Boeiend boek over Weimarrepubliek laat zien hoe man en vrouw gelijk werden

Door het uitroepen van de republiek van Weimar stapte het conservatieve Duitsland van keizer, plicht en vaderland in 1919 een hypermoderne tijd binnen, die bijna vijftien jaar later door Hitler zou worden beëindigd. Alleen daarom al dekt de ondertitel van Harald Jähners nieuwe boek Höhenrausch. Das kurze Leben zwischen den Kriegen de lading beter dan die van de door Anne Folkertsma en Ralph Aarnout voorbeeldig vertaalde Nederlandse editie (Hoogteroes. Duitsland en de Duitsers tussen twee oorlogen). Want dat moderne leven duurde inderdaad korter dan de meesten beseffen en je uit de vele boeken over het magische culturele leven in die jaren meent op te kunnen maken.

Jähner, die in 2020 het briljante Wolfszeit. Deutschland und die Deutschen 1945-1955 publiceerde, waarin hij aan de hand van ego-documenten in geuren en kleuren het moreel losbandige en chaotische decennium na de val van het Hitler-regime schilderde, herhaalt in Hoogteroes die aantrekkelijke aanpak. Opnieuw heeft hij daarmee van een afgekauwd onderwerp een boeiend boek weten te maken. Onder meer door zich op de veranderende maatschappelijke positie van de vrouw te richten.

Want vrouwen, en vooral die uit de provincie, leken van de nieuwe moderniteit te profiteren. De jongeren onder hen wierpen hun lange rokken af, knipten hun vlechten af en trokken massaal naar de grote stad. Daar zochten ze een kantoorbaantje en stortten ze zich in het uitgaansleven in hippe nachtclubs en danspaleizen, waar ze zich overgaven aan een nieuwe, wilde dans, de shimmy, en aan vrije liefde.

Hoogteroes begint met het bekende verhaal van de oprichting van de Weimarrepubliek en belicht in kort bestek de levens van de voornaamste politici. De sociaaldemocraat Friedrich Ebert, een voormalige zadelmaker en caféhouder die de eerste president van de nieuwe republiek was, en Gustav Stresemann, de briljante zoon van een bierbrouwer die als minister van Buitenlandse Zaken de beschaafde betrekkingen met Frankrijk en Engeland zou weten te herstellen, spelen in die beschrijvingen een hoofdrol.


Lees ook
De bizarre seksuele honger van Duitsers in de naoorlogse jaren

'Trümmerfrauen' vullen een puintrein in het platgebombardeerde Dresden, kort na 1945.

Genderwisselingen

Maar om de politiek, die als gevolg van de economische crisis in een storm belandde met het aan de macht komen van Hitler als gevolg, is het Jähner niet te doen. Wel gaat het hem om de grote veranderingen in architectuur en kunst en vooral om die in het dagelijks leven. Daarbij legt hij de nadruk op zowel de vrouwenemancipatie, die in de republiek een ongekende hoogte bereikte, als op genderwisselingen en lossere opvattingen over seksualiteit.

Met die aanpak lijkt hij aan te willen tonen dat die nieuwe moraal uiteindelijk heeft bijgedragen aan de ondergang van de republiek, omdat een zwijgende meerderheid van de bevolking, met name die op het platteland, gruwelde van het decadente Berlijnse culturele wereldje dat de cultuur van de republiek leek te domineren. Jähner schrijft erover: ‘Men zag er geen verheffende, hoge geestelijke cultuur, maar alleen losbandigheid, vrouwenemancipatie, ordinaire taal en respectloze ironie.’ Het succes van Hitler, die het nostalgische verlangen naar het oude, conservatieve Duitsland leek te zullen herstellen, hangt met die afwijzing nauw samen.

Een van de meest ontluisterende hoofdstukken in Hoogteroes is gewijd aan de toestroom van jonge, vooruitstrevende vrouwelijke studenten op de Bauhaus Akademie van Walter Gropius. Toen zich op een gegeven moment meer vrouwen dan mannen voor zijn school inschreven, liet de beroemde architect zijn seksistische aard zien, aldus Jähner: ‘hij was bang dat het hoge aandeel vrouwen afbreuk zou doen aan de reputatie van de kunstopleiding en het wijdverbreide vooroordeel zou versterken dat het Bauhaus een bolsjewistisch gekkenhuis was.’

