‘Liebstes Attchen’ – met dit zelfverzonnen koosnaampje begon de voormalige hoogste SS’er van Nederland elk brief aan zijn vrouw Else. Hanns Albin Rauter schreef haar vanuit zijn cel in Scheveningen, waar hij in april 1948 terechtstond voor het plegen van oorlogsmisdaden. Het was duidelijk welk lot hem te wachten stond als hij schuldig werd bevonden: het vuurpeloton. Toch noteerde de Höherer SS- und Polizeiführer op de eerste dag van het proces: „Mijn ziel is rustig en zeker als nooit tevoren.” Hij ondertekende met ‘Euer Hannes’.
De Duitse historicus Thomas Weber ontdekte zeven brieven die Rauter tijdens de rechtszaak schreef aan zijn 22 jaar jongere vrouw in een grote privéverzameling nazi-materiaal die vorig jaar is aangeschaft door de Amerikaanse Stanford University. Ze geven een unieke inkijk in de psyche van een van de beruchtste nazi-oorlogsmisdadigers uit de bezettingstijd. De brieven waren tot nu toe onbekend, bevestigt Rauters biograaf, historicus Theo Gerritse. Hij noemt ze „typisch voor Rauter. Hier spreekt een man die geen enkele twijfel kent, ook niet drie jaar na de oorlog. Hij ziet zichzelf als een trouwe soldaat, een ridder”.
Aanslag
Johann Baptist Albin Rauter werd in 1895 geboren in Oostenrijk. Hij was een vroege bewonderaar van Adolf Hitler en nadat Duitsland Oostenrijk in 1938 had ingelijfd, maakte hij snel carrière binnen de SS. In mei 1940 kwam Rauter in Nederland aan, waar hij de hoogste baas werd van de politie en de SS. In die hoedanigheid was hij verantwoordelijk voor de bestrijding van het verzet, gedwongen tewerkstelling in Duitsland en de deportatie van de Nederlandse Joden. Op 7 maart 1945 raakte Rauter zwaar gewond bij een aanslag door het verzet. Hij overleefde zijn kwetsuren en kon na de bevrijding terechtstaan voor de misdaden die hij gepleegd had.
Vanuit zijn Scheveningse cel correspondeerde Rauter druk met de buitenwereld om zijn verdediging voor te bereiden. Hij had een Nederlandse advocaat, Karel van Rijckevorsel, maar wilde ook getuigen en juridische bijstand uit Duitsland laten komen. Daarnaast ontving hij brieven van zijn vrouw Else, de moeder van zijn vijf kinderen. Hij schreef haar ook terug, maar die brieven bleven 75 jaar onbekend – totdat ze vorig jaar opdoken in de verzameling van Gerd Heidemann, de Duitse journalist die in 1983 de vervalste dagboeken van Hitler aan de wereld presenteerde.
Heidemann leefde na deze canard in de anonimiteit, maar bleef objecten verzamelen die gerelateerd waren aan het Derde Rijk. Vorig jaar kocht Stanford University de collectie van 7.000 mappen, om haar voor de wetenschap beschikbaar te maken. Thomas Weber, hoogleraar aan de Schotse universiteit van Aberdeen en fellow van het Hoover Instituut van Stanford, begeleidde de koop en inspecteerde de enorme verzameling. Hij ontdekte de brieven van Rauter. Ze waren afkomstig uit het bezit van SS-generaal Karl Wolff, die via Rauters advocaat en Else Rauter in contact stond met zijn SS-kameraad.
Puur toeval
Hij vond de uitgetypte brieven door puur toeval, vertelt Weber. „Ik vroeg Heidemann of hij materiaal bezat dat te maken had met de razzia van [het Veluwse] Putten in oktober 1944. Hij had nooit van die razzia gehoord, maar zei me dat hij wel brieven had van de man die in opdracht van Wehrmacht-bevelhebber Friedrich Christiansen die razzia had uitgevoerd: Rauter. Hij had die brieven al tientallen jaren niet meer ingekeken, maar omdat hij een soort fotografisch geheugen heeft, kon hij me vrij gedetailleerd vertellen wat erin stond. Ik ging naar de brieven op zoek in mappen die materiaal bevatten over de jaren tussen 1946 en 1949, maar zag ze nergens. Toen beschreef Heidemann de kleur en textuur van het papier waarop ze getypt waren, waarna ik ze wel kon vinden. Ik heb ze meteen gefotografeerd.”
