Zondagmiddag, de televisie in de keuken van Elsbeth Etty staat afgesteld op Buitenhof. Daar vraagt Jaap de Hoop Scheffer, voormalig secretaris-generaal van de NAVO, zich af hoe Europa zich gaat verdedigen als de Verenigde Staten zich onder president Trump uit het bondgenootschap zouden terugtrekken. Uit alles spreekt machteloosheid. Etty slaat de handen voor het gezicht.
„Ik heb heel vaak gedacht: wat zou Hugo Brandt Corstius hiervan vinden”, zegt ze. „Hij zou er dag in, dag uit in rammen dat Trump en zijn geestverwanten fascisten zijn, vier columns per dag.” Zoals hij premier Barend Biesheuvel ooit in een paar streken neerzette als ‘protestantse piemel, purperen patjepeeër’ en hem in zijn column begroette met een ‘daverend GODVERDOMME’. Zoals hij Lubbers I het ‘kabinet Zwendelaar-Leugenaar’ noemde. En minister van Financiën Onno Ruding, die ‘luie’ bijstandstrekkers hun uitkering wilde afnemen, vergeleek met oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann. „Hugo zou niet geloofd hebben wat er nu gebeurt.”
Etty, zelf lange tijd columnist in NRC, schreef een biografie van columnist Hugo Brandt Corstius (1935-2014), Ik heb nog nooit gelogen. Eerder was taalkundige Liesbeth Koenen aan een onderzoek voor een biografie begonnen, maar voordat ze aan het schrijven kon beginnen overleed ze. Daarop nam Etty de opdracht voor de biografie over.
Vanaf de vroege jaren vijftig tot ver in de jaren negentig oordeelde Brandt Corstius in linkse weekbladen en landelijke kranten meedogenloos over rechtse politici, het koningshuis, de kerk – vooral de katholieke kerk – en steeds weer over racisten en antisemieten. Hij was de schrik van gevestigd Nederland, vermomd in steeds een ander pseudoniem. In zijn hoogtijdagen behaalde Vrij Nederland, mede door hem, de hoogste oplage uit zijn geschiedenis.
Hoe zou Brandt Corstius in zijn hoogtijdagen op dit kabinet hebben gereageerd?
„Hij zou op de man spelen en vlijmscherp laten zien hoe gevaarlijk het extreem-rechts van Wilders en Schoof is. Door ze belachelijk te maken, door ze genadeloos te sarren, weken, maanden achtereen, en te waarschuwen tegen hun politiek van racisme en uitsluiting van minderheden.
„Voor discriminatie had hij een gevoelig afgestelde antenne. Vanaf de allereerste column die hij in Propria Cures schreef, in 1953, trok hij daartegen ten strijde, tot aan de opkomst van opiniemaker Theo van Gogh, die hij ‘de eeuwige antisemiet’ noemde. De strijd tegen rassenhaat is zo ongeveer de enige constante geweest in zijn loopbaan als polemist.
„Als columnist was hij een visionair. Ver voor de Zwarte Piet-discussie stelde hij voor Sinterklaas zwart te maken en Zwarte Piet wit. Onder zijn vrouwelijke alias Maaike Helder maakte hij zich sterk voor transgenders. ‘Het is een goed idee om de belangrijke keus of je man of vrouw bent niet aan de lottoballetjes van je vader over te laten’, schreef hij.”
Was je het altijd met hem eens?
„Ja, ik had ongeveer dezelfde mening als hij. Ik herinner me dat Willem Drees jr., de oprichter van DS’70, in aanloop naar de onafhankelijkheid van Suriname voorstelde om in Nederland verblijvende Surinamers met een ‘oprotpremie’ het land uit te zetten. Brandt Corstius, onder zijn pseudoniem Piet Grijs, noemde Drees een ‘racist’. Daar was ik het mee eens. De rel daarover ging als een veenbrand door het land. Brandt Corstius had feilloos door dat Drees met zijn standpunt uit was op stemmenwinst. Hij schreef: ‘Daarom hoort hij ook in het rijtje Hitler, Vorster, Wallace, Amin thuis. Niet omdat hij een racist is, maar omdat hij net als zij probeert het racisme te gebruiken voor zijn politieke carrière.’ Hoor je de echo in het huidige politieke discours?
„Ik liet me in die tijd door zijn argumenten overtuigen en ik was niet de enige. Criminoloog Wouter Buikhuisen wilde onderzoeken in hoeverre biologische kenmerken invloed hebben op crimineel gedrag. Toen de Rijksuniversiteit Leiden hem, in 1978, tot hoogleraar benoemde, ging Piet Grijs over tot de aanval, vijftien columns achter elkaar, waarin hij hem een ‘windvaan’ noemde die met discriminerende uitlatingen over Surinamers meewoei. Hij vond dit soort onderzoek fascistisch. Dat bio-criminologen zich per definitie schuldig maken aan discriminatie. Je rende elke week naar de winkel om Vrij Nederland te halen.”
