Bob Dylan tastte eindeloos rond naar inspiratie om plotseling een eeuwenoud lied te laten klinken

Recensie Boeken

Popjournalistiek In een semi-biografische ode plaatst popjournalist Greil Marcus folkzanger Bob Dylan in de context van de Amerikaanse volksmuziek.

Bob Dylan

Bob Dylan

Bob Dylan Foto ANP

Greil Marcus is een vreemde eend in de bijt van de popjournalistiek. Hij schrijft het soort boeken waar je al lezend onwillekeurig een professorale stem bij hoort met een licht Duits accent. Alsof er een diep ernstige Herr Professor Marcus aan het woord is, die niet verdraagt dat er tijdens zijn college wordt geginnegapt of gegaapt. Daarvoor is de stof veel te gewichtig en van historisch belang. Het gaat immers over Bob Dylan.

Marcus (1945) vestigde zijn naam vanaf de jaren zestig met doorwrochte, cerebrale recensies in Rolling Stone, essays en boeken. Met Mystery Train (1975) gaf hij Elvis en diens opvolgers een respectabele plaats in het Amerikaanse culturele pantheon. Over Bob Dylan, zijn levenslange fascinatie, schreef hij drie boeken. Maar hij dompelde ook The Sex Pistols, punk en Dada onder in een warm bad van cultuurhistorische verwijzingen.

Het bijzondere aan Marcus is dat hij dit doet met een in de popjournalistiek zeldzame combinatie van historisch gevoel, literaire verbeelding en het vermogen om muziek ‘van binnenuit’ te beschrijven, een stijl die in Nederland het dichtst is benaderd door essayist Roel Bentz van den Berg. Tegelijk is er ook altijd kritiek geweest op zijn ‘pedante’ stijl, lange zinnen en neiging om een betoog meer te bouwen op associaties en gevoel dan op argumenten en heldere analyse.

Alles wat Marcus’ proza boeiend én irritant maakt is weer te vinden in Folk Music, zijn vierde, semi-biografische ode aan Dylan, in zijn ogen de laatste grote Amerikaanse volksmuzikant. Het is een merkwaardig boek geworden, zo grillig als het onderwerp zelf. Een ‘biografie’ is het al helemaal niet, zo min als Dylans eigen recente The Philosophy of Modern Song (2022) een filosofieboek is. In kronkelende beschouwingen over zeven Dylan-composities geeft Marcus een tijdsbeeld en plaatst hij de artiest in de traditie van Amerikaanse volksmuziek. Vier nummers komen uit de vroege jaren zestig, Dylans hoogtijdagen, twee zijn van recenter datum (2006 en 2020), een is een traditional die door hem een tijdje is vertolkt (1992). Een eigenzinnige keus. Niets uit de jaren zeventig, niks van het populaire Desire (1975) of van de autobiografische echtscheidings-plaat Blood on the Tracks (1974).

Lachwekkend

De nummers krijgen per stuk de typische Marcus-behandeling. Elke noot of frase wrijft hij glanzend op, soms inzichtelijk, soms op het lachwekkende af. Over Dylans vertolking van een oud bluesnummer die begint met een lang, brommend gitaar-intro gaat dat bijvoorbeeld zo: ‘Vier minuten lang is het gevoel onaards, het is gebrom dat uit de geschiedenis komt, het geluid van ontbindende lichamen, van duizenden insecten die mensen tot stof doen vergaan, een gebrom dat uit die sfeer is geplukt en staande wordt gehouden.’ Ach so, Herr Professor!

Toch doet het Marcus onrecht om lollig te doen over zijn stijl. Hij probeert geluid te vangen in woorden en zo de tijd, het medium van muziek, even stil te zetten. In de beste passages levert dat rake beschrijvingen op van Dylans frasering, zijn zangstem en de context van zijn muziek. Zo schetst het hoofdstuk over ‘Blowin’ in the Wind’, Dylans doorbraak en een nummer waaraan Marcus bekent altijd een hekel te hebben gehad, het folk-milieu van Greenwich Village waar de 19-jarige warm werd ontvangen. Dylans genie was volgens Marcus dat hij het plechtige traditionalisme van die ribfluwelen hippe wereld wist te doorbreken met een hoogst individuele en brutale eigen stem. Het genre was dan folk, Dylans aanpak en attitude waren van meet af aan rock ‘n’ roll.

