanden nauwkeurig bij. Dan kijken ze dagelijks rondom het huis hoe hoog het staat. Het trappetje naar het huis telt tien treden. „Het water staat weleens tot de een-na-bovenste”. Dat betekent roeien naar de overkant.
Hoe het dan is, wonen op een eiland in de Waal? Adelaide glimlacht. „Romantisch!”