Schending van het volkenrecht
De eerste brief aan Else dateert van de ochtend van 1 april, de begindag van het proces, de dag waarop Rauter schreef over zijn „rustige ziel”. Ook elders in de brief lijkt de SS-generaal overtuigd van de goede afloop van de rechtsgang. „Ik geloof niet dat ik aan het eind van het proces de aangeklaagde zal zijn.” De maatregelen die hij tijdens de bezetting genomen had – onder meer het nemen van gijzelaars en executeren van verzetsmensen – zijn „ruim binnen de grenzen gebleven van wat het internationale recht me toestaat”.
Dat het in Nederland zo uit de hand liep, was allemaal de schuld van de regering van premier Gerbrandy, die vanuit Londen het verzet opstookte en van wapens voorzag, vond Rauter. „De schending van het volkenrecht begon dus bij de andere partij.”
Dit was ook de lijn die hij volgde tijdens het proces, tot ergernis van de rechtbank en het massaal toegestroomde publiek. Dat hij tegenover zijn vrouw hetzelfde geluid liet horen, is weinig verbazingwekkend. Rauter kon ervan uitgaan dat zijn brieven zouden worden gelezen door zijn bewakers.
Op 4 april deed hij verslag van de procesgang. Hij lijkt bijzonder tevreden over zijn optreden. Het was een „reuzendrukte geweest van cameramensen en fotografen”, schijft Rauter aan zijn vrouw. „De betogen worden helemaal opgenomen (Amerikaanse uitvinding).”
Rauter had uiteengezet dat volgens hem het Nederlandse hof geen jurisdictie had en alleen een internationale rechtbank zijn zaak kon behandelen, maar dat verweer was verworpen. „Mijn raadsman helpt me heel goed, maar was op van de zenuwen (een onmogelijke positie voor een Nederlandse advocaat!)”
Rauter had zich erg boos gemaakt, omdat hij geen Duitse getuigen mocht oproepen. Zo kon hij zich niet verdedigen, vond hij. „Alsof een Hannes Rauter daarvan niet van woede zou ontploffen?!” (Wenn da einem Hannes Rauter nicht der Kragen platzen soll?!)
De Nederlandse pers vond dat hij te scherp, ja, soms zelfs brutaal was geweest, berichtte Rauter, die de kranten aandachtig las. Het leek erop dat zijn verwijten aan het adres van de regering-Gerbandy ook betrekking hadden op het huis van Oranje, maar dat was niet zo, liet Rauter zijn vrouw weten. Op de derde dag van het proces – dat „zeer hoogstaand”, was – had hij zijn excuses aangeboden voor de mogelijke verwarring die hierover door zijn felheid was ontstaan.
Procureur-fiscaal J. Zaaijer eiste die dag de doodstraf tegen hem, omdat hij zich schuldig had gemaakt aan stelselmatige terreur tegen het Nederlandse volk. Die formulering vond Rauter „niet meer dan een retorisch ornament”, schreef hij Else. In een twee uur durende rede had hij hierna zijn standpunten nogmaals uiteengezet. (Een opzet voor die rede zit ook bij de documenten die de Stanford University van Heidemann kocht.)
Rauter had intussen wel door uit welke hoek de wind waaide: aan de doodstraf zou hij niet ontsnappen. Omdat hij erbij bleef dat hij onschuldig was, presenteerde hij zich in de rechtszaal als een zoenoffer. Aan zijn vrouw schreef hij te hopen dat zijn dood „de haat [van de Nederlanders] zou verminderen en dat men de andere Duitsers vrijlaat”.
Een soort Jezus
Na afloop was er een officier van justitie bij hem in de cel langsgekomen die hem had gezegd dat hij zijn eer „had schoon gewassen en gered”, beweerde Rauter tegen zijn vrouw. „Dat was het hoofddoel! Mijn eer is belangrijker dan mijn leven. Nu ben ik vrij en gelukkig! De pers stond er vol van. Aan het eind was ik de aanklager.”
Zo had hij zijn voorspelling van vóór de eerste procesdag mooi waargemaakt, leek het. De werkelijkheid was anders. Hoewel het hof zich onvoldoende had voorbereid, was Rauters verweer regelmatig onder vuur komen te liggen. Dat hij niet had geweten wat er met de Joden gebeurde die hij naar het oosten stuurde – een stelling die hij volhield in de brieven aan zijn vrouw – ging er bij de rechtbank totaal niet in.