Zoete wraak

Maar ook de mannelijke studenten van het Bauhaus dachten negatief over vrouwen en meenden dat zij niet tot uitzonderlijke prestaties in staat waren. Vrouwelijke studenten konden door die opvattingen vaak alleen terecht op de fotoklas en de weverij. Dat Bauhaus juist in die disciplines grote vrouwelijke kunstenaars zou voortbrengen kun je dan ook als zoete wraak zien. Een in het boek opgenomen foto van de weefklas van 1928 laat daarbij vrouwen zien die uiterlijk niet verschillen van die in 2023.

Jähner richt zich ook op het moderne kantoorleven, dat in de jaren twintig een explosieve groei beleefde. Het is de tijd van de opkomst van de typiste. Ook kwam de kantoorhumor op, die met melige taal leek te beantwoorden aan het vooroordeel dat kantoren, ooit bastions van deftige burgerlijkheid, ‘werden bestormd door hordes kakelende vrouwen die de vakkundigheid volledig ondermijnden.’

Op die burelen ontstond echter een ware jeugdcultus, waarin voor oudere werknemers geen plaats meer was. Ze werden afgestoten door hun bazen of anders weggepest door hun collega’s.

Met verve beschrijft Jähner de speelse wereld van jonge vrouwen, die zich in zwierige jurkjes kleedden, een bob-kapsel namen en zich ineens assertief in plaats van onderdanig gedroegen. In bijna niets waren ze te onderscheiden van de zelfbewuste vrouwen uit de hogere kringen die ze uit de tijdschriften kenden, zoals schrijversdochter Erika Mann die in een luxe auto reed en met haar gender goochelde. Zulke vrouwen, die volgens Jähner een ‘erotische verhouding’ met hun sportauto hadden en zich er graag mee lieten fotograferen, werden hun grote voorbeeld.

Jähner laat ook goed zien dat die imitatie van de hogere maatschappelijke lagen negatieve gevolgen kon hebben. Want in tijden van economische of persoonlijke malaise kon hun moderne levensgevoel omslaan in een gevoel van bevoogding door wereldvreemde, decadente elites.

Complotdenken en racisme vonden in die teleurstelling een rijke voedingsbodem. De bob werd in 1924 in een antisemitische, rechts-radicaal vrouwenblad een kapsel voor ‘een brutale Jodentroni’ genoemd, terwijl ook conservatieve Joden er niets van wilden weten. Op hun beurt werden de shimmy en de jazz zelfs in een hip lifestyletijdschrift als Tempo als de ‘opmars van het negerdom’ omschreven. Het tekent het ongemak dat iedereen in die dagen met mensen van kleur had. Toen in 1929 de beurs op Wall Street instortte en een nieuwe economische crisis de permanente feeststemming in een klap smoorde, werd de shimmy, die als symbool van de roaring twenties kon worden gezien, niet voor niets ingetoomd tot een brave foxtrot.

Natuurlijk ontkomt Jähner er niet aan om de verheerlijking van het lichaam te behandelen, die als een esthetische reactie op de verminkingen uit de Eerste Wereldoorlog moet worden gezien. Een vaak androgyne lichaamstaal werd heel gewoon, niet alleen in het progressieve kamp, maar ook in de filosofie van Martin Heidegger die het fysieke zijn en het lichaam centraal stelde in zijn anti-idealistische denken. De eugenetische maakbaarheid van de mens kwam hierdoor in zwang en zou door de nazi’s misbruikt worden.

Nieuw voor mij was Jähners behandeling van de opkomst van het verenigingsleven, vooral op het platteland. Zo’n 10 procent van de Duitsers was erin actief. Een dorp met een paar duizend inwoners kon soms bogen op tientallen gezelligheidsverenigingen, van zangkoren tot schuttersgilden, sportclubs, vrouwen- en imkerverenigingen. Ze hielden de regionale eigenheid in stand en vormden daarmee een tegenwicht voor het moderne stadsleven.

Maar het belangrijkste punt dat Jähner in zijn boek maakt is dat op al die moderne kantoren, kunstopleidingen, danspaleizen en wandelverenigingen vrouwen en mannen voor het eerst een gelijkwaardige onderlinge verhouding ontwikkelden. Door dat aspect uit te lichten laat hij zien dat de Weimarrepubliek alleen al in maatschappelijk opzicht een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het huidige Duitsland heeft geleverd. En dat alleen al is bijzonder.