Brandt Corstius bediende zich van steeds een ander alias. ‘Elk pseudoniem vertegenwoordigt een deel van mijn persoonlijkheid’, schreef hij. ‘Ik schrijf onder die naam uitsluitend namens dat facet van mijn karakter.’
„Hij maakte zich onschendbaar achter al die alter ego’s die hij, als het hem uitkwam, opvoerde als romanpersonages. Hij vond dat wat hij schreef literatuur was. Hij had gezien dat Gerard Reve en W.F. Hermans veroordelingen wegens majesteitsschennis en godslastering van zich af konden schudden met het argument: dat zeg ík niet, dat zeggen mijn personages. Zo deed Brandt Corstius dat op listige wijze met zijn schuilnamen.
„Hij identificeerde zich al jong verregaand met Multatuli, het pseudoniem van Eduard Douwes Dekker, die zijn eigen krant had verzonnen om daar steeds naar te kunnen verwijzen.
„En dus ontwikkelde hij zich tegen de keer in, met de hulp van Multatuli. Die had kritiek gehad op het koloniale gezag in Nederlands-Indië en dus noemde Brandt Corstius de zogenoemde ‘Politionele Acties’, die de regering eind jaren veertig in Nederlands-Indië liet uitvoeren, in de jaren vijftig al een ‘koloniale oorlog’. Hij gebruikte dezelfde retorische trucs en stilistische middelen als Multatuli deed in de Max Havelaar en in Ideeën. Hij beschouwde hem als een collega en schreef: ‘Multatuli was een columnist. Iemand die op elk moment in staat is om zijn opinie te geven over elk onderwerp’.”
Hij hield bij hoog en bij laag vol dat hij een biografie van Multatuli aan het schrijven was…
„..terwijl hij geen letter op papier had. Zo’n tragedie. Het kwam er maar niet van. Uiteindelijk heeft zijn beste vriend, mede-Multatuliaan Hans van den Bergh, hem gezegd dat Dik van der Meulen ervoor voelde om de biografie te schrijven. Tot ieders verrassing reageerde Brandt Corstius verheugd: ‘Dan hoef ik dat niet meer te doen. Dan kan ik tenminste een leuk boek over Multatuli schrijven’ – wat hij trouwens ook niet deed. Toen Van der Meulens biografie uitkwam, schreef hij een hartelijke recensie, maar hij zei ook: ‘Het is toch een fluitje van een cent om zo’n biografietje te schrijven, want je hoeft alleen maar alle feiten onder elkaar te zetten’.”
Het beeld rijst op van een man die zich niet wil laten kennen en steeds een vlucht naar voren neemt in weer een andere hoedanigheid.
„Ik denk dat hij veel te verbergen had. In de inleiding schrijf ik: ‘Hij pestte om te voorkomen dat hij zelf werd gepest: de aanval als beste verdediging.’ Ze moesten niet aan hem komen. Een van geheimen die niet naar buiten mochten komen was de homoseksuele relatie die Brandt Corstius als student met Hans van den Bergh had gehad. Het schokkendst vond ik hoe groot het taboe op homoseksualiteit was voor de wereld waarin zij leefden, zelfs in hun progressieve circuit. Dat kunnen we ons niet meer voorstellen.
„Voor Hans was het een groter probleem dan voor Hugo. Hans zag op tegen het leven in een keurslijf, terwijl Hugo alleen maar gek was op Hans, net zoals hij van vrouwen hield. Hans’ psychiater vermoedde dat zijn homoseksualiteit in wezen een vrouwenfobie was. Ik denk dat Hugo nooit over deze liefde gesproken heeft om Hans te beschermen.”
En hij trok een rookgordijn op voor de talloze vrouwen met wie hij het bed deelde. Ook voor hen was hij ongrijpbaar.
„Dat is precies wat zijn vriendinnetje Imme Dros aan hem schreef: ‘Het lijkt alsof je je altijd anders voordoet dan je bent, alsof je geen gevoelens kunt tonen.’ Dat zeggen bijna al zijn geliefden. Renate Rubinstein werd gek van zijn ‘tirannieke’ gestalk. Hans van den Bergh, met wie hij levenslang bevriend bleef, noemde hem in een boze brief ‘een van zijn gelijk overtuigde psychopaat en ziekelijk egocentrisch.’