Rauters verweer dat hij bij de deportaties alleen maar orders had opgevolgd, werd terzijde geschoven met behulp van orders en speeches die hij had gegeven. Tegen een groep Nederlandse SS’ers zei hij in 1943 bijvoorbeeld: „Zo willen wij de Joden, die hier de bron van alle onrust en iedere terreuractie zijn, zo snel mogelijk uit het volkslichaam verdrijven. Het is geen kleinigheid 130.000 Joden, die over honderd jaar wellicht tot een miljoen zouden zijn aangegroeid, uit een gezond Germaans volkslichaam te hebben verwijderd. Wij willen deze maatregelen onverbiddelijk doorzetten, omdat wij daarmee het Germaanse volk een dienst bewijzen. Daarom kennen wij dan ook op dit punt geen zwakheid.”
Van de suggestie dat de Höherer SS- und Polizeiführer als een soort Jezus zou sterven voor de zonden van alle Duitsers, zoals Theo Gerritse Rauters opstelling in zijn biografie karakteriseert, moest het hof dan ook niks hebben. De rechters velden een juridisch oordeel over zijn daden tussen 1940 en 1945, lieten ze weten.
Rauter verwachtte het oordeel op 4 mei, omdat de dag erna in Nederland de bevrijding werd herdacht, schreef hij aan zijn vrouw. De begindatum van het proces was ook geen toeval geweest, legde hij uit. „ Op 1 april 1572 verloor de hertog van Alva Den Briel. Eerste succes van de Geuzen.”
Het was muisstil in de zaal toen de voorzitter van de rechtbank op 4 mei het oordeel voorlas: schuldig. Straf: dood door het vuurpeloton. Nu stond Rauter voor een dilemma: moest hij gratie vragen of niet? Wie vraagt om genade bekent immers schuld. Op 28 april had hij nog aan Else geschreven: „Ik ben er ten diepste van overtuigd dat ik onschuldig ben. Ik weet dat je een laffe echtgenoot verachten zou; daarom vraag ik je in deze kwestie je moederschap en vrouwenhart naar de achtergrond te duwen.” Hij wilde niet dat zijn vrouw voor hem om gratie zou vragen.
Rauter besloot uiteindelijk wel in cassatie te gaan, omdat het hof niet verklaard had dat het ging om een „vergeldingsoordeel”. Dan zou hij zijn straf kunnen accepteren, maar nu sprake was van een „rechtsoordeel” moest hij wel in cassatie, vond Rauter. Dat hij zou hebben geweten wat het lot van de Joden was geweest, was voor hem een belangrijke reden het hogerop te zoeken. Hij kon zich „moeilijk schriftelijk over deze problemen uitlaten” omdat eerdere brieven die hij aan huis had gestuurd verdwenen waren. Hij bang was dat deze brief hetzelfde lot ten deel zou vallen.
Het vervelende grote Duitsland
De laatste brief van de Höherer SS- und Polizeiführer uit de verzameling van Heidemann dateert van 10 mei 1948. Het is een schrijven aan de vader van Else. Rauter herhaalt dat hij niet verantwoordelijk is voor het lot van de Joden, noch voor het lot van de Nederlanders die gedwongen in Duitsland te werk waren gesteld en niet waren teruggekomen. Hij verzucht: „Men kan en wil het niet zien. Men ziet mij als de personificatie en incarnatie van het vervelende grote Duitsland dat het kleine vredige Holland overvallen had.”
De cassatie van Rauter had geen succes. Hij werd op 25 maart 1949 gefusilleerd in de duinen bij Scheveningen, waarbij hij zelf het commando tot vuren gaf. „Het eerste wat zijn vrouw wilde weten, was of hij dapper zijn dood tegemoet was gegaan”, zegt historicus Theo Gerritse. „Dit geeft wel aan dat ook zij tot op het laatst is blijven geloven in het beeld dat Rauter van zichzelf geschapen had: de trouwe soldaat.”
Gerritse promoveerde in 2018 op zijn biografie over Rauter. „Ik heb er tien jaar aan gewerkt en duizenden documenten doorgenomen, en nergens ben ik ook maar een spoor van twijfel tegengekomen. Rauter was al vroeg een overtuigde nazi en is dat zijn hele leven gebleven. De nu ontdekte brieven aan Else onderstrepen dat nog eens.”
De aard van de relatie tussen de twee wordt ook goed duidelijk uit de brieven, zegt Gerritse. „Rauter trouwde op late leeftijd, omdat SS-baas Himmler vond dat een goede nazi een flink gezin moest hebben. Dus zocht Rauter een geschikt exemplaar uit bij de Bund Deutscher Mädel, het vrouwelijke equivalent van de Hitlerjugend. Else zou hun hele huwelijk gehoorzamen aan zijn wil. Ze wilde bijvoorbeeld graag op bezoek komen tijdens het proces, maar Rauter verbood dat omdat hij wist dat hij zijn vrouw en zijn kinderen maar één of twee keer zou mogen zien. Daar was hij zuinig op.”