Maar behalve pop-fenomenoloog wil Marcus ook analyticus zijn. In dit boek verdedigt hij dan ook zowaar een stelling. Die luidt dat Dylans grootste muzikale kracht ‘empathie’ is, het talent zich in te leven in anderen, het onderwerp van elk lied. Of dat nu keuterboeren zijn, mishandelde zwarte Amerikanen, achttiende-eeuwse zeelui, verdoolde stadsvrouwen of moorddadige maffiosi. Het is een stelling die niet erg voor de hand ligt, want Dylan – in het dagelijks leven een ondoorgrondelijke, raadselachtige figuur – is in zijn werk vaak op zijn best met illusieloos sarcasme dat elke empathie juist afweert. Over vrouwen die hem hebben verlaten, over zijn eigen tekortkomingen als zondaar of over de fatale hoogmoed en ijdelheid van de menselijke soort. In zijn latere werk waait een trage, gure wind waartegen alleen de herinnering aan vervlogen oude tijden nog beschutting biedt.

Dronken rijkeluiszoon

Lees ook deze recensie van Dylans ‘The Philosophy of Modern Song’

Toch haalt Marcus zijn gelijk in onder meer een nauwgezette beschrijving van ‘The Lonesome Death of Hattie Carroll’ (1964), Dylans snerende aanklacht over een zwarte bediende die werd doodgeslagen door een dronken corpsbal. Of in een lang hoofdstuk over ‘Jim Jones’, de negentiende-eeuwse ballade over een Engelse crimineel die naar de strafkolonie in Australië wordt gestuurd. Dylan nam het lied in 1992 op, vertolkte het in een jaar tijd 31 keer live – en daarna nooit meer. Het typeert de man: rondtasten naar inspiratie (en die vaak niet vinden), maar plotseling in staat blijken om een eeuwenoud lied te laten klinken of je het nú meemaakt. Dat is dus de ‘empathie-machine’ die Marcus bedoelt. Alleen, dat is niet zozeer empathie met mensen – maar met het verhaal van de song.

Kenmerkend voor zijn aanpak is overigens dat het tientallen pagina’s duurt voordat Marcus eindelijk bij het nummer zelf belandt. In het hoofdstuk over ‘Desolation Row’ (1965) komt dat beroemde nummer zelfs nauwelijks aan bod. Eén tekstregel (‘they’re selling postcards of the hanging’) dient als kapstok voor een verhandeling over de geschiedenis van lynchpartijen in Amerika.

Wat Marcus ook onderscheidt van de meeste andere Bobheads is dat hij zijn idool niet spaart. Ook in dit boek signaleert hij Dylans lange creatieve impasses, met name in de jaren tachtig, voor hem een decennium van ‘slechte kapsels en slechte albums’. Dieptepunt was zijn ‘hulpeloze zelf-parodie’ in de liefdadigheids-draak ‘We Are The World’ (1985) en een chaotisch optreden op het bijbehorende festival, met steun van zijn Stones-maatjes Ron Wood en Keith Richards.

Inmiddels is Dylan alweer ruim een kwart eeuw wonderbaarlijk herrezen en opgenomen in de canon van de populaire kunst. Zijn recente werk, mijlenver verwijderd van classic rock maar onmiskenbaar dylanesk, wordt eerbiedig ontvangen. Onverstoorbaar gaat de 81-jarige zo nog steeds zijn eigen gang, in ‘heroïsche irrelevantie’, aldus Marcus.

Het boek besluit met een hoofdstuk over ‘Murder Most Foul’ (2020), Dylans treurzang van zeventien minuten over de moord op Kennedy en de teloorgang van Amerika. Dat klinkt als een cliché totdat je beseft, aldus Marcus, dat Dylan dit lied zingt vanuit Kennedy’s nog net levende brein, in de seconden tussen de schoten die hem treffen en zijn dood. Dat is de ultieme empathie.

Correctie (8 juli 2023): In een eerdere versie van dit stuk werd het boek van Bob Dylan abusievelijk ‘The Philosophy of Song’ genoemd, in plaats van ‘The Philosophy of Modern Song’.