„Ik ben geen psychiater of psycholoog, maar ik denk dat hij helemaal geen behoefte had aan contact. Hij beschreef zichzelf als iemand die geen empathie voelt, geen inlevingsvermogen heeft in andere mensen. Hij vroeg zich af: ‘Andere mensen? Wat zijn dat?’ Het ging alleen maar over hemzelf.”
In 1985 weigerde minister van Cultuur Elco Brinkman hem de P.C. Hooft-prijs te geven, omdat hij ‘het kwetsen tot instrument [had] gemaakt’.
„Dat Brinkman Brandt Corstius de P.C. Hooft-prijs weigerde, was voorpaginanieuws in die dagen. Het leidde bijna tot een kabinetscrisis. Heel intellectueel en progressief Nederland stond op z’n kop. Je kunt je voorstellen dat de regering ermee in haar maag zat. Als je elke dag voor Eichmann en Hitler wordt uitgemaakt en dan moet je een staatsprijs toekennen aan een columnist die de jury bekroont vanwege zijn gebruik van juist die scheldwoorden…
„De provocatie was voor Brandt Corstius een verdienmodel geworden. Ik herinner me dat Gijs [Schreuders, Etty’s inmiddels overleden echtgenoot, red.] en ik net met elkaar gingen. Dat het kabinet in moeilijkheden was gebracht, daar moesten we om lachen. Maar we vonden het allebei wel bedenkelijk dat Brandt Corstius zijn doelwitten zo vaak vergeleek met nazibeulen. Dat vonden we begripsinflatie.”
In 2009 verzocht PVV-Kamerlid Martin Bosma minister Plasterk van Onderwijs om criminoloog Buikhuisen te rehabiliteren en aan de Universiteit Leiden te vragen hem een eredoctoraat te geven om goed te maken wat hem door ‘de infame strijd van het linkse actiewezen’ was aangedaan. Daarmee verwees hij in de eerste plaats naar Brandt Corstius.
„Die rehabilitatiepoging leidde nergens toe, behalve een stroom pro-Buikhuisen- en anti-Brandt Corstius-stukken. In die tijd was bio-criminologie weer gangbaar geworden. Buikhuisen was een symbool voor Bosma.”
Dat moet het moment zijn geweest waarop de linkse columnist de handdoek in de ring gooide.
„De neergang van zijn carrière als columnist begon met de opkomst van het begrip ‘politiek correct’. Lezers verweten hem politiek correct te zijn. Toen zei hij: ‘Ik tel niet meer mee’ en: ‘Je mag ook niets meer zeggen’. Ik denk dat hij ook geen antwoord had op die rechtse backlash. Hij zei altijd: ‘Schelden moet, want zonder schelden geen debat’, maar toen Theo van Gogh werd vermoord, wezen de vingers naar hem.
„De redactie van Vrij Nederland vond hem steeds oubolliger worden en liet hem weten de column te willen stoppen. ‘Dan moet dat maar’, antwoordde hij gelaten. Hij legde zich de laatste jaren vooral toe op de geniale stijlfiguren die hij had verzameld in zijn magnum opus Opperlandse taal- en letterkunde.
„De rol van Brandt Corstius als polemist is overgenomen door de schreeuwlelijken van GeenStijl en op sociale media. Wat hij in zijn eentje deed, doen zij met een heel leger – en met een tegenovergestelde blik op de wereld. Zij denken net als Bosma nog altijd dat links de vijand is. Zelfs nu er een extreem-rechts kabinet is aangetreden.
„Ik moest tijdens het lezen van de columns vaak gillen van het lachen, om zijn brille, de virtuositeit, de omkeringen, de creativiteit, de bravoure. In een column uit 1990 vergelijkt hij zijn moeder met koningin Juliana en Liesbeth den Uyl, de echtgenote van Joop den Uyl. Die waren, schrijft hij, ‘qua motoriek, qua krijs, qua eigenwijsheid, qua huwelijkstrouw, qua bespottelijkheid, qua pacifisme, qua bijgelovigheid, qua boerinnenslimheid, qua misplaatst idealisme, qua bokkigheid, qua onbehouwenheid precies hetzelfde’. Dat vind ik zo grappig en goed gezien.”
In 2012 ben je zelf als columnist gestopt bij NRC. Voel je na dit boek weer de behoefte commentaar te geven op wat er in Nederland gebeurt?
„Eind 2020 is Gijs overleden. Toen een paar maanden later het Capitool werd bestormd, dacht ik: gelukkig hoef jij dat niet meer mee te maken. Ik mis hem ontzettend, ook als klankbord. Maar nee, ik ben blij dat ik in deze tijd geen columns hoef te schrijven. Ik zou gewoon niet weten waar te beginnen.”